Afdeling 2 - Industrie - Hoofdinhoud
III-279: Industrie
-
1.De Unie en de lidstaten scheppen de voorwaarden waaronder de industrie van de Unie kan concurreren.
Hiertoe is hun optreden, dat past in een bestel van open en concurrerende markten, erop gericht:
-
a)de aanpassing van de industrie aan structurele veranderingen te bespoedigen;
-
b)een gunstig klimaat voor het ontplooien van initiatieven en voor de ontwikkeling van ondernemingen in de gehele Unie, met name van het midden- en kleinbedrijf, te bevorderen;
-
c)een gunstig klimaat voor samenwerking tussen ondernemingen te bevorderen;
-
d)een betere benutting van het industrieel potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling te stimuleren.
-
-
2.De lidstaten plegen in samenspraak met de Commissie overleg en coördineren, voorzover nodig, hun optreden. De Commissie kan initiatieven nemen om deze coördinatie te bevorderen, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te regelen en de nodige elementen met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen.
Het Europees Parlement wordt ten volle in kennis gesteld.
-
3.De Unie draagt door het beleid en het optreden uit hoofde van andere bepalingen van de Grondwet bij tot de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen.
Bij Europese wet of kaderwet kunnen maatregelen worden vastgesteld ter ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen om de doelstellingen van lid 1 te verwezenlijken, met uitzondering van enige harmonisering van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. De wet of kaderwet wordt vastgesteld na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité.
Deze afdeling verschaft geen grondslag voor invoering door de Unie van maatregelen waardoor de mededinging kan worden vervalst of die belastingbepalingen of bepalingen betreffende de rechten en belangen van werknemers inhouden.