Artikel 45: Toetsing aan rechten van de mens en fundamentele vrijheden - Hoofdinhoud
-
1.Elk geschil voortspruitend uit een beslissing of een andere maatregel van een der instellingen van de Gemeenschap, die de rechten aantast, welke door de Conventie tot bescherming van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden zijn erkend, zal voor het Hof gebracht worden.
-
2.Wanneer krachtens het voorgaande lid door een natuurlijk persoon of een zedelijk lichaam beroep bij het Hof wordt ingesteld, wordt dit beroep beschouwd als in overeenstemming te zijn met hetgeen in artikel 26 van de Conventie tot bescherming van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden wordt bepaald.
-
3.Na het in werking treden van de bepalingen betreffende de rechtsvordering als bedoeld in de Conventie tot bescherming van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden, zal elk geschil dat een beginselvraag opwerpt met betrekking tot de uitleg of de omvang van de verplichtingen, die voortvloeien uit genoemde Conventie en die door dit feit alle verdragsluitende partijen van de genoemde Conventie raken, voor het Hof de verplichting meebrengen zo nodig zijn beslissing op te schorten tot na de uitspraak omtrent deze kwestie door de bij de Conventie tot bescherming van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden voorziene instanties.