Geschiedenis van de Europese Unie

Met dank overgenomen van Europa Nu.

Eeuwenlang hebben de landen van het huidige Europa elkaar met grote regelmaat bevochten. De Tweede Wereldoorlog vormde het definitieve keerpunt. De gevolgen van deze oorlog waren zo ingrijpend geweest, dat in 1950 België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland een eerste stap naar een duurzaam samenwerkend Europa noodzakelijk vonden.

Om het onderling voeren van oorlog onmogelijk te maken, besloten de zes landen om de belangrijkste grondstoffen voor de oorlogsindustrie (kolen en staal) gezamenlijk te gaan beheren. Dit leidde tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal i (EGKS). In de jaren daarna ging men op steeds meer terreinen (landbouw, economie, veiligheid etc.) samenwerken en werden de Europese Gemeenschappen i gevormd.

Naarmate deze samenwerking meer welvaart bracht, sloten steeds meer landen zich bij de Gemeenschap aan. Vandaag de dag bestaat er een Europese Unie i van 27 landen. Daarnaast zijn er diverse andere landen i die graag lid willen worden. De totstandkoming van de Europese Unie zoals we die nu kennen ging echter niet zonder slag of stoot.

1.

1946 - Na een verwoestende wereldoorlog klinkt de roep om een 'verenigd Europa'

Gedurende enkele eeuwen vonden in Europa een groot aantal bloedige oorlogen plaats, vaak met een enorm aantal slachtoffers tot gevolg. Als laatste de Tweede Wereldoorlog. Al kort daarna riep de Britse politicus Winston Churchill in 1946 op tot een 'verenigd Europa'.

In het voorjaar van 1950 stond Europa wederom aan de rand van een afgrond. Door de Koude Oorlog i dreigde een conflict tussen het oosten en het westen van het continent. Om gezamenlijk een front te kunnen vormen tegen de communistische bedreiging uit het oosten, leek een duurzame vrede tussen de westerse landen essentieel. Een aantal Europese leiders kwam tot de overtuiging dat een dergelijke vrede tussen hun landen alleen kon worden verzekerd door ze economisch en politiek te verenigen.

Ook de Verenigde Staten hadden belang bij een vreedzaam, stabiel Europa. In het kader van het Marshallplan boden zij aan alle landen van Europa economische hulp bij de wederopbouw. Hierbij stelden zij echter wel een voorwaarde: ze verlangden Europese samenwerking op economisch gebied om de banden tussen de landen te versterken (met name tussen Frankrijk en Duitsland) en zo een nieuwe oorlog te voorkomen.

2.

1950 - Beperkte, maar vitale samenwerking in Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

Het belang van toekomstige samenwerking bleek vooral uit de nog altijd moeizame betrekkingen tussen Frankrijk en Duitsland. Omdat zij de grootste producenten waren van kolen en staal - de belangrijkste grondstoffen voor de productie van oorlogswapens - bracht de slechte verhouding tussen beide grootmachten een groot risico voor een nieuwe oorlog met zich mee.

Jean Monnet i, ervaren onderhandelaar en vredestichter, stelde in 1950 voor om de kolen- en staalmarkt door een onafhankelijke autoriteit te laten beheren. Hij wilde op deze manier een gemeenschappelijk belang tussen de landen creëren. Een potentieel conflict zou op die manier voortaan niet direct in oorlog uitmonden, maar de landen door hun wederzijdse afhankelijkheid dwingen eerst het gesprek aan te gaan.

Het idee werd voorgesteld aan de Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman en de Duitse Bondskanselier Konrad Adenauer. Vervolgens kreeg het ook de goedkeuring van Italië, Nederland, België en Luxemburg. Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal i (EGKS), werd in april 1951 door deze zes landen ondertekend.

Het kernpunt van het verdrag was dat de beslissingsbevoegdheid voor de kolen- en staalindustrie werd gegeven aan een onafhankelijke instantie: de "Hoge Autoriteit". Jean Monnet was hier de eerste voorzitter van. De huidige Europese Unie is een resultaat van dit eerste verdrag.

3.

1957 - Uitbreiding samenwerking in Europese Economische Gemeenschap

Al snel bleek dat het gemeenschappelijk beheer van kolen en staal de stabiliteit en welvaart in Europa ten goede kwam. Daarom besloten de zes lidstaten van de EGKS om ook in andere sectoren van hun economie samen te werken. In 1957 ondertekenden zij de Verdragen van Rome i, waarbij de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie i (EURATOM) en de Europese Economische Gemeenschap i (EEG) werden opgericht.

In de Verdragen van Rome werden ook nieuwe besluitvormingsmechanismen en instellingen gecreëerd waarmee zowel nationale als gezamenlijke belangen konden worden gediend. Dit was echter voor elk van de drie Europese Gemeenschappen i onafhankelijk. In 1967 fuseerden de instellingen van de drie Gemeenschappen. Sindsdien bestaat er één Europese Commissie i, één Raad van Ministers i en één Europees Parlement i.

De opheffing van onderlinge handelsbelemmeringen was één van de hoofddoelen van de EEG. Van 1958 tot 1970 zorgde de afschaffing van de douanerechten voor opvallende resultaten: de handel tussen de lidstaten verzesvoudigde, terwijl de handel van de EEG met de rest van de wereld verdrievoudigde. Ook steeg het gemiddeld bruto nationaal product met 70%. Europese consumenten raakten gewend aan een steeds gevarieerder aanbod van binnen de EEG geproduceerde of ingevoerde producten.

4.

1963 - Begin internationale rol met hulpprogramma voor voormalige koloniën

In 1963 sloten de zes staten van de Europese Economische Gemeenschap met hun voormalige Afrikaanse koloniën een overeenkomst die aan deze landen bepaalde handelsvoordelen en financiële steun toekende. Deze Overeenkomst van Lomé i is in 2000 omgevormd tot de Overeenkomst van Cotonou i en is nu ondertekend door ongeveer tachtig landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (de zogeheten ACS-landen i).

Tegenwoordig is het ontwikkelingsbeleid van de EU is erop gericht om in veel meer landen welvaart, stabiliteit en democratie te verwezenlijken. Zij doet dit door met deze landen samen te werken aan zowel politieke als economische vraagstukken.

Daarnaast speelt er voor de Europese Unie nog een ander motief bij het verlenen van ontwikkelingshulp, namelijk: het streven naar veiligheid. De ervaring leert dat landen die samenwerken met de Europese Unie over het algemeen geen bedreiging vormen voor de veiligheid van de EU en haar inwoners. Zo kan het Europese ontwikkelingsbeleid dus voordelen voor beide partijen hebben.

5.

1973 - Eerste uitbreiding door toetreding van Denemarken, het VK en Ierland en invoering monetair stelsel

Omdat het gemeenschappelijke beleid op het gebied van handel en landbouw, en het afschaffen van de douanerechten uit de jaren zestig een groot succes bleek te zijn, besloten in 1973 ook Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk toe te treden tot de Europese Economische Gemeenschap.

Naast de uitbreiding van het aantal lidstaten werd in de jaren zeventig ook het aantal taken van de Europese Gemeenschap uitgebreid. Naast een economisch beleid kwam er nu ook een sociaal, een regionaal en een milieubeleid tot stand. Voor de uitvoering van het regionale beleid werd in 1975 het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling i (EFRO) opgezet.

Begin jaren zeventig werden de regeringsleiders van de lidstaten zich bewust van de noodzaak om hun economieën nog gerichter op elkaar af te stemmen en uiteindelijk een monetaire unie te vormen.

Rond dezelfde tijd besloten de Verenigde Staten echter om het inwisselen van de dollar voor goud niet langer mogelijk te maken, wat een grote economische crisis tot gevolg had. Ook luidde het besluit van de VS voor Europa een periode in van grote monetaire en economische instabiliteit, die nog werd verergerd door de oliecrises van 1973 en 1979.

De invoering van het Europees Monetair Stelsel i (EMS) in 1979 beoogde de wisselkoersen weer te stabiliseren. Door het EMS moesten de lidstaten hun onderlinge solidariteit bewaren en hun economieën weer op orde brengen.

6.

1979 - Begin van democratie: Europees Parlement direct gekozen

Tot 1979 werden de leden van het Europees Parlement i afgevaardigd door de nationale parlementen van de Europese lidstaten. Om de democratie te vergroten, werd op 7 juni 1979 besloten dat de leden voortaan elke vijf jaar gekozen zouden worden bij rechtstreekse algemene verkiezingen in elk land.

De leden vormen na hun verkiezing geen nationale delegaties – de Nederlandse leden vormen dus niet één groep in het Europees Parlement – maar maken samen met leden uit andere EU-landen deel uit van fracties met dezelfde politieke 'kleur'. De fracties in het Parlement vertegenwoordigen gezamenlijk de grote politieke stromingen in Europa. Zij zijn te vergelijken met de verschillende politieke partijen in nationale parlementen.

Omdat het Europees Parlement door het nieuwe besluit direct door de Europese burgers wordt gekozen, is het meer een volksvertegenwoordiging geworden. Door middel van het Parlement kunnen burgers nu concreet invloed uitoefenen op de politiek in Brussel. In een reeks van opeenvolgende verdragen heeft het Parlement door de jaren heen steeds ruimere bevoegdheden gekregen en daarmee aan invloed gewonnen.

7.

1986 - Europa besluit dat de interne markt in 1993 voltooid moet zijn, zonder hindernissen

De gemeenschappelijke Europese markt was begin jaren tachtig voor een groot deel verwezenlijkt, maar er bestonden nog steeds regelingen die de handel belemmerden.

In 1985 kwam de Europese Commissie, onder voorzitterschap van Jacques Delors i, met een opzienbarend voorstel. Daarin werd gesteld dat de groeiende Europese Economische Gemeenschap een interne markt van meer dan 300 miljoen consumenten zou kunnen gaan vormen. Voordat hier echter sprake van kon zijn, moesten er eerst nog een flink aantal obstakels uit de weg worden geruimd, wat directe actie vanuit de lidstaten vereiste.

Op 17 februari 1986 ondertekenden de twaalf lidstaten de Europese Akte i. In deze Akte was een stappenplan opgesteld van maatregelen om de interne markt in 1993 rond te hebben.

De nadruk op economische activiteit in de Akte had tot gevolg dat in bepaalde economisch minder aantrekkelijke regio's de sociale ontwikkeling achterbleef. Dit was met name het geval in de net toegetreden lidstaten Griekenland, Spanje en Portugal. Om de verschillen in ontwikkeling op economisch en sociaal gebied tussen de lidstaten te verkleinen, heeft de Europese Unie vervolgens structuurprogramma’s ontwikkeld.

8.

1993 - Gemeenschap wordt Unie: ook samenwerking op niet-economische terreinen

Op 7 februari 1992 werd in Maastricht het Verdrag betreffende de Europese Unie i ondertekend, dat op 1 november 1993 in werking trad. In het Verdrag stond dat de Europese Gemeenschappen, die voornamelijk economische doelstellingen nastreefden, zouden worden omgevormd tot de Europese Unie. De nieuwe Unie zou voortaan bestaan uit drie onderdelen, de zogenoemde pijlers i. De eerste pijler omvatte voornamelijk het beheer van de interne markt en de gezamenlijke beleidsterreinen. De twee andere pijlers hadden betrekking op terreinen waar de lidstaten vooralsnog zelf de bevoegdheid over wilden houden, vooral het buitenlands en veiligheidsbeleid en politie/justitie.

Naast het ontstaan van de huidige EU werd in het Verdrag van Maastricht i ook de oprichting van de Economische Monetaire Unie i (EMU, 1999) vastgelegd. Hierbij werd besloten dat er één munteenheid zou worden ingevoerd, waarvan het beheer aan een Europese Centrale Bank i werd toevertrouwd. De euro werd op 1 januari 2002 een feit in twaalf van de toentertijd vijftien lidstaten van de Europese Unie.

Op sociaal gebied nam de Europese Unie in 2000 in Nice i een stap door het Handvest van de grondrechten van de EU i te presenteren. In dit Handvest zijn alle grondrechten opgenomen die in de EU gelden op het gebied van vrijheid en burgerschap. Sinds 2009 is het Handvest ook bindend voor EU-instellingen.

9.

2007 - Verdrag van Lissabon en aanpak financiële crisis

Op 1 december 2009 trad het Verdrag van Lissabon i in werking. Het verdrag moet de Europese Unie beter bestuurbaar en democratischer maken. De totstandkoming en de goedkeuring in de 27 EU-landen was een moeizaam proces, dat bijna vier jaar duurde.

De afwijzing van het Grondwettelijk Verdrag in 2005 in Frankrijk en Nederland betekende niet dat de noodzaak om tot hervormingen te komen, was verdwenen. Met name de uitbreiding van de EU van 15 naar 25 lidstaten in 2004 maakte aanpassing van procedures noodzakelijk. Daartoe werden nieuwe onderhandelingen gestart, die op 13 december 2007 resulteerden in ondertekening in Lissabon van een nieuw Verdrag. De onderhandelingen verliepen moeizaam, onder meer door een harde opstelling van Polen en doordat Italië een extra zetel in het Europees Parlement verlangde. Het duurde twee jaar voordat het verdrag in de 27 EU-landen was goedgekeurd. Problemen deden zich met name voor in Duitsland, Polen, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

Het Verdrag van Lissabon zorgde onder meer voor versterking van de positie van het Europees Parlement i, het in het leven roepen van een vaste voorzitter van de Europese Raad i, invoering van een systeem van gekwalificeerde meerderheid i bij besluitvorming in de Europese Raad en voorts de benoeming van een Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid i. De mogelijkheden van nationale parlementen i om regelgeving door de EU te verhinderen, werden uitgebreid. De nationale parlementen kunnen sinds het verdrag een 'gele i' of 'oranje i' kaart trekken als zij vinden dat het onderwerp niet op Europees niveau maar op nationaal of regionaal niveau geregeld moet worden. Hierdoor heeft het subsidiariteitsbeginsel i een prominentere plaats gekregen.

De financiële crisis en de daarop volgende recessie zorgden in diverse lidstaten voor ernstige begrotingsproblemen. Die werden nog verhevigd doordat de Griekse regering geknoeid bleek te hebben met cijfers over de staatsschuld i. Tekorten in sommige andere EU-landen (met name Portugal, Ierland, Spanje) zetten de positie van de euro onder druk. Naast concrete steun door rijkere EU-landen werd ook de noodzaak gevoeld te komen tot strengere regels voor het financieel-economisch beleid in de lidstaten. Daartoe werd een wijziging van het Verdrag van Lissabon aangekondigd, om de oprichting van een permanent noodfonds mogelijk te maken dat de euro moest ondersteunen.

10.

2012 - Een Europa van crises?

Voor de manier waarop de Europese Unie heeft bijgedragen aan de vrede en democratie in de wereld ontvangt zij in 2012 de Nobelprijs voor de Vrede. Daarnaast treedt in dat jaar het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) i in werking. Dat moet zorgen voor betere financiële stabiliteit van eurolanden. Na de financiële crisis van een paar jaar eerder en de problemen met staatsschulden en begrotingstekorten in onder andere Italië i, Spanje i, Frankrijk i, Ierland i en Nederland i was er behoefte aan meer stabiliteit en toezicht. Om nog meer in die behoefte te voorzien, neemt de Europese Centrale Bank in november 2014 het toezicht van grote banken over van nationale toezichthouders. Hiermee wordt een extra stap gezet in het voltooien van de EMU.

In 2013 wordt de Unie uitgebreid tot 28 lidstaten door het toetreden van Kroatië. Verdere uitbreiding van de Unie werd echter niet langer door iedereen nagestreefd. Het euroscepticisme i is duidelijk gegroeid sinds de verkiezingen van 2009. In 2014 winnen de eurosceptici zetels tijdens de Europese Parlementsverkiezingen.

Door de omstandigheden in Libië en het Midden-Oosten, en met name de opkomst van IS in Syrië, ontstaat er in 2015 een migratiecrisis in Europa. Vele vluchtelingen probeerden via de Middellandse Zee en de Balkan de Europese Unie te bereiken. Een van de maatregelen die de Europese Unie nam, is het sluiten van een deal met Turkije over opvang van migranten. Daardoor nam de migrantenstroom naar de EU af.

11.

2020: Brexit

Een volgende crisis diende zich niet veel later aan, ditmaal op politiek gebied. In het Verenigd Koninkrijk werd in 2016 een referendum gehouden over een vertrek van het land uit de Europese Unie i. Begin 2017 startte de toenmalige premier Theresa May i namens het Verenigd Koninkrijk de procedure tot uittreden i. De datum van uittreding zou aanvankelijk 29 maart 2019 worden. Lange tijd zat er weinig schot in de onderhandelingen over een overeenkomst die allerlei zaken moet regelen om samenwerking tussen de EU en het VK mogelijk te maken. Eind 2018 kwam het dan toch tot een overeenkomst tussen de EU en de May. Het Britse parlement stemde echter niet tijdig in met het akkoord, waardoor invoering enkele malen werd uitgesteld. Na de komst van de nieuwe premier Boris Johnson i, die een aanpassing van het brexit-akkoord bereikte, heeft het Britse vertrek uit de Europese Unie plaatsgevonden op 31 januari 2020. Daarmee is het aantal EU-lidstaten uitgekomen op 27.

12.

Meer informatie