Brief van het College van Voorzitter en Ondervoorzitters over een gedragscode ongewenste omgangsvormen - Voorstel voor een Gedragscode ongewenste omgangsvormen Eerste Kamer der Staten-Generaal - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. A toegevoegd aan dossier CLXX - Voorstel voor een Gedragscode ongewenste omgangsvormen Eerste Kamer.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorstel voor een Gedragscode ongewenste omgangsvormen Eerste Kamer der Staten-Generaal; Brief van het College van Voorzitter en Ondervoorzitters over een gedragscode ongewenste omgangsvormen |
---|---|
Documentdatum | 19-02-2025 |
Publicatiedatum | 19-02-2025 |
Nummer | KSTCLXXA |
Kenmerk | CLXX, nr. A |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
CLXX
Voorstel voor een Gedragscode ongewenste omgangsvormen Eerste Kamer der Staten-Generaal
BRIEF VAN HET COLLEGE VAN VOORZITTER EN ONDERVOORZITTERS
Aan de leden
Den Haag, 18 februari 2025
Beste collega's,
Hierbij stuur ik jullie namens het College van Voorzitter en Ondervoorzitters een voorstel voor een Gedragscode ongewenste omgangsvormen. In het Reglement van Orde, artikel 131, staat dat we een Gedragscode gaan opstellen.
De Gedragscode heeft een algemene toelichting en er is per artikel ook een toelichting. Ik beantwoord graag vragen over dit voorstel in het kader van een mogelijk voorbereidend onderzoek. Ook als er een plenaire behandeling gewenst wordt, zal ik de vragen beantwoorden.
Het voorstel geeft als gezegd invulling en uitwerking aan de wens van de Kamer om te komen tot een Gedragscode ongewenste omgangsvormen, waarnaar wordt verwezen in artikel 131 van het Reglement van Orde. Centraal in deze code staan de gedragingen van Kamerleden, naar elkaar toe, maar ook naar medewerkers en gasten. Het doel van de code is ongewenste gedragingen, zoals die worden omgeschreven in de code, te voorkomen en afspraken te maken over hoe we conflicten daarover oplossen. De voorgestelde code zorgt er bovendien voor dat mensen die menen met ongewenst gedrag door Kamerleden te maken te hebben (gehad), hierover een melding kunnen doen bij een vertrouwenspersoon. Ook kan iemand, indien de melding niet kan worden opgelost door een goed gesprek, hierover een klacht indienen bij een onafhankelijke klachtencommissie. De klachtprocedure is zo ingericht dat klager en beklaagde zoveel als mogelijk dezelfde rechten en plichten hebben. Anonieme klachten zijn dus niet mogelijk en uiteraard zijn de procedures vertrouwelijk.
kst-CLXX-A ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025
Op dit moment kunnen Kamerleden bij de Griffier melding maken of klagen over ongewenste gedragingen door griffiemedewerkers, de code die we hier voorstellen geeft omgekeerd medewerkers meer bescherming tegenover ongewenste gedragingen door Kamerleden. Dat is nu onvoldoende geregeld. De beschikbaarheid van een code voor meldingen en klachten over ongewenste gedragingen door Kamerleden moet voorkomen dat we achteraf in politiek en persoonlijk gevoelige situaties naar oplossingen moeten zoeken.
De code wil onze omgangsvormen niet juridiseren. Het is een hulpmiddel als iemand nauwelijks mogelijkheden ziet om ongewenst gedrag van een Kamerlid aan de orde te stellen en een mogelijke stok achter de deur als het onderlinge gesprek hierover moeilijk lijkt of onmogelijk blijkt. In de voorgestelde code wordt daarom zowel bij de melding bij de vertrouwenspersoon, als gedurende bijna de gehele klachtprocedure de mogelijkheid opengehouden dat melder/klager en het Kamerlid in kwestie in onderling gesprek of door tussenkomst van een mediator met elkaar tot een oplossing komen. In het uitzonderlijke geval dat dit niet mogelijk blijkt, kan uiteindelijk het College van Voorzitter en Ondervoorzitters een beperkte sanctie opleggen, eventueel met aanvullende maatregelen, als gebleken is dat de klacht (deels) gegrond is.
Het College kijkt ernaar uit dat de Kamer het voorstel in behandeling neemt en ondertekenaar houdt zich beschikbaar voor het beantwoorden van vragen en het verstrekken van inlichtingen.
Namens het College van Voorzitter en Ondervoorzitters,
Eerste Ondervoorzitter,
Mei Li Vos
Voorstel voor een Gedragscode ongewenste omgangsvormen Eerste Kamer der Staten-Generaal op grond van artikel 131 Reglement van Orde Eerste Kamer der Staten-Generaal
HOOFDSTUK I BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1
-
1.In deze Gedragscode wordt verstaan onder:
-
a.ongewenste omgangsvormen: iedere vorm van verbaal, non-verbaal en fysiek gedrag dat en bejegening door een Kamerlid die als ongewenst wordt ervaren vanwege het bedreigende, intimiderende of vernederende karakter ervan, waaronder begrepen pesten, intimidatie, seksuele intimidatie, discriminatie, agressie, geweld en stalken, zoals nader omschreven onder b tot en met h.
-
b.pesten: systematisch vernederend, intimiderend of vijandig gedrag, gericht op steeds dezelfde persoon die zich daartegen niet kan verweren.
-
c.intimidatie: iedere vorm van vorm van verbaal, non-verbaal en fysiek gedrag dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
-
d.seksuele intimidatie: iedere vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
-
e.discriminatie: iedere uiting of gedraging waarbij sprake is van het zonder objectieve rechtvaardiging ongelijk behandelen of achterstellen van mensen wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook.
-
f.agressie: iedere uiting of gedraging waarbij een persoon psychisch of fysiek wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen.
-
g.geweld: verbaal, fysiek en psychisch geweld en mishandeling, waarbij een ander pijn, verwondingen of psychische schade wordt toegebracht, alsmede beschadiging en vernieling van goederen.
-
h.stalken: het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk diegene te dwingen iets wel of niet te doen of toe te staan, dan wel angst aan te jagen.
-
2.Voorts wordt in deze Gedragscode verstaan onder:
-
a.beklaagde: Kamerlid op wie de melding of klacht van ongewenst gedrag betrekking heeft.
-
b.College: College van Voorzitter en Ondervoorzitters.
-
c.commissie: de klachtencommissie als bedoeld in artikel 8 van deze Gedragscode.
-
d.document: geschreven document, audio-, foto- en videobestand of sociale-media-bericht.
-
e.gast: bezoeker van het Eerste Kamergebouw of een bijeenkomst georganiseerd door de Eerste Kamer.
-
f.Gedragscode: Gedragscode ongewenste omgangsvormen
-
g.Griffier: Griffier van de Eerste Kamer
-
h.Kamerlid: lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, alsmede oud-lid dat zich als Kamerlid binnen een tijdsbestek van maximaal één jaar voorafgaand aan de melding of klacht schuldig zou hebben gemaakt aan ongewenste omgangsvormen of daarvan het slachtoffer is.
-
i.klacht: schriftelijke klacht over ongewenste omgangsvormen door een Kamerlid.
-
j.klager: indiener van een klacht bij de klachtencommissie.
-
k.maatregelen: maatregelen die tot doel hebben dat een slachtoffer van ongewenste omgangsvormen zich veiliger kan voelen of die zijn gericht op gedragsverandering van een Kamerlid dat zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste omgangsvormen, waaronder begrepen een contactverbod of een verplichte cursus.
-
l.medewerker: degene die werkzaamheden verricht bij een Eerste Kamerfractie, bij de ambtelijke organisatie van de Eerste Kamer, of op grond van een detacherings-, inhuur-, stage- of vergelijkbare overeenkomst bij de Eerste Kamer werkzaamheden verricht.
-
m.melder: Kamerlid, medewerker of gast bij de Eerste Kamer die zich met een melding inzake ongewenst gedrag door een Kamerlid tot de vertrouwenspersoon wendt.
-
n.melding: het zich wenden tot de vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen om ongewenste omgangsvormen door een
Kamerlid te melden.
-
o.sanctie: een waarschuwing of berisping.
-
p.vertrouwenspersoon: vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen.
HOOFDSTUK II ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 2
-
1.Een Kamerlid bejegent eenieder met wie hij in zijn werkzaamheden voor de Eerste Kamer te maken heeft op een respectvolle manier en onthoudt zich van ongewenste omgangsvormen.
-
2.Het College, daarin bijgestaan door de Griffier, maakt beleid gericht op het voorkomen van ongewenste omgangsvormen door Kamerleden en ziet toe op de uitvoering daarvan.
Artikel 3
Ieder Kamerlid, iedere medewerker en iedere gast die meent slachtoffer te zijn van ongewenste omgangsvormen door een Kamerlid kan zich wenden
-
a.voor het doen van een melding: tot de vertrouwenspersoon en
-
b.voor het indienen van een klacht: tot de commissie.
Artikel 4
-
1.Deze Gedragscode is niet van toepassing op gedragingen en bejegeningen van een Kamerlid die hebben plaatsgevonden in het kader van de plenaire beraadslagingen of in het kader van vergaderingen van commissies.
-
2.Deze Gedragscode is niet van toepassing op gedragingen en bejegeningen van een Kamerlid die hoofdzakelijk onder de Gedragscode integriteit Eerste Kamer vallen.
HOOFDSTUK III VERTROUWENSPERSOON ONGEWENSTE OMGANGSVORMEN EN MELDING
Artikel 5
-
1.De Kamer benoemt op voorstel van het College een vertrouwenspersoon.
-
2.De vertrouwenspersoon kan geen lid zijn van de Staten-Generaal, geen medewerker, geen vertrouwenspersoon integriteit van de Eerste Kamer en geen lid van de commissie.
-
3.De benoeming van de vertrouwenspersoon geldt voor een periode van vier jaar, waarna deze aansluitend en eenmaal voor dezelfde periode herbenoemd kan worden.
-
4.Het College draagt zorg voor publieke beschikbaarheid van de contactgegevens van de vertrouwenspersoon.
Artikel 6
-
1.Een melding inzake ongewenste omgangsvormen kan worden gedaan bij de vertrouwenspersoon en wordt zo spoedig mogelijk daarna besproken in een gesprek tussen de melder en de vertrouwenspersoon.
-
2.De vertrouwenspersoon is verplicht tot geheimhouding van de identiteit van de melder en de door deze verstrekte informatie, met uitzondering van het bepaalde in het derde lid of tenzij de melder hem vooraf schriftelijk toestemming geeft voor het delen van zijn identiteit en van deze informatie met specifieke personen.
-
3.De vertrouwenspersoon deelt de melder bij de start van het eerste gesprek mee dat de door hem in acht te nemen geheimhouding in bijzondere gevallen doorbroken moet worden, namelijk in het geval dat de melding mogelijk een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 160, eerste lid Wetboek van Strafvordering of een ambtsmisdrijf als bedoeld in artikel 162 Wetboek van Strafvordering.
-
4.Wanneer de geheimhouding door de vertrouwenspersoon op grond van het bepaalde in het derde lid wordt doorbroken, stelt hij de melder daarvan vooraf schriftelijk in kennis.
Artikel 7
De vertrouwenspersoon heeft in ieder geval de volgende taken en bevoegdheden:
-
a.het opvangen, begeleiden en van advies dienen van de melder, alsmede het zo nodig doorverwijzen naar een professionele hulpverlenende instantie;
-
b.het met voorafgaande schriftelijke toestemming van melder contact opnemen met het Kamerlid wiens gedrag door de melder als ongewenst wordt ervaren, om het als ongewenst ervaren gedrag bespreekbaar te maken, zonder dat de identiteit van de melder daarbij wordt onthuld;
-
c.het met voorafgaande schriftelijke toestemming van de melder, desgewenst door middel van het inschakelen van een externe bemiddelaar, trachten te komen tot schriftelijk of mondeling overleg tussen de melder en het Kamerlid wiens gedrag door de melder als ongewenst wordt ervaren, met als doel een voor de melder bevredigende oplossing te bereiken;
-
d.het ondersteunen en begeleiden van de melder bij het indienen van een klacht bij de commissie en het signaleren van alternatieve procedures;
-
e.het jaarlijks doen van verslag aan het College over de werkzaamheden in het kader van de Gedragscode. Het verslag wordt zodanig opgesteld, dat de geheimhouding als bedoeld in artikel 6, tweede lid, in acht wordt genomen;
-
f.het bij het College signaleren van knelpunten in de uitvoering van de Gedragscode en het verstrekken van inlichtingen over de mogelijkheden tot voorkoming of bestrijding van ongewenste omgangsvormen. Hierbij wordt de geheimhouding als bedoeld in artikel 6, tweede lid, in acht genomen.
HOOFDSTUK IV KLACHTENCOMMISSIE ONGEWENSTE
OMGANGSVORMEN
Artikel 8
Er is een klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Samenstelling
Artikel 9
-
1.De commissie bestaat uit vijf leden, onder wie een voorzitter en plaatsvervangend voorzitter. Zij wordt bijgestaan door een secretaris.
-
2.De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van de commissie worden door de Kamer op voorstel van het College benoemd en ontslagen. De benoeming geldt voor vier jaar en kan eenmaal voor eenzelfde termijn worden verlengd. Bij tussentijds ontslag wordt een nieuw lid voor de resterende periode benoemd.
-
3.De commissie is divers samengesteld. De leden zijn deskundig en ervaren op het gebied van onafhankelijke, onpartijdige en zorgvuldige afhandeling van klachtprocedures met betrekking tot ongewenste omgangsvormen.
-
4.Een lid van de commissie kan niet tevens lid zijn van de Staten-Generaal, medewerker, vertrouwenspersoon of vertrouwenspersoon integriteit van de Eerste Kamer. Voor voormalige leden van de Staten-Generaal, oud-medewerkers en voormalige vertrouwenspersonen ongewenste omgangsvormen en integriteit, geldt dat zij één jaar na respectievelijk beëindiging van het lidmaatschap, uitdiensttre-ding en beëindiging van de werkzaamheden van vertrouwenspersoon, benoembaar zijn in de commissie.
-
5.De commissie besluit bij meerderheid van stemmen.
-
6.Het College draagt zorg voor publieke beschikbaarheid van informatie over de samenstelling van de commissie en de contactgegevens van de secretaris.
Secretaris
Artikel 10
-
1.De secretaris is onafhankelijk, deskundig en ervaren. De secretaris wordt, in overleg met de voorzitter van de commissie, aangewezen en ontslagen door de Griffier. De aanwijzing geldt voor een periode van vier jaar, waarna deze terstond opnieuw kan worden aangewezen. De aanwijzing en het ontslag worden ter kennis gebracht van het College.
-
2.De secretaris is geen lid van de Staten-Generaal, medewerker, vertrouwenspersoon of vertrouwenspersoon integriteit.
-
3.Namens de commissie correspondeert de secretaris met klager en beklaagde en andere bij de klacht betrokken personen, vraagt bij betrokkenen de door de commissie gewenste documenten op, stelt het klachtdossier samen en is adviseur van de commissie.
Taken klachtencommissie
Artikel 11
-
1.De commissie behandelt een klacht over ongewenste omgangsvormen en beoordeelt de ontvankelijkheid daarvan.
-
2.Bij een inhoudelijke behandeling van de klacht:
-
a.verstrekt de commissie klager en beklaagde afschriften van door hen ingediende documenten of andere documenten die relevant zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de klacht,
-
b.onderzoekt de commissie de feiten en omstandigheden van het geval,
-
c.past zij zorgvuldig hoor en wederhoor toe en
-
d.brengt zij een advies uit aan het College, waaronder begrepen een oordeel over de klacht en een voorstel voor een eventuele sanctie of maatregelen.
-
3.Als tijdens de behandeling van de klacht klager en beklaagde beiden schriftelijk aan de commissie aangeven tot bemiddeling bereid te zijn, schort de commissie de behandeling van de klacht op. Indien de bemiddeling naar het oordeel van klager succesvol is, trekt deze de klacht in en stopt de klachtprocedure. Klager en beklaagde kunnen op elk moment tijdens de bemiddeling de commissie verzoeken om de inhoudelijke behandeling van de klacht voort te zetten. Een verzoek hiertoe van klager, beklaagde of beiden wordt binnen zeven dagen na ontvangst ervan door de secretaris aan alle betrokkenen meegedeeld, waarna de procedure onmiddellijk wordt voortgezet.
HOOFDSTUK V KLACHT BIJ KLACHTENCOMMISSIE
Klacht: formele vereisten, ontvankelijkheid en herstel van verzuim
Artikel 12
-
1.Een klacht wordt door klager op schrift gesteld en toegezonden aan de secretaris van de commissie. Binnen vijf werkdagen na ontvangst van de klacht stuurt de secretaris klager een ontvangstbevestiging.
-
2.Een klacht wordt door klager gedateerd en bevat verder ten minste:
-
a.naam, adres, telefoonnummer, e-mailadres en - indien van toepassing - functie van klager;
-
b.naam van beklaagde;
-
c.plaats en tijdsaanduiding van de ongewenste omgangsvormen door beklaagde waarvan klager stelt slachtoffer te zijn;
-
d.een zo volledig en nauwkeurig mogelijke beschrijving van de gedragingen waarover wordt geklaagd, waar mogelijk vergezeld van ondersteunende documenten of de namen van getuigen van het voorval.
-
3.In de volgende gevallen wordt de klacht door de commissie niet-ontvankelijk verklaard:
-
a.er niet is voldaan aan de formele vereisten van het tweede lid, waarbij klager de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een door de commissie te bepalen redelijke termijn;
-
b.de klacht betrekking heeft op mogelijke ongewenste omgangsvormen die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden, gerekend vanaf de datum van het indienen van de klacht;
-
c.de klacht onder artikel 4 van deze Gedragscode valt.
-
4.De commissie stuurt een besluit waarin de klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard aan klager. De commissie informeert het College vertrouwelijk over dit besluit, onder vermelding van de namen van klager en beklaagde.
-
5.Tegen een besluit tot niet-ontvankelijk verklaren van een klacht kan geen bezwaar of beroep worden ingesteld.
Klacht: materiële voorwaarden voor inhoudelijke behandeling
Artikel 13
-
1.De commissie beslist binnen twee weken nadat een klacht is ingediend of nadat is voldaan aan de formele vereisten als bedoeld in artikel 12, tweede lid, of de klacht inhoudelijk in behandeling wordt genomen.
-
2.Een klacht wordt inhoudelijk in behandeling genomen, tenzij:
-
a.de klacht kennelijk ongegrond is;
-
b.het belang van klager of de ernst van de gedraging kennelijk onvoldoende is;
-
c.dezelfde klacht tegen dezelfde beklaagde eerder is ingediend en door de commissie is beoordeeld;
-
d.op aangeven van klager een procedure is of wordt gestart die aan het oordeel van een rechterlijke instantie is onderworpen;
-
e.een opsporingsonderzoek, al dan niet op bevel van de officier van justitie, of een vervolging gaande is over feiten die in verband staan met de omschreven gedragingen.
-
3.De commissie kan voordat een besluit over de behandeling wordt genomen, nog een nadere termijn van twee weken stellen, waarin zij klager kan verzoeken om nadere informatie.
-
4.De commissie kan besluiten om verwante klachten die betrekking hebben op ongewenste omgangsvormen door hetzelfde Kamerlid samen te voegen tot één klacht.
-
5.Van haar besluit tot het inhoudelijk in behandeling nemen van de klacht stelt de commissie klager en beklaagde onmiddellijk in kennis. Zij ontvangen daarbij tevens uitleg over de klachtprocedure.
Beklaagde ontvangt bij de kennisgeving een afschrift van de klacht en alle daarbij behorende documenten.
-
6.Van haar besluit tot het inhoudelijk in behandeling nemen van een klacht stelt de commissie het College schriftelijk in kennis, zonder dat de aard van de klacht en de identiteit van klager en beklaagde in deze kennisgeving worden gemeld.
-
7.In het geval de commissie de klacht niet inhoudelijk behandelt, stelt zij klager hiervan onmiddellijk schriftelijk en gemotiveerd in kennis.
-
8.Tegen een besluit over het niet inhoudelijk in behandeling nemen van een klacht kan geen bezwaar of beroep worden ingesteld.
HOOFDSTUK VI INHOUDELIJKE BEHANDELING KLACHT
Inhoudelijke reactie beklaagde
Artikel 14
-
1.De commissie stelt beklaagde in de gelegenheid een reactie op de klacht bij haar in te dienen.
-
2.De termijn voor het indienen van een reactie als bedoeld in het eerste lid bedraagt vier weken, te rekenen vanaf de dagtekening van de brief van de commissie met de kennisgeving tot het in behandeling nemen van de klacht.
-
3.De reactie van beklaagde wordt binnen vijf werkdagen na ontvangst door de commissie in afschrift verstrekt aan klager. Gelijktijdig wordt aan beklaagde door de commissie een ontvangstbevestiging gestuurd, waarin tevens is gemeld dat de ingediende documenten in afschrift ter kennis van klager zijn gebracht.
-
4.Wanneer beklaagde in zijn reactie de feiten, omstandigheden en aard van de ongewenste omgangsvormen waarover is geklaagd niet wezenlijk betwist, kan het inwinnen door de commissie van nadere inlichtingen naar dit ongewenste gedrag als bedoeld in artikel 15 en het houden van een hoorzitting als bedoeld in artikel 16 achterwege blijven.
-
5.In de situatie als bedoeld in het vierde lid wordt toch een hoorzitting gehouden als klager of beklaagde daarom bij de commissie verzoekt.
Nadere inlichtingen inwinnen
Artikel 15
-
1.Nadat de reactie van beklaagde is ontvangen, kan de commissie besluiten tot het inwinnen van nadere inlichtingen, door:
-
a.overlegging te vorderen van ter zake dienende documenten;
-
b.een onderzoek ter plaatse in te stellen of te doen instellen;
-
c.zich door deskundigen van advies te laten dienen.
-
2.Klager, beklaagde, medewerkers en de Eerste Kamerleden zijn gehouden tot het verstrekken van de door de commissie gevraagde nadere inlichtingen, tenzij de wet zich hiertegen verzet.
-
3.De gevraagde documenten, als bedoeld in het eerste lid, onder a moeten binnen een termijn van drie weken, te rekenen vanaf de datum van de vordering of het verzoek, door de commissie zijn ontvangen. Deze termijn kan op gemotiveerd verzoek van diegene aan wie de documenten zijn gevraagd, door de commissie worden verlengd met maximaal zeven dagen.
-
4.De commissie rondt het onderzoek, als bedoeld in het eerste lid, onder b binnen maximaal zes weken af.
-
5.De commissie stelt een termijn van ten hoogste zes weken voor ontvangst van een gevraagd advies, als bedoeld in het eerste lid, onder c, te rekenen vanaf de datum van het adviesverzoek. Deze termijn kan op gemotiveerd verzoek van diegene aan wie het advies wordt gevraagd, door de commissie worden verlengd met maximaal zeven dagen.
-
6.Wanneer de commissie besluit tot het inwinnen van nadere inlichtingen, stelt zij klager en beklaagde hiervan onverwijld op de hoogte.
-
7.Ook klager en beklaagde kunnen de commissie gemotiveerd verzoeken tot het inwinnen van nadere inlichtingen. De commissie beslist binnen twee weken over het al dan niet honoreren van het verzoek en stelt bij afwijzing ervan verzoeker in kennis.
-
8.De inlichtingen die door de commissie zijn ingewonnen, worden aan het klachtdossier toegevoegd.
-
9.Allen die door of namens de commissie worden verzocht medewerking te verlenen aan het leveren van inlichtingen aan de commissie betrachten daarover geheimhouding.
Hoorzitting
Artikel 16
-
1.De commissie houdt een hoorzitting binnen zes weken na ontvangst van de reactie van beklaagde als bedoeld in artikel 14, eerste lid, dan wel nadat alle door de commissie ontvangen nadere inlichtingen zijn toegevoegd aan het klachtdossier. Een hoorzitting blijft achterwege, wanneer de commissie op grond van het bepaalde in artikel 14, vierde lid, hiertoe heeft besloten, en klager of beklaagde op grond van het bepaalde in artikel 14, vijfde lid, niet alsnog hierom heeft verzocht.
-
2.De hoorzittingen en documenten van de commissie zijn niet openbaar en alle betrokkenen zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen zij in het klachtdossier hebben kunnen lezen of wat zij op de hoorzitting hebben gehoord.
-
3.Klager en beklaagde worden voor de hoorzitting uitgenodigd.
-
4.Klager en beklaagde worden buiten eikaars aanwezigheid gehoord, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om hiervan af te wijken, zulks ter beoordeling door de commissie, gehoord hebbende klager en beklaagde.
-
5.Klager en beklaagde kunnen zich tijdens de hoorzitting door een raadsman laten bijstaan. Zij stellen de commissie daarvan uiterlijk drie weken voorafgaand aan de hoorzitting in kennis, zodat zij door de commissie kunnen worden uitgenodigd.
-
6.Een raadsman kan geen vertrouwenspersoon zijn, geen lid of secretaris van de commissie, geen lid van het College en geen Griffier.
-
7.De commissie kan getuigen en deskundigen voor de hoorzitting uitnodigen.
-
8.Uiterlijk twee weken voorafgaand aan de hoorzitting worden alle genodigden door de commissie schriftelijk geïnformeerd over de namen en functies van diegenen die ter hoorzitting aanwezig zijn of daarvoor een uitnodiging hebben ontvangen, onder wie de voorzitter, leden en secretaris van de commissie, klager en beklaagde, alsmede hun eventuele raadslieden, eventuele deskundigen en getuigen. Ook wordt op dat moment de agenda van de hoorzitting verstrekt.
-
9.Bij de uitnodiging aan klager en beklaagde wordt het volledige klachtdossier overgelegd, met inbegrip van alle documenten voortvloeiend uit de door commissie opgevraagde nadere inlichtingen als bedoeld in artikel 15.
-
10.Andere genodigden dan klager en beklaagde voor een hoorzitting ontvangen naast hetgeen is bepaald in het zevende lid, alleen informatie uit het klachtdossier voor zover die relevant is voor hun rol in de procedure.
-
11.De hoorzitting vindt plaats buiten het Eerste Kamergebouw op een door de commissie te bepalen locatie.
-
12.Van de hoorzitting wordt door de secretaris een verslag gemaakt.
-
13.De commissie kan in haar beraadslaging na de hoorzitting besluiten nadere inlichtingen in te winnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, alsmede tot het houden van een tweede hoorzitting, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
HOOFDSTUK VII VERSLAG, FEITENOVERZICHT EN ADVIES COMMISSIE
Artikel 17
-
1.Klager en beklaagde ontvangen binnen drie weken na de hoorzitting het verslag daarvan.
-
2.Klager en beklaagde worden in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken, te rekenen vanaf de dagtekening van de aanbieding ervan, feitelijk op het verslag te reageren.
-
3.Nadat de in het tweede lid genoemde termijn is verstreken, brengt de commissie binnen een termijn van twee weken een schriftelijk advies uit aan het College, tenzij is besloten tot het inwinnen van nadere inlichtingen of een tweede hoorzitting als bedoeld in artikel 16, dertiende lid, of de commissie de termijn van het uitbrengen van advies op grond van het zevende lid verlengt.
-
4.Het advies bestaat uit:
-
a.een beschrijving van de klacht, met vermelding van de namen van klager en beklaagde;
-
b.een beknopt overzicht van de bij de inhoudelijke behandeling doorlopen procedurestappen;
-
c.een overzicht van de door de commissie vastgestelde feiten en omstandigheden van de ongewenste omgangsvormen waarover wordt geklaagd;
-
d.de overwegingen en conclusies van de commissie;
-
e.een oordeel ten aanzien van de klacht;
-
f.een voorstel voor de te treffen sanctie of voor maatregelen als bedoeld in artikel 18, indien de klacht deels gegrond of gegrond wordt verklaard en de commissie een sanctie of maatregelen gepast acht.
Bijlagen bij het advies zijn het verslag van de hoorzitting, alsook de reacties daarop van klager en beklaagde, als bedoeld in het tweede lid.
-
5.Een oordeel als bedoeld in het vierde lid onder e kan zijn ongegrond, deels gegrond of gegrond.
-
6.Een afschrift van het advies wordt gezonden aan klager en beklaagde. Eventuele getuigen of andere bij de klachtprocedure betrokkenen ontvangen bericht over het oordeel van de commissie, als genoemd in het vierde lid onder e, zonder verdere toelichting.
-
7.De termijn als bedoeld in het tweede lid kan met ten hoogste twee weken worden verlengd. De commissie stelt klager en beklaagde daarvan gemotiveerd in kennis.
Artikel 18
-
1.Wanneer de commissie de klacht deels gegrond of gegrond verklaart, kan zij op grond van artikel 17, vierde lid, onder f, een van beide hierna te noemen sancties aan het College adviseren:
-
a.een waarschuwing aan beklaagde, zijnde een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van de omgangsvormen naar voren brengt.
-
b.een berisping van beklaagde, zijnde een terechtwijzing die de onjuistheid van de omgangsvormen naar voren brengt en hierover een verwijtend oordeel uitspreekt.
-
2.De commissie kan wanneer zij de klacht deels gegrond of gegrond verklaart, adviseren maatregelen te treffen of te laten treffen die de omgang van klager en beklaagde regelen, zoals een fysiek en digitaal contactverbod, of die bijdragen aan bewustwording en gedragsverandering bij beklaagde, zoals een verplichte cursus.
HOOFDSTUK VIII BESLUIT VAN HET COLLEGE
Artikel 19
-
1.Het College neemt binnen vier weken na dagtekening van het advies van de commissie een besluit over de klacht en over de te treffen sanctie of maatregelen.
-
2.In zijn besluit neemt het College het advies van de commissie over, tenzij het College zwaarwegende redenen heeft om hiervan af te wijken. Van deze afwijking wordt in het besluit melding gemaakt, met vermelding van de zwaarwegende redenen die daaraan ten grondslag liggen.
-
3.Binnen vijf werkdagen na het nemen van het besluit door het College zendt de Griffier klager en beklaagde het besluit. De commissie ontvangt een afschrift van het besluit.
-
4.De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met ten hoogste twee weken worden verlengd. Van de verlenging wordt schriftelijk en met redenen omkleed mededeling gedaan aan klager en aan beklaagde, en aan de commissie.
-
5.Tegen een besluit van het College staat geen bezwaar of beroep open.
Artikel 20
Indien een klacht betrekking heeft op een lid van het College, wordt dit lid voor deze zaak vervangen door het lid dat het langst zitting heeft in de Kamer. Bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor.
Artikel 21
-
1.Het besluit van het College bestaat uit:
-
a.de door de commissie verstrekte beschrijving van de klacht, met vermelding van de namen van klager en beklaagde;
-
b.het door de commissie verstrekte beknopte overzicht van de bij de inhoudelijke behandeling in de commissie doorlopen procedurestappen;
-
c.het door de commissie verstrekte overzicht van de door haar vastgestelde feiten en omstandigheden van de ongewenste omgangsvormen waarover wordt geklaagd;
-
d.een uiteenzetting waaruit blijkt dat het College de overwegingen en conclusies uit het advies overneemt of deels overneemt;
-
e.een oordeel ten aanzien van de klacht. In geval het College afwijkt van het oordeel uit het advies, wordt dit in het besluit gemotiveerd;
-
f.de eventuele sanctie of maatregelen waartoe het College besluit. In geval het College afwijkt van de sanctie of maatregelen uit het advies, wordt dit in het besluit gemotiveerd.
-
2.De eventuele sanctie waartoe het College kan besluiten, kan geen andere zijn dan die genoemd zijn in artikel 18.
-
3.Het College maakt zijn besluit kenbaar door middel van vertrouwelijke brieven aan beklaagde en klager.
-
4.Wanneer het College besluit tot berisping van beklaagde, maakt het dit onderdeel van het besluit openbaar door middel van een openbare brief aan de Kamer. In deze brief worden de naam van beklaagde en de ongewenste omgangsvormen die aanleiding hebben gegeven tot deze sanctie genoemd, op zodanige wijze dat de privacy van klager wordt beschermd.
-
5.Wanneer het College in zijn besluit de klacht ongegrond verklaart, kan beklaagde verzoeken dit besluit openbaar te maken door middel van een openbare brief aan de Kamer. Het College geeft gehoor aan dat verzoek. In de openbare brief wordt vermeld dat de klacht tegen beklaagde ongegrond is verklaard. Dit gebeurt op zodanige wijze dat de privacy van klager wordt beschermd.
Artikel 22
-
1.Het College ziet erop toe dat de in het besluit genoemde maatregelen ten uitvoer worden gelegd.
-
2.Het College is bevoegd het Kamerlid op wie de in het besluit genoemde maatregelen van toepassing zijn op medewerking aan de uitvoering aan te spreken.
HOOFDSTUK IX VOORLOPIGE MAATREGELEN
Artikel 23
-
1.Bij aanvang van de procedure en gedurende de behandeling van de klacht door de commissie en de besluitvormingsprocedure in het College, kan het College, bijgestaan door de Griffier, op verzoek van de commissie voorlopige maatregelen treffen, zoals een direct fysiek en digitaal contactverbod, indien dit voor het welzijn van klager redelijkerwijs noodzakelijk wordt geacht, of als er sprake is van een voor één of meer direct betrokkenen onhoudbare situatie.
-
2.Het College en de Griffier betrachten zoveel als mogelijk geheimhouding bij de tenuitvoerlegging van de voorlopige maatregelen.
-
3.De getroffen voorlopige maatregelen worden beëindigd tegelijk met de kennisgeving van het besluit van het College aan klager en beklaagde, en kunnen worden vervangen door de maatregelen genoemd in het besluit van het College, als bedoeld in artikel 21.
HOOFDSTUK X VERBOD OP BEÏNVLOEDING
Artikel 24
-
1.Een Kamerlid, medewerker of gast is gehouden mee te werken aan de inhoudelijke behandeling in de commissie en mag daarbij op geen enkele wijze informatie met anderen, anders dan zijn raadsman, delen of contact onderhouden met de media over alles wat met de klacht samenhangt, behalve wanneer dit door de wet is vereist, de Gedragscode dit toestaat of het is toegestaan door de commissie;
-
2.Buiten de mogelijkheden die artikel 7, onder c, en artikel 11, derde lid, bieden, mag een Kamerlid een melder of een klager niet beïnvloeden, aanmoedigen en verleiden om een melding of klacht in te trekken of te wijzigen, noch een getuige of andere bij de melding of klacht betrokkene bewegen zijn verklaring in te trekken of te wijzigen, of dit laten doen.
-
3.Een melder of klager mag een getuige of andere bij de melding of klacht betrokkene niet bewegen zijn verklaring in te trekken of te wijzigen.
HOOFDSTUK XI GEHEIMHOUDING EN PRIVACY
Artikel 25
De vertrouwenspersoon, de leden van de commissie en de secretaris zijn verplicht de identiteit van de melder, klager en beklaagde en de inhoud van de informatie die hen uit hoofde van die rol is toevertrouwd of bekend is geworden, geheim te houden. Deze informatie kan alleen gedeeld worden met diegenen die bevoegd zijn daar kennis van te nemen.
Artikel 26
-
1.De vertrouwenspersoon, de commissie en het College zorgen ervoor dat de registratie en administratie van persoonsgegevens aan de Algemene verordening gegevensbescherming en de daarop gebaseerde wet- en regelgeving voldoet.
-
2.De vertrouwenspersoon en de commissie verzamelen en verwerken uitsluitend persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor respectievelijk het geven van advies en bijstand aan de melder en de behandeling van een klacht en het uitbrengen van een advies aan het College.
-
3.Degenen die een melding doen of een klacht indienen, worden door respectievelijk de vertrouwenspersoon en de commissie geïnformeerd over de verwerking van persoonsgegevens.
-
4.Het Kamerlid over wie een melding wordt gedaan of tegen wie een klacht wordt ingediend, wordt respectievelijk door de vertrouwenspersoon en de commissie geïnformeerd over de verwerking van persoonsgegevens.
-
5.Wanneer de inhoud van bepaalde informatie uitsluitend onder de vertrouwenspersoon dient te blijven, wordt dit door de vertrouwenspersoon of klager aan de commissie meegedeeld.
-
6.De vertrouwenspersoon en commissie wijzen personen die worden gehoord of geraadpleegd op de vertrouwelijkheid van hetgeen in een gesprek of ter zitting aan de orde komt.
HOOFDSTUK XII VERSLAG VAN DE COMMISSIE
Artikel 27
-
1.De commissie brengt jaarlijks aan het College een geanonimiseerd verslag op hoofdlijnen uit over het aantal ontvangen klachten, de aard van de klachten en het aan het College geadviseerde oordeel.
-
2.De commissie kan in dat verslag bij het College knelpunten signaleren in de uitvoering van de Gedragscode en inlichtingen verstrekken over de mogelijkheden tot voorkoming of bestrijding van ongewenste omgangsvormen.
-
3.Het College biedt het verslag ter informatie aan de Kamer aan en zorgt daarna voor publicatie ervan op de website van de Kamer.
HOOFDSTUK XIII VERGOEDINGEN WERKZAAMHEDEN EN REISKOSTEN
Artikel 28
-
1.Het College maakt met de vertrouwenspersoon afspraken over de vergoedingen en stelt deze voor de leden van de commissie vast.
-
2.De Griffier maakt met de secretaris van de commissie afspraken over de vergoedingen.
Artikel 29
De Griffier biedt de vertrouwenspersoon en de leden van de commissie de faciliteiten die nodig zijn voor een goede uitoefening van hun werkzaamheden in het kader van deze Gedragscode.
HOOFDSTUK XIV INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL
Artikel 30
-
1.Deze Gedragscode treedt na door de Kamer te zijn aanvaard in werking op een door het College te bepalen tijdstip.
-
2.Deze Gedragscode is niet van toepassing op gedragingen van een Kamerlid die vóór de datum van inwerkingtreding van deze Gedragscode hebben plaatsgevonden.
-
3.De Gedragscode kan worden aangehaald als: Gedragscode ongewenste omgangsvormen Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Algemene toelichting
De rechtsgrondslag voor deze Gedragscode is artikel 131 van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer, waarin is bepaald dat «[b]ij afzonderlijke regeling van de Kamer [...] een Gedragscode ongewenste omgangsvormen [wordt] vastgesteld waarin voorschriften worden gegeven ter voorkoming van ongewenst gedrag door leden van de Kamer.» Ook bepaalt het artikel dat hierin een instrumentarium wordt vastgelegd ten behoeve van de naleving en interpretatie van deze code.
Het voorkomen van ongewenste omgangsvormen op de werkplek, inclusief het optreden tegen dit gedrag, volgt uit wetgeving. Zo bevat de Grondwet in artikel 1 het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. Dit is onder andere nader uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Het in de Awgb neergelegde verbod van onderscheid, waaronder dat naar godsdienst, levensovertuiging, ras of geslacht, houdt bovendien een verbod van intimidatie en seksuele intimidatie in (zie artikel 1a Awgb).
Artikel 3, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat de werkgever binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid een beleid voert gericht op voorkoming en indien dat niet mogelijk is beperking van psychosociale arbeidsbelasting (PSA). PSA is in dezelfde wet in artikel 1 als volgt gedefinieerd: «de blootstelling aan factoren in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen, waaronder in ieder geval: agressie of geweld, direct of indirect onderscheid, pesten, seksuele intimidatie en werkdruk».
Uit de werkgeversaansprakelijkheid vastgelegd in artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt de verantwoordelijkheid van de werkgever tegenover zijn werknemers. Uit de jurisprudentie blijkt dat de werkgever zich bewust dient te zijn van de (potentiële) gevaren en waar mogelijk anticipeert en steeds proactief dient in te grijpen.
Deze Gedragscode ongewenste omgangsvormen biedt voor griffiemede-werkers, fractiemedewerkers en anderen die in de Eerste Kamer werkzaamheden verrichten waarborgen tegen ongewenst gedrag door Eerste Kamerleden. Deze Kamerregeling beoogt aldus een veiliger werkomgeving voor al die werknemers te creëren. Ze ondersteunt daarmee de verantwoordelijkheid van werkgevers voor de bescherming van hun werknemers. Ook Kamerleden zelf, allen zonder werkgever, worden met de regeling beschermd tegen ongewenst gedrag door een collega-Kamerlid.
De Gedragscode draagt door de definiëring van ongewenste omgangsvormen (in artikel 1) bij aan de kenbaarheid van gedragsvormen die in het normale verkeer tussen personen ongewenst en laakbaar zijn. In artikel 2 van de code wordt bovendien in positieve zin een algemene gedragsnorm van respectvolle omgang door Kamerleden geformuleerd, die goed aansluit bij een soortgelijke norm in artikel 69 van het Reglement van Orde.
De definities van welke gedragingen gelden als ongewenste omgangsvormen en de positieve gedragsnorm dragen bij aan het voorkomen van ongewenst gedrag.
Bovendien bepaalt het tweede lid van artikel 2 dat het College van Voorzitter en Ondervoorzitters beleid maakt en uitvoert gericht op het voorkomen van ongewenste omgangsvormen door Kamerleden. Zowel de in de code genoemde vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen (artikel 7, onder e en f) als de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen (artikel 27) kunnen bij het College van Voorzitter en Ondervoorzitters knelpunten signaleren in de uitvoering van deze Gedragscode en adviseren over de mogelijkheden tot voorkoming en bestrijding van ongewenste omgangsvormen. Het verslag van de commissie wordt bovendien aan de Kamer gezonden en gepubliceerd op de website. Dit draagt bij aan de beleidsvorming.
Daarnaast kan ervan worden uitgegaan dat als de commissie een klacht (deels) gegrond verklaart en een sanctie en/of maatregelen adviseert aan het College en het College dit advies overneemt, hiervan een signaalfunctie uitgaat, waarmee ongewenste gedragingen in de toekomst worden ontmoedigd of zelfs voorkomen.
Centraal in de Gedragscode staat het gedrag van Kamerleden. Wanneer dit als ongewenst wordt ervaren door een collega-Kamerlid, een medewerker of een gast kan dit worden gemeld bij de vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen en/of kan een klacht worden ingediend bij de onafhankelijke klachtencommissie ongewenste omgangsvormen. Melder of klager zijn nooit anoniem. Na een inhoudelijke behandeling van de klacht komt de externe, onafhankelijke en deskundige klachtencommissie tot een oordeel of de klacht gegrond, deels gegrond of ongegrond is. Is het eerste of tweede het geval, dan kan zij het College van Voorzitter en Ondervoorzitters een sanctie en/of eventuele maatregelen voorstellen. In principe neemt het College het advies van de klachtencommissie over en kan het enkel gemotiveerd afwijken van het oordeel en de eventueel te treffen sanctie en/of maatregelen. De Gedragscode voorziet met de klachtprocedure in een dwingend instrumentarium ten behoeve van de naleving en interpretatie ervan.
Anders dan bijvoorbeeld politieke integriteit, die nadrukkelijk verband houdt met het functioneren als Kamerlid, hebben ongewenste omgangsvormen niet noodzakelijkerwijs ook een politieke lading. Vormen van seksuele intimidatie, pesten of agressie zijn onaanvaardbaar los van wie zich daaraan schuldig maakt. Ook geldt, anders dan bij een politieke integriteitsschending als het niet openbaren van nevenfuncties of gemaakte reizen, dat er sprake is van een slachtoffer dat direct is geraakt. Beide zaken hebben ertoe geleid dat het zwaartepunt van de klachtprocedure wordt belegd bij een externe, onafhankelijke en deskundige klachtencommissie op afstand van de Eerste Kamer. Deze groep van vijf deskundigen is verantwoordelijk voor de procedurele en inhoudelijke behandeling van de klacht, zij komt met een advies ten aanzien van de klacht, een voorstel voor de te treffen sanctie en/of eventuele maatregelen (artikelen 17 en 18).
Oordeel en voorstel van de commissie worden als onderdeel van een advies aangeboden aan het College van Voorzitter en Ondervoorzitters. Dit neemt in beginsel het advies over en kan hier alleen om zwaarwegende redenen van afwijken. Is het laatste het geval, dan zal het College dit moeten motiveren in zijn besluit (artikel 19). Het zwaartepunt van de expertise en beoordeling ligt dus bij de externe, onafhankelijke klachtencommissie, maar omdat de Gedragscode een Kamerregeling betreft, een Kamerlid beklaagde is en het ongewenste gedrag waarover is geklaagd plaatsvond in het Kamergebouw of tijdens een door de Eerste Kamer georganiseerde activiteit, neemt het College met zijn besluit de eindverantwoordelijkheid voor het oordeel, de eventuele sanctie en/of de mogelijk te treffen maatregelen.
Overwogen is om het instellen van beroep op de Kamer tegen het besluit van het College mogelijk te maken. Hiervan is afgezien, omdat dan 75 Kamerleden voor een goede weging kennis zouden moeten kunnen nemen van de ins en outs van een klachtdossier om te beoordelen of het besluit van het College (en in de meeste gevallen: het advies van de klachtencommissie) terecht is genomen. Dat is een te grote inbreuk op de privacy van betrokkenen. Gelet op de beperkte omvang van de organisatie is anonimiteit in dezen moeilijk te waarborgen. Hoewel een besluit van het College indirecte politieke gevolgen kan hebben voor het Kamerlid tegen wie een klacht was ingediend die uiteindelijk (deels) gegrond werd verklaard, is de beoordeling van ongewenste omgangsvormen - anders dan bijvoorbeeld politieke integriteit - niet primair een politieke aangelegenheid. Daarnaast zijn tijdens de gehele klachtprocedure voldoende waarborgen ingebouwd voor hoor en wederhoor. Tot slot zijn ook de mogelijk te treffen sancties en/of maatregelen (gelet op het (grond)wet-telijk kader) naar verhouding relatief beperkt in zwaarte. Om deze redenen is afgezien van een beroepsmogelijkheid op de Kamer.
De code regelt het doen van een melding bij de vertrouwenspersoon en het indienen van een klacht bij de klachtencommissie. Daarmee is niet gezegd dat geen andere wegen kunnen worden bewandeld. Een slachtoffer van ongewenst gedrag kan ervoor kiezen zelf het Kamerlid dat zich hieraan schuldig zou hebben gemaakt aan te spreken. Ook zou hij of zij zich kunnen wenden tot een leidinggevende, een fractievoorzitter en anderen. Deze personen kunnen dan altijd wijzen op de procedures in deze Gedragscode, mochten zij - desgevraagd - geen mogelijkheid zien om het slachtoffer concreet verder te helpen in de aan hen voorgelegde zaak. Dit biedt werkgevers binnen de context van de Eerste Kamer extra mogelijkheden om invulling te geven aan hun zorgplicht voor een veilige werkomgeving en bescherming tegen werkstress en ongewenst gedrag op de werkvloer. Ook staat het slachtoffers vrij ervoor te kiezen formeel aangifte te doen van een mogelijk strafbaar feit.
Wanneer eenmaal een melding is gedaan of een klacht is ingediend biedt de Gedragscode nog altijd de mogelijkheid dat het slachtoffer én het Kamerlid dat ongewenst gedrag zou hebben vertoond met elkaar om de tafel gaan zitten om tot een oplossing te komen. Vanzelfsprekend moeten zowel melder of klager als beklaagde hiermee instemmen. Bij het doen van een melding is deze mogelijkheid expliciet benoemd in artikel 7 onder c. Nadat een klacht is ingediend, is de mogelijkheid van in onderling overleg komen tot een oplossing geregeld in de artikelen 11, derde lid. Dit kan gedurende het hele traject van behandeling van de klacht door de commissie. Anders gezegd, klager en beklaagde houden - via kennisgeving aan de commissie - ruimte om het gesprek te zoeken gericht op oplossing, ook al is een klacht reeds ingediend en in behandeling genomen. De code is niet uit op juridisering van omgangsvormen. Het is een hulpmiddel als iemand nauwelijks mogelijkheden ziet om ongewenst gedrag van een Kamerlid aan de orde te stellen en een mogelijke stok achter de deur als het onderlinge gesprek hierover moeilijk lijkt of onmogelijk blijkt.
Van groot belang in deze Gedragscode is dat de rechten en plichten van melder of klager én het beklaagde Kamerlid zoveel als mogelijk in balans zijn. Een te eenzijdige focus op een van beide partijen moet worden vermeden. Een onzorgvuldige procedure kan voor beide partijen tot ongewenste resultaten leiden, waarbij een van beide partijen in de kou zou kunnen komen te staan. Anonieme klachten zijn niet mogelijk en de procedures zijn vertrouwelijk. De klachtprocedure is vanuit een zorgvul-digheidsoogpunt vrij gedetailleerd vastgelegd. De termijnen voor de verschillende procedurestappen zijn precies omschreven, waarbij een balans is gezocht tussen de door beide partijen gewenste snelheid én zorgvuldigheid. Klager en beklaagde ontvangen beiden alle documenten die behoren tot het klachtdossier (o.a. artikelen 11, tweede lid, 13, vijfde lid, en 16, achtste lid), en de commissie past zorgvuldig hoor en wederhoor toe (o.a. artikelen 11, tweede lid, onder c, 14 en 16). Zeker in die gevallen waarin beklaagde de door klager in de klacht omschreven ongewenste omgangsvormen feitelijk en naar hun aard betwist, kan de commissie nadere inlichtingen inwinnen, alvorens een hoorzitting te houden. Ook kan zij besluiten tot het opnieuw inwinnen van inlichtingen of een tweede hoorzitting (artikel 16, dertiende lid). In het tegengestelde geval, namelijk dat klager en beklaagde het grotendeels eens zijn over wat is voorgevallen, kan de commissie juist onderzoek achterwege laten (artikel 14, vierde lid).
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
De definities bepalen welk gedrag als ongewenst moet worden beschouwd. Ze trachten daarmee ongewenste omgangsvormen als begrip te objectiveren en te concretiseren.
Met de definitie van «pesten» is aangesloten bij de begripsomschrijving in de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en enige andere wetten in verband met het vergroten van de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor het arbeidsomstandighedenbeleid. Pesten wordt daar als volgt omschreven: «Onder pesten wordt verstaan alle vormen van intimiderend gedrag met een structureel karakter, van een of meerdere werknemers (collega's, leidinggevenden) gericht tegen een werknemer of een groep van werknemers die zich niet kan of kunnen verdedigen tegen dit gedrag. Een belangrijk element aangaande pesten op het werk is de herhaling van die gedraging in de tijd. Het gaat bij pesten dus niet om een eenmalige gedraging. Dit gedrag uit zich op verschillende manieren maar in het bijzonder door woorden, gebaren, handelingen of bedreigingen. Deze opsomming is niet limitatief. Veelal is het doel van de dader om opzettelijk een andere persoon te kwetsen en te vernederen.»1
Met de definitie van «intimidatie» is aangesloten bij die van artikel 1a, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling.
Met de definitie van «seksuele intimidatie» is aangesloten bij die van artikel 1a, derde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling.
Met de definitie van «discriminatie» is aangesloten bij artikel 1 van de Grondwet.
Met de definities van «agressie» en «geweld» is gekeken naar de begripsomschrijving in de memorie van toelichting bij Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en enige andere wetten in verband met het vergroten van de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor het arbeidsomstandighedenbeleid. «Agressie» en «geweld» worden daar als volgt omschreven: «Onder agressie en geweld wordt verstaan voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid. Bij agressie en geweld gaat het om gedragingen van verbaal geweld (uitschelden, beledigen) en fysiek geweld (schoppen, slaan, met een wapen dreigen en/of overvallen worden). Het kan ook gaan om psychisch geweld: bedreigen, intimideren, onder druk zetten, thuissituatie bedreigen en het beschadigen van eigendommen». Hoewel ze in elkaars verlengde liggen, is er voor gekozen om beide vormen van ongewenst gedrag te onderscheiden en apart te definiëren.
Met de definitie van «stalken» wordt aangesloten bij artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
De definitie van het begrip «Kamerlid» omvat ook oud-Kamerleden die zich als Kamerlid binnen een tijdbestek van maximaal één jaar voorafgaand aan de melding of klacht mogelijk schuldig hebben gemaakt aan ongewenste omgangsvormen. Slachtoffers hebben derhalve ook na het installeren van een nieuwe Eerste Kamer of het vertrek van een individueel Kamerlid een jaar de tijd om een melding te doen of klacht in te dienen. De definitie laat verder de mogelijkheid open dat een oud-Kamerlid een klacht inzake ongewenste omgangsvormen door een Kamerlid indient, mits het voorval zich niet langer dan een jaar (gerekend vanaf het moment van indienen van de klacht) geleden heeft voorgedaan.
De definitie van het begrip «medewerker» is ruim gekozen. Het gaat natuurlijk in de eerste plaats om griffiemedewerkers en fractiemedewerkers. Maar ook diegenen die bij de griffie zijn gedetacheerd, stage lopen of door de griffie tijdelijk zijn ingehuurd, vallen onder de definitie.
De definitie van het begrip «gast» van de Eerste Kamer is ook ruim. Het kan gaan om bewindslieden, hun begeleidende ambtenaren, uitgenodigde deskundigen, maar ook om personen die werkzaamheden komen verrichten, journalisten, en bezoekers van het gebouw en toeschouwers van vergaderingen van de Kamer en haar commissies. Bovendien maakt de definitie duidelijk dat het ook kan gaan om gasten bij een door de Eerste Kamer georganiseerde bijeenkomt, waarbij gedacht kan worden aan werkbezoeken buiten het Kamergebouw die door de Eerste Kamer worden georganiseerd.
Artikel 2
Het eerste lid van dit artikel beoogt een positieve norm neer te zetten voor de omgangsvormen van Kamerleden. De norm is aanvullend op de gedragsnorm voor Kamerleden in de vergaderingen, op grond van artikel 69 van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer. Tevens vormt deze gedragsnorm een aanvulling op die in artikel 1 van de Gedragscode integriteit Eerste Kamer.
Het begrip «ongewenste omgangsvormen» is een containerbegrip. Of sprake is (geweest) van «ongewenste omgangsvormen» is niet altijd op het eerste gezicht duidelijk. In sommige gevallen geldt dat wat de één als «ongewenst» ziet, door een andere persoon niet als zodanig wordt beoordeeld. Dat wil niet zeggen dat het in alle gevallen gaat om een subjectieve beoordeling; in het maatschappelijk verkeer bestaan wel degelijk collectief aanvaarde gedragsnormen en gemeenschappelijke opvattingen over wat geldt als «ongewenst» en daarmee ontoelaatbaar gedrag. Sommige gedragingen zijn bijvoorbeeld evident ontoelaatbaar. Het gaat dan om gedragingen waarvan ieder weldenkend mens weet dat deze niet toelaatbaar zijn. Dit geldt in de regel voor gedrag dat door de wet wordt gekwalificeerd als een strafbaar feit (zeden- en geweldsdelicten). Bij een Kamerlid dat zich hieraan schuldig maakt, kan vooraf in redelijkheid geen twijfel hebben bestaan dat zijn of haar gedrag niet toelaatbaar zou zijn.
In andere gevallen is dat misschien minder duidelijk. Daarom is het noodzakelijk dat vooraf zoveel als mogelijk duidelijkheid bestaat over waar de grenzen liggen. Aan eenieder die werkzaam is in de Kamer of die daar te gast is, moet kenbaar (kunnen) zijn welk gedrag geldt als gewenst en wat als «ongewenste omgangsvormen» wordt beschouwd. «Ongewenste omgangsvormen» door een Kamerlid zijn bovendien alleen verwijtbaar als het Kamerlid voor aanvang van dit gedrag (verbaal, non-verbaal en fysiek) bekend was met deze grenzen en gedragsnormen. Het opstellen alleen van een Gedragscode als deze is daarom niet voldoende. De Gedragscode moet ook voldoende en bij herhaling onder de aandacht van Kamerleden, medewerkers en gasten worden gebracht. Kernbegrip daarbij is «kenbaarheid».
Maar meer nog dan het onder de aandacht brengen van deze Gedragscode, de daarin vastgelegde procedures van het doen van een melding bij de vertrouwenspersoon en het indienen van een klacht bij de klachtencommissie, moet er beleid worden gemaakt gericht op het voorkomen van ongewenste omgangsvormen door Kamerleden. Ongewenst gedrag moet bespreekbaar worden gemaakt, evenals gewenste omgangsvormen. Elkaar aanspreken op gedrag kan ervoor zorgen dat gedragingen niet escaleren naar «ongewenste omgangsvormen». Er moet onder Kamerleden, medewerkers en gasten een cultuur zijn waarin voor «ongewenste omgangsvormen» geen plaats is. Communicatie, trainingen, voorlichting etc. moeten hierop gericht zijn. Daarom wordt in het tweede lid van artikel 2 van deze Gedragscode het College, bijgestaan door de Griffier, opgedragen hiervoor beleid vast te stellen en ten uitvoer te leggen. Ten behoeve van de beleidsvorming ontvangt het College input van de vertrouwenspersoon (artikel 7, aanhef en onder e en f) en de commissie (artikel 27).
Artikel 3
Deze Gedragscode is bedoeld voor die gevallen waarin een Kamerlid ongewenst gedrag vertoont jegens een collega-Kamerlid, een medewerker (in de meest brede zin van het woord zoals gedefinieerd in artikel 1, tweede lid onder l) en een gast van de Eerste Kamer (als gedefinieerd in artikel 1, tweede lid onder e).
Op 14 november 2022 werd door het managementteam van de Eerste Kamer het «Beleid ongewenste omgangsvormen - ambtelijke organisatie Eerste Kamer» vastgesteld. Dit beleid werd spoedig gevolgd door de «Gedragscode ongewenste omgangsvormen - ambtelijke organisatie Eerste Kamer» en de «Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen -ambtelijke organisatie». Op grond van die Klachtenregeling kan bij de in die regeling genoemde vertrouwenspersoon melding worden gedaan van ongewenst gedrag door medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Eerste Kamer, fractiemedewerkers of Kamerleden (artikel 3, tweede lid). Een klacht indienen bij de klachtencommissie inzake ongewenst gedrag kan alleen tegen medewerkers als gedefinieerd in artikel 2 onder a van die regeling. Klachten inzake ongewenste omgangsvormen door Kamerleden en fractiemedewerkers zijn dus op grond van die regeling niet mogelijk. Gelet op het feit dat fractiemedewerkers in dienst zijn van de fracties, ligt het voor de hand dat de fracties zelf regelingen hebben op grond waarvan een melding en/of klacht kan worden gedaan over ongewenst gedrag door een van hun medewerkers.
Ook bepaalt de Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen -ambtelijke organisatie in artikel 3, derde lid, in combinatie met de definitiebepaling van «Klager(s)» in dezelfde regeling (artikel 2 onder g) dat alleen medewerkers een klacht kunnen indienen. Kamerleden, fractiemedewerkers en gasten derhalve niet. Desondanks is het denkbaar dat Kamerleden en fractiemedewerkers zich wenden tot de Griffer als hoofd van de ambtelijke organisatie wanneer zij ongewenst gedrag van medewerkers ervaren.
Artikel 4
Het eerste lid van artikel 4 maakt duidelijk dat ongewenste omgangsvormen die hebben plaatsgevonden in het kader van plenaire beraadslagingen en van commissievergaderingen niet op basis van deze Gedragscode kunnen worden behandeld of afgedaan. Hiervoor zijn in hoofdstuk VI van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer, i.c. in de artikelen 69 t/m 76, immers bepalingen opgenomen die dit gedrag reguleren en waar nodig sanctioneren. Het is onwenselijk om hiervoor een alternatieve of parallelle proceduremogelijkheid te creëren. Met de aanduiding «in het kader van» in het eerste lid wordt beoogd gedragingen en bejegeningen aan te duiden die onderdeel zijn van de beraadslagingen in de plenaire vergadering en de commissies. Een Kamerlid kan evenwel ook in de marge van een plenair debat of een commissievergadering ongewenste omgangsvormen aan de dag leggen. Deze hebben dan geen direct verband met de beraadslagingen en zullen zich om die reden vaak ook onttrekken aan de aandacht of het zicht van de Voorzitter of de commissievoorzitter. Gedragingen in de plenaire zaal en in commissievergaderingen die niet direct een relatie hebben met de beraadslagingen, kunnen daarom wél op grond van deze Gedragscode worden behandeld en afgedaan.
Het tweede lid bepaalt dat de Gedragscode niet van toepassing is op gedragingen en bejegeningen in het kader van de politieke integriteit, ook al kunnen deze mogelijk als ongewenste gedragingen worden aangeduid. Voor dergelijke gedragingen bestaat immers reeds een aparte toepasselijke regeling, de Gedragscode integriteit. Een melding of klacht die hoofdzakelijk ziet op een integriteitsschending kan derhalve niet op grond van deze Gedragscode worden behandeld en afgedaan. Het onderscheid dat hier gemaakt wordt tussen schending van de (politieke) integriteit en ongewenste omgangsvormen is terug te voeren op het onderscheid dat tussen beide gemaakt wordt in de artikelen 130 en 131 van Reglement van Orde van de Eerste Kamer.
Artikel 5
Aangezien deze Gedragscode een Kamerregeling betreft op grond van artikel 131 Reglement van Orde van de Eerste Kamer, ligt het voor de hand dat de Kamer op voorstel van het College van Voorzitter en Ondervoorzitters een vertrouwenspersoon benoemt. Er kan een parallel worden getrokken met de benoemingswijze van de vertrouwenspersoon integriteit van de Kamer (zie artikel 12 van de Gedragscode integriteit). Gelet op de gewenste onafhankelijkheid kan de vertrouwenspersoon geen lid zijn van de Staten-Generaal, niet werkzaam zijn bij de griffie van de Kamer en geen vertrouwenspersoon integriteit van de Eerste Kamer zijn. Omdat meldingen gaan over Eerste Kamerleden wordt het onwenselijk geacht dat een actief Tweede Kamerlid als vertrouwenspersoon optreedt teneinde de schijn van vooringenomenheid te vermijden en de melder een veiliger gevoel te bieden. Teneinde duidelijk onderscheid te maken tussen de Gedragscode ongewenste omgangsvormen en de Gedragscode integriteit Eerste Kamer wordt het bovendien niet wenselijk geacht dat dezelfde persoon de vertrouwenspersoon is voor beide regelingen.
Hoewel de competenties van de vertrouwenspersoon niet precies zijn vastgelegd in de Gedragscode ligt het voor de hand dat hij of zij integer, onafhankelijk en onpartijdig is, levenservaring heeft, en toegankelijk, empathisch en luistervaardig is.
De benoeming geldt voor een periode van vier jaar, zijnde de zittingsduur van de Kamer. Daarna is de vertrouwenspersoon terstond herbenoembaar voor nogmaals een periode van vier jaar.
Artikel 6
Een melding bij de vertrouwenspersoon dat een Kamerlid zich schuldig zou hebben gemaakt aan ongewenste omgangsvormen kan op uiteenlopende manieren worden gedaan, bijvoorbeeld via e-mail, per brief, telefonisch en in een gesprek. Om die reden is de wijze waarop de melding wordt gedaan in de definitiebepaling van «melding» in artikel 1, tweede lid, onder n niet nader voorgeschreven. De eerste stap kan dus ook zijn dat de melder een afspraak maakt voor een vertrouwelijk gesprek met de vertrouwenspersoon, zonder dat hij of zij op dat moment reeds melding maakt van een concreet voorval.
Artikel 6, eerste lid bepaalt dat een melding plaatsvindt of gevolgd wordt door een vertrouwelijk gesprek tussen de melder en de vertrouwenspersoon. Hieruit volgt dat een melder uiteindelijk nooit anoniem kan blijven. In dat gesprek zal over het voorgevallene worden gesproken en kan de melder uitspreken wat hij of zij met de melding beoogt en/of wat hij of zij van de vertrouwenspersoon verwacht. De vertrouwenspersoon kan in dat gesprek een luisterend oor bieden en adviseren (artikel 7, onder a tot en met c). Tegelijkertijd bepalen de leden 2 en 3 van dit artikel dat vertrouwelijkheid wordt geborgd, tenzij sprake is van een vermoeden van een zeer ernstig strafbaar feit als bedoeld in artikel 160 Wetboek van Strafvordering of een ambtsmisdrijf als bedoeld in artikel 162 Wetboek van Strafvordering, of de melder vooraf schriftelijk toestemming geeft om deze informatie met specifieke personen te delen.
Artikel 7
De vertrouwenspersoon is er voor de melder. In het gesprek gaat hij na wat de melder van hem verwacht. Wil deze alleen een luisterend oor, verwacht hij of zij advies of hulp. En wanneer dat het geval is, waaruit moet deze hulp dan bestaan: hulp bij het in contact komen met het Kamerlid dat ongewenste omgangsvormen aan de dag zou hebben gelegd, hulp bij het indienen van een klacht bij de klachtencommissie, het doorverwijzen naar een professionele hulpverlenende instantie, het doen van aangifte, et cetera. De opsomming in dit artikel van mogelijke taken en bevoegdheden is bewust niet limitatief; er moet maatwerk kunnen worden geleverd. In artikel 7, onder e en f, is jaarlijkse verslaglegging van de werkzaamheden aan het College van Voorzitter en Ondervoorzitters voorgeschreven. Een van de doelen daarvan is dat knelpunten in de uitvoering van de Gedragscode kunnen worden gesignaleerd, en dat ook geadviseerd kan worden over mogelijkheden tot verdere voorkoming of bestrijding van ongewenste omgangsvormen.
Artikel 8
Dit artikel bepaalt dat er een klachtencommissie ongewenste omgangsvormen van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is.
Artikel 9
De klachtencommissie moet in haar aan het College uit te brengen advies een oordeel vellen over gedragingen van een Kamerlid die ongewenst zijn of als ongewenst worden ervaren. Dat kan een lastige opgave zijn en vereist veel deskundigheid, zorgvuldigheid en ervaring bij de leden. Mede om die reden is gekozen voor een commissie van vijf leden en niet voor een kleinere commissie van bijvoorbeeld drie deskundigen. Het oneven aantal leden voorkomt dat de stemmen bij besluitvorming in de commissie kunnen staken. Besluiten worden immers bij meerderheid van stemmen genomen, waarbij er verwacht mag worden dat bij belangrijke besluiten, zoals dat over het uiteindelijke advies, alle vijf leden van de commissie hun stem uitbrengen.
Gelet op de uiteenlopende vormen van ongewenst gedrag en de diversiteit op de werkvloer en onder de gasten van de Eerste Kamer is het bovendien van groot belang dat de commissie zelf ook divers is samengesteld. Dat vergroot het vertrouwen in de commissie en haar werkzaamheden.
Het oordeel van de klachtencommissie over de klacht en haar eventuele voorstellen voor een sanctie en/of maatregelen gelden als een zwaarwegend advies aan het College van Voorzitter en Ondervoorzitters. Gelet hierop is de onafhankelijkheid van de commissieleden van nog groter belang dan bij de vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen. Om die reden is het aantal incompatibiliteiten groter dan bij de vertrouwenspersoon. Oud-Kamerleden, oud-medewerkers en
oud-vertrouwenspersonen kunnen pas één jaar na beëindiging van het lidmaatschap van de Kamers of het dienstverband in de Eerste Kamer in de commissie worden benoemd.
Er kan een klacht worden ingediend over uiteenlopende vormen van ongewenst gedrag. Die veelheid vergt dat in de commissie uiteenlopende deskundigheid aanwezig is. Ook de klachtprocedure vergt dat de commissieleden deskundig en ervaren zijn op velerlei terrein. De vereiste deskundigheid en ervaring zijn doorgaans niet bij één persoon te vinden. Dat hoeft ook niet, want de commissie wordt uit vijf leden samengesteld. Het spreekt voor zich dat de deskundigheid en ervaring uiteindelijk worden afgelezen aan de commissie als geheel, en dat niet alle leden iedere deskundigheid en ervaring hoeven te bezitten die van de commissie als geheel wordt gevraagd.
Omdat de commissie een advies verstrekt met een beoordeling en een mogelijke sanctie en/of maatregelen over gedrag van Eerste Kamerleden, waarvan het College van Voorzitter en Ondervoorzitter alleen om zwaarwegende redenen gemotiveerd kan afwijken, ligt het voor de hand dat de Kamer de commissieleden benoemt. Dit ligt ook voor de hand omdat het de uitvoering van een Kamerregeling betreft, gebaseerd op artikel 131 van het Reglement van Orde. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de Kamer leden ook kan ontslaan. Met het oog op de onafhankelijkheid van de commissieleden betreft dit enkel ontslag op eigen verzoek, bij evident disfunctioneren van een lid of in geval van een ontstane incompatibiliteit.
Artikel 10
De commissie wordt bijgestaan door een secretaris. De secretaris heeft geen stem bij de besluitvorming in de commissie. Het aantal incompatibiliteiten is dan ook minder zwaar dan voor commissieleden en vergelijkbaar met dat van de vertrouwenspersoon. Hij of zij wordt aangewezen en ontslagen door de Griffier in overleg met de voorzitter van de commissie. Ontslag vindt plaats op eigen verzoek of wanneer de commissie van mening is dat de secretaris disfunctioneert, of een incompatibiliteit is ontstaan. Het derde lid van dit artikel bevat een niet niet-limitatieve opsomming van de werkzaamheden van de secretaris.
Artikel 11
Dit artikel legt in algemene zin de taken van de klachtencommissie vast. In het tweede lid worden onder andere de principes vastgelegd dat zowel klager als beklaagde op gelijke wijze over alle relevante documenten kunnen beschikken en dat de commissie zorgvuldig hoor en wederhoor toepast. Het derde lid bepaalt dat ondanks dat een klacht is ingediend, klager en beklaagde gedurende de gehele klachtprocedure kunnen trachten via de commissie met elkaar in gesprek te komen om zo tot een oplossing te komen, zodat de commissie uiteindelijk geen advies hoeft uit te brengen. De schriftelijke wens daartoe van beiden heeft een opschortende werking op de procedure. Die mogelijkheid stopt zodra de commissie haar advies heeft uitgebracht aan het College.
Artikel 12
Dit artikel legt vast dat een klacht schriftelijk wordt ingediend (op papier of digitaal) en aan welke formele vereisten een klacht moet voldoen.
Ondertekening behoort niet tot die vereisten, omdat dat digitale indiening moeilijker maakt. Wanneer een klager per abuis zijn klacht niet op correcte wijze indient, krijgt hij de mogelijkheid van de commissie het verzuim binnen redelijke termijn te herstellen. Doet hij dit niet dan zal de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. Klachten die zien op ongewenste gedragingen in het kader van de plenaire vergadering of commissievergaderingen worden ook niet-ontvankelijk verklaard. Dat geldt ook voor een klacht die betrekking heeft op ongewenst gedrag dat langer dan één jaar geleden heeft plaatsgevonden, en ongewenst gedrag dat in hoofzaak valt onder het regime van de Gedragscode integriteit Eerste Kamer. Tegen het niet-ontvankelijk verklaren is geen bezwaar en beroep mogelijk.
Artikel 13
Dit artikel bepaalt dat de commissie in de regel binnen twee weken na indiening van de klacht besluit tot inhoudelijke behandeling, tenzij sprake is van een van de situaties genoemd in het tweede lid. Tegen dit besluit is geen bezwaar en beroep mogelijk. Wanneer de commissie tot inhoudelijke behandeling besluit, worden klager en beklaagde onmiddellijk geïnformeerd en ontvangen zij uitleg over de klachtprocedure. Het College van Voorzitter en Ondervoorzitters wordt terzelfdertijd geïnformeerd over het enkele feit dat een klacht inhoudelijk in behandeling is genomen, zonder enige aanvullende informatie, zodat het weet dat in de nabije toekomst een advies van de commissie wordt ontvangen waarover het zal moeten besluiten. Beklaagde ontvangt bovendien de klacht en alle daarbij behorende documenten. Wanneer de commissie besluit de klacht niet te behandelen, stelt zij alleen de klager onmiddellijk in kennis.
Artikel 14
Beklaagde krijgt van de commissie vier weken de tijd om een reactie op de klacht bij haar in te dienen. Zodra ontvangen, wordt deze reactie ook naar klager gestuurd. Wanneer beklaagde in zijn reactie de feiten, omstandigheden en aard van de ongewenste omgangsvormen waarover is geklaagd niet wezenlijk betwist, kan de commissie ervan afzien nadere inlichtingen naar dit ongewenste gedrag in te winnen (conform artikel 15) en een hoorzitting te houden (conform artikel 16). Ze kan in dat geval onmiddellijk advies uitbrengen. Als klager of beklaagde toch om een hoorzitting verzoekt, dan geeft de commissie gehoor aan dat verzoek.
Artikel 15
Wanneer beklaagde en klager het oneens zijn over wat precies is voorgevallen, onder welke omstandigheden en hoe dit precies moet worden geïnterpreteerd, heeft de commissie de mogelijkheid («kan») om nadere inlichtingen in te winnen. Dat hoeft zij echter niet te doen. Zij kan er in voorkomende gevallen ook voor kiezen alleen een hoorzitting te beleggen, omdat ze meent reeds een voldoende helder beeld te hebben van wat er is voorgevallen, of omdat ze meent dat het inwinnen van inlichtingen geen nieuwe feiten of inzichten zal opleveren. Zij kan dan klager en beklaagde tijdens de hoorzitting hierover bevragen. Klager en beklaagde kunnen de commissie wél gemotiveerd verzoeken om het inwinnen van nadere inlichtingen, maar de commissie beslist hierover uiteindelijk zelf.
Wanneer de commissie nadere inlichtingen inwint, krijgen derden drie weken de tijd om documenten aan te leveren, en duurt een onderzoek of advisering niet langer dan zes weken. Klager en beklaagde worden hiervan in kennis gesteld. Alle verkregen informatie wordt toegevoegd aan het klachtdossier. Al diegenen die betrokkenen zijn bij het leveren van inlichtingen aan de commissie zijn tot geheimhouding hierover verplicht.
Artikel 16
Een niet-openbare hoorzitting vindt plaats binnen zes weken nadat de reactie van de beklaagde is ontvangen of nadat alle door de commissie ingewonnen inlichtingen zijn ontvangen. De hoorzitting vindt plaats buiten het Kamergebouw, vooral gelet op de privacy van betrokkenen en de gewenste geheimhouding. De commissie hoort zowel de klager als beklaagde tijdens de hoorzitting. Dit gebeurt in principe buiten elkaars aanwezigheid, omdat een eventuele confrontatie voor klager in sommige gevallen zodanig emotioneel belastend kan zijn dat deze alleen al om die reden zou kunnen afzien van het indienen van een klacht. Klager en beklaagde kunnen zich laten bijstaan door een raadsman. De incompatibi-liteiten voor de functie van raadsman moeten voorkomen dat de persoon in kwestie niet een andere formele rol heeft in de procedures van melding en klacht. Klager en beklaagde ontvangen voorafgaand aan de zitting een afschrift van het hele klachtdossier, dus met inbegrip van eventueel door de commissie ingewonnen nadere inlichtingen. Ze ontvangen voorts een agenda van de hoorzitting, met daarop de namen van diegenen die verder nog zullen worden gehoord, bijvoorbeeld deskundigen en getuigen. De laatsten ontvangen slechts die informatie die relevant is voor hun rol in de procedure. Bovendien biedt artikel 16, dertiende lid, de commissie ook nog de mogelijk na afloop van de hoorzitting nog verder inlichtingen in te winnen of een tweede hoorzitting te houden. Naast het belang van zorgvuldig onderzoek en de eventuele wens van klager of beklaagde weegt de commissie bij het nemen van een besluit hiertoe ook het eventuele belang mee dat klager of beklaagde kunnen hebben bij het voortvarend uitbrengen van haar advies.
Artikel 17
Binnen drie weken na de hoorzitting brengt de commissie hiervan verslag uit. Klager en beklaagde krijgen vervolgens twee weken de tijd om feitelijk op dit verslag te reageren. In principe brengt de commissie daarna binnen twee weken advies uit aan het College, tenzij zij besluit opnieuw inlichtingen in te winnen of een tweede hoorzitting te beleggen. Het advies kent een aantal vaste onderdelen, met als belangrijkste de beoordeling door de commissie of de klacht gegrond, deels gegrond of ongegrond is, alsmede een voorstel voor een eventuele sanctie en/of maatregelen. De eventueel voor te stellen sanctie en maatregelen worden nader geregeld in artikel 18. Het advies wordt gestuurd aan het College, en in afschrift aan klager en beklaagde. Eventuele getuigen of andere bij de klachtprocedure betrokkenen ontvangen enkel bericht over het oordeel van de commissie zonder verdere toelichting. De commissie heeft de mogelijkheid de termijn voor het uitbrengen van haar advies met twee weken te verlengen. Dit kan aan de orde zijn bij een zeer gecompliceerde zaak.
Artikel 18
Wanneer de commissie in haar advies oordeelt dat de klacht deels gegrond of gegrond is, kan zij het College adviseren de beklaagde te waarschuwen of te berispen, maar ook kan zij dan adviseren geen sanctie op te leggen. Bovendien kan zij, los van een eventueel op te leggen sanctie, maatregelen adviseren die de klager in de (nabije) toekomst moeten beschermen tegen het desbetreffende Kamerlid, of die bijdragen aan bewustwording en gedragsverandering van dat Kamerlid. Dat wordt hieronder toegelicht.
Het opleggen van een sanctie aan een Kamerlid dat zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste omgangsvormen is juridisch begrensd. Eerste Kamerleden worden gekozen door provincialestaten. Zij hebben geen werknemersrelatie tot de Eerste Kamer, de fractie of de politieke partij waartoe zij behoren, maar beschikken over een vrij mandaat. Van een ontbinding van een arbeidsovereenkomst als ultieme sanctie voor ongewenste omgangsvormen kan daarom geen sprake zijn. Het is ook niet mogelijk om door middel van deze Gedragscode boetes op te leggen of inhoudingen te doen op de vergoedingen van Kamerleden, in hoogte variërend naar gelang de aard, ernst en verwijtbaarheid van ongewenste omgangsvormen.2 De vergoedingen voor de werkzaamheden van Eerste Kamerleden zijn immers geregeld in de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, die zich niet door middel van deze Gedragscode laat aanpassen. Schorsingen of ontzetting van het lidmaatschap van de Eerste Kamer verdragen zich niet met het grondwettelijk verankerde vrije mandaat van de leden, zoals de Kamer eerder vaststelde bij aanvaarding van de Gedragscode integriteit Eerste Kamer.3
Een tegenwerping zou kunnen zijn dat de Kamer in het huidige Reglement van Orde in de artikelen 72, tweede lid, 73, 74 en 76 geregeld heeft dat een lid kan worden uitgesloten van deelname aan de beraadslagingen over een bepaald onderwerp in de vergadering, of zelfs van de verdere bijwoning van de vergadering op de dag waarop de uitsluiting plaatsvindt. Dit is echter niet in strijd met de Grondwet. Het wordt gerechtvaardigd doordat deze ordemaatregelen juist collega-Kamerleden in staat stellen hun werkzaamheden uit te oefenen en het mogelijk maken de vergadering ongehinderd doorgang te laten vinden.
Met betrekking tot het onderwerp sancties moet voorts worden overwogen dat voor gedragingen die zich lijken te kwalificeren als strafbaar feit, bijvoorbeeld zeden- en geweldsdelicten, voor klagers de strafrechtelijke route openstaat en dat zij aangifte kunnen doen.
Wanneer de commissie meent dat de klacht gegrond of deels gegrond is, kan zij dus adviseren geen sanctie op te leggen, te waarschuwen of te berispen. Het verschil tussen enerzijds de waarschuwing en anderzijds de berisping moet als volgt worden begrepen. Wanneer de commissie adviseert het Kamerlid in kwestie te berispen, dan is dat omdat de commissie meent dat diens handelen fout, vermijdbaar en verwijtbaar is. Zij kan een waarschuwing als sanctie adviseren, als zij het handelen onwenselijk en vermijdbaar acht, en wellicht ook verwijtbaar, maar dat het Kamerlid zich tijdens de procedure reflectief heeft getoond en bereid is tot kritische zelfevaluatie. Een waarschuwing is een zakelijk oordeel en de berisping een verwijtend oordeel. Een sanctie zou wellicht achterwege kunnen blijven wanneer het handelen onwenselijk en vermijdbaar wordt geacht, maar niet verwijtbaar.
Gegeven het beperkte sanctie-instrumentarium in deze Gedragscode, kunnen binnen het (grond)wettelijk kader eventueel op te leggen maatregelen aan betekenis winnen. Deze maatregelen zijn niet direct bedoeld om te straffen, maar om ervoor te zorgen dat het slachtoffer zich in de (nabije) toekomst veilig kan voelen of dat het Kamerlid zijn gedrag verandert. Zo zou bepaald kunnen worden dat het Kamerlid uit de buurt van het slachtoffer moet blijven of deze niet mag aanspreken of per telefoon of e-mail mag benaderen. Ook zou het Kamerlid kunnen worden verplicht tot het volgen van een cursus of training gericht op gedragsverandering.
Artikel 19
Op basis van het ontvangen advies van de commissie neemt het College binnen vier weken een besluit over de klacht en over de eventueel te treffen sanctie en/of maatregelen. In principe neem het College het volledige advies over, tenzij het zwaarwegende redenen heeft om hiervan af te wijken. Hiervan moet in het besluit melding worden gemaakt, en de zwaarwegende redenen voor afwijking moeten worden uiteengezet. Tegen een besluit van het College staat geen bezwaar en beroep open.
Artikel 20
Wanneer een klacht is gericht tegen het lid van het College, is deze niet betrokken bij de besluitvorming door het College over deze klacht. Hij of zij wordt voor de zaak vervangen door het lid dat het langst zitting heeft in de Kamer. Bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor.
Artikel 21
Het besluit van het College is gebaseerd op het advies van de commissie. Daar waar het College zwaarwegende redenen heeft om van dit advies af te wijken, maakt het hiervan in zijn besluit melding en motiveert dit. De sanctie waartoe het College kan besluiten, kan geen andere zijn dan een van de twee die in artikel 18 zijn vastgelegd.
Het besluit van het College wordt in alle gevallen vertrouwelijk aan beklaagde en klager meegedeeld.
Besluit het College evenwel tot de sanctie van een berisping, dan wordt de berisping publiek gemaakt met een openbare brief aan de Kamer, met dien verstande dat het grensoverschrijdend gedrag dat aan het Kamerlid wordt verweten zodanig wordt omschreven dat de privacy van klager niet in het geding komt. De naam van het Kamerlid tegen wie de klacht was ingediend wordt wél in die brief genoemd.
Wanneer het College in zijn besluit de klacht ongegrond verklaart, wordt het besluit op verzoek van de beklaagde openbaar gemaakt. Overwogen is of in dit geval ook de identiteit van klager moet worden geopenbaard, zoals bij een berisping de identiteit van het Kamerlid dat grensoverschrijdend gedrag heeft getoond, wordt geopenbaard. Hiervan is afgezien, omdat het bij klagers ook gasten en medewerkers kan betreffen.
Artikel 22
Het College van Voorzitter en Ondervoorzitters ziet erop toe dat maatregelen worden uitgevoerd en spreekt een Kamerlid zo nodig op medewerking aan. Naast zijn politieke gezag heeft het College niet veel concrete middelen om de medewerking van het desbetreffende lid af te dwingen.
Artikel 23
De commissie kan het College van Voorzitter en Ondervoorzitters, bijgestaan door de Griffier, verzoeken om gedurende de klachtprocedure voorlopige maatregelen te treffen, zoals een direct fysiek en digitaal contactverbod, indien dit voor het welzijn van klager redelijkerwijs noodzakelijk wordt geacht, of als er sprake is van een voor één of meer direct betrokkenen onhoudbare situatie. Onderhavig artikel verleent het College de bevoegdheid zulke maatregelen te treffen. Deze zijn daarmee ook bindend. De tenuitvoerlegging van deze voorlopige maatregelen verloopt zoveel als mogelijk discreet. De voorlopige maatregelen eindigen op het moment dat het College zijn besluit meedeelt aan klager en beklaagde. Daarvoor in de plaats kunnen eventueel in het besluit genoemde maatregelen komen.
Artikel 24
Allen die betrokken zijn bij een melding of klacht delen de informatie die zij krijgen niet met anderen, behoudens met hun raadsman. Het eerste lid van het artikel noemt de uitzonderingen die op deze regel gelden. Dit verbod op het delen van informatie geldt in het bijzonder voor het delen met de media. Ook mag een beklaagd Kamerlid niet proberen de klager of eventuele getuigen te (laten) beïnvloeden. Dat laat onverlet de mogelijkheden die de Gedragscode biedt dat melder of klager met beklaagde in onderling overleg tot een voor de eerstgenoemde bevredigende oplossing komen, maar dit loopt altijd via de vertrouwenspersoon (artikel 7, onder b en c) of via de commissie (artikel 11, derde lid).
Artikel 25
Dit artikel regelt in algemene zin de geheimhoudingsplicht van de vertrouwenspersoon en de leden en secretaris van de commissie over de identiteit van klager en beklaagde, en van alle informatie die hun uit hoofde van die rol is toevertrouwd.
Artikel 26
Dit artikel regelt het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens overeenkomstig het bepaalde in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de daarop gebaseerde wet- en regelgeving.
Artikel 27
De commissie doet jaarlijks aan het College (geanonimiseerd) verslag van haar werkzaamheden. Zij kan in dat verslag knelpunten signaleren in de uitvoering van de Gedragscode en inlichtingen verstrekken over de mogelijkheden tot voorkoming of bestrijding van ongewenste omgangsvormen. Het College biedt het verslag aan de Kamer aan en zorgt voor publicatie op de Eerste Kamerwebsite.
Artikel 28
De vergoedingen voor de werkzaamheden en reiskosten van de vertrouwenspersoon en van de secretaris van de commissie zullen respectievelijk door College en de Griffier met hen overeengekomen worden. De vergoedingen van leden van de commissie zullen door het College op voorstel van de Griffier worden vastgesteld.
Artikel 29
De door de Griffier te treffen faciliteiten ten behoeve van de leden van de commissie dienen betrekking te hebben op een goede uitoefening van de werkzaamheden in het kader van deze Gedragscode. Daaronder valt bijvoorbeeld ook het huren van een externe locatie voor het houden van een hoorzitting.
Artikel 30
Nadat de Kamer deze Gedragscode heeft aanvaard, treedt deze regeling in werking op een door het College van Voorzitter en Ondervoorzitters te bepalen tijdstip. De regeling kent bij inwerkingtreding geen terugwerkende kracht. Op gedragingen van Kamerleden die voor de datum van inwerkingtreding van deze Gedragscode hebben plaatsgevonden, is deze code niet van toepassing.
Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, CLXX, A
29
Kamerstukken II 2005/06, 30 552, nr. 3, p. 26.
Bovend'Eert, P., Wat te doen tegen wangedrag van Kamerleden? online column d.d. 28 juni
2021 geschreven voor het Montesquieu Instituut. Bovend'Eert schrijft: «Het ontnemen van het Kamerlidmaatschap is grondwettelijk niet mogelijk, maar andere maatregelen, zoal schorsing of inhouding van salaris, het een en ander te regelen bij wet, zijn wel degelijk mogelijk.» Ook Bovend'Eert is derhalve van mening dat voor het opnemen van zulke sancties een wetswijziging is vereist. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat voor wijziging van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer op grond van artikel 63 Grondwet een tweederdemeerderheid is vereist.
Gedragscode integriteit Eerste Kamer (geldend vanaf 11-06-2019), toelichting bij artikel 10. Zie ook het verslag van de Tijdelijke commissie GRECO-rapport (Kamerstukken 2013/14, CX, A, p. 17). Overigens lijkt de Tweede Kamer een ander standpunt te huldigen ten aanzien van de grondwettelijkheid van schorsing en uitsluiting. Uit artikel 11 onder c van de Regeling Toezicht en handhaving Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal blijkt dat op overtredingen van de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal een schorsing van ten hoogste een maand van Kameractiviteiten kan worden opgelegd, met inbegrip van deelname plenaire vergaderingen, behoudens stemmingen. Deze sanctie is al toegepast, toen met ingang van 20 december 2023 drie Tweede Kamerleden werden geschorst voor de duur van zeven dagen aan de plenaire beraadslagingen, behoudens stemmingen. Op voorstel van het presidium schorsing» (Kamerstukken II 2023-24 35 351, nrs. 26 en 27) zijn op 27 september 2024 de sanctiemogelijkheden uitgebreid met een «voorwaardelijke schorsing».