Hoofdstuk II - Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
De belangrijkste vragen met betrekking tot de GBVB-artikelen betreffen het initiatiefrecht en het esluitvormingsproces.
Wat het initiatiefrecht betreft, bestaat er een algemene consensus over het voorstel om de EU-minister van Buitenlandse Zaken het recht te geven GBVB-voorstellen in te dienen bij de Raad. Het Praesidium stelde evenwel vast dat sommige leden gekant zijn tegen de mogelijkheid van gezamenlijke voorstellen van de minister en de Commissie, omdat GBVB-voorstellen aldus aan het collegialiteitsbeginsel worden onderworpen. Het Praesidium besloot [artikel III-195 (voorheen artikel 8)] te herformuleren om te verduidelijken dat de minister zijn voorstel niet aan het collegialiteitsbeginsel onderwerpt, maar op eigen initiatief kan beslissen om de steun van de Commissie in te roepen voor een GBVB-initiatief.
Wat de besluitvormingsprocedures betreft [artikel III-196 (voorheen artikel 9)], bestond er in de Conventie een sterke vraag naar invoering van gekwalificeerde meerderheid (GM) als algemene regel in het GBVB, waarvoor de Conventieleden verschillende modellen naar voren geschoven hebben. Anderzijds was men fel tegen een te grote veralgemening van GM in het GBVB. Het Praesidium stelt na bestudering van deze gevoelige kwestie en rekening houdend met de argumenten van beide zijden voor om eenparigheid als algemene regel te hanteren en tezelfdertijd het gebruik van GM uit te breiden tot voorstellen van de minister van Buitenlandse Zaken, wanneer deze op verzoek van de Europese Raad handelt (tweede streepje van lid 2 van [artikel III-196 (voorheen artikel 9)]). Het Praesidium merkt in dat verband op dat de bepaling van lid 3 van [artikel III-196 (voorheen artikel 9)] verdere uitbreiding van de toepassing van GM zonder verdragswijziging mogelijk maakt. De verwijzing naar gezamenlijke voorstellen van de minister en de Commissie werd als gevolg van de wijziging van lid 2 van [artikel III-189 (voorheen artikel 2)] geschrapt.
De wijzigingen in [artikel III-200 (voorheen artikel 13)] over de rol van het Europees Parlement zijn gebaseerd op wijzigingsvoorstellen van een aanzienlijk aantal leden die wensen dat het Parlement meer dan eens per jaar debatteert over de met het GBVB geboekte vooruitgang, en dat de minister van Buitenlandse Zaken het Europees Parlement eveneens raadpleegt over veiligheid en defensie. Het Praesidium heeft in de tekst ook een nieuwe door enkele Conventieleden voorgestelde bepaling opgenomen op grond waarvan de speciale vertegenwoordigers kunnen worden betrokken bij de informatie van het Europees Parlement. Sommige leden verzochten om een verwijzing naar de nationale parlementen: het Praesidium memoreert dat een nieuwe verwijzing naar het GBVB is opgenomen in het protocol betreffende de nationale parlementen.
Het Praesidium heeft er nota van genomen dat sommigen zouden wensen dat het voorzitterschap van de Raad Buitenlandse Zaken wordt uitgeoefend door een lidstaat, terwijl anderen het om redenen van doeltreffendheid en van een heldere convergentie van de standpunten binnen de Raad Buitenlandse Zaken en vertegenwoordiging van cruciaal belang vinden dat deze Raadsformatie wordt voorgezeten door de minister van Buitenlandse Zaken. In het licht van de uiteenlopende standpunten heeft het Praesidium besloten de desbetreffende bepaling van [artikel III-192 (voorheen artikel 5)] niet te wijzigen.
De wijzigingen in [artikel III-201 (voorheen artikel 14)] weerspiegelen wijzigingsvoorstellen van de leden waarin wordt verzocht de minister volledig te informeren over de ontwikkelingen in internationale fora waar de Unie als zodanig niet vertegenwoordigd is. De wijzigingen in [artikel III-203 (voorheen artikel 16)] strekken ertoe de versterkte rol van de minister in het GBVB beter weer te geven.
Tenslotte vrezen sommige Conventieleden dat besluiten in verband met de vroegere eerste pijler na de afschaffing van de pijlers voortaan zouden worden genomen op basis van GBVB-procedures. Anderen vrezen communautarisering van het GBVB, dat wil zeggen dat besluiten over GBVB-kwesties volgens de regels van de gebieden van de vroegere eerste pijler zouden worden genomen. Om ervoor te zorgen dat elk besluit op basis van de juiste rechtsgrondslag wordt aangenomen, kan het Praesidium een nieuw artikel [III-204 (voorheen artikel 16 bis)] overwegen, dat wordt toegevoegd aan hoofdstuk II, afdeling 1, GBVB, naast de bepalingen van [artikel III-266 (voorheen artikel 230)], dat bepaalt dat het Hof van Justitie de wettigheid van een besluit kan toetsen, indien gevreesd wordt dat het op basis van de verkeerde rechtsgrondslag is aangenomen.