Districtenstelsel - Hoofdinhoud
Bij een districtenstelsel wordt het land in twee of meer districten i verdeeld, waarin afgevaardigden worden gekozen. Het aantal districten kan variëren en het is denkbaar dat per district meerdere afgevaardigden worden gekozen.
Vaak worden meerderheidsstelsel i gecombineerd met een districtenstelsel, maar ook bij evenredige vertegenwoordiging i is combinatie met een districtenstelsel mogelijk. Soms zijn er net zo veel districten als afgevaardigden, maar het is ook mogelijk dat per district meerdere afgevaardigden worden gekozen. Sommige landen (bijvoorbeeld Denemarken) kennen op die basis een gemengd kiesstelsel.
Bij een meerderheidsstelsel moet een kandidaat om te worden gekozen in een district de meerderheid (of in sommige landen de meeste stemmen) halen. Als evenredige vertegenwoordiging wordt toegepast, dan bepaalt de kiesdeler welke partijen afgevaardigden krijgen en hoeveel dat er zijn.
Inhoudsopgave
Groot-Brittannië en Frankrijk hebben een meerderheidsstelsel gecombineerd met een districtenstelsel. In Groot-Brittannië is de kandidaat met de meeste stemmen gekozen, in Frankrijk is een absolute meerderheid vereist (vaak is daar een tweede ronde nodig).
België heeft evenredige vertegenwoordiging in combinatie met een (beperkt) districtenstelsel. Ook bij verkiezing van de Eerste Kamer i werd tussen 1923 en 1983 een beperkt districtenstelsel toegepast (er waren toen vier uit groepen provincies bestaande districten) in combinatie met evenredige vertegenwoordiging.
-
-De band tussen kiezer en gekozenen is groter, omdat een afgevaardigde een directe band heeft met zijn eigen district. Die afgevaardigde kan ook opkomen voor de belangen van dat district of voor de inwoners ervan;
-
-Er is een grotere kans dat alle delen van het land op nationaal niveau worden vertegenwoordigd, omdat bij een districtenstelsel lokale kandidaten meer kans hebben;
-
-Kamerleden kunnen zelfstandiger en onafhankelijker optreden, omdat ze voor het behoud van hun zetel niet geheel afhankelijk zijn van de eigen partij, maar eventueel ook campagne voor zichzelf kunnen voeren;
-
-Bij een tussentijdse vacature moet een nieuw Kamerlid worden gekozen. Dat biedt de mogelijkheid tussentijds veranderingen in de politieke voorkeur 'zichtbaar' te maken.
-
-Er kan eerder sprake zijn van belangenverstrengeling tussen de afgevaardigde en de kiezers. De afgevaardigde is immers veel afhankelijker van zijn 'eigen' kiezers. Daardoor kan er, meer dan gewenst, door een Kamerlid worden gelet op de belangen van het district, in plaats van op het landsbelang. Als een afgevaardigde door gunsten zijn zetel probeert te behouden, spreken we van cliëntelisme;
-
-Het is niet eenvoudig om qua inwonertal gelijkwaardige kiesdistricten in te stellen. Bovendien kunnen inwonertallen veranderen, bijvoorbeeld door nieuwbouw. In 1914 waren er in het district Amsterdam IX bijna 25.000 kiezers, terwijl het district Veghel slechts 6600 kiezers telde;
-
-De bepaling van de grenzen van een kiesdistrict kan van invloed zijn voor de kansen van een partij op een zetel. In Nederland bestond tussen 1869 en 1888 bijvoorbeeld het drievoudige district Sneek: in dat district werden drie afgevaardigden gekozen. Als het district Sneek werd gesplitst, hadden de christelijke partijen meer kans om een zetel te behalen, en daarom stelden de liberalen een drievoudig district in. Zo wisten ze vrijwel zeker dat in Sneek alleen liberalen zouden worden gekozen. Dit fenomeen wordt ook wel 'Gerrymandering' genoemd;
-
-Indien er tussentijds een vacature ontstaat, zijn nieuwe verkiezingen nodig.'
Vanaf 1848 werden de leden van de Tweede Kamer i rechtstreeks gekozen via een meerderheidsstelsel i. In de negentiende eeuw was Nederland nog in aparte kiesdistricten verdeeld. De precieze indeling van de districten is door de jaren heen meermaals veranderd. Uitgangspunt was dat er op iedere 45.000 inwoners één afgevaardigde in de Tweede Kamer zou zijn.
Meer over