Kok, Van Mierlo, Voorhoeve: Nederland stond er in Srebrenica alleen voor - Hoofdinhoud
De internationale gemeenschap heeft Nederland in de steek gelaten bij de verdediging van de enclave Srebrenica. Dat verklaarden de oud-ministers Van Mierlo i, Voorhoeve i en Kok i tijdens hun verhoor bij de enquêtecommissie. Alledrie hebben zij zich na het drama van juli 1995 afgevraagd of Nederland meer had kunnen doen, maar geen van hen denkt dat dit mogelijk was geweest.
Van Mierlo en Voorhoeve hebben zich beiden ingespannen om Dutchbat af te laten lossen, om steun van grotere landen te krijgen en om zwaardere bewapening te regelen. De extra steun en aflossing bleken onhaalbaar, omdat, zo zei Van Mierlo, "zij die wilden, niet konden en zij die konden, niet wilden". Extra bewapening was onmogelijk door een Servische blokkade rond de enclave. Een plan om de bevolking te laten evacueren, stuitte op bezwaren van de Bosniërs.
Van Mierlo ontkende dat de verhouding met Voorhoeve moeizaam was en dat Defensie leidend was, zoals in het NIOD-rapport is gesteld. Er was volgens hem steeds sprake van een gezamenlijke lijn. Voorhoeve bevestigde dat. Er is slechts eenmaal een botsing tussen beide ministers geweest, toen Voorhoeve via een artikel in een Amerikaanse tijdschrift wilde bepleiten dat de NAVO de rol van de VN zou overnemen. Voorhoeve legde zich echter neer bij het verzet van Van Mierlo.
Voorhoeve heeft na het drama overwogen af te treden, maar hij zag daarvan af omdat hij vreesde dat daarmee in het buitenland het beeld zou worden geschapen dat de Nederlandse militairen hadden gefaald, terwijl de verantwoordelijkheid bij de gehele internationale gemeenschap lag.
Oud-premier Kok stelde dat Dutchbat al het mogelijke heeft gedaan om de bevolking te helpen en hij prees de rol die het bataljon in de moeilijke omstandigheden heeft verricht.
Met het verhoor van de oud-ministers Van Mierlo en Kok en het tweede verhoor van oud-minister Voorhoeve is een einde gekomen aan de openbare verhoren van de commissie. Het verslag verschijnt eind januari 2003.