Richtlijn 92/91/EEG van de Raad van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (elfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

31992L0091

Richtlijn 92/91/EEG van de Raad van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (elfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Publicatieblad Nr. L 348 van 28/11/1992 blz. 0009 - 0024

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 5 Deel 6 blz. 0011

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 5 Deel 6 blz. 0011

RICHTLIJN 92/91/EEG VAN DE RAAD van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (elfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 118 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1), dat is opgesteld na raadpleging van het Permanent Orgaan voor de veiligheid en de gezondheidsvoorwaarden in de steenkolenmijnen en andere winningsindustrieën,

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat in artikel 118 A van het Verdrag is bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststelt om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, ten einde een hogere graad van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen;

Overwegende dat, volgens dat artikel, in deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat zij de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen zouden kunnen hinderen;

Overwegende dat de verbetering van de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid van de werknemers op het werk een doel is dat niet aan overwegingen van zuiver economische aard ondergeschikt mag worden gemaakt;

Overwegende dat Richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (eerste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (4) niet op de winningsindustrieën van toepassing is;

Overwegende dat de naleving van de minimumvoorschriften die een hogere graad van veiligheid en gezondheid kunnen garanderen voor de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen, nodig is voor het waarborgen van de veiligheid en gezondheid van de werknemers;

Overwegende dat de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen een sector vormen waar de werknemers aan bijzonder grote risico's kunnen blootstaan;

Overwegende dat deze richtlijn een bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (5); dat bijgevolg, onverminderd dwingender en/of specifieke bepalingen van de onderhavige richtlijn, de bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG ten volle gelden voor winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen;

Overwegende dat deze richtlijn een concreet element vormt in het kader van de verwezenlijking van de sociale dimensie van de interne markt,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

AFDELING I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

  • 1. 
    In deze richtlijn, die de elfde bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG, worden minimumvoorschriften vastgesteld inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in de in artikel 2, onder a), omschreven winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen.
  • 2. 
    Richtlijn 89/391/EEG is volledig van toepassing op het gehele in lid 1 bedoelde gebied, onverminderd dwingender en/of specifieke bepalingen in de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • a) 
    winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen, alle industrieën:
  • die delfstoffen winnen in eigenlijke zin, door middel van boorgaten en/of

(&{È&};) PB nr. L 183 van 29. 6. 1989, blz. 1.

  • prospectiewerkzaamheden verrichten met het oog op deze winning en/of
  • delfstoffen gereedmaken voor de verkoop, met uitzondering van werkzaamheden in verband met de verwerking van deze delfstoffen;
  • b) 
    arbeidsplaatsen: alle plaatsen die bestemd zijn als locatie voor werkplekken, voor activiteiten en installaties die rechtstreeks of indirect verband houden met winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen, met inbegrip van de eventuele verblijfsaccommodatie waartoe werknemers in het kader van hun werk toegang hebben.

AFDELING II

VERPLICHTINGEN VAN DE WERKGEVER

Artikel 3

Algemene verplichtingen

  • 1. 
    Ter verzekering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers treft de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:
  • a) 
    de arbeidsplaatsen zodanig worden ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat werknemers hun werk kunnen verrichten zonder gevaar voor hun veiligheid en/of gezondheid en/of de veiligheid en/of gezondheid van andere werknemers;
  • b) 
    wanneer bemande arbeidsplaatsen in gebruik zijn, toezicht wordt uitgeoefend door een verantwoordelijke persoon;
  • c) 
    werkzaamheden waaraan een bijzonder risico is verbonden, uitsluitend aan vakbekwaam personeel worden opgedragen en overeenkomstig de verstrekte instructies worden uitgevoerd;
  • d) 
    alle veiligheidsinstructies voor alle betrokken werknemers begrijpelijk zijn;
  • e) 
    passende eerste-hulpvoorzieningen ter beschikking worden gesteld;
  • f) 
    met regelmatige tussenpozen de nodige veiligheidsoefeningen worden gehouden.
  • 2. 
    De werkgever vergewist zich ervan dat een document inzake veiligheid en gezondheid, hierna te noemen "veiligheids- en gezondheidsdocument", wordt opgesteld en bijgehouden, dat de relevante voorschriften van de artikelen 6, 9 en 10 van Richtlijn 89/391/EEG bestrijkt.

Uit het veiligheids- en gezondheidsdocument blijkt met name dat:

  • de risico's voor de werknemers op de arbeidsplaats zijn bepaald en geëvalueerd;
  • afdoende maatregelen zullen worden genomen om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken;
  • ontwerp, gebruik en onderhoud van arbeidsplaats en uitrusting veilig zijn.

Het veiligheids- en gezondheidsdocument moet vóór de aanvang van het werk worden opgesteld en worden herzien wanneer de arbeidsplaats belangrijke wijzigingen, uitbreidingen of verbouwingen heeft ondergaan.

  • 3. 
    Wanneer werknemers van meer dan één onderneming zich op dezelfde arbeidsplaats bevinden, is elke werkgever verantwoordelijk voor hetgeen onder zijn toezicht staat.

De werkgever die overeenkomstig de nationale wettelijke regelingen en/of praktijken verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats, cooerdineert de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid van de werknemers en preciseert in het veiligheids- en gezondheidsdocument het doel, de maatregelen en de wijze van uitvoering van deze cooerdinatie.

De cooerdinatie doet niet af aan de in Richtlijn 89/391/EEG bepaalde verantwoordelijkheid van de individuele werkgevers.

  • 4. 
    Ernstige bedrijfsongevallen en/of bedrijfsongevallen met dodelijke afloop, evenals situaties die een ernstig gevaar vormen, worden door de werkgever onverwijld aan de bevoegde autoriteiten gemeld.

Zo nodig werkt de werkgever het veiligheids- en gezondheidsdocument bij door vermelding van de maatregelen die zijn getroffen om herhaling te voorkomen.

Artikel 4

Bescherming tegen brand, explosies en schadelijke atmosferen

De werkgever treft op het bedrijfstype afgestemde voorzorgsmaatregelen:

  • om het ontstaan en de uitbreiding van branden en explosies te voorkomen, op te sporen en te bestrijden, en
  • om te verhinderen dat er explosieve en/of voor de gezondheid schadelijke atmosferen ontstaan.

Artikel 5

Vlucht- en reddingsmiddelen

De werkgever ziet erop toe dat passende vlucht- en reddingsmiddelen beschikbaar en gebruiksklaar zijn zodat de werknemers bij gevaar de arbeidsplaatsen ordentelijk, snel en veilig kunnen verlaten.

Artikel 6

Communicatie-, waarschuwings- en alarmsystemen

De werkgever neemt de noodzakelijke maatregelen om de nodige alarm- en andere communicatiesystemen ter beschikking te stellen opdat in geval van nood onmiddellijk hulp-, vlucht-, evacuatie- en reddingsmaatregelen kunnen worden genomen.

Artikel 7

Voorlichting van de werknemers

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 10 van Richtlijn 89/391/EEG worden de werknemers en/of hun vertegenwoordigers voorgelicht over alle maatregelen die met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid op de arbeidsplaatsen moeten worden getroffen, inzonderheid die uit hoofde van de artikelen 3 tot en met 6.
  • 2. 
    De informatie moet voor de betrokken werknemers begrijpelijk zijn.

Artikel 8

Gezondheidstoezicht

  • 1. 
    Om ervoor te zorgen dat de werknemers onder passend gezondheidstoezicht staan dat afgestemd is op de risico's voor hun veiligheid en hun gezondheid op het werk, worden er maatregelen vastgesteld overeenkomstig de nationale wettelijke regelingen en/of praktijken.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde maatregelen moeten van dien aard zijn dat elke werknemer voordat hij wordt belast met taken in verband met de in artikel 2 bedoelde activiteiten, en vervolgens op gezette tijden, zich medisch kan of moet laten onderzoeken.
  • 3. 
    Het gezondheidstoezicht kan een onderdeel vormen van een nationaal stelsel van gezondheidszorg.

Artikel 9

Raadpleging en deelneming van de werknemers

Raadpleging en deelneming van de werknemers en/of hun vertegenwoordigers betreffende de door deze richtlijn bestreken aangelegenheden hebben plaats overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 89/391/EEG.

Artikel 10

Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid

  • 1. 
    Arbeidsplaatsen die na de in artikel 12, lid 1, bedoelde datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt voor de eerste maal worden gebruikt, moeten aan de in de bijlage opgenomen minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voldoen.
  • 2. 
    Arbeidsplaatsen die reeds vóór de in artikel 12, lid 1, bedoelde datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt in gebruik waren, moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vijf jaar na die datum, aan de in de bijlage opgenomen minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voldoen.
  • 3. 
    Bij wijziging, uitbreiding en/of verbouwing van arbeidsplaatsen na de in artikel 12, lid 1, bedoelde datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt, treft de werkgever de nodige maatregelen opdat de wijziging, uitbreiding en/of verbouwing met de overeenkomstige in de bijlage opgenomen minimumvoorschriften in overeenstemming zou zijn.

AFDELING III

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 11

Aanpassing van de bijlagen

Louter technische aanpassingen van de bijlagen als gevolg van:

  • de aanneming van richtlijnen inzake technische harmonisatie en normalisatie betreffende de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen,

en/of

  • technische vooruitgang, veranderingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe kennis betreffende winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen,

worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17 van Richtlijn 89/391/EEG.

Artikel 12

Slotbepalingen

  • 1. 
    De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 maanden na haar aanneming aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
  • 2. 
    Wanneer de Lid-Staten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt daarin naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
  • 3. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied hebben vastgesteld of vaststellen.
  • 4. 
    De Lid-Staten brengen de Commissie om de vijf jaar verslag uit over de praktische uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn, onder vermelding van de standpunten van de sociale partners.

De Commissie geeft kennis van het verslag aan het Europese Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité, het Permanent Orgaan voor de veiligheid en de gezondheidsvoorwaarden in de steenkolenmijnen en andere winningsindustrieën en aan het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats.

Artikel 13

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 3 november 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

DENTON OF WAKEFIELD

  • (1) 
    PB nr. C 32 van 7. 2. 1991, blz. 7.
  • (2) 
    PB nr. C 280 van 28. 10. 1991, blz. 79, en

PB nr. C 241 van 21. 9. 1992, blz. 88.

  • (3) 
    PB nr.C 191 van 22. 7. 1991, blz. 34.
  • (4) 
    PB nr. L 393 van 30. 12. 1989, blz. 1.

BIJLAGE

MINIMUMVOORSCHRIFTEN INZAKE VEILIGHEID EN GEZONDHEID BEDOELD IN ARTIKEL 10

Opmerking vooraf

De in deze bijlage opgenomen verplichtingen gelden telkens als de kenmerken van de arbeidsplaats of de activiteit, de omstandigheden of een bijzonder risico zulks vereisen.

AFDELING A

Gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor de onshore- en de offshore-sector

  • 1. 
    Stabiliteit en stevigheid

Arbeidsplaatsen moeten zodanig zijn ontworpen, gebouwd, ingericht, bediend, gecontroleerd en onderhouden dat zij aan de te verwachten omgevingskrachten weerstand kunnen bieden.

Zij dienen een constructie en een stevigheid te hebben die zijn afgestemd op het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

  • 2. 
    Organisatie en toezicht

2.1. Inrichting van de arbeidsplaats

2.1.1. Arbeidsplaatsen moeten zodanig zijn ingericht, dat zij een afdoende bescherming tegen risico's bieden. Zij moeten schoon worden gehouden en alle gevaarlijke stoffen of aanladingen moeten op zodanige wijze worden verwijderd of beveiligd, dat zij de gezondheid en veiligheid van de werknemers niet in gevaar kunnen brengen.

2.1.2. Arbeidsplaatsen moeten volgens ergonomische beginselen worden ontworpen en gebouwd, waarbij ermee rekening moet worden gehouden dat de werknemers de werkzaamheden op hun werkplek moeten kunnen volgen.

2.1.3. Zones waar een bijzonder risico bestaat, moeten worden afgebakend en er dienen de nodige waarschuwingsborden te worden geplaatst.

2.2. Verantwoordelijke persoon

Elke bemande arbeidsplaats moet te allen tijde onder toezicht staan van een verantwoordelijke persoon, die de hoedanigheden en bekwaamheden bezit welke overeenkomstig de nationale wettelijke regelingen en/of praktijken voor deze functie zijn vereist en die door de werkgever is aangesteld.

De werkgever kan zelf de in de eerste alinea bedoelde leiding van de arbeidsplaats op zich nemen indien hij de hoedanigheden en bekwaamheden bezit welke hiertoe volgens de nationale wettelijke regelingen en/of praktijken vereist zijn.

2.3. Toezicht

Ten einde de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers tijdens alle werkzaamheden te garanderen, dient voor het nodige toezicht te worden gezorgd door personen die de hoedanigheden en bekwaamheden bezitten welke overeenkomstig de nationale wettelijke regelingen en/of praktijken voor deze functie zijn vereist, en die door of namens de werkgever zijn aangesteld en namens hem optreden.

De werkgever kan zelf de in de eerste alinea bedoelde leiding op zich nemen indien hij de hoedanigheden en bekwaamheden bezit welke hiertoe volgens de nationale wettelijke regelingen en/of praktijken vereist zijn.

2.4. Bevoegde werknemers

Elke bemande arbeidsplaats moet beschikken over een voldoende aantal werknemers die de voor de uitvoering van de hun opgedragen taken vereiste bekwaamheden, ervaring en opleiding dienen te bezitten.

2.5. Voorlichting, opleiding en scholing

Ter bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers moeten de nodige voorzieningen in verband met voorlichting, opleiding, scholing en herscholing worden getroffen.

De werkgever moet ervoor zorgen dat de werknemers begrijpelijke instructies ontvangen, opdat hun veiligheid en gezondheid en die van de andere werknemers niet in gevaar komen.

2.6. Schriftelijke instructies

Voor elke arbeidsplaats moeten schriftelijke instructies worden opgesteld ter bepaling van de in acht te nemen regels ter garantie van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers en het veilig gebruik van materieel.

Deze instructies moeten aanwijzingen bevatten betreffende het gebruik van noodapparatuur en de wijze waarop moet worden opgetreden ingeval zich op of nabij de arbeidsplaats een noodsituatie voordoet.

2.7. Veilige werkmethoden

Op elke arbeidsplaats en voor elke activiteit moeten veilige werkmethoden worden toegepast.

2.8. Werkvergunningen

Wanneer het veiligheids- en gezondheidsdocument zulks vereist, dient een werkvergunningensysteem te worden toegepast voor de uitvoering van gevaarlijke activiteiten en voor de uitvoering van gewoonlijk ongevaarlijke activiteiten die in combinatie met andere activiteiten ernstige risico's met zich kunnen brengen.

De werkvergunning moet door een verantwoordelijke persoon worden afgegeven vóór de aanvang van de werkzaamheden en dient aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan en welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen vóór, tijdens en na de werkzaamheden.

2.9. Regelmatig onderzoek van de veiligheids- en gezondheidsmaatregelen

De werkgever dient op gezette tijden de maatregelen die zijn genomen inzake de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, met inbegrip van het controlesysteem voor de veiligheid en de gezondheid, te doen onderzoeken om er voor te zorgen dat de voorschriften van de richtlijn worden nageleefd.

  • 3. 
    Werktuigbouwkundige en elektronische apparatuur en installaties

3.1. Algemeen

Bij de keuze, de installatie, de ingebruikneming, de werking en het onderhoud van werktuigbouwkundige en elektrotechnische apparatuur moet naar behoren rekening worden gehouden met de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, met inachtneming van de andere bepalingen van deze richtlijn en van de Richtlijnen 89/392/EEG (¹) en 89/655/EEG (²).

Wanneer de apparatuur zich bevindt in een zone waar brand- of explosiegevaar als gevolg van de ontbranding van gassen, dampen of vluchtige vloeistoffen bestaat of kan bestaan, moet zij aangepast zijn aan gebruik in een dergelijke zone.

Indien nodig moet zij worden voorzien van afdoende beschermingsmiddelen en systemen ter beveiliging bij defecten.

3.2. Bijzondere bepalingen

De mechanische apparatuur en installaties moeten de nodige sterkte bezitten, vrij zijn van zichtbare gebreken en geschikt zijn voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd.

De elektrotechnische apparatuur en installaties moeten voldoende kracht en vermogen hebben voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd.

  • 4. 
    Onderhoud

4.1. Algemeen onderhoud

Er moet een geëigend plan worden opgesteld voor het systematisch inspecteren, het onderhouden en, in voorkomend geval, het beproeven van mechanische en elektrotechnische apparatuur en installaties.

Onderhoud, inspectie en beproeving van enig onderdeel van de installaties en de apparatuur moeten door een bevoegde persoon worden uitgevoerd.

Er moeten inspectie- en beproevingsrapporten worden opgesteld en naar behoren worden bijgehouden.

4.2. Onderhoud van veiligheidsapparatuur

Afdoende veiligheidsapparatuur moet steeds gebruiksklaar en in goede staat worden gehouden.

Bij het onderhoud dient naar behoren rekening te worden gehouden met de uitgeoefende activiteiten.

  • 5. 
    Putbewaking

Tijdens de boringen moet gebruik worden gemaakt van geschikte putbewakeningsapparatuur, ten einde erupties te voorkomen.

Bij de opstelling van deze apparatuur dient rekening te worden gehouden met de kenmerken van de geboorde put en met de bedrijfsomstandigheden.

  • 6. 
    Bescherming tegen schadelijke atmosferen en tegen explosies

6.1. Er moeten maatregelen worden genomen voor het evalueren van de aanwezigheid en het meten van de concentratie van schadelijke en/of potentieel explosieve stoffen in de atmosfeer.

(¹) PB nr. L 183 van 29. 6. 1989, blz. 9. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/368/EEG (PB nr. L 198 van 22. 7. 1991, blz. 16).

(²) PB nr. L 393 van 30. 12. 1989, blz. 13.

Wanneer het veiligheids- en gezondheidsdocument zulks vereist, moeten bewakingsapparaten voor het automatisch en continu registreren van de gasconcentraties op bepaalde plaatsen, automatische alarminstallaties en voorzieningen voor de automatische afsluiting van de stroomtoevoer naar elektrische installaties en voor het automatisch stopzetten van verbrandingsmotoren worden aangebracht.

In geval van automatische metingen, moeten de meetwaarden worden geregistreerd en bewaard overeenkomstig de voorschriften in het veiligheids- en gezondheidsdocument.

6.2. Bescherming tegen schadelijke atmosferen

6.2.1. Er moeten passende maatregelen worden genomen om accumulaties van schadelijke stoffen in de atmosfeer aan de bron af te zuigen en te verwijderen, wanneer een dergelijke accumulatie zich voordoet of kan voordoen.

Het systeem moet in staat zijn dergelijke schadelijke atmosferen te verdunnen zonder risico's voor de werknemers.

6.2.2. Onverminderd het bepaalde in Richtlijn 89/656/EEG (¹) moet, in zones waar werknemers kunnen worden blootgesteld aan een atmosfeer die schadelijk is voor de gezondheid, een voldoende aantal passende ademhalings- en reanimatieapparaten ter beschikking zijn.

In dergelijke gevallen moet ervoor worden gezorgd dat er op de arbeidsplaats voldoende werknemers ter beschikking staan die deze apparatuur kunnen bedienen.

De apparatuur moet naar behoren worden opgeslagen en onderhouden.

6.2.3. Wanneer zwavelwaterstof of andere toxische gassen in de atmosfeer aanwezig zijn of kunnen zijn, moeten de bevoegde instanties beschikken over een beschermingsplan met gedetailleerde gegevens over de beschikbare apparatuur en de preventieve maatregelen.

6.3. Voorkoming van explosies

6.3.1. Alle nodige maatregelen moeten worden genomen om de aanwezigheid en het ontstaan van een explosieve atmosfeer te voorkomen.

6.3.2. In zones waar een explosierisico bestaat, moeten alle nodige maatregelen worden genomen om ontbranding van een explosieve atmosfeer te voorkomen.

6.3.3. Er moet een explosiepreventieplan met gedetailleerde gegevens over de vereiste apparatuur en maatregelen worden opgesteld.

  • 7. 
    Vluchtwegen en nooduitgangen

7.1. De vluchtwegen en nooduitgangen moeten vrij blijven en via de kortste weg leiden naar de open lucht, een veiligheidszone, een veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.

7.2. Bij gevaar moeten alle werkplekken snel en optimaal veilig door de werknemers kunnen worden ontruimd.

7.3. Het aantal, de locatie en de afmetingen van de vluchtwegen en nooduitgangen zijn afhankelijk van het gebruik, de uitrusting en de afmetingen van de arbeidsplaatsen, alsmede van het maximumaantal personen dat zich op deze plaatsen kan ophouden.

De woon- en verblijfsruimten moeten ten minste twee afzonderlijke nooduitgangen hebben, die zo ver mogelijk van elkaar zijn gelegen en uitkomen in een veiligheidszone, een veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.

7.4. Deuren van nooduitgangen moeten naar buiten kunnen worden geopend of, wanneer dit niet mogelijk is, schuifdeuren zijn.

Deuren van nooduitgangen mogen niet op zodanige wijze gesloten zijn dat zij niet gemakkelijk en onmiddellijk kunnen worden geopend door iedereen die ze in geval van nood zou moeten gebruiken.

7.5. De signalering van de specifieke vluchtwegen en nooduitgangen moet in overeenstemming zijn met de op Richtlijn 92/58/EEG (²) gebaseerde nationale voorschriften.

7.6. Deuren van nooduitgangen mogen niet op slot zijn.

De vluchtwegen en nooduitgangen alsmede de wegen en deuren die tot deze vluchtwegen en nooduitgangen toegang geven, mogen niet door voorwerpen zijn geblokkeerd, opdat zij steeds onbelemmerd kunnen worden gebruikt.

7.7. Bij het uitvallen van de verlichting moeten de vluchtwegen en nooduitgangen die verlichting behoeven, met een voldoende sterke noodverlichting zijn uitgerust.

(¹) PB nr. L 393 van 30. 12. 1989, blz. 18.

(²) PB nr. L 245 van 26. 8. 1982, blz. 23.

  • 8. 
    Luchtverversing in besloten werkruimten

8.1. In besloten werkruimten moet ervoor worden gezorgd dat, rekening houdend met de werkmethoden en de door de werknemers te leveren lichamelijke inspanningen, voldoende reine lucht aanwezig is.

Indien een luchtverversingsinstallatie wordt gebruikt, moet deze altijd bedrijfsklaar zijn.

Storingen moeten door een controlesysteem worden gemeld als dat noodzakelijk is voor de gezondheid van de werknemers.

8.2. Indien airconditioningsinstallaties of mechanische ventilatie-installaties worden gebruikt, moeten die op zodanige wijze functioneren dat de werknemers niet aan hinderlijke tocht worden blootgesteld.

Elke aanlading en ongerechtigheid die via verontreiniging van de ingeademde lucht een onmiddellijk gevaar kan meebrengen voor de gezondheid van de werknemers, moet snel worden verwijderd.

  • 9. 
    Temperatuur in de ruimten

9.1. De temperatuur in werkruimten moet gedurende de arbeidstijd afgestemd zijn op het menselijk organisme, rekening houdend met de werkmethoden en de door de werknemers te leveren lichamelijke inspanningen.

9.2. De temperatuur van ontspanningsruimten, ruimten voor het personeel in avond- en nachtdienst, sanitaire ruimten, kantines en eerste-hulpruimten moet op de specifieke bestemming van deze ruimten zijn afgestemd.

9.3. Ramen, bovenlichtvoorzieningen en glazen wanden moeten zodanig geconstrueerd zijn dat, rekening houdend met het soort werk en de aard van de arbeidsplaats, overmatig zonlicht op de arbeidsplaatsen wordt vermeden.

  • 10. 
    Vloeren, muren, plafonds en daken van de ruimten

10.1. Vloeren van ruimten moeten vrij zijn van hobbels, putten of gevaarlijke hellingen; zij moeten vast, stabiel en slipvrij zijn.

De arbeidsplaatsen waar werkplekken zijn ingericht, moeten voldoende thermisch gëisoleerd zijn, rekening houdend met de aard van het bedrijf en van de lichamelijke activiteit van de werknemers.

10.2. Het oppervlak van vloeren, muren en plafonds van de ruimten moet van zodanige aard zijn dat zij kunnen worden schoongemaakt en onderhouden ten einde passende hygiënische omstandigheden te verkrijgen.

10.3. Transparante of lichtdoorlatende wanden, met name volledig glazen wanden, in ruimten of in de omgeving van werkplekken en wegen moeten duidelijk zijn gemarkeerd en van veiligheidsmaterialen zijn vervaardigd of op zodanige wijze van die werkplekken en wegen zijn afgescheiden dat de werknemers niet met deze wanden in aanraking kunnen komen en ook niet gewond kunnen raken wanneer deze breken.

10.4. Toegang tot daken van materialen die niet voldoende weerstand bieden, is slechts toegestaan indien uitrusting wordt verstrekt waardoor het werk veilig kan worden uitgevoerd.

  • 11. 
    Natuurlijke en kunstmatige verlichting

11.1. Elke arbeidsplaats moet overal zodanig verlicht zijn dat er voldoende licht is voor de gezondheid en veiligheid van de werknemers.

11.2. Op de arbeidsplaatsen moet, voor zover mogelijk, voldoende daglicht kunnen binnenkomen en dienen rekening houdend met de klimatologische omstandigheden de nodige voorzieningen voor een adequate kunstverlichting aanwezig te zijn om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te beschermen.

11.3. De verlichtingsinstallaties in de werkruimten en verbindingswegen moeten zodanig aangebracht zijn dat de verlichting geen ongevallenrisico's voor de werknemers oplevert.

11.4. Arbeidsplaatsen waar werknemers bij het uitvallen van de kunstverlichting aan bijzondere risico's zijn blootgesteld, moeten met een voldoende sterke noodverlichting zijn uitgerust.

11.5. De verlichtingsinstallaties moeten zodanig ontworpen zijn dat operationele bedieningsruimten, vluchtwegen, inschepingszones en gevaarlijke zones verlicht blijven.

Wanneer de arbeidsplaatsen slechts bij gelegenheid bemand zijn, geldt de in de eerste alinea genoemde verplichting slechts voor de duur van de aanwezigheid van werknemers.

  • 12. 
    Ramen en bovenlichtvoorzieningen

12.1. Ramen, bovenlichtvoorzieningen en luchtverversingsvoorzieningen die geopend, geregeld of beveiligd kunnen worden, moeten op zodanige wijze geconstrueerd zijn dat deze handelingen op veilige wijze kunnen worden uitgevoerd.

In geopende stand mogen zij geen gevaar opleveren voor de werknemers.

12.2. Ramen en bovenlichtvoorzieningen moeten zonder gevaar kunnen worden schoongemaakt.

  • 13. 
    Deuren en poorten

13.1. Plaats, aantal en afmetingen van deuren en poorten alsook de materialen waarvan zij zijn vervaardigd, worden bepaald door de aard en het gebruik van de vertrekken of ruimten.

13.2. Op transparante deuren moet op ooghoogte een signalering zijn aangebracht.

13.3. Klapdeuren en -poorten moeten transparant zijn of van transparante panelen zijn voorzien.

13.4. Wanneer de transparante of lichtdoorlatende oppervlakken van deuren en poorten niet van veiligheidsmateriaal vervaardigd zijn en als het gevaar bestaat dat werknemers gewond raken als een deur of een poort breekt, moeten deze oppervlakken tegen indrukken worden beveiligd.

13.5. Schuifdeuren moeten voorzien zijn van een veiligheidssysteem waardoor zij niet uit hun rails kunnen lopen of onverwacht omvallen.

13.6. Deuren en poorten die naar boven toe opengaan, moeten voorzien zijn van een veiligheidssysteem waardoor zij niet onverwacht kunnen terugvallen.

13.7. Deuren op het traject van vluchtwegen moeten op een passende wijze gemarkeerd zijn.

Deze deuren moeten zonder speciale hulp te allen tijde van binnenuit kunnen worden geopend.

Wanneer er nog werknemers op de arbeidsplaats zijn, dienen de deuren te kunnen worden geopend.

13.8. In de onmiddellijke nabijheid van poorten die hoofdzakelijk voor het verkeer van voertuigen zijn bestemd, moeten zich, tenzij de doorgang voor voetgangers veilig is, deuren voor voetgangers bevinden die duidelijk zichtbaar gesignaleerd zijn en voortdurend vrij moeten blijven.

13.9. Automatische deuren en poorten moeten zodanig functioneren dat zij voor de werknemers geen risico's opleveren.

Zij moeten uitgerust zijn met gemakkelijk herkenbare en toegankelijke noodstopvoorzieningen en moeten ook met de hand kunnen worden geopend tenzij ze bij een energiestoring automatisch opengaan.

13.10. Wanneer kettingen of soortgelijke voorzieningen worden gebruikt om te verhinderen dat een bepaalde ruimte wordt betreden, moeten de kettingen of soortgelijke voorzieningen goed zichtbaar zijn en op geëigende wijze worden voorzien van verbods- of waarschuwingsborden.

  • 14. 
    Wegen

14.1. De arbeidsplaatsen moeten zonder gevaar toegankelijk zijn en moeten in geval van nood snel en veilig kunnen worden verlaten.

14.2. Wegen, met inbegrip van trappen, vaste ladders en laadplatforms, moeten zodanig berekend, gedimensioneerd en gelegen zijn dat zij gemakkelijk, veilig en overeenkomstig hun bestemming door voetgangers of voertuigen kunnen worden gebruikt, en de werknemers die in de buurt van die wegen werken, geen enkel risico lopen.

14.3. Bij het bepalen van de afmetingen van voor verkeer van personen en/of goederen bestemde wegen, moet uitgegaan worden van het mogelijke aantal gebruikers en het soort bedrijf.

Wanneer op de wegen transportmiddelen worden gebruikt, moet er een veilige afstand overblijven voor de voetgangers.

14.4. De voor voertuigen bestemde wegen moeten op voldoende afstand van deuren, poorten, doorgangen voor voetgangers, gangen en trappen liggen.

14.5. Het tracé van de verkeers- en toegangswegen dient duidelijk te zijn afgebakend om de bescherming van de werknemers te kunnen garanderen.

  • 15. 
    Gevarenzones

15.1. Arbeidsplaatsen waar door de aard van het werk gevarenzones, met inbegrip van valgevaar voor werknemers of gevaar voor vallende voorwerpen, voorkomen, moeten zoveel mogelijk zijn uitgerust met voorzieningen die moeten beletten dat werknemers deze zones zonder toestemming betreden.

15.2. Er moeten adequate maatregelen worden getroffen om de werknemers die de gevarenzone mogen betreden, te beschermen.

15.3. De gevarenzones moeten duidelijk zichtbaar worden gesignaleerd.

  • 16. 
    Afmetingen en luchtvolume van ruimten - Bewegingsruimte op de werkplek

16.1. De oppervlakte, de hoogte en het luchtvolume van de werkruimten moeten toereikend zijn om de werknemers in staat te stellen hun werk zonder gevaar voor veiligheid, gezondheid of welzijn uit te voeren.

16.2. De afmetingen van het vrije oppervlak van de werkplek moeten zodanig zijn dat de werknemer bij zijn taakuitoefening over voldoende bewegingsvrijheid beschikt en zijn werk op veilige wijze kan uitvoeren.

  • 17. 
    Ontspanningsruimten

17.1. Wanneer de veiligheid of de gezondheid van de werknemers, met name wegens de aard van de werkzaamheden of het personeelsbestand dat een bepaald aantal personen overtreft, zulks vereisen, moeten de werknemers de beschikking kunnen hebben over een gemakkelijk toegankelijke ontspanningsruimte.

Dit geldt niet voor personeel dat werkzaam is in kantoorruimten of soortgelijke werkruimten die tijdens werkonderbrekingen dezelfde ontspanningsmogelijkheden bieden.

17.2. Ontspanningsruimten moeten voldoende ruim bemeten zijn en uitgerust met voldoende tafels en stoelen met rugleuning, rekening houdend met het aantal werknemers.

17.3. In de ontspanningsruimten moeten de nodige maatregelen zijn getroffen ter bescherming van niet-rokers tegen hinder door tabaksrook.

17.4. Indien de werktijd regelmatig en frequent wordt onderbroken en er geen ontspanningsruimten voorhanden zijn, moet het personeel de beschikking krijgen over andere ruimten waar het zich tijdens werkonderbrekingen kan ophouden, daar waar de veiligheid of de gezondheid van de werknemers dit vereist.

In bedoelde ruimten moeten de nodige maatregelen zijn getroffen ter bescherming van niet-rokers tegen hinder door tabaksrook.

  • 18. 
    Arbeidsplaatsen in de open lucht

18.1. Werkplekken, wegen en andere locaties of installaties in de open lucht waar werknemers werkzaam zijn, moeten zodanig zijn ontworpen dat het verkeer van voetgangers en voertuigen er veilig kan plaatsvinden.

18.2. Wanneer er onvoldoende daglicht is, moeten arbeidsplaatsen in de open lucht behoorlijk zijn verlicht door middel van kunstlicht.

18.3. Werkplekken in de open lucht moeten, voor zover mogelijk, zodanig zijn ingericht dat de werknemers die er werkzaam zijn:

  • a) 
    beschermd zijn tegen ongunstige weersomstandigheden en, zo nodig, tegen vallende voorwerpen;
  • b) 
    niet zijn blootgesteld aan schadelijke geluidsniveaus of schadelijke invloeden van buiten (bij voorbeeld gas, stoom, stof);
  • c) 
    bij gevaar hun werkplek snel kunnen verlaten of snel te hulp kunnen worden gekomen;
  • d) 
    niet kunnen uitglijden of vallen.
  • 19. 
    Zwangere vrouwen en zogende moeders

Zwangere vrouwen en zogende moeders moeten onder passende omstandigheden in liggende positie kunnen rusten.

  • 20. 
    Gehandicapte werknemers

Bij de inrichting van de arbeidsplaatsen moet in voorkomend geval met gehandicapte werknemers rekening worden gehouden.

Dit geldt met name voor deuren, verbindingswegen, trappen, doucheruimten, wasruimten, toiletten, en werkplekken die rechtstreeks door gehandicapte werknemers worden gebruikt.

DEEL B

Speciale minimumvoorschriften voor de onshore-sector

  • 1. 
    Brandmelding en -bestrijding

1.1. Wanneer arbeidsplaatsen worden ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, bediend of onderhouden, moeten passende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat er brand ontstaat en zich verbreidt vanuit de bronnen die in het veiligheids- en gezondheidsdocument worden genoemd.

Er moeten voorzieningen komen voor een snelle en doeltreffende brandbestrijding.

1.2. De arbeidsplaatsen moeten uitgerust zijn met passende brandbestrijdingsmiddelen en, waar nodig, met branddetectoren en alarmsystemen.

1.3. Niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen moeten gemakkelijk bereikbaar en te bedienen zijn en zo nodig tegen beschadiging zijn beveiligd.

1.4. Op de arbeidsplaats moet een brandbeveiligingsplan beschikbaar zijn met gedetailleerde gegevens over de overeenkomstig de artikelen 3, 4, 5 en 6 te nemen maatregelen om het ontstaan en de uitbreiding van branden te voorkomen, op te sporen en de bestrijden.

1.5. De signalering van niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen moet in overeenstemming zijn met de op Richtlijn 92/58/EEG gebaseerde nationale voorschriften.

De daartoe gebruikte aanduidingen moeten op de juiste plaatsen aangebracht en duurzaam zijn.

  • 2. 
    Afstandsbediening in noodgevallen

Wanneer het veiligheids- en gezondheidsdocument zulks vereist, moet bepaalde apparatuur in geval van nood vanaf geschikte lokaties op afstand kunnen worden bediend.

Deze apparatuur moet systemen omvatten voor het isoleren en aftappen van putten, installaties en pijpleidingen.

  • 3. 
    Communicatie, algemeen en in noodgevallen

3.1. Wanneer het veiligheids- en gezondheidsdocument zulks vereist, moet elke bemande arbeidsplaats worden uitgerust met:

  • a) 
    een akoestisch en optisch systeem waarmee een alarmmelding zo nodig kan worden doorgestuurd naar elk bemand deel van de arbeidsplaats,
  • b) 
    een akoestisch systeem dat duidelijk kan worden gehoord in alle delen van de installatie waar zich vaak werknemers ophouden.

3.2. Op passende plaatsen moet alarm kunnen worden gegeven.

3.3. Wanneer werknemers aanwezig zijn op arbeidsplaatsen die normaliter niet door werknemers bemand zijn, moet er een communicatiesysteem zijn.

  • 4. 
    Verzamelpunten en monsterrol

Wanneer het veiligheids- en gezondheidsdocument zulks vereist, moeten verzamelpunten worden vastgesteld, moet een monsterrol worden bijgehouden en moeten de hiervoor noodzakelijke maatregelen worden getroffen.

  • 5. 
    Evacuatie- en reddingsmiddelen

5.1. De werknemers moeten worden getraind in het uitvoeren van de handelingen die in noodgevallen moeten worden verricht.

5.2. Op geschikte en gemakkelijk bereikbare plaatsen moet gebruiksklare reddingsapparatuur beschikbaar zijn.

5.3. Wanneer de evacuatie moet geschieden langs moeilijke vluchtwegen of via plaatsen waar de atmosfeer irrespirabel is of kan worden, moet zelfreddingsapparatuur voor onmiddellijk gebruik op de werkplek ter beschikking van de werknemers staan.

  • 6. 
    Veiligheidsoefeningen

Op alle normaliter bemande arbeidsplaatsen moeten op gezette tijden veiligheidsoefeningen worden gehouden.

Deze oefeningen zijn er met name op gericht werknemers aan wie in noodgevallen concrete taken worden opgedragen waarbij noodapparatuur moet worden gebruikt, gehanteerd of bediend, hierin te trainen en hun bekwaamheid ter zake te controleren, met inachtneming van de criteria die zijn vastgesteld in het onder 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument.

Zo nodig dienen genoemde werknemers zich ook te kunnen trainen in het gebruik, het hanteren of het bedienen van die apparatuur.

  • 7. 
    Sanitaire voorzieningen

7.1. Kleedkamers en garderobekasten

7.1.1. Wanneer de werknemers speciale werkkledij moeten dragen en men van hen om redenen van gezondheid of fatsoen niet kan verlangen dat zij zich elders verkleden, moeten er passende kleedkamers beschikbaar worden gesteld.

De kleedkamers moeten gemakkelijk toegankelijk zijn, voldoende ruim zijn en met stoelen of banken zijn uitgerust.

7.1.2. De kleedkamers moeten voldoende ruim bemeten zijn en zodanig zijn uitgerust dat elke werknemer zijn kleding tijdens de werktijd achter slot kan bewaren.

Indien de omstandigheden zulks vereisen (bij voorbeeld aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, vocht, vuil), moeten voor werkkleding en persoonlijke kleding afzonderlijke kasten beschikbaar zijn.

Er moeten voorzieningen zijn aangebracht om natte werkkleding te kunnen drogen.

7.1.3. Er moet worden voorzien in aparte kleedkamers voor mannen en vrouwen, dan wel in gescheiden gebruik van de kleedkamers.

7.1.4. Wanneer er geen kleedkamers vereist zijn in de zin van punt 7.1.1, moet elke werknemer kunnen beschikken over een plaats om zijn kleding op te hangen.

7.2. Doucheruimten en wastafels

7.2.1. Wanneer zulks wegens de aard van de werkzaamheden of om redenen van hygiëne vereist is, moeten er voldoende geschikte douches ter beschikking staan van het personeel.

Er moet worden voorzien in aparte doucheruimten voor mannen en vrouwen, dan wel in geschieden gebruik van de doucheruimten.

7.2.2. De doucheruimten moeten voldoende ruim bemeten zijn om iedere werknemer in staat te stellen zich onder hygiënisch verantwoorde omstandigheden ongehinderd te wassen.

De doucheruimten moeten voorzien zijn van warm en koud stromend water.

7.2.3. Wanneer er geen doucheruimten vereist zijn in de zin van punt 7.2.1, eerste alinea, moeten er dicht bij de werkplek en de kleedkamers voldoende passende wasbakken met warm en koud stromend water zijn aangebracht.

Er moet worden voorzien in aparte wastafels voor mannen en vrouwen, dan wel in gescheiden gebruik van wastafels, wanneer zulks om redenen van fatsoen noodzakelijk is.

7.2.4. Indien de douche- of wasruimten en de kleedkamers gescheiden zijn, moet hiertussen een gemakkelijke verbinding bestaan.

7.3. Toiletten en wastafels

De werknemers moeten - dicht bij hun werkplek, rustruimten, kleedkamers en douche- of wasruimten - beschikken over speciale ruimten met een voldoende aantal toiletten en wastafels.

Er moet worden voorzien in aparte toiletten voor mannen en vrouwen, dan wel in gescheiden gebruik van de toiletten.

  • 8. 
    Eerste-hulpposten en -uitrusting

8.1. De eerste-hulpuitrusting moet aangepast zijn aan de verrichte werkzaamheden.

Er moeten één of meer eerste-hulpposten worden ingericht.

In deze ruimten moeten duidelijk zichtbare instructies voor eerste hulp bij ongevallen zijn aangeplakt.

8.2. De eerste-hulpposten moeten voorzien zijn van de noodzakelijke eerste-hulpuitrusting en gemakkelijk met brancards kunnen worden betreden.

Deze posten moeten overeenkomstig de op Richtlijn 92/58/EEG gebaseerde nationale voorschriften zijn gemarkeerd.

8.3. Op alle plaatsen waar de werkomstandigheden zulks vereisen, moet eerste-hulpmateriaal aanwezig zijn.

Dit materiaal moet duidelijk gesignaleerd en gemakkelijk bereikbaar zijn.

8.4. Een voldoende aantal werknemers moet worden getraind in het gebruik van de verstrekte eerste-hulpuitrusting.

  • 9. 
    Wegen

Indien motorvoertuigen de arbeidsplaats binnenrijden, moeten de nodige verkeersregels zijn vastgesteld.

DEEL C

Speciale minimumvoorschriften voor de offshore-sector

  • 1. 
    Inleidende opmerking

1.1. Onverminderd artikel 3, lid 2, dient de werkgever die overeenkomstig de nationale wettelijke regelingen en/of praktijken verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats welke onder dit deel C valt, ervoor te zorgen dat uit het veiligheids- en gezondheidsdocument blijkt dat alle relevante maatregelen zijn genomen om de veiligheid en gezondheid van de werknemers zowel in normale situaties als in noodsituaties te beschermen.

Hiertoe moet het document het volgende bevatten:

  • a) 
    een opgave van de aan de arbeidsplaats verbonden specifieke risicobronnen, met inbegrip van elke activiteit op die plaats, die ongevallen kunnen teweegbrengen met ernstige gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers;
  • b) 
    een evaluatie van de risico's van de onder a) bedoelde specifieke bronnen;
  • c) 
    het bewijs dat afdoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen om onder a) bedoelde specifieke ongevallen te vermijden, de uitbreiding van ongevallen te beperken en de arbeidsplaats in noodsituaties op een efficiënte en beheerste wijze te kunnen evacueren;
  • d) 
    het bewijs dat het controlesysteem adequaat is om de bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG en de onderhavige richtlijn zowel in gewone situaties als in noodsituaties in acht te nemen.

1.2. Bij de planning en de tenuitvoerlegging van alle relevante fasen waarop deze richtlijn betrekking heeft, neemt de werkgever de in het veiligheids- en gezondheidsdocument vermelde procedures en uitvoeringsbepalingen in acht.

1.3. De verschillende werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de verschillende arbeidsplaatsen werken in voorkomend geval samen bij het opstellen van de veiligheids- en gezondheidsdocumenten en het voorbereiden van de maatregelen die nodig zijn om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te garanderen.

  • 2. 
    Brandmelding en -bestrijding

2.1. Er moeten passende, in het onder punt 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument omschreven voorzorgsmaatregelen worden genomen om brand te voorkomen, op te sporen en te bestrijden en uitbreiding ervan tegen te gaan.

Zo nodig dienen brandbarrières te worden aangebracht met het oog op de afscheiding van zones waar brandrisico bestaat.

2.2. Adequate branddetectie- en beschermingssystemen, brandbestrijdingssystemen en alarmsystemen moeten op alle arbeidsplaatsen worden aangebracht, in overeenstemming met de in het onder punt 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondsheidsdocument omschreven risico's.

Deze systemen kunnen met name het volgende omvatten:

  • branddetectiesystemen,
  • brandalarmsystemen,
  • brandwaterleidingen,
  • brandkranen en -slangen,
  • inundatiesystemen en watermonitors,
  • automatische sprinklersystemen,
  • gasblussystemen,
  • schuimblussystemen,
  • draagbare brandblussers,
  • brandweerapparatuur.

2.3. Niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen moeten gemakkelijk bereikbaar en te bedienen zijn en zo nodig tegen beschadiging zijn beschermd.

2.4. Een brandbeschermingsplan met gedetailleerde gegevens over de te nemen maatregelen voor bescherming tegen brand, brandmelding en bestrijding van het uitbreken en de uitbreiding van branden moet op de arbeidsplaats beschikbaar zijn.

2.5. Noodsystemen moeten zijn afgeschermd en beveiligd tegen ongelukken, en wel op zodanige wijze dat de noodfuncties in noodgevallen operationeel blijven.

Zo nodig dienen dergelijke systemen in dubbele uitvoering te zijn aangebracht.

2.6. De signalering van deze systemen moet in overeenstemming zijn met de op Richtlijn 92/58/EEG gebaseerde nationale voorschriften.

De daartoe aangebrachte aanduidingen moeten op de juiste plaatsen zijn aangebracht en duurzaam zijn.

  • 3. 
    Afstandsbediening in noodgevallen

3.1. Wanneer het onder punt 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument zulks vereist, moet er een afstandsbedieningssysteem voor noodgevallen worden geïnstalleerd.

Dit systeem moet beschikken over controleposten op geschikte locaties die in geval van nood kunnen worden gebruikt, indien nodig met inbegrip van controleposten op veilige verzamelpunten en in evacuatiestations.

3.2. De onder punt 3.1 bedoelde apparatuur met afstandsbediening moet ten minste systemen omvatten voor ventilatie, het in noodgevallen afsluiten van apparatuur die een ontbranding zou kunnen veroorzaken, het voorkomen van het ontsnappen van ontvlambare vloeistoffen en gassen, brandbeveiliging en putbewaking.

  • 4. 
    Communicatie, algemeen en in noodgevallen

4.1. Wanneer het onder punt 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument zulks vereist, moet elke bemande arbeidsplaats zijn uitgerust met:

  • een audviovisueel systeem waarmee een alarmmelding zo nodig kan worden doorgestuurd naar elk bemand deel van de arbeidsplaats;
  • eem luidsprekersysteem dat duidelijk kan worden gehoord op alle delen van de installatie waar zich vaak werknemers ophouden;
  • een systeem waarmee de verbinding met het vasteland en de hulpdiensten kan worden onderhouden.

4.2. Dergelijke systemen moeten in geval van nood operationeel kunnen blijven.

Het luidsprekersysteem moet worden aangevuld met communicatiesystemen die niet afhankelijk zijn van kwetsbare stroomvoorzieningsinstallaties.

4.3. De voorzieningen voor het slaan van alarm moeten op geschikte plaatsen zijn aangebracht.

4.4. Wanneer werknemers aanwezig zijn op arbeidsplaatsen die normaliter niet bemand zijn, moeten zij over een goed communicatiesysteem beschikken.

  • 5. 
    Verzamelpunten en monsterrol

5.1. Er moeten afdoende maatregelen worden genomen om de evacuatiestations en de veilige verzamelpunten te beschermen tegen warmte en rook en, zoveel mogelijk, tegen de gevolgen van explosies, en om ervoor te zorgen dat de vluchtroutes van en naar de evacuatiestations en de verzamelpunten bruikbaar blijven.

Deze maatregelen moeten van dien aard zijn dat zij de werknemers lang genoeg bescherming bieden om, indien nodig, in alle veiligheid een evacuatie- en reddingsoperatie te kunnen organiseren en uitvoeren.

5.2. Wanneer het onder punt 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument zulks vereist, moet één van de in punt 5.1 bedoelde beschermde plaatsen zijn voorzien van installaties om de in punt 3 van dit deel C bedoelde apparatuur op afstand te kunnen bedienen en met het vasteland en de hulpdiensten te kunnen communiceren.

5.3. De veilige verzamelpunten en de evacuatiestations moeten gemakkelijk bereikbaar zijn vanuit de verblijfsaccomodatie en de werkruimten.

5.4. Voor elk veilig verzamelpunt moet een lijst worden bijgehouden en aangeplakt met de namen van de werknemers voor wie dat verzamelpunt is bestemd.

5.5. Een lijst van werknemers die in geval van nood speciale taken hebben, moet worden opgesteld en op passende plaatsen van de arbeidsplaats worden aangeplakt.

De namen moeten worden vermeld in de in deel A onder punt 3.6 bedoelde schriftelijke instructies.

  • 6. 
    Evacuatie- en reddingsmiddelen

6.1. De werknemers moeten worden getraind in het uitvoeren van de handelingen die in noodgevallen moeten worden verricht.

Afgezien van de algemene training voor noodgevallen moeten de werknemers ook getraind worden in het uitvoeren van de handelingen die op een specifieke arbeidsplaats moeten worden verricht en die nader moeten worden omschreven in het onder punt 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument van de betrokken arbeidsplaats.

6.2. De werknemers moeten in de toepassing van overlevingstechnieken worden getraind, met inachtneming van de criteria die zijn vastgesteld in het onder punt 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument.

6.3. Op elke arbeidsplaats moeten voldoende geschikte middelen voor evacuatie en voor directe ontsnapping in zee in noodgevallen, ter beschikking zijn gesteld.

6.4. Er moet een noodplan worden opgesteld voor het geval dat iemand overboord valt of de arbeidsplaats moet worden geëvacueerd.

Het plan, dat moet worden gebaseerd op het onder punt 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument, moet voorzien in het gebruik van bijstandsboten (standby vessels) en helikopters, en criteria bevatten voor de capaciteit en de reactietijd daarvan.

De vereiste reactietijd moet in het veiligheids- en gezondheidsdocument van elke installatie zijn vermeld.

De bijstandsboten moeten zo zijn ontworpen en uitgerust dat zij aan de eisen in verband met evacuatie en redding voldoen.

6.5. Voor de beschikbare reddingsvaartuigen (lifeboats), reddingsvlotten, reddingsboeien en reddingsvesten gelden de volgende minimumvoorschriften:

  • zij moeten functioneel en zo nodig uitgerust zijn met voorzieningen om lang genoeg te kunnen overleven;
  • er moeten er voldoende van zijn om alle werknemers die zich in de installatie kunnen ophouden te kunnen evacueren;
  • het type moet afgestemd zijn op de arbeidsplaats;
  • ze moeten van betrouwbare materialen gemaakt zijn, rekening houdend met de reddingsfunctie en de omstandigheden waarin ze eventueel zullen worden gebruikt of waarin ze gebruiksklaar worden gehouden; en
  • een kleur hebben die opvalt wanneer ze worden gebruikt en zijn uitgerust met voorzieningen waarmee de gebruiker de aandacht van de redders kan trekken.

6.6. De nodige reddingsmiddelen moeten voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn.

  • 7. 
    Veiligheidsoefeningen

Op normaliter bemande arbeidsplaatsen moeten op gezette tijden veiligheidsoefeningen worden gehouden die erop gericht zijn:

  • werknemers aan wie in noodgevallen concrete taken worden opgedragen waarbij noodapparatuur moet worden gebruikt, gehanteerd of bediend, hierin te trainen en na te gaan of zij bekwaam zijn die taken te vervullen.

Zo nodig dienen werknemers zich eveneens te kunnen trainen in het gebruik, het hanteren of het bedienen van die apparatuur;

  • alle bij de oefeningen gebruikte noodapparatuur te controleren, schoon te maken en zo nodig opnieuw op te laden of te vervangen en alle gebruikte draagbare apparatuur opnieuw naar de plaats te brengen waar zij zich normaliter bevindt;
  • na te gaan of de reddingsvaartuigen gebruiksklaar zijn.
  • 8. 
    Sanitaire voorzieningen

8.1. Kleedkamers en garderobekasten

8.1.1. Wanneer de werknemers speciale werkkleding moeten dragen en men van hen om redenen van gezondheid of fatsoen niet kan verlangen dat zij zich elders verkleden, moeten er passende kleedkamers beschikbaar worden gesteld.

De kleedkamers moeten gemakkelijk toegankelijk zijn, voldoende ruim zijn en met stoelen of banken zijn uitgerust.

8.1.2. De kleedkamers moeten voldoende ruim bemeten zijn en zodanig zijn uitgerust dat elke werknemer zijn kleding tijdens de werktijd achter slot kan bewaren.

Indien de omstandigheden zulks vereisen (bij voorbeeld aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, vocht, vuil), moeten voor werkkleding en persoonlijke kleding afzonderlijke kasten beschikbaar zijn.

Er moeten voorzieningen zijn aangebracht om natte werkkleding te kunnen drogen.

8.1.3. Er moet worden voorzien in aparte kleedkamers voor mannen en vrouwen, dan wel in gescheiden gebruik van de kleedkamers.

8.1.4. Wanneer er geen kleedkamers vereist zijn in de zin van punt 8.1.1, moet elke werknemer kunnen beschikken over een plaats om zijn kleding op te hangen.

8.2. Doucheruimten en wastafels

Naast de in elke accommodatieruimte aan te brengen voorzieningen moeten zo nodig geschikte doucheruimten en wastafels in de nabijheid van de werkplekken worden aangebracht.

8.3. Toiletten en wastafels

Naast de in elke accommodatieruimte aan te brengen voorzieningen moet zo nodig een aantal toiletten en wastafels in de nabijheid van de werkplekken worden aangebracht.

Er moet worden voorzien in aparte toiletten voor mannen en vrouwen dan wel in gescheiden gebruik van toiletten.

  • 9. 
    Eerste-hulpposten en -uitrusting

9.1. Er moeten één of meer eerste-hulpposten worden ingericht overeenkomstig de omvang van de installatie en de aard van de uitgevoerde werkzaamheden.

9.2. De eerste-hulpposten moeten voorzien zijn van de nodige uitrusting, installaties en geneesmiddelen en van het nodige aantal gespecialiseerde werknemers om in alle omstandigheden eerste hulp te kunnen verlenen of in voorkomend geval een medische behandeling uit te voeren onder de leiding van een arts (die al dan niet aanwezig kan zijn).

De posten moeten overeenkomstig de op Richtlijn 92/58/EEG gebaseerde nationale voorschriften zijn gesignaleerd.

9.3. Op alle plaatsen waar de werkomstandigheden zulks vereisen, moet eerste-hulpmateriaal aanwezig zijn.

Dit materiaal moet duidelijk gesignaleerd en gemakkelijk bereikbaar zijn.

  • 10. 
    Verblijfsaccommodatie

10.1. Wanneer de aard, de omvang en de duur van de werkzaamheden zulks vereisen, dient de werkgever de nodige verblijfsaccommodatie ter beschikking van de werknemers te stellen. Deze accommodatie moet:

  • afdoende beschermd zijn tegen de gevolgen van explosies, binnendringen van rook en gas en het uitbreken en de verbreiding van brand, zoals omschreven in het onder punt 1.1 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument;
  • uitgerust zijn met geschikte ventilatie-, verwarmings- en verlichtingsvoorzieningen;
  • op elk niveau ten minste twee afzonderlijke nooduitgangen hebben die naar vluchtwegen leiden;
  • beschermd zijn tegen weersomstandigheden en tegen geluids- en stankhinder en ontwikkeling van rookgassen uit andere ruimten, welke gevaarlijk voor de gezondheid kunnen zijn;
  • afgescheiden zijn van elke werkplek en buiten gevarenzones gelegen zijn.

10.2. Dergelijke accomodatie moet voorzien zijn van voldoende bedden of kooien, rekening houdend met het aantal werknemers dat naar verwachting in de installatie zal slapen.

Elke als slaapaccomodatie aangeduide ruimte moet beschikken over voldoende plaats voor het opbergen van de kleding van de in de accommodatie verblijvende personen.

Er dient te worden gezorgd voor afzonderlijke slaapruimten voor mannen en vrouwen.

10.3. De accommodatie moet beschikken over een voldoende aantal douches en wastafels, uitgerust met warm en koud stromend water.

Er moet voorzien worden in aparte doucheruimten voor mannen en vrouwen, dan wel in gescheiden gebruik van de doucheruimten.

De doucheruimten moeten ruim genoeg zijn om iedere werknemer in staat te stellen zich onder hygiënisch verantwoorde omstandigheden ongehinderd te wassen.

10.4. De accommodatie moet een voldoende aantal toiletten en wastafels bevatten.

Er moet worden voorzien in aparte toiletten voor mannen en vrouwen, dan wel in gescheiden gebruik van de toiletten.

10.5. De accommodatie en de uitrusting ervan moeten in een hygiënisch verantwoorde staat worden gehouden.

  • 11. 
    Helikopterverkeer

11.1. Helikopterdekken op arbeidsplaatsen moeten voldoende groot zijn en zodanig gelegen zijn dat zij ongehinderd te bereiken zijn, zodat de grootste helikopters die gebruik maken van het dek er zelfs onder de moeilijkste omstandigheden kunnen opereren.

Het ontwerp en de constructie van het helikopterdek moeten afgestemd zijn op het gebruik dat ervan zal worden gemaakt.

11.2. Het materieel dat nodig is bij een ongeval waarbij vervoer per helikopter plaatsvindt, moet klaar voor gebruik opgeslagen zijn in de onmiddellijke nabijheid van de helikopterlandingsplaats.

11.3. Op installaties waar werknemers langere tijd verblijven, moet voldoende personeel dat tot taak heeft bij noodgevallen in actie te komen en daarop getraind is, bij helikopterbewegingen op het helikopterdek aanwezig zijn.

  • 12. 
    Plaatsing van offshore-installaties - Veiligheid en stabiliteit

12.1. Alle noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen om tijdens de plaatsing van offshore-installaties de veiligheid en de gezondheid te waarborgen van de werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen.

12.2. De voorbereiding van de plaatsing van offshore-installaties moet zodanig worden uitgevoerd dat veiligheid en stabiliteit ervan gewaarborgd zijn.

12.3. De voorzieningen en procedures voor de onder punt 12.1 bedoelde werkzaamheden moeten van dien aard zijn dat zij de gevaren voor werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen beperken en rekening houden met zowel normale omstandigheden als noodsituaties.

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.