Richtlijn 92/112/EEG van de Raad van 15 december 1992 tot vaststelling van de procedure voor de harmonisatie van de programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaandioxide-industrie

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

31992L0112

Richtlijn 92/112/EEG van de Raad van 15 december 1992 tot vaststelling van de procedure voor de harmonisatie van de programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaandioxide-industrie

Publicatieblad Nr. L 409 van 31/12/1992 blz. 0011 - 0016

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 12 blz. 0032

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 12 blz. 0032

RICHTLIJN 92/112/EEG VAN DE RAAD van 15 december 1992 tot vaststelling van de procedure voor de harmonisatie van de programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaandioxide-industrie

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat Richtlijn 89/428/EEG van de Raad van 21 juni 1989 tot vaststelling van de procedure voor de harmonisering van de programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaandioxide-industrie (4) door het Hof van Justitie in zijn op 11 juni 1991 gewezen arrest (5) wegens het ontbreken van een passende rechtsgrondslag nietig is verklaard;

Overwegende dat het niet nodig is dat de Lid-Staten naar aanleiding van deze richtlijn nieuwe maatregelen aannemen wanneer zij de nodige maatregelen hebben getroffen om aan de vernietigde richtlijn te voldoen, voor zover de reeds getroffen maatregelen aan de onderhavige richtlijn voldoen;

Overwegende dat het juridische vacuuem dat het gevolg is van de nietigverklaring van de richtlijn, een nadelige uitwerking kan hebben op het milieu en op de concurrentievoorwaarden in de titaandioxide-producerende sector; dat bijgevolg de door de nietigverklaarde Richtlijn 89/428/EEG gecreëerde feitelijke situatie dient te worden hersteld;

Overwegende dat met deze richtlijn wordt beoogd de nationale regels inzake de voorwaarden voor de titaandioxideproduktie op elkaar af te stemmen om aan de tussen de verscheidene producenten in de sector bestaande concurrentiedistorsies een einde te maken en om een hoog beschermingsniveau voor het milieu te waarborgen;

Overwegende dat in Richtlijn 78/176/EEG van de Raad van 20 februari 1978 betreffende de afvalstoffen afkomstig van de titaandioxide-industrie (6), inzonderheid in artikel 9, wordt bepaald dat de Lid-Staten voor de op 20 februari 1978 bestaande industriële vestigingen programma's moeten opstellen om via geleidelijke vermindering te komen tot beëindiging van de door de afvalstoffen van deze vestigingen veroorzaakte verontreiniging;

Overwegende dat voor de vermindering van de verontreiniging door vloeibare, vaste en gasvormige afvalstoffen in deze programma's algemene doelstellingen zijn vastgesteld die uiterlijk 1 juli 1987 dienden te zijn verwezenlijkt; dat deze programma's aan de Commissie moeten worden voorgelegd zodat deze bij de Raad passende voorstellen kan indienen voor de harmonisatie van deze programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging en tot verbetering van de concurrentievoorwaarden in de sector van de titaandioxide-industrie;

Overwegende dat ter bescherming van het aquatische milieu dumping van afvalstoffen en lozingen van bepaalde afvalstoffen, in het bijzonder die van vaste en sterk zure afvalstoffen, dienen te worden verboden en dat lozingen van andere afvalstoffen, in het bijzonder die van zwak zure en geneutraliseerde afvalstoffen, geleidelijk dienen te worden verminderd;

Overwegende dat de bestaande industriële vestigingen van passende afvalbehandelingssystemen gebruik dienen te maken om de voorgeschreven doelstellingen binnen de gestelde termijnen te verwezenlijken;

Overwegende dat, wat de zwak zure en de geneutraliseerde afvalstoffen van bepaalde vestigingen betreft, de installatie van die systemen technische en economische moeilijkheden met zich kan brengen; dat de Lid-Staten daarom de toepassing van de desbetreffende bepalingen moeten kunnen uitstellen, op voorwaarde dat er een programma voor een doeltreffende vermindering van de verontreiniging wordt opgesteld en aan de Commissie wordt voorgelegd; dat de Commissie de desbetreffende termijnen moet kunnen verlengen, indien Lid-Staten voor dergelijke bijzondere moeilijkheden komen te staan;

Overwegende dat het de Lid-Staten dient te worden toegestaan voor lozingen van bepaalde afvalstoffen gebruik te maken van zodanige kwaliteitsdoelstellingen dat de resultaten in alle opzichten gelijkwaardig zijn aan die welke worden verkregen met grenswaarden; dat deze gelijkwaardigheid dient te worden aangetoond in een aan de Commissie voor te leggen programma;

Overwegende dat het, onverminderd de verplichtingen die op de Lid-Staten rusten krachtens Richtlijn 80/779/EEG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende grenswaarden en richtwaarden van de luchtkwaliteit voor zwaveldioxide en zwevende deeltjes (1) en Richtlijn 84/360/EEG van de Raad van 28 juni 1984 betreffende de bestrijding van de door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging (2), dienstig is de luchtkwaliteit te beschermen door passende emissienormen vast te stellen voor de gasvormige lozingen van de titaandioxide-industrie;

Overwegende dat de Lid-Staten controle dienen uit te oefenen op de werkelijke produktie van elke vestiging om te kunnen nagaan of de maatregelen op doeltreffende wijze worden toegepast;

Overwegende dat alle afvalstoffen van de titaandioxide-industrie moeten worden vermeden of hergebruikt wanneer zulks technisch en economisch uitvoerbaar is en dat dergelijke afvalstoffen moeten worden hergebruikt of verwijderd zonder gevaar voor de menselijke gezondheid of voor het milieu;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn de mogelijkheid voor de Lid-Staten onverlet laten om op het door deze richtlijn betreken gebied strengere bepalingen ter bescherming van het milieu te handhaven of vast te stellen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn regelt overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Richtlijn 78/176/EEG de procedure voor de harmonisering van de programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van bestaande industriële vestigingen en heeft de verbetering van de concurrentievoorwaarden in de sector van de titaandioxide-industrie tot doel.

Artikel 2

  • 1. 
    In deze richtlijn wordt verstaan onder:
  • a) 
    ingeval het sulfaatproces wordt toegepast:
  • "vaste afvalstoffen":
  • onoplosbare ertsresiduen die bij het produktieproces niet door zwavelzuur worden ontsloten;
  • gekristalliseerd ijzersulfaat (FeSO47H2O);
  • "sterk zure afvalstoffen":
  • de moederlogen afkomstig uit de filtratiefase na de hydrolyse van de oplossing van titanylsulfaat. Zijn deze moederlogen gecombineerd met zwak zure afvalstoffen, met gemiddeld meer dan 0,5 % vrij zwavelzuur en met verschillende zware metalen (3) dan worden de twee te zamen als sterk zure afvalstoffen beschouwd;
  • "zuiveringsafvalstoffen":
  • filterzouten en slibvormige en vloeibare afvalstoffen die vrijkomen bij de behandeling (concentratie of neutralisatie) van sterk zure afvalstoffen en die verschillende zware metalen bevatten, maar met uitsluiting van geneutraliseerde en gefilterde of gedecanteerde afvalstoffen die slechts sporen van zware metalen bevatten en die vóór enigerlei verdunning een pH-waarde van meer dan 5,5 hebben;
  • "zwak zure afvalstoffen":
  • waswater, koelwater, condenswater en andere, niet onder voornoemde omschrijvingen vallende slibvormige en vloeibare afvalstoffen, met 0,5 % of minder vrij zwavelzuur;
  • "geneutraliseerde afvalstoffen":
  • vloeistoffen met een pH-waarde van meer dan 5,5 die slechts sporen van zware metalen bevatten en rechtstreeks door filtratie of decantatie uit sterk of zwak zure afvalstoffen zijn verkregen nadat deze een behandeling hebben ondergaan om de zuurgraad en het gehalte aan zware metalen te verminderen;
  • "stof":
  • stofdeeltjes van welke aard ook, afkomstig van de produktie-inrichtingen, en met name stofdeeltjes afkomstig van erts en pigment;
  • "SOx":
  • gasvormig zwaveldioxide en zwaveltrioxide, afkomstig van de verschillende fasen van het produktieproces en van interne behandeling van de afvalstoffen, met inbegrip van zuurdruppels;
  • b) 
    ingeval het chloorproces wordt toegepast:
  • "vaste afvalstoffen":
  • onoplosbare ertsresiduen die bij het produktieproces niet door chloor worden ontsloten;
  • metaalchloriden en -hydroxiden (filterstoffen) die in vaste vorm vrijkomen bij de titaantetrachloridefabricage;
  • cokesresiduen die bij de titaantetrachloridefabricage vrijkomen;
  • "sterk zure afvalstoffen":
  • afvalstoffen met meer dan 0,5 % vrij zoutzuur en met verschillende zware metalen (1);
  • "zuiveringsafvalstoffen":
  • filterzouten en slibvormige en vloeibare afvalstoffen die vrijkomen bij de behandeling (concentratie of neutralisatie) van sterk zure afvalstoffen en die verschillende zware metalen bevatten, maar met uitsluiting van geneutraliseerde en gefilterde of gedecanteerde afvalstoffen die uitsluitend sporen van zware metalen bevatten en die vóór de verdunning een pH-waarde van meer dan 5,5 hebben;
  • "zwak zure afvalstoffen":
  • waswater, koelwater, condenswater en andere niet onder voornoemde omschrijvingen vallende slibvormige en vloeibare afvalstoffen, met 0,5 % of minder vrij zoutzuur;
  • "geneutraliseerde afvalstoffen":
  • vloeistoffen met een pH-waarde van meer dan 5,5 die slechts sporen van zware metalen bevatten en rechtstreeks door filtratie of decantatie uit sterk of zwak zure afvalstoffen zijn verkregen nadat deze een behandeling hebben ondergaan om de zuurgraad en het gehalte aan zware metalen te verminderen;
  • "stof":
  • stofdeeltjes van welke aard ook, afkomstig van de produktie-inrichtingen, en met name stofdeeltjes van erts, pigment en cokes;
  • "chloor":
  • gasvormig chloor, afkomstig van de verschillende fasen van het produktieproces;
  • c) 
    bij gebruik van het sulfaatproces of het chlorideproces:
  • "dumping":
  • iedere opzettelijke lozing in oppervlaktewateren in het binnenland, in de interne kustwateren, in de territoriale wateren of in volle zee van stoffen en materialen door of vanuit schepen of luchtvaartuigen (2).
  • 2. 
    De in Richtlijn 78/176/EEG gedefinieerde begrippen hebben in deze richtlijn dezelfde betekenis.

Artikel 3

Het dumpen van alle in artikel 2 omschreven vaste afvalstoffen, sterk zure afvalstoffen, zuiveringsafvalstoffen, zwak zure afvalstoffen of geneutraliseerde afvalstoffen is vanaf 15 juni 1993 verboden.

Artikel 4

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de lozing van afvalstoffen in oppervlaktewateren in het binnenland, interne kustwateren, territoriale wateren en volle zee wordt verboden:

  • a) 
    voor vaste afvalstoffen, sterk zure afvalstoffen en zuiveringsafvalstoffen van bestaande industriële vestigingen die van het sulfaatproces gebruik maken:
  • vanaf 15 juni 1993 in alle bovengenoemde wateren;
  • b) 
    voor vaste en sterk zure afvalstoffen van bestaande industriële vestigingen die van het chlorideproces gebruik maken:
  • vanaf 15 juni 1993 in alle bovengenoemde wateren.

Artikel 5

Aan Lid-Staten die ernstige technische en economische moeilijkheden ondervinden om op de in artikel 4 genoemde toepassingsdatum aan het bepaalde te voldoen, kan de Commissie uitstel verlenen, op voorwaarde dat aan de Commissie uiterlijk op 15 juni 1993 een programma voor de doeltreffende vermindering van die afvallozingen wordt voorgelegd. Dat programma moet resulteren in een definitief verbod met ingang van 30 juni 1993.

Uiterlijk drie maanden na aanneming van deze richtlijn wordt de Commissie in kennis gesteld van die gevallen en wordt zij daarover geraadpleegd. De Commissie stelt de andere Lid-Staten daarvan in kennis.

Artikel 6

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de lozing van afvalstoffen overeenkomstig de volgende bepalingen wordt beperkt:

  • a) 
    voor bestaande industriële vestigingen die van het sulfaatproces gebruik maken:
  • wordt de lozing van zwak zure en geneutraliseerde afvalstoffen in alle wateren vanaf 31 december 1993 beperkt tot een waarde van niet meer dan 800 kilogram totale hoeveelheid sulfaat per geproduceerde ton titaandioxide (dat wil zeggen overeenkomend met de SO4-ionen in het vrije zwavelzuur en in de metaalsulfaten);
  • b) 
    voor bestaande industriële vestigingen die van het chlorideproces gebruik maken:
  • wordt de lozing van zwak zure afvalstoffen, zuiveringsafvalstoffen en geneutraliseerde afvalstoffen in alle wateren vanaf 15 juni 1993 beperkt tot de volgende waarden voor de totale hoeveelheid chloride per geproduceerde ton titaandioxide (dat wil zeggen overeenkomend met de Cl-ionen in het vrije zoutzuur en in de metaalchloriden):
  • 130 kilogram bij gebruik van natuurlijk rutiel,
  • 228 kilogram bij gebruik van synthetisch rutiel,
  • 450 kilogram bij gebruik van slakken.

In het geval van een vestiging die meer dan één soort erts gebruikt, gelden de waarden naar rata van de hoevelheden waarin deze ertsen worden gebruikt.

Artikel 7

Behoudens wanneer het oppervlaktewateren in het binnenland betreft, kunnen de Lid-Staten de in artikel 6, onder a), genoemde toepassingsdatum naar uiterlijk 31 december 1994 verschuiven, indien zulks op grond van ernstige technische en economische moeilijkheden noodzakelijk is en mits uiterlijk op 15 juni 1993 bij de Commissie een programma voor de doeltreffende vermindering van het lozen van dergelijke afvalstoffen wordt ingediend. Dat programma moet ertoe leiden dat op de onderstaande datum de volgende grenswaarde per geproduceerde ton titaandioxide wordt bereikt:

  • zwak zure afvalstoffen en geneutraliseerde afvalstoffen:

1 200 kg op 15 juni 1993;

  • zwak zure afvalstoffen en geneutraliseerde afvalstoffen:

800 kg op 31 december 1994.

Uiterlijk drie maanden na de vaststelling van deze richtlijn wordt de Commissie in kennis gesteld van de hier bedoelde gevallen, waarover met haar overleg plaatsvindt. De Commissie doet hiervan mededeling aan de andere Lid-Staten.

Artikel 8

  • 1. 
    Wat de eisen van artikel 6 betreft, kunnen de Lid-Staten als alternatief kwaliteitsdoelstellingen met daarmee samenhangende passende grenswaarden hanteren, die zodanig worden toegepast dat het effect voor de bescherming van het milieu en het tegengaan van concurrentiedistorsies gelijkwaardig is aan dat van de bij deze richtlijn vastgestelde grenswaarden.
  • 2. 
    Indien een Lid-Staat als alternatief kwaliteitsdoelstellingen hanteert, legt hij aan de Commissie een programma (1) voor waaruit blijkt dat de betrokken maatregelen op de data dat de grenswaarden overeenkomstig artikel 6 worden toegepast, voor de bescherming van het milieu en het tegengaan van concurrentiedistorties een effect hebben dat gelijkwaardig is aan dat van de grenswaarden.

Dit programma wordt ten minste zes maanden voordat de Lid-Staat de kwaliteitsdoelstellingen denkt toe te passen, aan de Commissie voorgelegd.

Het programma wordt door de Commissie beoordeeld overeenkomstig de procedures van artikel 10 van Richtlijn 78/176/EEG.

De Commissie doet hiervan mededeling aan de overige Lid-Staten.

Artikel 9

  • 1. 
    De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de emissies in de atmosfeer overeenkomstig de volgende bepalingen worden verminderd:
  • a) 
    in het geval van bestaande industriële vestigingen die van het sulfaatproces gebruik maken:
  • i) 
    worden de emissies van stof vanaf 31 december 1993 beperkt tot een waarde van niet meer dan 50 mg/Nm3 (2) uit de voornaamste bronnen en niet meer dan 150 mg/Nm3 (2) uit andere bronnen (3);
  • ii) 
    worden de emissies van SOx afkomstig van de ontsluitings- en roostingsfase van de titaandioxideproduktie vanaf 1 januari 1995 beperkt tot een waarde van niet meer dan 10 kilogram SO2-equivalent per geproduceerde ton titaandioxide;
  • iii) 
    eisen de Lid-Staten dat er voorzieningen worden geïnstalleerd ter voorkoming van de emissie van zuurdruppels;
  • iv) 
    lozen inrichtingen voor de concentratie van afvalzuren niet meer dan 500 mg/Nm3 SOx berekend als SO2-equivalent (1);
  • v) 
    worden inrichtingen voor het roosten van zouten afkomstig van de zuivering van afvalstoffen uitgerust met de beste beschikbare technologie die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt, teneinde de SOx-emissies te beperken;
  • b) 
    in het geval van bestaande industriële vestigingen die gebruik maken van het chlorideproces:
  • i) 
    worden de emissies van stof vanaf 15 juni 1993 beperkt tot een waarde van niet meer dan 50 mg/Nm3 (2) uit de voornaamste bronnen en niet meer dan 150 mg/Nm3 (2) uit andere bronnen (3).
  • ii) 
    worden de emissies van chloor vanaf 15 juni 1993 beperkt tot een dagelijkse gemiddelde concentratie van niet meer dan 5 mg/Nm3 (4) en tot een momentane waarde van niet meer dan 40 mg/Nm3.
  • 2. 
    Deze richtlijn laat de bepalingen van Richtlijn 80/779/EEG onverlet.
  • 3. 
    De procedure voor de controle op de referentiemetingen van SOx-lozingen in de atmosfeer is in de bijlage beschreven.

Artikel 10

De waarden en beperkingen die zijn vermeld in de artikelen 6, 8 en 9, worden door de Lid-Staten gecontroleerd aan de hand van de daadwerkelijke produktie van elke vestiging.

Artikel 11

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat afvalstoffen van de titaandioxide-industrie, in het bijzonder afvalstoffen waarvan lozing of dumping in water of emissie in de atmosfeer is verboden:

  • zoveel mogelijk niet ontstaan, dan wel worden hergebruikt, voor zover dit technisch een economisch mogelijk is,
  • worden hergebruikt of verwijderd zonder gevaar op te leveren voor de gezondheid van de mens en zonder nadelige gevolgen voor het milieu.

Hetzelfde geldt voor de afvalstoffen die bij hergebruik of zuivering van bovengenoemde afvalstoffen vrijkomen.

Artikel 12

  • 1. 
    De Lid-Staten die nog niet de nodige maatregelen hebben getroffen om aan deze richtlijn te voldoen, doen deze uiterlijk op 15 juni 1993 in werking treden. De Lid-Staten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de nationale bepalingen die zijn aangenomen om aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

  • 2. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 13

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 15 december 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • M. 
    HOWARD
  • (1) 
    PB nr. C 317 van 7. 12. 1991, blz. 5.
  • (2) 
    PB nr. C 94 van 13. 4. 1992, blz. 158, en

PB nr. C 305 van 23. 11. 1992.

  • (3) 
    PB nr. C 98 van 21. 4. 1992, blz. 9.
  • (4) 
    PB nr. L 201 van 14. 7. 1989, blz. 56.

(5)Arrest van 11 juni 1991, zaak C-300/89, Commissie tegen Raad (nog niet gepubliceerd).

  • (6) 
    PB nr. L 54 van 25. 2. 1978, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 83/29/EEG (PB nr. L 32 van 3. 2. 1983, blz. 28).
  • (1) 
    PB nr. L 229 van 30. 8. 1980, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/427/EEG (PB nr. L 201 van 14. 7. 1989, blz. 53).
  • (2) 
    PB nr. L 188 van 16. 7. 1984, blz. 20.
  • (3) 
    Sterk zure afvalstoffen die zijn verdund tot zij 0,5 % of minder vrij zwavelzuur bevatten, vallen ook onder deze omschrijving.

(1)Sterk zure afvalstoffen die zijn verdund tot zij 0,5 % of minder vrij zwavelzuur bevatten, vallen ook onder deze omschrijving.

  • (2) 
    Onder "schepen en luchtvaartuigen" wordt verstaan: vaartuigen en luchtvaartuigen, ongeacht het type. Daaronder zijn begrepen: luchtkussenvaartuigen, drijvende vaartuigen, al dan niet met eigen voortstuwingsvermogen, en vaste of drijvende platforms.
  • (1) 
    Deze informatie wordt verstrekt in het kader van artikel 14 van Richtlijn 78/176/EEG of afzonderlijk indien de omstandigheden zulks vereisen.

(2)Kubieke meter bij een temperatuur van 273 K en een druk van 101,3 kPa.

(3)De Lid-Staten stellen de Commissie op de hoogte van de kleine bronnen die niet in hun meting zijn opgenomen.

  • (1) 
    Voor nieuwe concentratieprocessen kan de Commissie met een andere waarde instemmen indien de Lid-Staten kunnen aantonen dat er geen technieken beschikbaar zijn om deze norm te bereiken.

(2)Kubieke meter bij een temperatuur van 273 K en een druk van 101,3 kPa.

(3)De Lid-Staten stellen de Commissie op de hoogte van de kleine bronnen die niet in hun meting zijn opgenomen.

(4)Er wordt van uitgegaan dat deze waarden overeenkomen met een maximum van 6 gram per geproduceerde ton titaandioxide.

BIJLAGE

Procedure voor de controle van de referentiemetingen voor lozingen van gasvormig SOx

De hoeveelheden SO2 en SO3 en zuurdruppels uitgedrukt in SO2-equivalent die door bepaalde inrichtingen worden geloosd, worden berekend met inachtneming van het tijdens de betrokken specifieke werkzaamheden geloosde gasvolume en het gedurende dezelfde tijd gemeten gemiddelde gehalte aan SO2/SO3. De bepalingen van het debiet en van het gehalte aan SO2/SO3 moeten geschieden bij dezelfde temperatuur- en vochtigheidscondities.

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.