Onderafdeling 6 - De Rekenkamer

III-286: Mandaat

  • 1. 
    De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Unie. Zij onderzoekt tevens de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van ieder door de Unie ingesteld orgaan, voorzover de oprichtingshandeling dit onderzoek niet uitsluit.

    De Rekenkamer legt het Europees Parlement en de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. Aan die verklaring kunnen specifieke beoordelingen worden toegevoegd voor ieder belangrijk werkterrein van de Unie.

  • 2. 
    De Rekenkamer onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven en gaat tevens na of een goed financieel beheer werd gevoerd. Hierbij brengt zij in het bijzonder verslag uit over onregelmatigheden.

    De controle van de ontvangsten geschiedt aan de hand van de vaststellingen en van de stortingen van ontvangsten aan de Unie.

    De controle van de uitgaven geschiedt aan de hand van betalingsverplichtingen en van betalingen.

    Deze controles kunnen plaatsvinden vóór de afsluiting van de rekeningen van het betrokken begrotingsjaar.

  • 3. 
    De controle geschiedt aan de hand van stukken, en, zo nodig, ter plaatse bij de overige instellingen, in de gebouwen van alle organen die ontvangsten of uitgaven namens de Unie beheren, en in de lidstaten, inclusief in de gebouwen van alle natuurlijke of rechtspersonen die betalingen uit de begroting ontvangen. De controle in de lidstaten geschiedt in samenwerking met de nationale controle- instanties of, indien deze laatste niet over de nodige bevoegdheden beschikken, in samenwerking met de bevoegde nationale diensten. De Rekenkamer en de nationale controleinstanties van de lidstaten werken samen in onderling vertrouwen en met behoud van hun onafhankelijkheid. Deze instanties en diensten delen aan de Rekenkamer mee of zij voornemens zijn aan de controle deel te nemen.

    De overige instellingen, de instanties die ontvangsten of uitgaven namens de Unie beheren, de natuurlijke of rechtspersonen die betalingen uit de begroting ontvangen en de nationale controleinstanties of, indien deze niet over de nodige bevoegdheden beschikken, de bevoegde nationale diensten, zenden de Rekenkamer op verzoek alle bescheiden en inlichtingen toe die nodig zijn voor de vervulling van haar taak.

    Ten aanzien van het beheer van de ontvangsten en uitgaven van de Unie door de Europese Investeringsbank wordt het recht van toegang van de Rekenkamer tot informatie waarover de Bank beschikt, door een regeling tussen de Rekenkamer, de Bank en de Commissie bepaald. Bij ontstentenis van een regeling heeft de Rekenkamer desalniettemin toegang tot de informatie die nodig is voor de controle op de door de Bank beheerde ontvangsten en uitgaven van de Unie.

  • 4. 
    De Rekenkamer stelt na afsluiting van elk begrotingsjaar een jaarverslag op. Dit verslag wordt toegezonden aan de overige instellingen en tezamen met de antwoorden van deze instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

    De Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken, met name in de vorm van speciale verslagen, en kan op verzoek van een van de overige instellingen adviezen uitbrengen.

    De Rekenkamer neemt haar jaarverslagen, speciale verslagen of adviezen aan met meerderheid van stemmen van haar leden. Zij kan echter uit haar midden kamers vormen voor het aannemen van bepaalde soorten van verslagen of adviezen overeenkomstig haar reglement van orde.

    De Rekenkamer staat het Europees Parlement en de Raad bij bij de controle op de uitvoering van de begroting.

    De Rekenkamer neemt haar reglement van orde aan. Zij besluit na goedkeuring door de Raad.

 

III-287: Leden van de Rekenkamer

  • 1. 
    De leden van de Rekenkamer worden gekozen uit personen die in hun eigen land behoren of behoord hebben tot de externe controle- instanties of die voor deze functie bijzonder geschikt zijn.

    Zij moeten alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.

  • 2. 
    De leden van de Rekenkamer worden voor zes jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar. De Raad stelt op eigen initiatief een besluit houdende de overeenkomstig de voordrachten van de onderscheiden lidstaten opgestelde lijst van leden vast. Hij besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

    De leden van de Rekenkamer kiezen uit hun midden voor drie jaar hun voorzitter. Hij is herkiesbaar.

  • 3. 
    De leden van de Rekenkamer oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Unie.

    Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden zij instructies van enige regering of enig lichaam. Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt.

  • 4. 
    De leden van de Rekenkamer mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode.
  • 5. 
    Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden, eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Rekenkamer door vrijwillig ontslag of door ontslag ambtshalve ingevolge een uitspraak van het Hof van Justitie overeenkomstig lid 7.

    De betrokkene wordt vervangen voor de verdere duur van zijn ambtstermijn.

    Behoudens in geval van ontslag ambtshalve, blijven de leden van de Rekenkamer in functie totdat in hun vervanging is voorzien.

  • 6. 
    De leden van de Rekenkamer kunnen slechts van hun ambt worden ontheven of van hun recht op pensioen of andere daarvoor in de plaats tredende voordelen vervallen worden verklaard, indien het Hof van Justitie, op verzoek van de Rekenkamer, constateert dat zij hebben opgehouden aan de eisOM eeen voor de uitoefening van hun ambt of aan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen te voldoen.