100, 150 of 200? - Hoofdinhoud
Recentelijk is discussie ontstaan over het aantal Tweede-Kamerleden. Onder andere in de Nationale Conventie wordt over vermindering daarvan nagedacht. Overweging is dat het dubbelmandaat (lid van de Tweede Kamer en van het Europees Parlement) - in 1956 reden voor uitbreiding - sinds 1979 niet meer bestaat. Verder zou een kleinere Kamer slagvaardiger zijn en zich meer op hoofdlijnen kunnen richten. Ook bestaat de hoop dat er meer generalisten in plaats van specialisten in de Kamer komen. Vraag is of dat erg overtuigende argumenten zijn.
De Kieswet van 1851 bepaalde dat iedere vijf jaar het aantal Tweede-Kamerzetels in overeenstemming moest worden gebracht met het inwonertal. Tot 1878 lukte het aan dit vereiste te voldoen. Daarna duurde het tot 1887 voor dat uitbreiding werd gerealiseerd, maar tevens kwam er toen een vast aantal van honderd leden. Geregelde aanpassing aan de groei van de bevolking werd hierna niet meer nodig geacht.
Pas in 1952 werd een poging ondernomen het aantal te verhogen tot hondervijftig. Argument was toen - naast de toename van de bevolking van vijf miljoen in 1900 naar elf miljoen in 1950 -, dat steeds meer Kamerleden in Europees verband parlementaire verplichtingen hadden. Onder meer de afgevaardigden in de Gemeenschappelijke Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal werden gerekruteerd uit de Tweede-Kamerleden. Aan het voorstel tot uitbreiding werd de mogelijkheid van stemoverdracht gekoppeld; fractiegenoten zouden namens de afwezigen een stem kunnen uitbrengen. Tegen dat onderdeel rees bezwaar in de Eerste Kamer, waarna het niet behalen van de vereiste tweederde meerderheid het voorstel deed sneuvelen.
In 1956 werd een nieuwe poging ondernomen, ditmaal zonder stemoverdracht. Dat voorstel kwam er wel door en in november 1956 werd de uitbreiding van het ledental geëffectueerd.
Tot 1979 bleef het dubbelmandaat voor leden van het Europees Parlement bestaan, waardoor tot die tijd een tiental leden zowel in Straatsburg/Brussel als Den Haag actief was. Dat 'dubbelmandaat' bestaat nog altijd voor leden van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, voor de leden van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en de West-Europese Unie, voor leden van de NAVO-assemblée en voor leden van de OVSE-assemblée.
Het argument dat de reden voor uitbreiding is vervallen, is dan ook slechts ten dele juist. Er zijn echter andere argumenten tegen de verlaging. Belangrijkste is dat dit strijdig is met de alom gehoorde roep om verkleining van de kloof tussen kiezers en gekozenen. Je kunt zelfs afvragen of het gezien de verdere toename van de bevolking niet meer in de rede zou liggen het aantal Tweede-Kamerleden te verhogen naar bijvoorbeeld tweehonderd.
Burgers wisten de afgelopen vijftig jaar de weg naar de Kamerleden steeds beter te vinden. Ook het werkterrein van de overheid is sterk uitgebreid. In de jaren vijftig speelden thema's als milieu, integratie en mobiliteit bijvoorbeeld nog niet of nauwelijks. Klacht is dan ook meer dat Kamerleden het werk niet aan kunnen en omkomen in een veelheid aan informatie, dan dat zij te weinig om handen hebben. Van Kamerleden wordt verlangd dat zij stukken bestuderen, zorgen voor kwalitatief goede wetgeving, verantwoording afleggen aan de eigen achterban, de pers te woord staan, inspelen op de actualiteit, voeling houden met de kiezers en eventuele klachten serieus nemen, zich in den lande op de hoogte stellen van problemen, en een langetermijnvisie ontwikkelen.
Sommige van deze taken kunnen (deels) door medewerkers worden overgenomen, maar veelal geldt dat het toch echt iets voor het Kamerlid zelf is. Vermindering van het aantal leden zal dus ofwel de werklast doen toenemen, ofwel leiden tot vergroting van de zogenaamde kloof. Het werk speelt zich immers primair af op het Binnenhof en als minder leden evenveel werk moeten verrichten, zullen taken buiten Den Haag als eerste sneuvelen. Daar komt bij dat het juist de, in het algemeen kwalitatief goede, kleinere fracties zijn, die het hardst zullen worden getroffen.
De logica van de voorgestelde vermindering van het aantal leden zie ik dan ook niet. Het lijkt er op, dat 'vernieuwing' in is, en dat - daar waar andere voorstellen (positie Eerste Kamer, gekozen minister-president, referendum) minder kansrijk of wenselijk worden geacht - de gedachte is opgekomen: kunnen we niet iets doen aan het aantal Kamerleden? Maar - en dat gold al eerder - voor welk probleem is die verlaging nu eigenlijk de oplossing?