1. De rol van de Nationale parlementen in de Europese Unie - Hoofdinhoud
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
ERAAN HERINNEREND dat de wijze waarop de nationale parlementen de controle uitoefenen op hun regering met betrekking tot de activiteiten van de Unie, valt onder de eigen constitutionele inrichting en praktijk van de lidstaten;
GELEID DOOR DE WENS om een grotere betrokkenheid van de nationale parlementen bij de activiteiten van de Europese Unie te stimuleren en hun betere mogelijkheden te bieden om uiting te geven aan hun zienswijze op de ontwerpen van Europese wetgevingshandelingen en andere aangelegenheden die voor hen van bijzonder belang kunnen zijn,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:
Het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen van de lidstaten in de Europese Unie is ingevoerd in het Verdrag van Amsterdam en ongewijzigd overgenomen in het Verdrag van Nice. Aan het Grondwettelijk Verdrag is een geheel herzien Protocol gehecht. Bepaalde elementen uit het oude Protocol zijn er evenwel in teruggekomen. Doel van het Protocol is de nationale parlementen meer bij de werkzaamheden van de Europese Unie te betrekken. Vanaf het Verdrag van Maastricht is ernaar gestreefd deze doelstelling te verankeren in de verdragen.
De wijzigingen die zijn doorgevoerd in het Grondwettelijk Verdrag vergroten de mogelijkheden van de nationale parlementen om scherper toezicht op de Europese werkzaamheden uit te oefenen. Dit betekent een versterking van de democratische legitimiteit van de Unie. De Conventie i heeft in de discussie over dit Protocol uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld, dat de beoogde aanpassingen van het Protocol de constitutionele regelingen op het nationale niveau niet mogen doorkruisen.
De belangrijkste wijziging in het Protocol betreft de uitbreiding van de verplichting van de Commissie, de Raad en het Europees Parlement alsmede andere Europese organen, informatie aan nationale parlementen te verstrekken. In het Grondwettelijk Verdrag zijn deze voorstellen nagenoeg geheel overgenomen. De regering onderschrijft het belang van de versterkte rol van de nationale parlementen.
Het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen bevat geen grondige wijzigingen tegenover het gelijkaardige protocol dat aan het Verdrag van Amsterdam werd gehecht.
Sommige punten worden echter verduidelijkt :
-
-De discussiedocumenten van de Commissie, het jaarlijkse wetgevingsprogramma en de wetgevingsvoorstellen van de Unie worden rechtstreeks naar de nationale parlementen gestuurd.
-
-Behalve in spoedeisende gevallen, waarvoor de reden moet worden aangegeven, dient een periode van zes weken te verstrijken tussen het tijdstip waarop een ontwerp van een Europese wetgevingshandeling aan de nationale parlementen beschikbaar wordt gesteld, en de datum waarop het met het oog op de vaststelling ervan op de agenda van de Raad wordt geplaatst.
-
-De agenda's en de resultaten van de Raadszittingen moeten rechtstreeks naar de nationale parlementen worden gestuurd, op hetzelfde tijdstip als aan de regeringen van de lidstaten.
-
-Het Europees Parlement en de nationale parlementen zullen samen bepalen hoe een efficiënte en regelmatige samenwerking tussen de verschillende parlementen kan worden georganiseerd en gestimuleerd.
In het kader van de Conventie wilden sommigen een stap verder gaan en stelden ze voor om een Congres van Europese volkeren i op te richten, waarin de leden uit het Europees Parlement en uit de nationale parlementen zouden zetelen. Dit voorstel werd echter afgewezen. Het zou enkel de institutionele complexiteit van de Unie vergroten, terwijl het net de bedoeling was om die te verkleinen.
-
-De Conferentie van de organen van de parlementen (COSAC) zal voortaan « elke door haar passend geachte bijdrage » aan de instellingen van de Unie richten. Dit was tot nu toe enkel mogelijk op het vlak van justitie en binnenlandse zaken.
Het Protocol verduidelijkt (artikel 8 i) dat, wanneer het nationale parlementaire stelsel geen eenkamerstelsel is, het van toepassing is op de kamers waaruit het bestaat. Deze bepaling is het gevolg van een tekstwijziging in de IGC i op vraag van België.
De door de Conventie i voorgestelde tekst hield immers slechts rekening met één- of tweekamerstelsels. Het Belgisch parlementair stelsel kan echter niet tot een van deze twee vormen worden gerekend.
De parlementaire vergaderingen op gewestelijk en gemeenschapsniveau beschikken immers ook over bevoegdheden op door het recht van de Unie beoogde gebieden. Een unilaterale verklaring van België benadrukt in dezelfde zin dat, krachtens het Belgische grondwettelijke recht, zowel de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat als de parlementaire vergaderingen van de gewesten en gemeenschappen in het kader van de door de Unie uitgeoefende bevoegdheden optreden als componenten van het nationaal parlementair stelsel of als kamers van het nationaal parlement.