2001/822/EG: Besluit van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap ("LGO-besluit")

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

32001D0822

2001/822/EG: Besluit van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap ("LGO-besluit")

Publicatieblad Nr. L 314 van 30/11/2001 blz. 0001 - 0077

Besluit van de Raad

van 27 november 2001

betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap

("LGO-besluit")

(2001/822/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hierna "het Verdrag" genoemd, met name artikel 187,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Besluit 91/482/EEG van de Raad van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap(1), is van toepassing tot en met 1 december 2001. Artikel 240, lid 4, bepaalt dat de Raad, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, de bepalingen vaststelt waarin met het oog op de verdere toepassing van de in de artikelen 182 tot en met 186 van het Verdrag vervatte beginselen moet worden voorzien.
  • (2) 
    Verklaring nr. 36 inzake de landen en gebieden overzee (LGO), gehecht aan de slotakte van de Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, getekend te Amsterdam op 2 oktober 1999, verzoekt de Raad de associatieregeling overeenkomstig artikel 187 van het Verdrag te herzien, met een vierledig doel:
  • de economische en sociale ontwikkeling van de LGO doeltreffender te bevorderen,
  • de economische betrekkingen tussen de LGO en de Europese Unie te ontwikkelen,
  • meer rekening te houden met de diversiteit en de specifieke kenmerken van de onderscheiden LGO, mede wat de vrijheid van vestiging betreft,
  • de doeltreffendheid van het financieel instrument te verbeteren.
  • (3) 
    Het Europees Parlement nam op 11 februari 1999 een resolutie aan over de betrekkingen tussen de LGO, de ACS en de ultraperifere regio's van de Europese Unie(2). Bovendien heeft het op 4 oktober 2001 een resolutie aangenomen inzake het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap(3).
  • (4) 
    De Commissie gaf in haar mededeling "Bezinning op de status van de met de EG geassocieerde LGO en richtsnoeren voor LGO 2000" van 20 mei 1999 een analyse van de aard en de ontwikkeling van de associatie van de LGO met de Gemeenschap vanaf 1957. Zij wees in die tekst op de basisbeginselen en de huidige context van die associatie, en schetste de mogelijkheden om deze in de loop van de periode die op 1 maart 2000 aanvangt verder te ontwikkelen.
  • (5) 
    Overeenkomstig artikel 10 van Besluit 91/481/EEG hebben de bevoegde autoriteiten van de LGO de Commissie medegedeeld welke wijzigingen en aanvullingen zij voor de toekomst wenselijk achten, met name tijdens een op 29 en 30 april 1999 gehouden partnerschapsvergadering die werd bijgewoond door de Commissie, de vier lidstaten waartoe de LGO behoren en de twintig betrokken LGO.
  • (6) 
    De LGO zijn geen derde landen, maar maken ook geen deel uit van de interne markt; zij dienen op handelsgebied te voldoen aan de verplichtingen die ten aanzien van derde landen zijn vastgesteld, met name wat betreft oorsprongsregels, sanitaire en fytosanitaire normen en vrijwaringsmaatregelen.
  • (7) 
    Over het algemeen dient de Raad bij het vaststellen van maatregelen krachtens artikel 187 van het Verdrag rekening te houden met de beginselen in het vierde deel van het Verdrag en met de andere beginselen van het gemeenschapsrecht. Bovendien moet rekening worden gehouden met de ervaring die met de toepassing van de handelsregeling van Besluit 91/482/EEG is opgedaan.
  • (8) 
    Deze regeling voorziet tegelijkertijd in toegang voor producten van oorsprong uit de LGO met vrijstelling van douanerechten en in oorsprongsregels die cumulatie mogelijk maken met producten van oorsprong uit de ACS-staten, waarvoor een andere regeling geldt, en uit de Gemeenschap. Dit veroorzaakt ernstige verstoringen van de werking van bepaalde gemeenschappelijke marktordeningen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met name voor de sectoren rijst en suiker, of dreigt dergelijke verstoringen te veroorzaken. Deze verstoringen zijn voor de Commissie en de Raad herhaaldelijk aanleiding geweest om vrijwaringsmaatregelen vast te stellen.
  • (9) 
    Voor rijst kon door aanpassingen bij de tussentijdse herziening van het besluit(4), waardoor de mogelijkheid van cumulatie van oorsprong werd beperkt, worden voorzien in toegang tot de communautaire markt die verenigbaar is met het evenwicht daarvan voor de producten uit de LGO. Die toegang dient te worden verbeterd voor de minst ontwikkelde LGO, zonder dat de totale onder de cumulatieregeling vallende hoeveelheid wordt gewijzigd. Gelet op het feit dat slechts twee LGO ooit in deze sector actief zijn geweest, zouden de resterende beschikbare hoeveelheden aan die LGO moeten worden toegewezen, met het oog op tranparantie.
  • (10) 
    Wat suiker betreft, is het echter zo dat de uitvoer van de LGO op basis van suiker uit de ACS-staten of de Gemeenschap zich zodanig heeft ontwikkeld dat de communautaire markt met een overschot te kampen heeft, wat ertoe heeft geleid dat de quota van de communautaire producenten verder moesten worden verlaagd, wat derhalve een verdere vermindering van de garantie van hun inkomen met zich meebracht.
  • (11) 
    Deze uitvoer, die door de minimale bewerking, met slechts een geringe toegevoegde waarde, die voldoende is om de oorsprong uit de LGO te verlenen, kan slechts een geringe bijdrage leveren tot de ontwikkeling van deze gebieden, die zeker niet opweegt tegen de verstoring die voor de betrokken sectoren van de Gemeenschapsmarkt wordt veroorzaakt.
  • (12) 
    Om deze redenen moeten oorsprongsregels worden vastgesteld die voor suiker de mogelijkheid tot oorsprongscumulatie voor ACS/LGO/EG uitsluiten, wanneer alleen minimale bewerkingen worden uitgevoerd. Rekening houdend evenwel met de investeringen die in de LGO al zijn verricht op basis van de sedert 1991 geldende regels, moet een dergelijke uitsluiting geleidelijk in werking treden. Onder voorbehoud van de aanneming van de nodige uitvoeringsbepalingen dient derhalve een tijdelijke voortzetting van de cumulatie te worden toegestaan, zij het binnen geleidelijk afnemende kwantitatieve grenzen die verenigbaar zijn met de doelstellingen van de communautaire gemeenschappelijke ordening der markten in de suikersector en met inachtneming van de gewettigde belangen van de bedrijven in de LGO.
  • (13) 
    Voorts moet worden bepaald dat landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap waarvoor een exportvergoeding is verleend niet belastingvrij in de Gemeenschap mogen worden heringevoerd.
  • (14) 
    De procedure voor de overlading van goederen die niet van oorsprong zijn uit de LGO, maar in het vrije verkeer zijn, dient te worden aangevuld en verduidelijkt, om te zorgen voor een transparant en betrouwbaar wettelijk kader voor het bedrijfsleven en de overheid. Zij dient tevens te worden uitgebreid tot bepaalde visserijproducten die van bijzonder belang zijn voor Groenland en Saint-Pierre-en-Miquelon, onder voorbehoud van de aanneming van de nodige uitvoeringsbepalingen.
  • (15) 
    Ook moet worden bepaald dat de oorsprongsregels voor de LGO moeten worden aangepast aan de stand van de techniek en in overeenstemming worden gebracht met het harmonisatiebeleid voor deze regels, dat de Gemeenschap voert in het belang van de betrokken ondernemingen en douanediensten. In verband hiermee moet ook de procedure worden vereenvoudigd, zodat de regels in de toekomst gemakkelijker technisch kunnen worden aangepast.
  • (16) 
    De algemene bepalingen van het Verdrag en daarvan afgeleide wetgeving zijn niet automatisch van toepassing op de LGO, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. LGO-producten die in de Gemeenschap worden geïmporteerd, moeten echter aan de geldende communautaire voorschriften voldoen.
  • (17) 
    De financiële bijstand aan de LGO moet worden toegekend op basis van eenvormige, transparante en doelmatige criteria, rekening houdend met de behoeften en het prestatiepeil van de LGO. Dergelijke criteria dienen met name de economische en natuurlijke dimensie van de LGO te behelzen, alsmede het gebruik dat in het verleden is gemaakt van de toewijzingen, de naleving van de beginselen inzake goed financieel beheer, behoorlijk begrotingsbeleid, de geschatte absorptiecapaciteit, de noodzaak een reserve op te bouwen om niet-programmeerbare uitgaven te financieren en de noodzaak van een zachte overgang om te voorkomen dat Nieuw-Caledonië, Frans Polynesië en de Nederlandse Antillen te kampen zouden krijgen met en plotselinge aanzienlijke daling van de toegewezen middelen. Met het oog op doelmatigheid en vereenvoudiging, en de beheerscapaciteiten waarover de autoriteiten van de LGO beschikken erkennende, is het dienstig de voor de LGO uitgetrokken financiële middelen meer in partnerschapsverband te beheren, door procedures vast te stellen naar het model van die van de structuurfondsen.
  • (18) 
    Hiertoe verlenen de procedures de LGO met name de hoofdverantwoordelijkheid voor de programmering en de uitvoering van de samenwerking, die grotendeels overeenkomstig de territoriale bepalingen van de LGO geschiedt; tegelijkertijd wordt bepaald dat de Gemeenschap, en met name de Commissie, steun verlenen voor follow-up, evaluatie en audit van de geprogrammeerde maatregelen. Bovendien moet worden verduidelijkt welke communautaire programma's en begrotingslijnen openstaan voor de LGO, en moet werk worden gemaakt van de procedures voor een soepele overgang tussen de vorige EOF's en het 9e EOF.
  • (19) 
    De ontwikkelingen op wereldniveau, namelijk het proces van steeds verdergaande liberalisering van het handelsverkeer, zijn sterk van invloed op de Gemeenschap, die de belangrijkste handelspartner van de LGO is, de ACS-staten in de geografische nabijheid van de LGO en hun andere economische partners. Wat de toegang tot de markt betreft, speelt de hoogte van de tarieven een steeds beperktere rol, terwijl de handel in diensten en aanverwante terreinen van steeds groter belang wordt in de betrekkingen tussen de LGO en hun economische partners. De grote lijnen van de huidige handelsregeling in stand houdende, is het daarom dienstig deze betrekkingen te ondersteunen en de geleidelijke integratie in de regionale economie en de wereldeconomie te bevorderen van de LGO die zulks wensen, door de LGO te helpen hun vermogen om op deze nieuwe gebieden actief te zijn te versterken.
  • (20) 
    De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie(5) verleende uitvoeringsbevoegdheden. Aangezien het in deze gevallen de uitvoering van het negende EOF betreft, dienen de stemprocedures en de meerderheid te gelden zoals deze zijn vastgesteld in artikel 21 van het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Financieel Protocol bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend in Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de LGO waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-verdrag van toepassing zijn(6), hierna "Intern Akkoord" genoemd.
  • (21) 
    De LGO zijn kwetsbare eilanden die adequate bescherming behoeven, ook wat het afvalbeheer betreft. Voor radioactief afval wordt hierin voorzien bij artikel 198 van het Euratom-Verdrag en uit hoofde daarvan aangenomen wetgeving, behalve voor Griekenland, waarop het Euratom-Verdrag niet van toepassing is. Voor ander afval moet nader worden aangegeven welke communautaire voorschriften er ten aanzien van de LGO moeten worden toegepast.
  • (22) 
    Overeenkomstig de wensen van de regering van Bermuda zijn de associatieregelingen van dit besluit niet van toepassing op Bermuda.
  • (23) 
    Gezien het bovenstaande wil de Raad een vernieuwende benadering toepassen die samenhang vertoont en geschikt is voor uiteenlopende situaties. Deze benadering krijgt gestalte in een nieuw associatiestatuut,

BESLUIT:

EERSTE DEEL

ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE DE ASSOCIATIE MET DE GEMEENSCHAP

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Doeleinden en beginselen

  • 1. 
    De associatie van de LGO met de Gemeenschap ("associatie LGO-EG") is gegrondvest op het in artikel 182 van het Verdrag aangegeven doel, namelijk het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de LGO en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Gemeenschap in haar geheel.

De associatie LGO-EG is tevens gericht op de doelstellingen van artikel 183 van het Verdrag, met inachtneming van de beginselen van de artikelen 184 tot en met 188 van het Verdrag, waarbij met name wordt gestreefd naar bestrijding, voorkoming en uiteindelijk verdwijning van de armoede, naar duurzame ontwikkeling en naar geleidelijke integratie in de regionale economie en de wereldeconomie.

  • 2. 
    De associatie LGO-EG betreft de in bijlage IA opgesomde LGO.
  • 3. 
    Overeenkomstig artikel 188 van het Verdrag is dit besluit van toepassing op Groenland, onder voorbehoud van de specifieke bepalingen in het Protocol betreffende de bijzondere regeling van toepassing op Groenland, dat aan het Verdrag is gehecht.

Artikel 2

Essentiële elementen

  • 1. 
    De associatie LGO-EG is gegrondvest op de beginselen van vrijheid en democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, alsmede de rechtsstaat. Deze beginselen, waarop overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie de Unie is gegrondvest, hebben de lidstaten en de daarbij behorende LGO gemeen.
  • 2. 
    Op de in dit besluit genoemde samenwerkingsgebieden mag er niet worden gediscrimineerd op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

Artikel 3

Minst ontwikkelde LGO

  • 1. 
    De Gemeenschap kent een bijzondere behandeling toe aan de minst ontwikkelde LGO en aan die welke niet in aanmerking komen voor de regionale samenwerking en integratie bedoeld in artikel 16.
  • 2. 
    Met het oog op deze problemen omvat de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering met name een bijzondere behandeling bij de vaststelling van de omvang van de financiële middelen en van de voorwaarden waaronder deze worden verstrekt, teneinde de minst ontwikkelde LGO in staat te stellen structurele en andere hindernissen voor hun ontwikkeling te overwinnen. Bij de samenwerking wordt in het kader van de bestrijding van de armoede bijzondere aandacht geschonken aan verbetering van de levensomstandigheden van de minst begunstigde bevolkingsgroepen.
  • 3. 
    De LGO die voor de toepassing van dit besluit als minder ontwikkeld worden aangemerkt, zijn opgesomd in bijlage IB. Die lijst wordt bij besluit van de Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie gewijzigd, indien de economische situatie van een LGO een belangrijke en blijvende wijziging ondergaat, waardoor indeling bij de groep van minst ontwikkelde LGO noodzakelijk wordt, of daarentegen indeling bij deze groep niet langer gewettigd is.

Hoofdstuk 2

De samenwerkende actoren van de associatie in de LGO

Artikel 4

Principes

  • 1. 
    In het kader van het partnerschap van artikel 7, zijn in eerste instantie de autoriteiten van de LGO verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van de ontwikkelings- en associatiestrategieën, door het redigeren, samen met de Commissie en de lidstaten waartoe de LGO behoren, van enkelvoudige programmeringsdocumenten (EPD's) of richtsnoeren en samenwerkingsprogramma's.
  • 2. 
    De Gemeenschap erkent dat de lokale overheden en particuliere actoren een beslissende bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de in artikel 183 van het Verdrag genoemde doelstellingen.
  • 3. 
    Bij de uitvoering van dit besluit laten de partijen zich leiden door een streven naar transparantie, subsidiariteit en doelmatigheid.

Artikel 5

Betrokken actoren

  • 1. 
    Tot de samenwerkende actoren in de LGO behoren:
  • de autoriteiten van de LGO;
  • de overige regionale en plaatselijke overheden in de LGO;
  • de civiele samenleving, werkgevers- en beroepsorganisaties en vakbonden, openbare dienstverleners, alsmede lokale, nationale en internationale niet-gouvernementele organisaties (ngo's).

De lidstaten waartoe de LGO behoren, delen de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit mede welke de - nationale, regionale of plaatselijke - autoriteiten zijn waarnaar in de verschillende artikelen van dit besluit wordt verwezen.

  • 2. 
    Voor de erkenning van niet-overheidsactoren wordt uitgegaan van hun legitimiteit ten opzichte van de wensen van de bevolking, hun specifieke deskundigheid en hun democratische en transparante structuur van organisatie en beheer.
  • 3. 
    Deze niet-overheidsactoren worden in onderling overleg geïdentificeerd door de bevoegde autoriteiten van de LGO, de Commissie en de lidstaten waartoe de LGO behoren, afhankelijk van het behandelde onderwerp en van hun deskundigheid en het gebied waarop zij actief zijn. Dit geschiedt per afzonderlijk LGO in het kader van de opstelling van de in artikel ex 7 bedoelde samenwerkingsprogramma's.

Artikel 6

Taken van de niet-gouvernementele actoren

De overeenkomstig artikel 5, lid 3, aangewezen niet-overheidsactoren komen in aanmerking voor het volgende:

  • zij kunnen worden geïnformeerd en worden betrokken bij overleg;
  • zij kunnen worden betrokken bij de uitwerking en de uitvoering van de samenwerkingsprogramma's;
  • zij kunnen worden betrokken bij de gedecentraliseerde samenwerking in het kader van gedelegeerde taken ter ondersteuning van het plaatselijke ontwikkelingsproces.

Hoofdstuk 3

Principes en procedures van het partnerschap LGO-EG

Artikel 7

Dialoog en partnerschap

  • 1. 
    Om de LGO volledig bij de uitvoering van de associatie LGO-EG te kunnen betrekken, wordt er, met inachtneming van de wijze waarop de instellingen van de betrokken lidstaten of LGO zijn georganiseerd, gebruik gemaakt van een op de hierna volgende bepalingen gebaseerde overlegprocedure. Deze procedure geldt voor elk vraagstuk dat in de betrekkingen tussen de LGO en de Gemeenschap rijst.
  • 2. 
    Een brede dialoog moet de Gemeenschap, alle LGO en de lidstaten waartoe zij behoren, in staat stellen om onderling overleg te plegen over de beginselen, de nadere regelingen en de resultaten van de associatie.

Jaarlijks vindt een forum voor de dialoog tussen de LGO en de Europese Unie plaats, hierna "LGO-forum" genoemd, waaraan wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie.

  • 3. 
    Met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen, beginselen en procedures van dit besluit, inzonderheid die van de artikelen 4 en 19, worden afzonderlijke partnerschappen tot stand gebracht tussen de Commissie, de lidstaten waartoe de LGO behoren, en de LGO zelf, vertegenwoordigd door hun eigen autoriteiten. Dit trilaterale overleg wordt hierna "partnerschap" genoemd.

Voor alle LGO worden er partnerschapswerkgroepen met adviserende bevoegdheid opgericht, met leden van de hierboven genoemde drie partijen. Deze werkgroepen kunnen worden bijeengeroepen op verzoek van de Commissie, van een lidstaat of van ten minste één LGO. Op verzoek van een van de partners kunnen verscheidene partnerschapswerkgroepen gezamenlijk vergaderen om zich te beraden over onderwerpen van gemeenschappelijk belang of over de regionale aspecten van de associatie.

  • 4. 
    Bij dit partnerschap worden de institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elk van de partners volledig in acht genomen.

De Commissie bekleedt het voorzitterschap en voert het secretariaat van de werkgroepen en van het LGO-forum.

Een vertegenwoordiger van de Europese Investeringsbank, hierna "de EIB" genoemd, woont de vergaderingen bij wanneer op de agenda vraagstukken voorkomen die het werkterrein van de EIB betreffen.

  • 5. 
    Op basis van de adviezen van de werkgroepen en het LGO-forum neemt de Commissie in voorkomend geval binnen de grenzen van haar bevoegdheden besluiten, of dient zij bij de Raad voorstellen in, betreffende de uitvoering krachtens artikel 187 van het Verdrag van nieuwe aspecten van de associatie LGO-EG of betreffende wijziging van die associatie.

Artikel 8

Parlementaire Vergadering ACS-EU

De autoriteiten van de LGO worden op de hoogte gesteld van de agenda en van de resoluties en aanbevelingen van de Parlementaire Vergadering ACS-EU.

De lidstaten en de Commissie steunen elk verzoek van LGO-autoriteiten om als waarnemers deel te nemen aan de plenaire vergaderingen van de Parlementaire Vergadering ACS-EG met inachtneming van het reglement van orde van deze vergadering.

Artikel 9

Beheer

Het dagelijkse beheer van dit besluit is in handen van de Commissie en de LGO-autoriteiten en, zo nodig, de lidstaten waartoe de LGO behoren, overeenkomstig de institutionele, wettelijke en financiële bevoegdheden van elke partner, inzonderheid wat betreft de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering en de samenwerking op het gebied van handel en diensten.

DEEL II

SECTOREN VAN DE SAMENWERKING LGO-EG

Artikel 10

Sectoren van de samenwerking

De Gemeenschap draagt bij tot de ontwikkeling van de LGO in de diverse in deze titel genoemde sectoren, overeenkomstig de prioriteiten die zijn vastgesteld in het kader van de ontwikkelingsstrategie voor elk LGO, ofwel in voorkomend geval door middel van regionale maatregelen.

Artikel 11

Productiesectoren

De samenwerking ondersteunt sectoraal beleid en sectorale strategieën die de toegang tot productieactiviteiten en productiemiddelen bevorderen, met name in de hieronder genoemde sectoren.

  • a) 
    Landbouw: beleid en institutionele opbouw; diversifiëring, irrigatie, vermeerdering van zaaizaad, gewasbeschermingsmaatregelen, productie van meststoffen, landbouwuitrusting, verwerking van landbouwproducten, veehouderij en veefokkerij, voorlichting en onderzoek; marketing; opslag en vervoer; voedselzekerheid; landbouwkrediet; plattelandsbevolking en landbouwhervorming, grondgebruiks- en grondregistratiebeleid, overdracht van technologie, infrastructuur voor irrigatie en ontwatering en andere ondersteunende diensten.
  • b) 
    Bosbouw: beleid en institutionele opbouw, alsmede het gebruik van bomen tot behoud van het milieu bij de bestrijding van erosie en woestijnvorming; bebossing; bosbeheer, alsmede rationeel gebruik en beheer van de houtuitvoer; vraagstukken betreffende het tropisch regenwoud; onderzoek en opleiding.
  • c) 
    Visserij: beleid en institutionele opbouw; bescherming en rationeel beheer van de visbestanden; viskwekerij en ambachtelijke visteelt; vervoer van visserijproducten; gekoelde opslag, verhandeling en conservering van vis.
  • d) 
    Plattelandsontwikkeling: beleid en institutionele opbouw; projecten en programma's voor geïntegreerde plattelandsontwikkeling; op de bevolking en de productie afgestemde steun en projecten, verhandeling in plattelandsgebieden; plattelandsinfrastructuur.
  • e) 
    Industrie: sectorbeleid en institutionele opbouw; ambachtelijke productie; agro-industrie en andere productiesectoren, industrie van vervoersmaterieel; technologisch onderzoek en ontwikkeling; kwaliteitscontrole; ontwikkeling en expansie van kleine, middelgrote en zeer kleine bedrijven.
  • f) 
    Mijnbouw: sectorbeleid en institutionele opbouw; technologisch onderzoek en ontwikkeling; kleinschalige ontginning enz.
  • g) 
    Energie: sectorbeleid en institutionele opbouw; elektriciteitsproductie (duurzaam en niet-duurzaam); efficiënt gebruik van energiebronnen; onderzoek en opleiding op energiegebied; stimulering van de particuliere sector ten aanzien van elektriciteitsproductie en -distributie.
  • h) 
    Vervoer: beleid en institutionele opbouw; vervoer over de weg, per spoor, door de lucht, over zee en over de binnenwateren, alsmede opslaguitrusting.
  • i) 
    Communicatie: beleid en institutionele opbouw; telecommunicatie en media.
  • j) 
    Waterbeheer: beleid en institutionele opbouw; bescherming van de watervoorraden, afvalbeheer, watervoorziening op het platteland en in stedelijke gebieden voor huishoudelijk, industrieel en landbouwgebruik; opslag en distributie en beheer van watervoorraden.
  • k) 
    Bancaire en financiële diensten en dienstverlening ten behoeve van het bedrijfsleven: beleid voor de financiële sector en institutionele opbouw, dienstverlening aan het bedrijfsleven; privatisering, participatie en marketing; steun voor commerciële en professionele organisaties (met inbegrip van exportbevorderingsbureaus); financiële en bancaire instellingen.
  • l) 
    Ontwikkeling en toepassing van technologie, onderzoek: beleid en institutionele opbouw; gecoördineerd optreden op territoriaal, nationaal en/of regionaal gebied ter stimulering van wetenschapsbeoefening en technologie en van de toepassing op de productie; bevordering van de computercultuur in de openbare en particuliere sector, wetenschappelijke programma's en uitrusting voor onderzoek.

Artikel 12

Ontwikkeling van het handelsverkeer

  • 1. 
    De Gemeenschap neemt maatregelen ter ontwikkeling van de handel, van de ontwerpfase tot aan de uiteindelijke distributiefase van producten.

Deze maatregelen dienen ertoe te leiden dat de LGO de bepalingen in dit besluit optimaal kunnen benutten en op zo gunstig mogelijke voorwaarden kunnen deelnemen aan de markt van de Gemeenschap en aan de binnenlandse, subregionale, regionale en internationale markten, door middel van diversifiëring en vermeerdering van waarde en omvang van het goederen- en dienstenverkeer van de LGO.

  • 2. 
    Naast de ontwikkeling van het handelsverkeer tussen de LGO en de Gemeenschap wordt bijzondere aandacht besteed aan maatregelen om de autonomie van de LGO te versterken en de regionale samenwerking op het gebied van handel en diensten te ontwikkelen.
  • 3. 
    In het kader van de instrumenten waarin dit besluit voorziet en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen, worden op verzoek van de autoriteiten van de LGO maatregelen getroffen op met name de volgende terreinen:
  • a) 
    steun bij de formulering van passend macro-economisch beleid ten behoeve van de ontwikkeling van het handelsverkeer;
  • b) 
    steun bij de invoering of wijziging van wet- en regelgeving, alsmede bij de hervorming van administratieve procedures;
  • c) 
    totstandbrenging van coherente commerciële strategieën;
  • d) 
    steun aan de LGO voor de ontwikkeling van hun interne capaciteit en hun informatiesystemen; stimulering van de rol van de handel als instrument voor economische ontwikkeling;
  • e) 
    steun voor versterking van de handelsgerelateerde infrastructuur, met name ondersteuning van het streven van de LGO naar ontwikkeling en verbetering van de infrastructuur voor ondersteunende diensten, met inbegrip van vervoers- en opslagfaciliteiten, teneinde hun bijdrage tot de distributie van goederen en diensten te stimuleren en de uitvoer van de LGO te bevorderen;
  • f) 
    optimale benutting van het menselijke potentieel en ontwikkeling van vakbekwaamheid op het gebied van handel en diensten, in het bijzonder in de sectoren verwerking, afzet, distributie en vervoer voor de markt van de Gemeenschap en de regionale en internationale markten;
  • g) 
    steun voor de ontwikkeling van de particuliere sector, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, bij het identificeren en ontwikkelen van producten, afzetmarkten en op export gerichte joint ventures;
  • h) 
    steun voor door de LGO te treffen maatregelen om particuliere investeringen en joint ventures te stimuleren en aan te trekken;
  • i) 
    oprichting, aanpassing en uitbreiding in de LGO van organisaties voor de ontwikkeling van het handels- en dienstenverkeer, met speciale aandacht voor de bijzondere behoeften van organisaties in de minst ontwikkelde LGO;
  • j) 
    ondersteuning van het streven van de LGO naar kwaliteitsverbetering en aanpassing van hun producten aan de marktbehoeften en naar diversifiëring van hun afzetmogelijkheden;
  • k) 
    steun voor het streven van LGO naar effectievere marktpenetratie in derde landen;
  • l) 
    maatregelen op het gebied van de handelsontwikkeling, met name intensivering van contacten en uitwisseling van informatie tussen economische subjecten in LGO, ACS-staten, lidstaten en derde landen;
  • m) 
    steun aan de LGO bij de toepassing van moderne marketingtechnieken in productiegerichte sectoren en programma's op gebieden als landbouw en plattelandsontwikkeling;
  • n) 
    oprichting en ontwikkeling van krediet- en verzekeringsinstellingen met betrekking tot de ontwikkeling van het handelsverkeer.
  • 4. 
    Voor deelneming aan beurzen, tentoonstellingen en handelsmissies wordt aan de LGO slechts steun verleend voor zover die evenementen een integrerend bestanddeel vormen van algemene programma's voor de ontwikkeling van de handel.
  • 5. 
    Ter bevordering van de deelname van de minst ontwikkelde LGO aan bepaalde handelsactiviteiten worden specifieke maatregelen getroffen, zoals de vergoeding van reiskosten voor personeel en transportkosten voor te exposeren stukken bij deelname van die landen of gebieden overzee aan beurzen, tentoonstellingen en handelsmissies in die landen of gebieden overzee, in de regio of in derde landen, met inbegrip van de kosten voor tijdelijke opbouw en/of huur van tentoonstellingsstands. De minst ontwikkelde LGO wordt bijzondere steun verleend voor vervaardiging en/of aankoop van promotiemateriaal.

Artikel 13

Handel in diensten

  • 1. 
    De Gemeenschap stemt ermee in infrastructuur en menselijke hulpbronnen te ontwikkelen en te financieren volgens de prioriteiten die worden gesteld in het kader van de ontwikkelingsstrategieën van elk van de LGO.
  • 2. 
    De Gemeenschap draagt bij tot de ontwikkeling en bevordering van doeltreffende en passend geprijsde zeevervoersdiensten in de LGO, onder meer door:
  • a) 
    bevordering van het efficiënte vervoer van lading tegen economisch en commercieel zinvolle tarieven;
  • b) 
    uitvoering van een goed concurrentiebeleid en goede concurrentieregels;
  • c) 
    intensievere deelname van de LGO aan internationale zeevervoersdiensten;
  • d) 
    bevordering van regionale programma's voor zeevervoer en ontwikkeling van het handelsverkeer;
  • e) 
    intensievere deelname van de particuliere sector aan activiteiten op het gebied van zeevervoer.

De Gemeenschap en de LGO verbinden zich ertoe de maritieme veiligheid, de veiligheid van scheepsbemanningen en maatregelen ter bestrijding van verontreiniging te bevorderen.

  • 3. 
    De Gemeenschap versterkt de samenwerking met de LGO ter verbetering en bevordering van het luchtverkeer.

Dit houdt in:

  • a) 
    onderzoek van alle mogelijkheden om de bedrijfstak van het luchtvervoer in de LGO te hervormen en moderniseren;
  • b) 
    bevordering van de commerciële levensvatbaarheid en het concurrentievermogen van deze bedrijfstak;
  • c) 
    bevordering van grotere investeringen en een sterkere deelname door de particuliere sector, intensievere uitwisseling van kennis en goede handelspraktijken;
  • d) 
    verlening van toegang tot de wereldwijde luchtverkeersnetwerken aan reizigers en exporteurs van alle LGO.
  • 4. 
    De veiligheid van het luchtverkeer dient te worden gegarandeerd en de internationale normen op dit gebied dienen te worden ingevoerd en toegepast.

De Gemeenschap zal de LGO hiertoe, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, bijstaan wat het volgende betreft:

  • a) 
    toepassing van veiligheidssystemen voor het luchtverkeer, waaronder het CNS/ATM-systeem ("Communication, Navigation and Surveillance/Air Trafic Management");
  • b) 
    beveiliging van luchthavens, versterking van het vermogen van de civiele luchtvaartautoriteiten om alle onder hun bevoegdheden vallende aspecten van de operationele veiligheid te beheren;
  • c) 
    ontwikkeling van infrastructuur en menselijke hulpbronnen;
  • d) 
    alle op dit gebied te nemen maatregelen moeten worden gebaseerd op de aanbevelingen van de bevoegde internationale organisaties en moeten op de lange termijn doeltreffend en uitvoerbaar zijn.
  • 5. 
    De gevolgen van het luchtverkeer voor het milieu moeten zo veel mogelijk worden beperkt; hiertoe dienen met name passende milieueffectonderzoeken te worden verricht.
  • 6. 
    Regionale oplossingen bieden vooruitzichten die, wat vele aspecten van het luchtvervoer betreft, economisch efficiënter zijn en voordeliger. Daarom verbindt de Gemeenschap zich ertoe in geschikte gevallen maatregelen op regionaal niveau te ondersteunen en aan te moedigen.
  • 7. 
    Gezien het wezenlijk belang van telecommunicatie en een actieve deelname aan de informatiemaatschappij, bevestigen de Gemeenschap en de LGO hun respectieve verbintenissen uit hoofde van de multilaterale overeenkomsten waarbij zij partij zijn, met name de overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) inzake basistelecommunicatie.
  • 8. 
    De Gemeenschap steunt de inspanningen van de LGO ter versterking van hun capaciteit op het gebied van handel in diensten. De samenwerking strekt zich met name uit tot de volgende gebieden:
  • a) 
    stimulering van overleg tussen de voor telecommunicatie bevoegde instanties van de LGO en de Gemeenschap, teneinde de ontwikkeling van een competitieve telecommunicatieomgeving te bevorderen en de kostenverschillen te verkleinen;
  • b) 
    totstandbrenging van een dialoog over de verschillende aspecten van de informatiemaatschappij, zoals regelgeving en communicatiebeleid;
  • c) 
    uitwisseling van informatie en eventueel technische bijstand op het gebied van reglementering, normalisatie, conformiteitsbeoordeling en certificatie van informatie- en communicatietechnologieën, alsmede op het gebied van het gebruik van frequenties;
  • d) 
    verspreiding van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en ontwikkeling van nieuwe apparatuur, met name voor de koppeling van netwerken en de interoperabiliteit van toepassingen;
  • e) 
    bevordering en uitvoering van gezamenlijk onderzoek naar nieuwe technologieën op het gebied van de informatiemaatschappij;
  • f) 
    uitwerking en uitvoering van programma's en beleid voor voorlichting over de potentiële economische en sociale voordelen van de informatiemaatschappij.
  • 9. 
    De samenwerking is met name gericht op sterkere onderlinge complementariteit en harmonisatie van communicatiesystemen op territoriaal, nationaal, regionaal, interregionaal en internationaal niveau en op de aanpassing van deze systemen aan nieuwe technologieën.
  • 10. 
    De Gemeenschap verleent steun aan maatregelen en activiteiten tot ontwikkeling en ondersteuning van duurzaam toerisme. Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op alle fasen hiervan, vanaf de identificatie van het toeristische product tot de verhandeling en promotie ervan.

Doel hiervan is ondersteuning van de inspanningen van de autoriteiten van de LGO, zodat zij de voordelen van het lokale, regionale en internationale toerisme door het effect daarvan op de economische ontwikkeling zoveel mogelijk kunnen benutten, alsmede stimulering van de inzet van de geldstromen uit de particuliere sector van de Gemeenschap en uit andere bronnen voor de ontwikkeling van het toerisme in de LGO. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de noodzaak om het toerisme in het sociale, culturele en economische leven van de bevolking te integreren en aan de bescherming van het milieu.

Specifieke activiteiten ter ondersteuning van het toerisme houden in dat op lokaal, regionaal, subregionaal en internationaal niveau passend beleid wordt vastgesteld, aangepast en uitgewerkt. De programma's en projecten voor de ontwikkeling van het toerisme worden op dat beleid gebaseerd, waarbij vier hoofdlijnen worden gevolgd.

  • a) 
    Benutting van het menselijk potentieel en institutionele opbouw, onder meer inhoudende:
  • bijscholing van leidinggevend personeel in specifieke vaardigheden, alsmede permanente educatie op passende niveaus voor de openbare en de particuliere sector met het oog op adequate planning en ontwikkeling;
  • oprichting en versterking van centra voor de bevordering van het toerisme;
  • onderricht en opleiding van specifieke bevolkingsgroepen en van overheids- en particuliere organisaties die in de toeristische sector actief zijn, met inbegrip van personeel dat werkzaam is in ondersteunende sectoren;
  • samenwerking en uitwisseling tussen de LGO onderling en tussen deze landen en gebieden en de ACS-staten op het gebied van opleiding, technische bijstand en institutionele opbouw.
  • b) 
    Ontwikkeling van producten, onder meer inhoudende:
  • identificatie van het toeristische product, ontwikkeling van niet-traditionele en nieuwe toeristische producten, aanpassing van bestaande producten, wat mede de instandhouding en benutting van het cultureel erfgoed en van de ecologische en milieuaspecten, alsmede beheer, bescherming en behoud van flora en fauna, historische, sociale en andere natuurlijke goederen inhoudt, ontwikkeling van ondersteunende diensten;
  • stimulering van particuliere investeringen in de toeristische sector van de LGO, in het bijzonder van joint ventures;
  • vervaardiging van ambachtelijke voorwerpen van culturele aard voor de toeristische markt.
  • c) 
    Marktontwikkeling, onder meer inhoudende:
  • bijstand ten behoeve van vaststelling en uitvoering van doelstellingen en plannen voor marktontwikkeling op lokaal, subregionaal, regionaal en internationaal niveau;
  • ondersteuning van de inspanningen van de LGO om toegang te verkrijgen tot diensten ten behoeve van de toeristische sector, zoals centrale boekingssystemen en systemen voor luchtverkeerscontrole en luchtverkeersveiligheid;
  • maatregelen voor en ondersteuning van marketing en promotie in het kader van geïntegreerde projecten en programma's voor marktontwikkeling en maatregelen voor betere marktpenetratie, gericht op de grootste aanbieders van toeristische diensten op zowel traditionele als niet traditionele markten, alsmede specifieke activiteiten als deelname aan gespecialiseerde handelsevenementen, zoals beurzen, en productie van hoogwaardige documentatie, films en ander verkoopbevorderend materiaal.
  • d) 
    Onderzoek en voorlichting, onder meer inhoudende:
  • verbetering van informatiesystemen over het toerisme, alsmede verzameling, analyse, verspreiding en benutting van statistische gegevens;
  • beoordeling van de sociaal-economische gevolgen van het toerisme voor de economieën van de LGO, met nadruk op de ontwikkeling van complementariteit met andere sectoren, zoals voedingsindustrie, bouwnijverheid, technologie en beheer, in de LGO en de regio's waar deze zijn gelegen.

Artikel 14

Handelsgerelateerde gebieden

  • 1. 
    In het kader van de ontwikkelingsstrategie van elk LGO draagt de Gemeenschap bij tot versterking van de capaciteit van de LGO ten aanzien van alle handelsgerelateerde gebieden, waar nodig door verbetering en ondersteuning van het institutionele kader.
  • 2. 
    De Gemeenschap werkt samen met de LGO bij de uitvoering van de algemene beginselen van bescherming en bevordering van investeringen.
  • 3. 
    De Gemeenschap bevordert de samenwerking met de LGO met het oog op formulering en ondersteuning, samen met de op mededingingsgebied bevoegde instanties, van doeltreffend mededingingsbeleid, dat gericht is op de geleidelijke bevordering van doeltreffende toepassing van de mededingingsregels door zowel het bedrijfsleven als de overheid. De samenwerking op dit gebied houdt met name in dat steun wordt verleend voor de totstandbrenging en administratieve uitvoering van een passend juridisch kader, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de minst ontwikkelde LGO.
  • 4. 
    De Gemeenschap blijft de samenwerking met de LGO versterken, met name ten aanzien van:
  • a) 
    formulering van wet- en regelgeving inzake bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en voorkoming van misbruik van deze rechten door de houders en schending van deze rechten door concurrenten, tot instelling en versterking van territoriale, nationale, regionale en andere instanties; dit houdt mede in dat steun wordt verleend aan regionale instellingen voor intellectuele eigendom die belast zijn met de toepassing en bescherming van deze rechten, onder meer voor de opleiding van het personeel;
  • b) 
    sluiting van overeenkomsten inzake de bescherming van merken en geografische aanduidingen voor producten van bijzonder belang;
  • 5. 
    De Gemeenschap helpt de LGO bij hun inspanningen op het gebied van normalisatie en certificatie met als oogmerk de totstandbrenging van compatibiliteit tussen de systemen van de Gemeenschap en die van de LGO. De samenwerking heeft in het bijzonder betrekking op:
  • a) 
    maatregelen ter bevordering van het gebruik van de internationale technische reglementering, normen en overeenstemmingsbeoordelingsprocedures, waaronder specifieke sectorale maatregelen, in overeenstemming met het economisch ontwikkelingsniveau van de LGO;
  • b) 
    samenwerking op het gebied van beheer en kwaliteitsborging in bepaalde sectoren die voor de LGO van belang zijn;
  • c) 
    steun voor initiatieven van de LGO voor ontwikkeling van de capaciteit op het gebied van overeenstemmingsbeoordeling, metrologie en normalisatie;
  • d) 
    ontwikkeling van contacten tussen de instanties van de Gemeenschap en die van de LGO voor overeenstemmingsbeoordeling, metrologie en normalisatie.
  • 6. 
    De Gemeenschap bevordert de samenwerking met de LGO ten aanzien van sanitaire en fytosanitaire maatregelen, teneinde de capaciteit van de openbare en de particuliere sector op dat gebied te versterken.
  • 7. 
    In de geest van de beginselen van Rio bevordert de Gemeenschap de samenwerking met de LGO ter stimulering van de complementariteit van de handelspolitiek en het milieubeleid van de Gemeenschap en van de LGO. Deze samenwerking is in het bijzonder gericht op:
  • a) 
    invoering van coherent territoriaal, nationaal, regionaal en internationaal beleid;
  • b) 
    versterking van de controle op de kwaliteit van goederen en diensten in het licht van de bescherming van het milieu;
  • c) 
    bevordering van milieuvriendelijke productiemethoden in passende sectoren.
  • 8. 
    De Gemeenschap werkt samen met de LGO op het gebied van arbeidsnormen. De samenwerking kan in het bijzonder de volgende terreinen betreffen:
  • a) 
    uitwisseling van informatie over arbeidswet- en regelgeving;
  • b) 
    steun voor de formulering van het arbeidsrecht en versterking van de bestaande wetgeving;
  • c) 
    opleidings- en voorlichtingsprogramma's (gericht op afschaffing van kinderarbeid);
  • d) 
    handhaving van de arbeidswet- en regelgeving.
  • 9. 
    De Gemeenschap werkt samen met de LGO ten aanzien van consumentenbeleid en bescherming van de gezondheid van consumenten door:
  • a) 
    versterking van de institutionele en technische capaciteit op dat terrein;
  • b) 
    invoering van systemen voor vroegtijdige waarschuwing en wederzijdse informatieverstrekking over gevaarlijke producten;
  • c) 
    uitwisseling van informatie en ervaringen over invoering en werking van systemen voor ex-postmarkttoezicht op producten en over productveiligheid;
  • d) 
    betere voorlichting aan de consument over prijzen en kenmerken van aangeboden producten en diensten;
  • e) 
    stimulering van de oprichting van consumentenorganisaties en contacten tussen vertegenwoordigers van consumentenbelangen;
  • f) 
    verbetering van de compatibiliteit van beleid en systemen voor consumenten;
  • g) 
    informatie over de uitvoering van wetgeving en bevordering van samenwerking bij onderzoek naar gevaarlijke of oneerlijke handelspraktijken;
  • h) 
    toepassing van verbodsbepalingen op de uitvoer van goederen en diensten waarvoor in het productieland een verkoopverbod geldt.
  • 10. 
    De Gemeenschap steunt de inspanningen van de openbare en de particuliere sector in de LGO op het gebied van informatietechnologie en telecommunicatie met het oog op:
  • a) 
    modernisering van telecommunicatie-infrastructuur, gegevenstransmissiediensten, behandeling van verzoeken van op afstand en telematicatoepassingsprojecten;
  • b) 
    ontwikkeling en verbetering van de diensten en de mankracht die nodig is voor de totstandbrenging van de informatiemaatschappij, en zo goed mogelijke integratie van deze diensten in de regionale context;
  • c) 
    beter besef van de economische kansen en uitwisseling van ervaring en knowhow;
  • d) 
    betere informatie voor de gebruikers van deze hulpmiddelen;
  • e) 
    optimale en duurzame benutting van het potentieel van deze sector;
  • f) 
    ontwikkeling van het gebruik van communicatie- en informatietechnologie op het gebied van onderwijs, met inbegrip van opleiding op afstand;
  • g) 
    toename van elektronische handel en economische samenwerking;
  • h) 
    verbetering en modernisering van gezondheidsnetwerken door de ontwikkeling van betrekkingen tussen ziekenhuizen, het gebruik van afstandsdiagnose en het oprichten van gemeenschappelijke gegevensbanken;
  • i) 
    ontwikkeling van multimediatoegang tot culturele en toeristische hulpbronnen;
  • j) 
    verbetering en toename van het gebruik van informatie- en communicatietechnologie in de industrie en met het oog op innovatie.

Artikel 15

Sociale sectoren

De Gemeenschap levert in het kader van de ontwikkelingsstrategieën van elk LGO een bijdrage tot maatregelen voor menselijke en sociale ontwikkeling. Deze samenwerking kan in het bijzonder steun inhouden voor programma's in de hierna genoemde sectoren:

  • a) 
    versterking van onderwijsbeleid en onderwijsinstellingen (gebouwen en materiaal); taalonderwijs en opleiding van docenten; basisonderwijs; voortgezet onderwijs en beroepsopleiding; hoger onderwijs (met inbegrip van sectorspecifieke onderwijsactiviteiten, zoals landbouwonderwijs).

Wat het onderwijs betreft, moet het accent liggen op uitbreiding van de toegang tot en verbetering van de kwaliteit van het basisonderwijs, door de bouw van nieuwe scholen, de renovatie van bestaande lesruimten en de verstrekking van lesmateriaal, het opleiden van docenten en het verstrekken van studiebeurzen aan minvermogende studenten;

  • b) 
    Hervormingsactiviteiten op het gebied van de gezondheidszorg, versterking van het volksgezondheidsbeleid en institutionele opbouw; onderwijs, opleiding en onderzoek op medisch gebied, sanitaire infrastructuur; hiv/aids, enz.

Projecten in de sector gezondheidszorg moeten bijdragen tot de verstrekking van eerstelijns- en preventieve zorg, met name gezinsplanning en gezondheidsdiensten voor moeder en kind;

  • c) 
    bevolkings- en gezinsplanningsbeleid, gezondheidszorg voor moeder en kind; met inbegrip van projecten voor de opleiding en vorming van de nieuwe generatie - dat wil zeggen de kinderen;
  • d) 
    versterking van effectiviteit van het preventiebeleid ten aanzien van productie en distributie van en handel in alle soorten drugs, verdovende middelen en psychotrope stoffen; preventie en bestrijding van drugsverslaving, met inachtneming van de activiteiten van internationale organen op dit gebied.

De samenwerking heeft betrekking op de volgende aspecten:

  • i) 
    voorlichting, onderwijs en beleid ter bevordering van de gezondheid en het herstel van drugsverslaafden, met inbegrip van steun voor projecten voor de wederopneming van drugsverslaafden in het arbeidsproces en de samenleving;
  • ii) 
    maatregelen ter bevordering van alternatieve economische activiteiten, zoals programma's voor de alternatieve ontwikkeling van de gebieden waar de illegale productie van narcoticaplanten plaatsvindt, in combinatie met doeltreffende dwangmaatregelen;
  • iii) 
    technische, financiële en administratieve bijstand voor het toezicht op de handel in precursoren en formulering van normen die gelijkwaardig zijn aan die welke zijn opgesteld door de Gemeenschap en de betrokken internationale instanties;
  • iv) 
    technische, financiële en administratieve bijstand voor preventie, behandeling en bestrijding van drugsverslaving;
  • v) 
    technische bijstand bij, opleiding in en formulering van normen voor de voorkoming van het witwassen van geld, die gelijkwaardig zijn aan die welke zijn opgesteld door de Gemeenschap en andere internationale instanties, met name de voormalige Financial Action Task Force on Money Laundering;
  • vi) 
    uitwisseling van nuttige informatie voor de uitvoering van de leden 1 tot en met 5;
  • e) 
    beleid en institutionele opbouw op het gebied van waterbeheer; bescherming van de watervoorraden; afvalbeheer (water dat bestemd is voor gebruik in landbouw en energie wordt behandeld onder die sectoren) enz.

Voor de waterdistributie- en waterzuiveringssector is de doelstelling het verstrekken van diensten in gebieden waar de watervoorziening tekortschiet. Financiering ter verbetering van de toegang tot distributie- en zuiveringsfaciliteiten voor drinkwater draagt rechtstreeks bij tot de ontwikkeling van het menselijk potentieel, namelijk door verbetering van de volksgezondheid, wat leidt tot productiviteitsverhoging bij personen die tot deze diensten nog geen toegang hebben. De nog steeds bestaande noodzaak om de basisvoorzieningen voor water, zuivering en vervoer ten behoeve van de bevolking van zowel de steden als het platteland uit te breiden, moet op milieubewuste wijze gevolg krijgen;

  • f) 
    de Gemeenschap werkt samen met de LGO ten aanzien van behoud, duurzame exploitatie en beheer van de biologische diversiteit, met inachtneming van het communautaire actieplan inzake biologische diversiteit.

De samenwerking op dit gebied kan betrekking hebben op:

  • i) 
    ondersteuning van formulering, uitwerking en toepassing van strategieën en actieprogramma's inzake biodiversiteit;
  • ii) 
    stimulering van de instelling van territoriale, regionale en subregionale mechanismen voor uitwisseling van informatie en follow-up en evaluatie van de uitvoering van het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD)(7);
  • iii) 
    ontwikkeling en bijwerking van gegevensbanken inzake de biodiversiteit in de LGO;
  • iv) 
    uitvoering van passende maatregelen betreffende de toegang tot genetische hulpbronnen;
  • v) 
    bevordering van de totstandkoming van overeenkomsten met de particuliere sector, op voorwaarde dat de economische voordelen van deze overeenkomsten de plaatselijke bevolking daadwerkelijk ten goede komen en dat het gebruik van de genetische hulpbronnen geen afbreuk doet aan de bescherming en instandhouding van de biodiversiteit;
  • vi) 
    bijstand aan de LGO zodat deze actief kunnen deelnemen aan de formulering van beleid en in voorkomend geval aan de onderhandelingen in het kader van het biodiversiteitsverdrag;
  • g) 
    projecten en programma's voor volkshuisvesting en geïntegreerde stedelijke ontwikkeling en dergelijke.

Wat de stedelijke ontwikkeling betreft, moet het streven worden geconcentreerd op de aanleg en het herstel van wegen en andere basisinfrastructuur, zoals woningen met lage huren.

Artikel 16

Regionale samenwerking en integratie

De samenwerking dient op doelmatige wijze de verwezenlijking te bevorderen van de doelstellingen en prioriteiten die door de autoriteiten van de LGO zijn vastgesteld in het kader van de regionale en subregionale samenwerking:

  • 1. 
    De regionale samenwerking heeft betrekking op maatregelen waartoe besloten is door:
  • a) 
    twee of meer landen of gebieden overzee, dan wel alle LGO;
  • b) 
    een of meer landen of gebieden overzee en een of meer naburige, al dan niet tot de ACS behorende staten;
  • c) 
    een of meer landen of gebieden overzee en een of meer ACS-staten, alsmede een of meer van de ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag (Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Réunion, Canarische Eilanden, Azoren en Madeira);
  • d) 
    een aantal regionale organisaties waarvan de LGO deel uitmaken;
  • e) 
    een of meer landen of gebieden overzee en regionale organisaties waarvan landen of gebieden overzee, ACS-staten of departementen overzee deel uitmaken.
  • 2. 
    In dat verband is de samenwerking gericht op:
  • a) 
    bevordering van de geleidelijke integratie van de LGO in de wereldeconomie en de regionale economie;
  • b) 
    intensivering van de economische samenwerking en ontwikkeling, zowel binnen de regio's van de LGO en de ACS-staten als tussen die regio's;
  • c) 
    bevordering van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten, kapitaal, werknemers en technologie;
  • d) 
    versnelling van de diversifiëring van de economie, alsmede coördinatie en harmonisatie van het regionale en subregionale samenwerkingsbeleid;
  • e) 
    bevordering en ontwikkeling van het handelsverkeer binnen de LGO en tussen de LGO onderling, alsmede met de ultraperifere gebieden, de ACS-staten en andere derde landen.
  • 3. 
    De samenwerking op het gebied van regionale integratie is gericht op:
  • a) 
    ontwikkeling en versterking van het vermogen van de instellingen en organisaties voor regionale samenwerking en integratie om deze regionale samenwerking en integratie te stimuleren;
  • b) 
    stimulering van de deelname van de minst ontwikkelde LGO aan de totstandbrenging van regionale markten en van hun vermogen om deze te benutten;
  • c) 
    uitvoering van sectoraal hervormingsbeleid op regionaal niveau;
  • d) 
    liberalisering van het handelsverkeer en het betalingsverkeer;
  • e) 
    stimulering van grensoverschrijdende investeringen, zowel binnenlandse als buitenlandse, en van andere initiatieven voor regionale of subregionale economische integratie;
  • f) 
    inachtneming van de netto overgangskosten van de regionale integratie in de begrotingsmiddelen en de betalingsbalans.
  • 4. 
    De regionale samenwerking heeft betrekking op een groot aantal onderwerpen die gemeenschappelijke problemen tot gevolg hebben en die zich lenen voor het benutten van een schaalvoordeel; deze onderwerpen zijn onder andere:
  • a) 
    infrastructuur (met name vervoers- en communicatie-infrastructuur, alsmede de daarmee verbonden beveiligingsproblematiek) en energie;
  • b) 
    milieu en waterbeheer;
  • c) 
    volksgezondheid, onderwijs en opleiding;
  • d) 
    wetenschappelijk en technisch onderzoek en samenwerking;
  • e) 
    regionale initiatieven voor de voorbereiding op rampen en de vermindering van de gevolgen daarvan;
  • f) 
    andere gebieden als wapenbeheersing, drugs, georganiseerde criminaliteit, het witwassen van geld, fraude en corruptie.
  • 5. 
    De samenwerking verleent voorts steun aan projecten en initiatieven in het kader van de interregionale samenwerking, de samenwerking binnen de LGO en de samenwerking tussen de ACS-staten.

Artikel 17

Culturele en sociale samenwerking

De samenwerking draagt bij tot een op de volkeren zelf gerichte, in de cultuur van elk volk gewortelde autonome ontwikkeling van de LGO. De menselijke en culturele dimensie dient in alle sectoren ten volle in aanmerking te worden genomen en in elk ontwikkelingsproject en ontwikkelingsprogramma tot uitdrukking te komen. De samenwerking ondersteunt het beleid van de autoriteiten van de LGO en de maatregelen die deze autoriteiten nemen tot ontplooiing van hun menselijk potentieel, ontwikkeling van hun creatieve vermogen en stimulering van hun culturele identiteit. De samenwerking begunstigt de deelname van de bevolking aan het ontwikkelingsproces.

De samenwerking houdt met name in:

  • inachtneming van de culturele en sociale dimensie;
  • bevordering van de culturele identiteit en de interculturele dialoog, in het bijzonder ten aanzien van de instandhouding van het culturele erfgoed, de productie en verspreiding van culturele goederen, culturele manifestaties, informatie en communicatie;
  • maatregelen om het menselijk potentieel te benutten, in het bijzonder op het gebied van onderwijs en opleiding, wetenschappelijke en technische samenwerking, de rol van de vrouw in het ontwikkelingsproces, volksgezondheid en bestrijding van drugsverslaving, bevolking en demografie.

DERDE DEEL

INSTRUMENTEN VAN DE SAMENWERKING LGO-EG

TITEL I

SAMENWERKING INZAKE ONTWIKKELINGSFINANCIERING

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 18

Doelstellingen

De samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering beoogt, door verstrekking van voldoende financiële middelen en eventueel van passende technische bijstand, het volgende:

  • a) 
    ondersteunen en stimuleren van de inspanningen van de LGO, teneinde hun sociale, culturele en economische ontwikkeling op duurzame wijze te waarborgen, op basis van wederzijds belang en in een geest van onderlinge afhankelijkheid;
  • b) 
    bijdragen tot de verbetering van de levensstandaard van de bevolking van de LGO;
  • c) 
    bevorderen van maatregelen ter stimulering van het eigen initiatief van gemeenschappen, organisaties, groepen en personen en ter bevordering van hun deelname aan planning en uitvoering van ontwikkelingsprogramma's;
  • d) 
    ertoe bijdragen dat de bevolking zoveel mogelijk in de baten van de ontwikkeling deelt met het oog op de bestrijding van de armoede;
  • e) 
    bijdragen tot de ontwikkeling van het vermogen van de LGO tot innovatie, aanpassing en omzetting van plaatselijke technologieën en beheersing van passende nieuwe technologieën;
  • f) 
    ondersteunen van de inspanningen van de LGO met het oog op economische diversifiëring, onder andere door bij te dragen tot exploratie, instandhouding, verwerking en duurzame exploitatie van hun natuurlijke rijkdommen;
  • g) 
    ondersteunen en bevorderen van de optimale ontwikkeling van het menselijk potentieel in de LGO;
  • h) 
    bevorderen van de groei van de geldstromen naar de LGO, mits die aan de veranderende behoeften van de LGO beantwoorden, en ondersteunen van hun inspanningen, teneinde de internationale samenwerking ten behoeve van hun ontwikkeling te harmoniseren door medefinanciering met andere financieringsinstellingen of met derden;
  • i) 
    stimuleren van directe particuliere investeringen in de LGO, ondersteunen van de ontwikkeling van een gezonde, bloeiende en dynamische particuliere sector in de LGO en bevorderen van particuliere lokale, nationale en buitenlandse investeringen in de productiesectoren van de LGO;
  • j) 
    stimuleren van regionale samenwerking, solidariteit en integratie in de LGO onderling en tussen de LGO en de ACS-staten;
  • k) 
    mogelijk maken meer evenwichtige sociaal-economische betrekkingen en een betere verstandhouding tot stand te brengen tussen de LGO, de ACS-staten, de lidstaten en de verdere wereld in het vooruitzicht van sterkere integratie van de LGO in de wereldeconomie;
  • l) 
    verstrekken van noodhulp aan landen of gebieden overzee die als gevolg van natuurrampen of andere, in uitwerking vergelijkbare, buitengewone omstandigheden te kampen hebben met ernstige economische en sociale problemen van uitzonderlijke aard;
  • m) 
    de minst ontwikkelde LGO helpen de specifieke moeilijkheden die hun ontwikkelingsinspanningen belemmeren, te overwinnen.

Artikel 19

Beginselen

  • 1. 
    De samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering is gebaseerd op partnerschap, complementariteit en subsidiariteit.
  • a) 
    De samenwerking wordt uitgevoerd overeenkomstig de uit hoofde van artikel 4 van dit besluit vastgestelde associatie- en ontwikkelingsstrategieën, met inachtneming van de onderscheiden geografische, sociale en culturele kenmerken van de LGO, alsook van hun bijzondere mogelijkheden.
  • b) 
    De middelen worden op voorspelbare en regelmatige basis verstrekt.
  • c) 
    De samenwerking is flexibel van aard en wordt aan de situatie van elk LGO aangepast.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen er in samenwerking met de Commissie voor dat de financiële middelen van de Gemeenschap volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt.
  • 3. 
    In het kader van de partnerschapsaanpak worden de maatregelen van de Gemeenschap vastgesteld in nauw overleg tussen de Commissie, de betrokken LGO-autoriteiten en de lidstaten waartoe de LGO behoren; bij dit partnerschap worden de institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elk van de partners volledig in acht genomen.
  • 4. 
    De bijdragen van de Gemeenschap en de lidstaten vullen elkaar aan, onverminderd artikel 25, lid 1, tweede alinea.
  • 5. 
    Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel worden de maatregelen uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de betrokken LGO, onverminderd de bevoegdheden van de Commissie die strekken tot het gebruik van communautaire middelen volgens het beginsel van goed financieel beheer.

Artikel 20

Enkelvoudig programmeringsdocument

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel 4 werken de autoriteiten van de LGO, de Commissie en de lidstaten waartoe de LGO behoren, in partnerschap de strategie en de prioritaire doelstellingen uit die de basis moeten vormen voor het EPD.
  • 2. 
    De autoriteiten van de LGO zijn verantwoordelijk voor:
  • a) 
    het bepalen van hun prioriteiten waarop de samenwerking gebaseerd moet zijn;
  • b) 
    identificatie van projecten en programma's en vaststelling van flankerende maatregelen ter verhoging van de duurzaamheid en de levensvatbaarheid van de te ondernemen activiteiten, zulks in het kader van een sectorale programmering;
  • c) 
    opstelling van de dossiers voor projecten en programma's;
  • d) 
    voorbereiding van aanbestedingen, onderhandelingen en gunning van opdrachten;
  • e) 
    uitvoering en beheer van projecten en programma's;
  • f) 
    onderhoud van projecten en programma's en toezicht op de levensvatbaarheid ervan.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten van de LGO en de Commissie zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor:
  • a) 
    vaststelling van het EPD;
  • b) 
    waarborging van deelneming onder gelijke voorwaarden aan aanbestedingen en toegang tot opdrachten;
  • c) 
    bijhouden en evalueren van het effect en de resultaten van projecten en programma's;
  • d) 
    toezien op adequate, snelle en doeltreffende uitvoering van projecten en programma's.
  • 4. 
    De Commissie wordt belast met het nemen van het financieringsbesluit voor de algemene toewijzing voor het EPD volgens de procedure van artikel 24.
  • 5. 
    Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt ieder besluit dat de goedkeuring door een van de partijen bij de associatie behoeft, goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd binnen zes maanden na de kennisgeving door de andere partij.

Artikel 21

Toepassingsgebied

In het kader van de door het betrokken LGO vastgestelde strategie en doelstellingen op territoriaal of regionaal niveau, wordt financiële steun verleend aan maatregelen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen die bij dit besluit zijn vastgesteld.

Het toepassingsgebied kan onder meer steun voor de volgende maatregelen omvatten:

  • a) 
    sectoraal beleid en sectorale hervormingen, alsmede daarmee samenhangende projecten;
  • b) 
    institutionele opbouw, capaciteitsopbouw en integratie van de milieuaspecten;
  • c) 
    programma's voor technische samenwerking;
  • d) 
    humanitaire hulp en spoedhulp;
  • e) 
    aanvullende steun bij fluctuerende begrotingsopbrengsten uit de export van producten en diensten.

Artikel 22

Begunstigden

  • 1. 
    Voor financiële steun uit hoofde van dit besluit komen de volgende entiteiten en organisaties in aanmerking:
  • a) 
    de LGO;
  • b) 
    regionale of interstatelijke lichamen waarvan een of meer landen of gebieden overzee deel uitmaken en die door de bevoegde autoriteiten van deze landen of gebieden overzee zijn gemachtigd;
  • c) 
    gezamenlijke lichamen die door de Gemeenschap en de LGO zijn ingesteld om bepaalde specifieke doelstellingen te verwezenlijken.
  • 2. 
    Met instemming van de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen of gebieden overzee komen eveneens voor financiële steun in aanmerking:
  • a) 
    lokale, nationale en/of regionale overheids- of semi-overheidslichamen, lokale gemeenschappen van de LGO en met name financiële instellingen en ontwikkelingsbanken;
  • b) 
    ondernemingen en vennootschappen van de LGO en van regionale groeperingen;
  • c) 
    ondernemingen uit een lidstaat, om deze in aanvulling op hun eigen bijdrage in staat te stellen productieve projecten uit te voeren op het grondgebied van een LGO;
  • d) 
    financiële tussenpersonen uit de LGO of uit de Gemeenschap die particuliere investeringen in de LGO bevorderen en financieren;
  • e) 
    gedecentraliseerde samenwerkingsactoren en andere niet-overheidsactoren van de LGO en de Gemeenschap, om deze in staat te stellen in het kader van de in artikel 29 bedoelde gedecentraliseerde samenwerking in de LGO economische, culturele, sociale en educatieve projecten en programma's op te zetten.

Artikel 23

Programmering en uitvoering

In de loop van de twaalf maanden volgende op de inwerkingtreding stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 24 en in samenwerking met de LGO overeenkomstig artikel 7 de voor de uitvoering van dit deel van het besluit en van de bijlagen II A tot en met D noodzakelijke maatregelen vast.

Zij geeft haar volledige steun voor het gebruik door de LGO van de in dit besluit bepaalde instrumenten, inzonderheid de handels- en financiële bepalingen, door binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding ervan in de nodige richtsnoeren en informatie te voorzien.

Deze maatregelen houden met name in:

  • a) 
    de procedures voor het opstellen van het EPD en de essentiële elementen daarvan;
  • b) 
    de procedures en criteria voor toezicht, audit, evaluatie ex ante, tussentijds en ex post, en voor de herziening van het EPD en de uitvoering ervan, onder andere waar het de deelname van de Commissie aan deze activiteiten betreft;
  • c) 
    het opstellen van de periodieke of andere vast te stellen verslagen;
  • d) 
    nadere regels voor de financiële correcties als bedoeld in artikel 32.

De financiële en boekhoudingsprocedures worden vastgesteld in het Financieel Reglement van het negende EOF.

Artikel 24

Comité van het EOF - LGO

  • 1. 
    De Commissie wordt waar nodig bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij het Intern Akkoord.
  • 2. 
    Bij de uitoefening van de bevoegdheden die bij dit besluit zijn toegekend, draagt het comité de naam "Comité van het EOF - LGO". Het reglement van orde van het bij het Intern akkoord ingestelde comité is van toepassing op het Comité van het EOF - LGO.
  • 3. 
    Het Comité van het EOF - LGO concentreert zich bij zijn werkzaamheden op de inhoudelijke punten van de ontwikkelingssamenwerking op het niveau van LGO en regio's. Ter bevordering van de coherentie, coördinatie en complementariteit oefent het comité toezicht uit op de uitvoering van de EPD's.
  • 4. 
    Het Comité van het EOF - LGO brengt advies uit over:
  • a) 
    ontwerp-EPD's en eventuele wijzigingen daarvan;
  • b) 
    de noodzakelijke maatregelen voor de uitvoering van dit onderdeel van het besluit en van de bijlagen II A tot en met II D.
  • 5. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het comité brengt binnen een door de voorzitter vast te stellen termijn advies over dit ontwerp uit. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 21, lid 4, van het Intern Akkoord is voorgeschreven. De stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten in het comité worden gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 6. 
    De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien de vastgestelde maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe is besloten, uitstellen voor een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van de kennisgeving.
  • 7. 
    De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, overeenkomstig de weging bedoeld in lid 5, binnen de in lid 6 genoemde termijn een andersluidend besluit nemen.
  • 8. 
    De Commissie licht het comité in over de follow-up, de evaluatie en de audit van de EPD's.

Hoofdstuk 2

Middelen die de LGO ter beschikking worden gesteld

Artikel 25

Financiële steun

  • 1. 
    Het totale bedrag van de financiële steun van de Gemeenschap voor de doelstellingen vermeld in deze titel onder hoofdstuk 1, de verdeling daarvan, de voorwaarden en de regelingen voor de financiering en voor het gebruik voor de periode 2000-2007, zijn vermeld in de bijlagen II A tot en met II D en in hoofdstuk 3, onverminderd de door de Commissie vast te stellen maatregelen als bedoeld in artikel 24.

De financiële steun uit hoofde van dit besluit kan zich uitstrekken tot het totaal van de lokale en externe uitgaven voor projecten en programma's, met inbegrip van de financiering van terugkerende kosten.

  • 2. 
    De LGO komen bovendien in aanmerking voor financiering uit hoofde van de verordeningen inzake steun aan ontwikkelingslanden genoemd in bijlage II E en de communautaire programma's genoemd in bijlage II F.

Hoofdstuk 3

Steun voor investeringen van de particuliere sector

Artikel 26

Bevordering van investeringen

De bevoegde autoriteiten van de LGO, de lidstaten en de Gemeenschap erkennen het belang van particuliere investeringen voor de bevordering van hun ontwikkelingssamenwerking en de noodzaak maatregelen te treffen om deze investeringen te stimuleren en te beschermen. Daartoe ondernemen zij het volgende:

  • a) 
    zij nemen maatregelen, teneinde particuliere investeerders die zich naar de doelstellingen en de prioriteiten van de ontwikkelingssamenwerking tussen de LGO en de EG, alsmede naar de vigerende wetten en voorschriften voegen, aan te moedigen aan hun ontwikkelingsinspanningen deel te nemen;
  • b) 
    zij behandelen die investeerders op rechtvaardige en billijke wijze;
  • c) 
    zij treffen maatregelen en stellen bepalingen vast die geëigend zijn om een voorspelbaar en veilig investeringsklimaat te scheppen en in stand te houden en sluiten overeenkomsten om in dit klimaat verbetering te brengen;
  • d) 
    zij dragen zorg voor een doeltreffende samenwerking tussen de economische subjecten van de LGO onderling, alsmede tussen de economische subjecten van de LGO en die van de Gemeenschap, teneinde kapitaalstromen, bekwaamheden op het gebied van het beheer, technologieën en andere vormen van knowhow te bevorderen;
  • e) 
    zij bevorderen de groei van het particuliere kapitaalverkeer tussen de Gemeenschap en de LGO door, in het bijzonder, bij te dragen tot de opheffing van hinderpalen die de toegang van de LGO tot de internationale kapitaalmarkten, waaronder die van de Gemeenschap, blokkeren;
  • f) 
    zij scheppen een gunstig klimaat voor de ontwikkeling van de financiële instellingen en de aantrekking van de voor de kapitaalvorming en de ontwikkeling van de ondernemingsgeest onontbeerlijke middelen;
  • g) 
    zij stimuleren de ontwikkeling van ondernemingen door maatregelen te treffen ter verbetering van het ondernemingsklimaat, inzonderheid maatregelen om een juridisch, administratief en financieel kader te scheppen waardoor een dynamische particuliere sector, met ondernemingen aan de basis daarvan, kan ontstaan en uitgroeien;
  • h) 
    zij vergroten de mogelijkheden van de plaatselijke instellingen van de LGO om diensten aan te bieden waardoor de lokale deelneming aan de industriële en commerciële activiteit kan groeien.

Artikel 27

Financiering en ondersteuning van investeringen

In het kader van de samenwerking worden financiële middelen voor de lange termijn ter beschikking gesteld, teneinde een bijdrage te leveren aan de bevordering van de groei van de particuliere sector en daarvoor nationale en buitenlandse kapitaalmiddelen aan te trekken. Daartoe dienen in het kader van de samenwerking voorzieningen te worden getroffen voor:

  • a) 
    niet-terugvorderbare steun ten behoeve van financiële en technische bijstand ter ondersteuning van de ontwikkeling van het menselijk potentieel, de ontwikkeling van de institutionele capaciteit en andere vormen van institutionele steun die verband houden met een specifieke investering; maatregelen ter verbetering van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven en ter versterking van de bekwaamheden van de financiële en niet-financiële particuliere tussenpersonen; vereenvoudiging en stimulering van investeringen en activiteiten ter verbetering van het concurrentievermogen;
  • b) 
    advies ten behoeve van het scheppen van een gunstig investeringsklimaat en een informatiebasis om kapitaalstromen te leiden en te stimuleren;
  • c) 
    terugvorderbare steun gefinancierd door de in bijlage II C bedoelde investeringsfaciliteit;
  • d) 
    leningen uit de eigen middelen van de EIB.

De voorwaarden die van toepassing zijn op de investeringsfaciliteit en de bovengenoemde leningen zijn opgenomen in respectievelijk bijlage II B en bijlage II C.

Hoofdstuk 4

Aanvullende steun bij fluctuerende exportopbrengsten

Artikel 28

Aanvullende steun

  • 1. 
    Binnen het budget wordt de in bijlage II A bedoelde aanvullende steun toegekend met het oog op terugdringing van de exportopbrengsten, met name voor de landbouw en de mijnbouw, die de verwezenlijking van de ontwikkelingsdoelstellingen van de LGO in gevaar kunnen brengen.
  • 2. 
    De in gevallen van kortetermijnfluctuaties van de exportopbrengsten te verlenen steun heeft ten doel het veiligstellen van macro-economische en sectorale hervormingen en beleid op gebieden die door de terugval van de opbrengsten gevaar lopen, en het reduceren van de negatieve effecten van instabiliteit van de exportopbrengsten uit met name landbouw- en mijnbouwproducten.
  • 3. 
    De afhankelijkheid van de economieën van de LGO van de export, met name die van landbouw- en mijnbouwproducten, moet in aanmerking worden genomen bij de toewijzing van middelen als bedoeld in bijlage II A. In dit verband wordt de minst ontwikkelde LGO de meest gunstige behandeling verleend.
  • 4. 
    Op de verstrekking van de aanvullende middelen zijn de specifieke procedures van toepassing van het steunmechanisme dat in bijlage II D is omschreven.
  • 5. 
    De Gemeenschap verleent tevens steun voor marktconforme verzekeringsregelingen die bestemd zijn voor LGO die zich tegen de risico's van fluctuaties op het gebied van exportopbrengsten wensen te beschermen.

Hoofdstuk 5

Steun voor andere actoren van de samenwerking

Artikel 29

Doelstellingen en financiering

  • 1. 
    Teneinde tegemoet te komen aan de ontwikkelingsbehoeften van de lokale gemeenschappen, en om alle actoren van de gedecentraliseerde ontwikkeling die een bijdrage kunnen leveren aan de autonome ontwikkeling van de LGO aan te moedigen initiatieven te ontplooien, steunt de samenwerking tussen de LGO en de Europese Gemeenschap, binnen de door de betrokken LGO en de met hen verbonden lidstaten te bepalen grenzen, dergelijke ontwikkelingsactiviteiten, in het kader van de bepalingen van het EPD.
  • 2. 
    In dit verband wordt financiële steun verleend voor gedecentraliseerde projecten en microprojecten, overeenkomstig het hierna bepaalde.
  • a) 
    De samenwerkingspartners die krachtens dit hoofstuk financiële steun kunnen verkrijgen, zijn de actoren van de gedecentraliseerde samenwerking uit de Gemeenschap, de LGO of andere ontwikkelingslanden, te weten: plaatselijke besturen, niet-gouvernementele organisaties, beroepsverenigingen en plaatselijke initiatiefgroepen, coöperaties, vakbonden, vrouwen- en jongerenorganisaties, instellingen voor onderwijs en onderzoek, kerken en alle andere niet-gouvernementele verenigingen die hun steentje kunnen bijdragen tot de ontwikkeling.

Dankzij deze vorm van samenwerking kunnen vaardigheden, innoverende maatregelen en middelen van de actoren van de gedecentraliseerde samenwerking in dienst worden gesteld van de ontwikkeling van de LGO. Bij de steunverlening wordt in het bijzonder rekening gehouden met gezamenlijk optreden van de Gemeenschap, de LGO en andere ontwikkelingslanden.

  • b) 
    Microprojecten op lokaal niveau moeten in economisch en sociaal opzicht een weerslag hebben op het leven van de bevolking, aan een aan de dag getreden en geconstateerde prioritaire behoefte beantwoorden en op initiatief en met actieve deelneming van de begunstigde lokale gemeenschap worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De projecten of programma's die onder deze vorm van samenwerking vallen kunnen een middel zijn om specifieke doelstellingen van het EPD of van initiatieven van lokale gemeenschappen of actoren van de gedecentraliseerde samenwerking te verwezenlijken.
  • 4. 
    De overeenkomstig dit hoofdstuk verleende steun moet aanvullend of, zo nodig, complementair zijn ten aanzien van het bepaalde in bijlage II E.
  • 5. 
    De microprojecten en de gedecentraliseerde samenwerking worden mede gefinancierd door middel van niet-terugvorderbare hulp, waarvan de bijdrage in beginsel niet meer mag bedragen dan drie vierde van de totale kosten van ieder project. Het resterende gedeelte wordt als volgt gefinancierd:
  • a) 
    voor microprojecten: door de betrokken lokale gemeenschap, die, afhankelijk van haar mogelijkheden, bijdragen levert in natura, in de vorm van dienstverlening of in contant geld;
  • b) 
    voor de gedecentraliseerde samenwerking: door de actoren van de gedecentraliseerde samenwerking, mits de door hen ingebrachte financiële, technische, materiële en andere middelen als regel niet minder bedragen dan 25 % van de geraamde kosten van het project of programma;
  • c) 
    in uitzonderlijke gevallen (zowel voor microprojecten als voor de gedecentraliseerde samenwerking): door de autoriteiten van het betrokken LGO, hetzij in de vorm van een financiële bijdrage, hetzij door het ter beschikking stellen van publieke voorzieningen of de verlening van diensten.

De procedures die gelden voor in het kader van de microprojecten of de gedecentraliseerde samenwerking gefinancierde projecten en programma's zijn die welke zijn vastgesteld door dit besluit, met name in het kader van de bepalingen voor de uitvoering van het EPD.

Hoofdstuk 6

Steun voor humanitaire hulp en spoedhulp

Artikel 30

Doelstellingen en middelen

  • 1. 
    Humanitaire hulp en spoedhulp worden verleend aan de bevolking van landen of gebieden overzee die geconfronteerd worden met ernstige economische en sociale problemen van uitzonderlijke aard, die het gevolg zijn van natuurrampen of buitengewone omstandigheden met vergelijkbare gevolgen. Deze humanitaire hulp en spoedhulp worden verleend zo lang als noodzakelijk is om de urgente problemen die het gevolg zijn van dergelijke omstandigheden op te lossen.

Bij de verlening van humanitaire hulp en spoedhulp wordt uitsluitend uitgegaan van de behoeften en belangen van de slachtoffers van dergelijke rampen.

  • 2. 
    Humanitaire hulp en spoedhulp hebben ten doel:
  • a) 
    het redden van mensenlevens tijdens en onmiddellijk na crisissituaties veroorzaakt door natuurrampen of buitengewone omstandigheden met vergelijkbare gevolgen;
  • b) 
    bij te dragen tot de financiering en verzending van humanitaire hulp en de directe toegang daartoe van degenen voor wie deze bestemd is, met gebruikmaking van alle beschikbare logistieke middelen;
  • c) 
    maatregelen voor snel herstel en wederopbouw, teneinde in een zo kort mogelijk tijdsbestek de voorwaarden te scheppen voor integratie of herintegratie van de betrokken bevolkingsgroepen;
  • d) 
    te voorzien in de behoeften die zijn ontstaan door de verplaatsing van personen (vluchtelingen, ontheemden en repatrianten) als gevolg van rampen van natuurlijke of menselijke oorsprong, teneinde zo lang als noodzakelijk is te voorzien in alle behoeften van vluchtelingen en ontheemden (ongeacht hun verblijfplaats) en hun vrijwillige terugkeer te vergemakkelijken;
  • e) 
    de LGO te helpen mechanismen op te zetten of te verbeteren voor rampenpreventie en voorbereiding op natuurrampen, met inbegrip van systemen voor vroegtijdige waarschuwing, om de gevolgen van dergelijke rampen te reduceren.
  • 3. 
    Dezelfde steun als hierboven wordt bedoeld kan worden verleend aan de landen of gebieden overzee die vluchtelingen of repatrianten opvangen, teneinde te voorzien in dringende behoeften waarin niet is voorzien door de spoedhulp.
  • 4. 
    De in dit artikel bedoelde steun wordt gefinancierd uit de begroting van de Gemeenschap. In uitzonderlijke gevallen kan de steun echter, behalve door de betrokken begrotingslijn, tevens worden gefinancierd uit de toewijzingen opgenomen in bijlage II A.
  • 5. 
    Acties op het gebied van humanitaire hulp en spoedhulp worden uitgevoerd, op verzoek van het LGO dat is getroffen door een crisissituatie, door de Commissie, door de lidstaat waarmee het LGO is verbonden, door internationale organisaties of door lokale dan wel internationale niet-gouvernementele organisaties. Beheer en uitvoering van deze steun geschieden volgens procedures die soepel, snel en effectief ingrijpen mogelijk maken. De Commissie stelt de nodige bepalingen vast voor de toepassing van deze beginselen.

Hoofdstuk 7

Uitvoeringsprocedures

Artikel 31

Technische bijstand

  • 1. 
    Op initiatief of voor rekening van de Commissie kunnen studies of maatregelen op het gebied van technische bijstand worden gefinancierd om te zorgen voor de voorbereiding, het toezicht, de evaluatie en de controle die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit besluit.

Deze studies of maatregelen op het gebied van technische bijstand worden gefinancierd uit de algemene niet-terugvorderbare toewijzing.

  • 2. 
    Op initiatief van het LGO kunnen, na goedkeuring door de Commissie, studies of maatregelen op het gebied van technische bijstand worden gefinancierd voor de uitvoering van de in het EPD opgenomen maatregelen.

Deze studies of maatregelen op het gebied van technische bijstand worden gefinancierd uit het bedrag dat is toegewezen voor het betreffende LGO.

Artikel 32

Financiële controle

  • 1. 
    In eerste instantie is het betrokken LGO verantwoordelijk voor de financiële controle van de maatregelen. Deze controle wordt in voorkomend geval uitgevoerd in coördinatie met de lidstaat waarmee het LGO is verbonden, overeenkomstig de toepasselijke nationale voorschriften.
  • 2. 
    De Commissie is verantwoordelijk voor:
  • a) 
    de uitoefening van controle in het betrokken LGO op de aanwezigheid en de goede werking van systemen voor beheer en controle, zodat de communautaire middelen volgens de regels en doeltreffend worden gebruikt;
  • b) 
    bij onregelmatigheden: verzending van aanbevelingen of verzoeken om corrigerende maatregelen, teneinde tekortkomingen op beheersniveau te verhelpen of de onregelmatigheden te corrigeren.
  • 3. 
    Op basis van administratieve regelingen werken de Commissie, het LGO en de lidstaat waartoe dit behoort, samen tijdens jaarlijkse of tweejaarlijkse bijeenkomsten om de programma's, de methodologie en de uitvoering van de te verrichten controles te coördineren.
  • 4. 
    Financiële correcties
  • a) 
    in eerste instantie is het LGO verantwoordelijk voor vervolging van onregelmatigheden en voor financiële correctie;
  • b) 
    indien het betrokken LGO echter in gebreke blijft, doet de Commissie, bij het uitblijven van correctie door het betrokken LGO, en indien een bijeenkomst tot schikking niet tot een resultaat leidt, het nodige om het saldo van de algemene toewijzing dat overeenstemt met het financieringsbesluit van het EPD te reduceren of geheel dan wel gedeeltelijk te schrappen.

Hoofdstuk 8

Overgang van eerdere Europese ontwikkelingsfondsen naar het negende EOF

Artikel 33

Uitvoering van eerdere Europese ontwikkelingsfondsen (EOF's) en overgangsfase

  • 1. 
    Betalingsverplichtingen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn aangegaan op grond van het zesde, het zevende of het achtste EOF, worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschiften voor het desbetreffende EOF.

Financiële middelen die voor de inwerkingtreding van dit besluit aan de LGO zijn toegekend op grond van het zesde, het zevende en het achtste EOF blijven van kracht. Die middelen zullen gebruikt blijven worden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Besluit 91/482/EEG, dat te dien einde ook van toepassing blijft tot de inwerkingtreding van het Intern Akkoord betreffende het negende EOF.

Gedurende een overgangsperiode, lopende tot en met 31 december van het tweede jaar volgende op het jaar van inwerkingtreding van dit besluit of, indien dit later is, van het Intern Akkoord, blijven de personen die belast zijn met het beheer en de uitvoering van de middelen van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat wil zeggen de hoofdordonnateur van het EOF, de ordonnateur van het LGO en het hoofd van de delegatie van de Commissie, verantwoordelijk voor de taken van beheer en uitvoering die hen zijn toegewezen krachtens Besluit 91/482/EG van de Raad.

  • 2. 
    Alle op de datum van inwerkingtreding van het Intern Akkoord betreffende het negende EOF resterende middelen van eerdere EOF's en bedragen die op een latere datum worden vrijgemaakt van in het kader van deze fondsen lopende projecten, worden overgedragen naar het negende EOF en gebruikt overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in dit besluit.

Voor alle aldus naar het negende EOF overgedragen middelen die voordien waren toegewezen aan het indicatieve programma van een LGO of ten behoeve van regionale samenwerking, blijft deze toewijzing van kracht.

Alle andere, niet aan een indicatief programma toegewezen resterende middelen, worden bestemd voor de niet toegewezen middelen van het negende EOF. Het totale bedrag voor dit besluit, aangevuld met de overgedragen resterende middelen van eerdere EOF's, dekt de periode 2001-2007. Deze bepaling is met name van toepassing op de resterende middelen van de totale bedragen bedoeld in de artikelen 118 en 142 van Besluit 91/482/EEG voor respectievelijk de stabilisatie van de exportopbrengsten uit basisproducten (Stabex) en de speciale financieringsfaciliteit Sysmin.

TITEL II

ECONOMISCHE EN HANDELSSAMENWERKING

Artikel 34

Doelstelling

  • 1. 
    Het doel van de economische en handelssamenwerking is de economische en sociale ontwikkeling van de LGO, onder andere door de vestiging van nauwe economische betrekkingen tussen de LGO en de Gemeenschap in haar geheel.

De uitvoering van deze samenwerking dient te geschieden in overeenstemming met de doelstellingen van de overige beleidsvormen van de Gemeenschap.

  • 2. 
    Voorts zal de Gemeenschap de daadwerkelijke integratie van de LGO in de wereldeconomie en de ontwikkeling van hun handel in goederen en diensten op de regionale en wereldmarkten steunen.

Hoofdstuk 1

Regelingen voor de handel in goederen

Artikel 35

Vrije toegang voor producten van oorsprong

  • 1. 
    Producten van oorsprong uit de LGO mogen vrij van invoerrechten in de Gemeenschap worden ingevoerd.
  • 2. 
    Het begrip "producten van oorsprong" en de desbetreffende methoden van administratieve samenwerking worden beschreven in bijlage III.

Artikel 36

Overlading van niet van oorsprong zijnde producten in het vrije verkeer in een land of gebied overzee

  • 1. 
    Producten die niet van oorsprong uit de LGO zijn en die zich in het vrije verkeer in een LGO bevinden en in ongewijzigde toestand worden heruitgevoerd naar de Gemeenschap, worden in de Gemeenschap toegelaten met vrijstelling van douanerechten en heffingen van gelijke werking op voorwaarde dat:
  • a) 
    daarvoor in het betrokken LGO douanerechten of heffingen van gelijke werking zijn betaald, die gelijk zijn aan of hoger dan de douanerechten die in de Gemeenschap gelden bij invoer van deze zelfde producten van oorsprong uit derde landen waarop de clausule van de meestbegunstigde natie wordt toegepast,
  • b) 
    daarop geen vrijstelling of restitutie, geheel of gedeeltelijk, van douanerechten of heffingen van gelijke werking is toegepast, onverminderd het bepaalde in lid 2,
  • c) 
    zij vergezeld gaan van een uitvoercertificaat.
  • 2. 
    Teneinde rekening te houden met de [extra] vervoerskosten ingevolge de perifere ligging van het LGO, kunnen financiële steunmaatregelen van LGO-autoriteiten ten behoeve van gebruikers van de overladingsprocedure door de Commissie met het oog op de doelstellingen van deze titel worden goedgekeurd indien deze geen afbreuk doen aan lid 1, mits de bevoegde autoriteiten van het betrokken LGO daartoe een met redenen omkleed verzoek indienen.

Deze steun dient ook voor de normaal met de bevordering en het beheer van de overladingsprocedure gepaard gaande kosten.

De steun mag niet meer bedragen dan een maximumbedrag dat door de Commissie naargelang van de nettohoeveelheid geëxporteerde materialen wordt vastgesteld.

De LGO-autoriteiten kunnen vertegenwoordigingen naar de Commissie afvaardigen teneinde nadere informatie te verstrekken ter staving van hun schriftelijk verzoek.

Indien de LGO-autoriteiten daarom verzoeken, wordt een partnerschapswerkgroep als bedoeld in artikel 4, lid 3, bijeengeroepen om een oplossing te zoeken voor gelijk welk probleem ingevolge het beheer van de overladingsprocedure.

  • 3. 
    De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op:
  • a) 
    landbouwproducten in bijlage I van het Verdrag en producten die vallen onder Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen(8) met uitzondering van, met ingang van 1 februari 2002 en op voorwaarde van de aanneming, door de Commissie, van de nodige uitvoeringsregelingen, voor visserijproducten:
  • A) 
    vallende onder GN-codes 0303 31 10 00, 0304 20 95 10 en 0306 13 10 verscheept via Groenland met een jaarlijkse hoeveelheid tot 10000 ton, en
  • B) 
    vallende onder GN-codes 0302 21 10, 0303 31 10, 0305 49 10, 0306 12 10, 0306 12 90, 0306 22 91, 0306 22 99, 0306 13 10, 0306 13 30, 0306 13 40, 0306 13 50, 0306 13 80, 0306 23 10, 0306 23 31, 0306 23 39, 0306 23 90 verscheept via Saint-Pierre-et-Miquelon met een jaarlijkse ho3eveelheid tot 2000 ton.
  • b) 
    producten waarvoor bij invoer in de Gemeenschap kwantitatieve beperkingen, begrenzingen, of antidumpingrechten gelden.
  • 4. 
    De voorwaarden voor toelating in de Gemeenschap van producten die niet van oorsprong uit de LGO zijn en die zich in een LGO in het vrije verkeer bevinden, alsmede de desbetreffende methoden van administratieve samenwerking, worden beschreven in bijlage IV.

Artikel 37

Comité

  • 1. 
    Indien artikel 36 van toepassing is wordt de Commissie bijgestaan door een comité.
  • 2. 
    De artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG zijn op de activiteiten van het comité van toepassing.
  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 38

Kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking; verbodsbepalingen

  • 1. 
    De Gemeenschap past bij de invoer van producten van oorsprong uit de LGO geen kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking toe.
  • 2. 
    Het bepaalde in lid 1 vormt geen beletsel voor verbodsbepalingen of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, die rechtvaardiging vinden in de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de bescherming van de gezondheid en van het leven van personen en dieren, het behoud van planten, de bescherming van nationaal cultuurgoed van artistieke, historische of archeologische waarde, het behoud van niet-duurzame natuurlijke hulpbronnen of de bescherming van de industriële en commerciële eigendom.

Deze verbodsbepalingen of beperkingen mogen in geen geval een middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel in het algemeen vormen.

Artikel 39

Afvalstoffen

  • 1. 
    De overbrenging van afvalstoffen tussen de lidstaten en de LGO wordt gecontroleerd overeenkomstig het internationale en het communautaire recht. De Gemeenschap steunt de totstandkoming en ontwikkeling van doeltreffende internationale samenwerking op dit gebied ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid.
  • 2. 
    De Gemeenschap verbiedt elke rechtstreekse of onrechtstreekse uitvoer van deze afvalstoffen naar de LGO, met uitzondering van de uitvoer van ongevaarlijke afvalstoffen die bestemd zijn voor opwerkingsoperaties, terwijl de autoriteiten van de LGO terzelfder tijd de rechtstreekse of onrechtstreekse invoer in hun land van deze, uit de Gemeenschap of enig ander land afkomstige afvalstoffen verbieden, onverminderd de specifieke internationale verplichtingen die terzake in de bevoegde internationale forums zijn aangegaan of in de toekomst zullen worden aangegaan.
  • 3. 
    Ten aanzien van de Gemeenschap is Verordening (EEG) nr. 259/93 van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap(9) van toepassing.
  • 4. 
    In de LGO die ten gevolge van hun grondwettelijke status geen partij zijn bij het Verdrag van Bazel(10), zorgen de relevante autoriteiten ervoor dat de noodzakelijke interne wetgeving en administratieve voorschriften voor de tenuitvoerlegging van deze verplichting worden aangenomen.
  • 5. 
    Daarnaast bevorderen de betrokken lidstaten dat de LGO's de noodzakelijke interne wetgeving en administratieve voorschriften aannemen voor de tenuitvoerlegging van:
  • a) 
    Verordening (EEG) nr. 259/93:
  • i) 
    artikel 13 voor wat de overbrenging van afvalstoffen binnen de lidstaten en binnen de LGO betreft;
  • ii) 
    artikel 18 voor wat de uitvoer van afvalstoffen uit de LGO naar de ACS-landen betreft;
  • b) 
    Verordening (EG) nr. 1420/1999(11);
  • c) 
    Verordening (EG) nr. 1547/1999(12);
  • d) 
    Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad(13) met inachtneming van de in artikel 16 daarvan vastgestelde termijnen voor de omzetting.
  • 6. 
    Ten aanzien van de invoer in de Gemeenschap van gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen bestemd voor definitieve verwijdering uit de LGO, zijn de artikelen 1 tot en met 12 en 25 tot en met 39 van Verordening (EEG) nr. 259/93 en Besluit nr. 94/774/EG van de Commissie(14) van toepassing.
  • 7. 
    Een of meer landen of gebieden overzee en de lidstaat waartoe zij grondwettelijk behoren, mogen nationale procedures toepassen op de uitvoer van afvalstoffen van de LGO naar die lidstaat.

In dit geval geeft de betrokken lidstaat binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit de Commissie kennis van de toepasselijke wetgeving of van enige andere toekomstige nationale wetgeving, met inbegrip van elke wijziging daarvan.

Artikel 40

Maatregelen van de LGO

  • 1. 
    Gelet op de huidige ontwikkelingsbehoeften van de LGO kunnen de bevoegde autoriteiten van de LGO ten aanzien van de invoer van producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit andere landen of gebieden overzee de douanerechten of kwantitatieve beperkingen handhaven of invoeren die zij noodzakelijk achten.
  • 2. 
    a) De handelsregeling die de LGO ten opzichte van de Gemeenschap toepassen, mag niet tot enige discriminatie tussen de lidstaten leiden, noch minder gunstig zijn dan de behandeling van de meestbegunstigde natie.
  • b) 
    Onverminderd de specifieke bepalingen van dit besluit, discrimineert de Gemeenschap op handelsgebied in geen enkel opzicht tussen de LGO.
  • c) 
    Het bepaalde onder a) belet niet dat een LGO voor bepaalde andere landen of gebieden overzee of andere ontwikkelingslanden een regeling toepast die gunstiger is dan die welke aan de Gemeenschap is toegekend.
  • 3. 
    De autoriteiten van de LGO stellen de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit in kennis van de douanetarieven en van de kwantitatieve beperkingen die zij toepassen.

Zij stellen de Commissie eveneens in kennis van nadien in deze maatregelen aangebrachte wijzigingen, wanneer deze geschieden.

Artikel 41

Toezichtclausule

  • 1. 
    De in artikel 35 bedoelde producten van oorsprong uit de LGO en de in artikel 36 bedoelde producten die niet van oorsprong zijn uit de LGO, kunnen aan bijzonder toezicht worden onderworpen. De Commissie besluit, in overleg met de autoriteiten van het LGO en de lidstaat waarmee het verbonden is, op welke producten dit toezicht van toepassing is.
  • 2. 
    Artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Raad van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek(15) is van toepassing.
  • 3. 
    De Commissie en de autoriteiten van de LGO waarborgen de doeltreffendheid van dit toezicht; daartoe passen zij de in de bijlagen III en IV vastgestelde methoden voor administratieve samenwerking toe.

Artikel 42

Vrijwaringsmaatregelen

  • 1. 
    Indien de toepassing van dit besluit in een sector van economische activiteit van de Gemeenschap of van een of meer lidstaten ernstige verstoringen teweegbrengt, of hun externe financiële stabiliteit in gevaar brengt, of indien er moeilijkheden rijzen die in een sector van activiteit van de Gemeenschap of in een regio ervan tot een verslechtering dreigen te leiden, kan de Commissie op verzoek van een of meer lidstaten of op eigen initiatief de vereiste vrijwaringsmaatregelen nemen of de betrokken lidstaten machtigen dergelijke maatregelen te nemen, zulks overeenkomstig de volgende leden.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 moeten bij voorrang die maatregelen worden gekozen die in de werking van de associatie en van de Gemeenschap zo weinig mogelijk verstoringen teweegbrengen. Deze maatregelen mogen geen grotere draagwijdte hebben dan strikt noodzakelijk is om de aan het licht getreden moeilijkheden te verhelpen. De maatregelen mogen niet verder gaan dan het intrekken van de bij dit besluit toegekende preferenties.
  • 3. 
    Wanneer vrijwaringsmaatregelen worden vastgesteld of gewijzigd, wordt aan de belangen van de minst ontwikkelde LGO bijzondere aandacht geschonken.
  • 4. 
    De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de Gemeenschap die voortvloeien uit de WTO-regels, met inbegrip van de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen(16). Zij vormen geen beletsel voor de toepassing van de regelgeving houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en van de daaruit voortvloeiende communautaire of nationale voorschriften, of voor de toepassing van op grond van artikel 235 van het Verdrag vastgestelde specifieke regelgeving voor goederen die verkregen zijn door de bewerking van landbouwproducten.
  • 5. 
    a) Indien een lidstaat de Commissie verzoekt om toepassing van vrijwaringsmaatregelen, stelt de Commissie de Raad, de lidstaten en de autoriteiten van de LGO hiervan in kennis binnen drie werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek van de lidstaat, en verzoekt zij de autoriteiten van de LGO om alle door hen belangrijk geachte informatie over de betreffende situatie te verstrekken.
  • b) 
    Indien de Commissie op eigen initiatief handelt, stelt zij de betrokken LGO en de lidstaten zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.
  • c) 
    Indien de autoriteiten van de LGO daarom verzoeken, wordt een partnerschapswerkgroep als bedoeld in artikel 7, lid 3, bijeengeroepen, met inachtneming van de in dit artikel bepaalde termijnen. Het resultaat van de werkgroep wordt toegezonden aan het raadgevend comité van artikel 43. In dit geval wordt de in lid 9 van dit artikel bepaalde termijn met 10 werkdagen verlengd. Terzelfder tijd doet zij de lidstaten een uitnodiging toekomen voor een vergadering van het comité van artikel 43.

De lidstaten en de LGO motiveren hun verzoek om de toepassing van vrijwaringsmaatregelen door de Commissie de nodige inlichtingen te verstrekken, of anderszins.

  • 6. 
    De Commissie brengt de Raad, de lidstaten en de autoriteiten van de LGO onverwijld op de hoogte van haar besluit de nodige vrijwaringsmaatregelen te nemen. Het besluit is onmiddellijk van toepassing.
  • 7. 
    Een lidstaat kan het in lid 6 bedoelde besluit van de Commissie doorverwijzen naar de Raad binnen tien werkdagen na de datum van kennisgeving van het besluit.
  • 8. 
    Indien de Commissie binnen eenentwintig werkdagen geen besluit neemt of de klacht afwijst, of indien zij besluit dat geen vrijwaringsmaatregelen dienen te worden toegepast, kan de lidstaat die het verzoek bij de Commissie heeft ingediend, dit voorleggen aan de Raad.
  • 9. 
    In de in de leden 7 en 8 genoemde gevallen kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid binnen eenentwintig werkdagen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 43

Comité

  • 1. 
    Wat betreft de in artikel 42 genoemde zaken wordt de Commissie bijgestaan door een comité.
  • 2. 
    De artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG zijn van toepassing op de activiteiten van het comité.
  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Hoofdstuk 2

Handel in diensten en vestigingsvoorschriften

Artikel 44

Algemene doelstelling

Het op lange termijn op dit gebied te bereiken doel is de geleidelijke liberalisatie van de handel in diensten, waarbij de doelstellingen van het lokale beleid van de LGO moeten worden geëerbiedigd en rekening moet worden gehouden met hun ontwikkelingsniveau, alsmede met de WTO-verplichtingen van de Gemeenschap, haar lidstaten en, in voorkomend geval, de LGO.

Artikel 45

Algemene beginselen inzake vestiging en dienstverlening

  • 1. 
    Voor de toepassing van dit besluit gelden de volgende definities:
  • a) 
    "vennootschappen of ondernemingen": vennootschappen of ondernemingen naar burgerlijk of handelsrecht, met inbegrip van publieke of andere vennootschappen, coöperaties en andere rechtspersonen of verenigingen naar publiek- of privaatrecht, met uitzondering van vennootschappen zonder winstoogmerk;

"vennootschappen of ondernemingen van de lidstaten": vennootschappen of ondernemingen die volgens het recht van een lidstaat zijn opgericht en die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging in een lidstaat hebben; ingeval zij in een lidstaat slechts hun statutaire zetel hebben, dient hun activiteit een daadwerkelijke en voortdurende band met de economie van deze lidstaat te vertonen;

"vennootschappen of ondernemingen van de LGO": vennootschappen of ondernemingen die volgens het in dat LGO geldende recht zijn opgericht en die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging in dat LGO hebben; ingeval zij in dat LGO slechts hun statutaire zetel hebben, dient hun activiteit een daadwerkelijke en voortdurende band met de economie van dat LGO te vertonen;

  • b) 
    "inwoners van een LGO": gewoonlijk in een LGO verblijvende personen die onderdanen zijn van een lidstaat of wier juridische status specifiek is voor een LGO. Deze definitie laat de rechten die voortvloeien uit het burgerschap van de Unie in de zin van het Verdrag onverlet.
  • 2. 
    Wat de regeling voor vestiging en dienstverlening betreft, geldt overeenkomstig artikel 183, onder 5), van het Verdrag en onder voorbehoud van lid 3:
  • a) 
    de Gemeenschap past ten aanzien van de LGO de verbintenissen toe die in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) zijn aangegaan, onder de in die Overeenkomst bepaalde voorwaarden en overeenkomstig dit besluit; bij de toepassing van deze verbintenissen passen de lidstaten tussen inwoners, vennootschappen en ondernemingen uit de LGO geen discriminatie toe.
  • b) 
    de autoriteiten van de LGO behandelen vennootschappen, onderdanen en ondernemingen uit de lidstaten op een niet minder gunstige wijze dan vennootschappen, onderdanen en ondernemingen uit derde landen en passen ten aanzien van vennootschappen en ondernemingen uit en onderdanen van de lidstaten geen discriminatie toe.
  • 3. 
    Ter bevordering of ondersteuning van de plaatselijke werkgelegenheid kunnen de autoriteiten van een LGO ten behoeve van hun ingezetenen en van lokale activiteiten, regelingen vaststellen.

In dat geval worden de regelingen die de autoriteiten van een LGO goedkeuren, door hen ter kennis gebracht van de Commissie, die de lidstaten daarvan op de hoogte stelt.

  • 4. 
    Voor de beroepen van arts, tandarts, verloskundige, verpleegkundige voor algemene medische zorg, apotheker en dierenarts stelt de Raad met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie de lijst vast van voor de LGO-ingezetenen specifieke beroepskwalificaties die in de lidstaten moeten worden erkend.

Artikel 46

Zeevervoer

Doel van de samenwerking op dit gebied is het verzekeren van een harmonieuse ontwikkeling van efficiënte en betrouwbare scheepvaartdiensten onder economisch bevredigende voorwaarden, door de actieve deelname van alle partijen te vergemakkelijken, overeenkomstig het beginsel van onbeperkte toegang tot de handel op een commerciële basis.

Deze bepaling is niet van toepassing op Groenland.

Hoofdstuk 3

Handelsgerelateerde gebieden

Artikel 47

Lopende betalingen en kapitaalverkeer

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 2:
  • a) 
    leggen de lidstaten en de autoriteiten van de LGO geen beperkingen op aan betalingen in vrij convertibele munt op de lopende rekening van de betalingsbalans tussen onderdanen van de Gemeenschap en de LGO;
  • b) 
    leggen de lidstaten en de autoriteiten van de LGO, wat betreft transacties op de kapitaalrekening van de betalingsbalans, geen beperkingen op aan het vrije verkeer van kapitaal voor directe investeringen in vennootschappen die in overeenstemming met de wetten van het gastland of -gebied zijn opgericht en investeringen die overeenkomstig de bepalingen van dit besluit zijn verricht; ook verbinden zij zich ertoe geen beperkingen op te leggen aan de liquidatie of repatriëring van deze investeringen en alle daaruit voortvloeiende opbrengsten.
  • 2. 
    De Gemeenschap, de lidstaten en de LGO kunnen mutatis mutandis de in de artikelen 57, 58, 59, 60 en 301 van het Verdrag bedoelde maatregelen treffen overeenkomstig de daarin bepaalde voorwaarden. Indien een of meer van de LGO of een of meer lidstaten in ernstige betalingsbalansproblemen verkeren of dreigen te verkeren, kunnen de autoriteiten van het LGO, de lidstaat of de Gemeenschap, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel, de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten en de artikelen VIII en XIV van het Internationaal Monetair Fonds, evenzo beperkingen instellen ten aanzien van de lopende betalingen, die van beperkte duur zijn en niet verder gaan dan hetgeen strikt noodzakelijk is voor een herstel van de situatie van de betalingsbalans. De autoriteiten van het LGO, de lidstaat en de Gemeenschap stellen elkaar daarvan in kennis wanneer zij deze maatregelen nemen, en voorzien zo spoedig mogelijk in een tijdschema voor opheffing van de betrokken maatregelen.

Artikel 48

Mededingingsbeleid

  • 1. 
    De invoering en toepassing van een goed mededingingsbeleid en goede mededingingsregels is van groot belang voor het bevorderen en waarborgen van een gunstig investeringsklimaat, een duurzaam industrialisatieproces en transparante markttoegang.
  • 2. 
    Met het oog op de opheffing van concurrentieverstoringen geven de Gemeenschap en de LGO, rekening houdende met de verschillende ontwikkelingsniveaus en economische behoeften van de LGO, uitvoering aan nationale, territoriale en regionale regelgeving en beleid, omvattende het toezicht op en, onder bepaalde omstandigheden, het verbod van overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Dit verbod heeft tevens betrekking op misbruik van een machtspositie op het grondgebied van de Gemeenschap of van een LGO.

Artikel 49

Bescherming van intellectuele-eigendomsrechten

  • 1. 
    Op passende en doeltreffende wijze dient te worden voorzien in de bescherming van intellectuele-, industriële- en commerciële-eigendomsrechten, met inbegrip van de middelen om deze rechten te handhaven; daartoe dienen de strengste internationale normen in aanmerking te worden genomen, teneinde verstoringen en belemmeringen in het bilaterale handelsverkeer te verminderen.
  • 2. 
    Intellectuele-eigendomsrechten omvatten in het bijzonder auteursrechten, met inbegrip van auteursrechten op het gebied van computerprogramma's en naburige rechten, gebruiksmodellen, octrooien, met inbegrip van biotechnologische uitvindingen, industriële tekeningen en modellen, geografische aanduidingen, met inbegrip van oorsprongsbenamingen, fabrieksmerken, handelsmerken en dienstmerken, topografieën van geïntegreerde schakelingen, juridische bescherming van gegevensbanken en bescherming tegen oneerlijke mededinging als bedoeld in artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, en bescherming van niet-openbaargemaakte informatie over knowhow.

Artikel 50

Normalisatie en certificatie

Op het gebied van normalisatie, certificatie en kwaliteitsborging wordt nauwer samengewerkt, teneinde onnodige technische belemmeringen op te heffen en de verschillen die op deze gebieden bestaan te verminderen en aldus het handelsverkeer te vergemakkelijken.

Artikel 51

Handel en milieu

De ontwikkeling van de internationale handel dient op zodanige wijze te worden bevorderd dat duurzaam en goed beheer van het milieu is gewaarborgd, overeenkomstig internationale verdragen en verbintenissen op dit gebied, daarbij de verschillende ontwikkelingsniveaus van de LGO in acht nemende. De bijzondere vereisten en behoeften van de LGO dienen in aanmerking te worden genomen bij ontwerp en uitvoering van milieumaatregelen.

De beginselen van Rio in aanmerking genomen, beoogt de samenwerking dat het handels- en milieubeleid wordt aangevuld door met name versterking van de kwaliteitscontrole op goederen en diensten vanuit het oogpunt van milieubescherming en verbetering van milieuvriendelijke productiemethoden.

Artikel 52

Handel en arbeidsnormen

Nationaal en internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen moeten worden geëerbiedigd, in het bijzonder wat betreft de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, het recht van organisatie en collectieve onderhandeling, de afschaffing van dwangarbeid, de meest schrijnende vormen van kinderarbeid, de minimumleeftijd waarop kinderen werkzaamheden kunnen verrichten en non-discriminatie op het gebied van werkgelegenheid.

Artikel 53

Consumentenbeleid en bescherming van de gezondheid van consumenten

Op het gebied van het consumentenbeleid en de bescherming van de gezondheid van consumenten wordt nauwer samengewerkt, waarbij rekening dient te worden gehouden met de in de LGO en de EG geldende wetgeving.

Artikel 54

Verbod op verkapte protectionistische maatregelen

De bepalingen van dit hoofdstuk mogen geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel vormen.

Hoofdstuk 4

Monetaire en fiscale vraagstukken

Artikel 55

Fiscale uitzonderingsclausule

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 54 is de meestbegunstigingsbehandeling die overeenkomstig het bepaalde in dit besluit wordt toegekend niet van toepassing op belastingvoordelen die de lidstaten of de autoriteiten van de LGO verlenen of in de toekomst kunnen verlenen op basis van overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belastingheffing, andere belastingregelingen of de geldende belastingwetgeving.
  • 2. 
    Niets in dit besluit mag worden geïnterpreteerd als een beletsel voor het treffen of doen nakomen van maatregelen ter voorkoming van belastingontduiking of belastingfraude overeenkomstig de fiscale bepalingen van overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belastingheffing, andere belastingregelingen of de plaatselijk geldende belastingwetgeving.
  • 3. 
    Niets in dit besluit mag worden geïnterpreteerd als een beletsel voor de respectieve bevoegde autoriteiten om bij de toepassing van de relevante bepalingen van hun belastingwetgeving onderscheid te maken tussen belastingplichtigen die in een verschillende situatie verkeren, in het bijzonder ten aanzien van hun woonplaats of de plaats waar hun kapitaal is geïnvesteerd.

Artikel 56

Belasting- en douaneregeling aangaande door de Gemeenschap gefinancierde opdrachten

  • 1. 
    De LGO passen op door de Gemeenschap gefinancierde opdrachten een belasting- en douaneregeling toe die niet minder gunstig is dan die welke ten aanzien van de meestbegunstigde staat of ten aanzien van de internationale ontwikkelingsorganisaties waarmee zij betrekkingen onderhouden, wordt toegepast. Voor de bepaling van de regeling die van toepassing is op de meestbegunstigde natie blijven de door de bevoegde autoriteiten van het betrokken LGO ten aanzien van andere ontwikkelingslanden toegepaste regelingen buiten beschouwing.
  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1 geldt aangaande de door de Gemeenschap gefinancierde opdrachten de volgende regeling:
  • a) 
    op de opdrachten worden in het begunstigde LGO geen bestaande of nog in te voeren zegel- en registratierechten of fiscale heffingen van gelijke werking toegepast; deze opdrachten worden evenwel overeenkomstig de in het LGO geldende wetten geregistreerd en voor de registratie kan een retributie worden geheven die overeenkomt met de beloning voor de verrichte dienst;
  • b) 
    winsten en/of inkomens die voortvloeien uit de uitvoering van de opdrachten zijn belastbaar volgens de nationale belastingregeling van het betrokken LGO, indien de natuurlijke of rechtspersonen die deze winsten en/of inkomens hebben gerealiseerd, in dit LGO over een vaste vestiging beschikken of indien de uitvoeringsduur van de opdrachten meer dan zes maanden bestrijkt;
  • c) 
    ondernemingen die materiaal moeten invoeren met het oog op de uitvoering van opdrachten voor werken komen, indien zij daarom verzoeken, voor de regeling voor tijdelijke invoer met vrijstelling in aanmerking, zoals deze is geregeld in de wetgeving voor genoemd materiaal in het begunstigde LGO;
  • d) 
    professioneel materiaal dat nodig is voor de uitvoering van de in een opdracht voor diensten omschreven taken, wordt in het begunstigde LGO dan wel de begunstigde landen of gebieden overzee overeenkomstig de wetgeving van het betrokken LGO ingevoerd met vrijstelling van belastingen, invoerrechten, douanerechten en andere heffingen van gelijke werking, voor zover deze belastingen, rechten en heffingen niet een beloning voor verrichte diensten vormen;
  • e) 
    de invoer in het kader van de uitvoering van een opdracht voor leveringen wordt in het begunstigde LGO met vrijstelling van douanerechten, invoerrechten, belastingen of fiscale rechten van gelijke werking toegelaten. De opdracht voor leveringen die van oorsprong zijn uit het betrokken LGO, wordt gegund op basis van de prijs af fabriek, vermeerderd met de fiscale rechten die in voorkomend geval in het LGO op deze leveringen van toepassing zijn;
  • f) 
    de aankoop van brandstoffen, smeermiddelen en bitumineuze bindmiddelen alsook in het algemeen van alle producten die in het kader van een opdracht voor werken worden gebruikt, wordt geacht op de lokale markt te zijn geschied; hierop is de belastingregeling krachtens de in het begunstigde LGO geldende wetgeving van toepassing;
  • g) 
    invoer van persoonlijke bagage en voorwerpen voor persoonlijk en huishoudelijk gebruik door andere dan ter plaatse aangeworven natuurlijke personen die belast zijn met de uitvoering van de in een opdracht voor diensten omschreven taken alsmede door de leden van hun gezin, geschiedt overeenkomstig de wetgeving die van kracht is in het begunstigde LGO met vrijdom van douanerechten of invoerrechten, belastingen en andere fiscale rechten van gelijke werking.
  • 3. 
    Niet in de leden 1 en 2 genoemde aangelegenheden blijven onderworpen aan de wetgeving van het betrokken LGO.
  • 4. 
    Functionarissen van de Commissie, waaronder lokaal personeel, zijn onderworpen aan geen enkele belasting die wordt geheven in het land of gebied waar zij zijn gestationeerd.

Hoofdstuk 5

Beroepsopleiding, begunstigden van communautaire programma's en overige bepalingen

Artikel 57

Beroepsopleiding

Personen uit de LGO die onderdaan zijn van een lidstaat, krijgen in de Gemeenschap beroepsopleiding op dezelfde basis als onderdanen van de betrokken lidstaat wanneer zij kunnen voldoen aan de voor die onderdanen geldende voorwaarden, met inbegrip van eventuele voorwaarden betreffende verblijf binnen de Gemeenschap of de EER.

Artikel 58

Voor de LGO opengestelde programma's

Personen uit de LGO, alsmede, waar van toepassing, relevante openbare en/of particuliere lichamen en instanties in een LGO krijgen, overeenkomstig de voorschriften van de programma's en regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee zij verbonden zijn, toegang tot de in bijlage II F genoemde communautaire programma's en eventuele vervolgprogramma's.

De lijst van deze programma's kan door de Commissie op verzoek van een LGO of van een lidstaat of op eigen initiatief worden gewijzigd.

Artikel 59

Euro-Info-correspondentiecentra (EICC)

Op verzoek van de autoriteiten van een LGO kan, volgens de procedures vastgesteld in Deel III, titel I, een Euro-Info-Correspondentiecentrum (hierna ook "EICC" genoemd) worden gevestigd in een LGO. Gedeeltelijke financiering van de host-structuur voor het EICC is mogelijk in het kader van de subsidies verleend uit hoofde van het EPD of van de regionale samenwerking.

De taken van de EICC, de instrumenten en diensten die ter beschikking staan van de EICC, alsmede de vestigingsvoorwaarden en selectiecriteria van de host-structuur worden genoemd in bijlage V.

Artikel 60

COB en TCL

Op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de LGO kunnen deze gebruik maken van de diensten van het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven (COB) en het Technisch centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (TCL), genoemd in artikel 1 van bijlage III bij de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst.

Eventuele kosten tengevolge van door het COB of het TCL aan de LGO verleende diensten worden gefinancierd uit de middelen waarin wordt voorzien bij bijlage II A.

DEEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 61

Wijziging van de status

Indien een LGO onafhankelijk wordt:

  • a) 
    kan de bij dit besluit vastgestelde regeling voorlopig onder de door de Raad vastgestelde voorwaarden van toepassing blijven;
  • b) 
    stelt de Raad met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, de nodige aanpassingen van dit besluit vast, inzonderheid van de in bijlage II A vermelde bedragen.

Artikel 62

Herziening

Vóór 31 december 2007 stelt de Raad, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, de bepalingen vast waarin met het oog op de verdere toepassing van de in de artikelen 182 tot en met 186 van het Verdrag vervatte beginselen moet worden voorzien. In dit verband stelt de Raad met name de procedures vast voor het geval dat een LGO zich, overeenkomstig de voor dat LGO geldende constitutionele voorschriften, aansluit bij een speciale preferentiële regeling tussen de Gemeenschap en diverse partners in de regio waartoe het behoort. In dit kader houdt de Raad met name rekening met de internationale verplichtingen die de Gemeenschap, haar lidstaten en, in voorkomend geval, de LGO, zijn aangegaan, ook in WTO-verband.

Artikel 63

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 2 december 2001. Het is van toepassing tot en met 31 december 2011.

Artikel 64

Bekendmaking

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Brussel, 27 november 2001.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    Neyts-Uyttebroeck
  • (1) 
    PB L 263 van 19.9.1991, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd en verlengd bij Besluit 2001/161/EG (PB L 58 van 28.2.2001, blz. 21).
  • (2) 
    PE 228.210, 1.12.1998.
  • (3) 
    Nog niet gepubliceerd (C5-0070-2001/2033 (COS)).
  • (4) 
    Besluit 97/803/EG van de Raad van 29 november 1997 tot tussentijdse herziening van Besluit 91/482/EEG betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap (PB L 329 van 29.11.1997, blz. 50).
  • (5) 
    PB L 184 van 7.7.1999, blz. 23.
  • (6) 
    PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.
  • (7) 
    Besluit 93/626/EEG van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake biologische diversiteit. Publicatieblad L 309 van 13.12.1993, blz. 175.
  • (8) 
    PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580/2000 (PB L 298 van 25.11.2000, blz. 5).
  • (9) 
    PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Besluit 1999/816/EG van de Commissie (PB L 316 van 10.12.1999, blz. 45).
  • (10) 
    Besluit 93/98/EEG van de Raad van 1 februari 1993 betreffende de sluiting namens de Gemeenschap van het Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Verdrag van Bazel) Publikatieblad L 039 van 16.02.1993, blz. 202.
  • (11) 
    Verordening (EG) nr. 1420/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de overbrenging van bepaalde soorten afvalstoffen naar een aantal niet OESO-landen (PB L 166 van 1.7.1999, blz. 6). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1800/2001 (PB L 244 van 14.9.2001, blz. 19).
  • (12) 
    Verordening (EG) nr. 1547/1999 van de Commissie van 12 juli 1999 tot vaststelling van de controleprocedures, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad, die moeten worden toegepast voor de overbrenging van bepaalde soorten afvalstoffen naar bepaalde landen waarvoor Besluit C(92) 39 def. van de OESO niet geldt (PB L 185 van 17.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1800/2001).
  • (13) 
    Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PB L 332 van 28.12.2000, blz. 81).
  • (14) 
    Beschikking 94/774/EG van de Commissie van 24 november 1994 betreffende het model van een uniform begeleidend document als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen, binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PB L 310 van 3.12.1994, blz. 70).
  • (15) 
    PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 993/2001 (PB L 141 van 28.5.2001).
  • (16) 
    PB L 336 van 23.12.1994, blz. 184.

BIJLAGE I A

LIJST VAN DE IN ARTIKEL 1 BEDOELDE LANDEN EN GEBIEDEN

  • Groenland
  • Nieuw-Caledonië en onderhorigheden
  • Frans-Polynesië,
  • Franse Zuidelijke en Zuidpoolgebieden,
  • Wallis-archipel en Futuna-eiland
  • Mayotte
  • Saint-Pierre-et-Miquelon.
  • Aruba,
  • Nederlandse Antillen:
  • Bonaire
  • Curaçao
  • Saba
  • Sint-Eustatius
  • Sint-Maarten
  • Anguilla
  • Caymaneilanden
  • Falklandeilanden
  • Zuid-Georgië en Zuidelijke Sandwicheilanden
  • Montserrat
  • Pitcairn
  • Saint Helena, Ascension, Tristan da Cunha
  • Brits Antarctica
  • Britse gebieden in de Indische Oceaan
  • Turks- en Caicoseilanden
  • Britse Maagdeneilanden

BIJLAGE I B

LIJST VAN DE VOOR DE TOEPASSING VAN DIT BESLUIT IN ARTIKEL 3, LID 3, ALS MINST ONTWIKKELD AANGEMERKTE LGO

  • Anguilla
  • Mayotte
  • Montserrat
  • Saint Helena, Ascension, Tristan da Cunha
  • Turks- en Caicoseilanden
  • Wallis-archipel en Futuna-eiland
  • Saint-Pierre-et-Miquelon

BIJLAGE II A

FINANCIËLE STEUN VAN DE GEMEENSCHAP: NEGENDE EOF

Artikel 1

Verdeling over de verschillende instrumenten

  • 1. 
    Voor de doelstellingen vermeld in dit besluit en voor de periode van vijf jaar van 1 maart 2000 tot en met 28 februari 2005 wordt het totale bedrag van de financiële steun van de Gemeenschap in het kader van het negende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat bij het Intern Akkoord is vastgesteld op 175 miljoen EUR, als volgt verdeeld.
  • a) 
    153 miljoen EUR in de vorm van niet-terugvorderbare steun, waarvan:
  • i) 
    145 miljoen EUR voor programmeerbare langlopende ontwikkelingssteun, humanitaire hulp, spoedhulp, hulp aan vluchtelingen en aanvullende steun bij fluctuaties van de exportopbrengsten. Dit bedrag wordt met name benut voor de financiering van de maatregelen bedoeld in de enkelvoudige programmeringsdocumenten (EPD's).
  • ii) 
    8 miljoen EUR voor de financiering van steun voor regionale ontwikkeling en integratie, met inbegrip van de acties inzake dialoog en partnerschap van artikel 7.
  • b) 
    20 miljoen EUR is bestemd voor de financiering van de in bijlage II C bedoelde LGO-investeringsfaciliteit.
  • c) 
    2 miljoen EUR is bestemd voor studies of technische bijstand op initiatief of voor rekening van de Commissie, met name voor een algemene evaluatie van het besluit, die uiterlijk twee jaar voor het verstrijken ervan wordt uitgevoerd.
  • 2. 
    Voorts dient het totale bedrag van de financiële steun uit hoofde van het 9e EOF, plus eventuele uit vorige fondsen overeenkomstig het Intern Akkoord aan het 9e EOF overgedragen saldi, de periode 2000-2007 te bestrijken. Vóór het verstrijken van het 9e EOF beoordelen de lidstaten in welke mate de vastleggingen en betalingen zijn gerealiseerd. De behoefte aan nieuwe middelen ter ondersteuning van de financiële samenwerking wordt bekeken in het licht van deze beoordeling; hierbij wordt naar behoren rekening gehouden met de middelen van het 9e EOF die vastgelegd noch uitbetaald zijn.
  • 3. 
    Vóór het verstrijken van het 9e EOF bepalen de lidstaten een datum waarna er geen middelen van het 9e EOF meer mogen worden vastgelegd.
  • 4. 
    Indien de in lid 1 bedoelde middelen vóór het verstrijken van de looptijd van dit besluit uitgeput zijn, neemt de Raad passende maatregelen.

Artikel 2

Beheerders van de middelen

De Bank beheert de uit eigen middelen verstrekte leningen en de in het kader van de LGO-investeringsfaciliteit gefinancierde maatregelen. Alle andere financieringsmiddelen uit hoofde van dit besluit worden beheerd door de Commissie.

Artikel 3

Toewijzing aan de LGO

  • 1. 
    Het bedrag van 145 miljoen EUR genoemd in artikel 1, lid 1, onder i), van deze bijlage wordt toegewezen op basis van de behoeften en de prestaties van de LGO, overeenkomstig onderstaande criteria:
  • a) 
    Een bedrag A van 66,1 miljoen EUR wordt verdeeld onder de LGO waarvan de economische ontwikkeling de ernstigste achterstand vertoont, dat wil zeggen waarvan volgens de beschikbare statistieken het bruto nationaal product (BNP) per inwoner niet meer bedraagt dan 75 % van het BNP per inwoner van de Gemeenschap.
  • b) 
    Een bedrag B van 61 miljoen EUR wordt verdeeld onder de LGO waarvan het BNP per inwoner niet meer bedraagt dan dat van de Gemeenschap, en is bestemd voor de financiering van prioritaire maatregelen op het gebied van sociale ontwikkeling en milieubescherming in het kader van de armoedebestrijding.
  • c) 
    Bij de verdeling van de bedragen A en B wordt rekening gehouden met de omvang van de bevolking, de hoogte van het BNP, het gebruik van de eerdere EOF's, de naleving van de beginselen van goed internationaal financieel en fiscaal beheer, de beperkingen als gevolg van geografische kenmerken en de geschatte absorptiecapaciteit en de noodzaak van een zachte overgang om te voorkomen dat Nieuw-Caledonië, Frans Polynesië en de Nederlandse Antillen te kampen zouden krijgen met een plotselinge aanzienlijke daling van de toegewezen middelen. De toewijzing dient efficiënte benutting in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel mogelijk te maken.
  • 2. 
    Voor Groenland wordt het vraagstuk van een eventuele toewijzing beoordeeld in het licht van de evaluatie waarin is voorzien in artikel 14 van het Protocol tot vaststelling van voorwaarden voor de uitoefening van de visserij voor de periode 2001-2006(1).
  • 3. 
    Een niet toegewezen reserve C van 17,9 miljoen EUR wordt ingesteld:
  • a) 
    financiering voor alle LGO van humanitaire hulp, spoedhulp en hulp aan vluchtelingen en in voorkomend geval aanvullende steun bij fluctuaties van de exportopbrengsten, overeenkomstig bijlage II D;
  • b) 
    nieuwe toewijzingen in verband met de ontwikkeling van de behoeften en prestaties van de LGO;

de prestaties worden op objectieve en transparante wijze beoordeeld op basis van de benuttingsgraad van de toegewezen middelen, de effectieve uitvoering van de lopende maatregelen, de vermindering van de armoede en de duurzaamheid van de ontwikkelingsmaatregelen;

  • c) 
    eventueel noodzakelijke maatregelen naar aanleiding van de in lid 2 bedoelde evaluatie;
  • d) 
    een reserve van ten hoogste 1 miljoen EUR wordt ingesteld ter financiering van rentesubsidies voor operaties die de Bank moet financieren uit haar eigen middelen overeenkomstig bijlage II B of uit hoofde van de LGO-investeringsfaciliteit.
  • 4. 
    De in het kader van het negende EOF toegewezen indicatieve bedragen worden, overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande leden en onverminderd de overdracht van de resterende middelen van eerdere EOF's, als volgt vastgesteld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • 5. 
    Naar aanleiding van een tussentijdse evaluatie kan de Commissie besluiten tot een van de in dit artikel genoemde bedragen afwijkende toewijzing van eventueel niet toegewezen resterende bedragen. De procedures voor deze evaluatie en de besluiten inzake de nieuwe toewijzing worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 24 van dit besluit.
  • (1) 
    Verordening (EG) nr. 1575/2001 van de Raad van 25 juni 2001 betreffende de sluiting van het vierde protocol tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de visserij zoals bedoeld in de Visserijovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, enerzijds, en de regering van Denemarken en de plaatselijke regering van Groenland, anderzijds (PB L 209 van 2.8.2001, blz. 1).

BIJLAGE II B

FINANCIËLE STEUN VAN DE GEMEENSCHAP: LENINGEN UIT DE EIGEN MIDDELEN VAN DE EUROPESE INVESTERINGSBANK (EIB)

Artikel 1

Bedrag

De leningen voor een maximaal bedrag van 20 miljoen EUR, waarin in artikel 5 van het intern akkoord is voorzien, kunnen door de EIB uit de eigen middelen worden toegekend overeenkomstig de voorwaarden van haar statuut en van deze bijlage.

Artikel 2

Europese Investeringsbank

  • 1. 
    De EIB:
  • a) 
    draagt met de door haar beheerde middelen bij tot de economische en industriële ontwikkeling van de LGO op territoriale en regionale basis; daartoe financiert zij, bij wijze van prioriteit, productieve projecten en programma's of andere investeringen gericht op het stimuleren van de particuliere sector in alle sectoren van de economie;
  • b) 
    brengt nauwe betrekkingen tot stand met de territoriale en regionale ontwikkelingsbanken en de financiële en bancaire instellingen van de LGO en de Gemeenschap;
  • c) 
    past, voorzover nodig, in overleg met het betrokken LGO, de in dit besluit omschreven regelingen en procedures betreffende de uitvoering van de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering aan, teneinde rekening te houden met de aard van de projecten en programma's en zich in het kader van de in haar reglementen vastgelegde procedures te richten naar de doelstellingen van dit besluit.
  • 2. 
    Voor de leningen van de EIB uit eigen middelen gelden de volgende procedures en voorwaarden.
  • a) 
    Het referentierentetarief is het tarief dat door de EIB wordt toegepast voor leningen tegen dezelfde voorwaarden wat munteenheid en aflossingsperiode betreft op de dag van ondertekening van de overeenkomst of op de datum van overboeking.
  • b) 
    Echter met dien verstande dat:
  • i) 
    projecten in de overheidssector in principe in aanmerking komen voor een rentesubsidie van 3 %;
  • ii) 
    voor projecten in de particuliere sector die betrekking hebben op herstructureringsmaatregelen in het kader van de privatisering of voor projecten met aanmerkelijke en duidelijk aantoonbare sociale of milieuvoordelen, de leningen kunnen worden verstrekt met een rentesubsidie waarvan de omvang en vorm afhankelijk zijn van de bijzondere kenmerken van het project. De rentesubsidie bedraagt echter niet meer dan 3 %.

De uiteindelijke rentevoet is in geen geval minder dan 50 % van het referentietarief.

  • c) 
    Het bedrag van de rentesubsidie wordt, na berekening van de waarde op het tijdstip van de overboeking van de lening, afgeboekt op het bedrag van de toewijzing voor rentesubsidies als bepaald in bijlage II A, artikel 3, lid 6, onder d), en rechtstreeks overgemaakt aan de EIB.

Rentesubsidies kunnen worden gekapitaliseerd of gebruikt in de vorm van niet-terugvorderbare hulp ter ondersteuning van projectgerelateerde technische bijstand, met name ten behoeve van financiële instellingen in de LGO.

  • d) 
    De looptijdvoorwaarden van de door de EIB uit eigen middelen verstrekte leningen worden vastgesteld op basis van de economische en financiële kenmerken van het project, maar mag niet meer dan 25 jaar bedragen. Voor deze leningen geldt gewoonlijk een aflossingsvrije periode, die wordt vastgesteld onder verwijzing naar de periode die voor de uitvoering van het project nodig is.
  • 3. 
    Voor door de EIB uit eigen middelen gefinancierde investeringen in overheidsbedrijven kunnen van het betrokken LGO specifieke projectgerelateerde garanties of verbintenissen worden verlangd.

Artikel 3

Regels inzake overmaking van deviezen

De betrokken LGO verbinden zich ertoe om ten aanzien van maatregelen uit hoofde van dit besluit waarvoor zij schriftelijk toestemming hebben verleend in het kader van dit besluit:

  • a) 
    de rente, provisies en aflossing van leningen vrij te stellen van nationale of lokale belastingen of fiscale heffingen die krachtens de wetgeving van het betrokken LGO of de betrokken LGO verschuldigd zijn;
  • b) 
    de begunstigden de beschikking te geven over de nodige deviezen voor de betaling van rente, provisies en aflossing van leningen, welke bedragen verschuldigd zijn uit hoofde van de financieringsovereenkomsten die gesloten zijn voor de uitvoering van projecten en programma's op hun grondgebied;
  • c) 
    de EIB de beschikking te geven over de nodige deviezen voor de overmaking van alle bedragen die zij in nationale valuta heeft ontvangen, tegen de wisselkoers die op het ogenblik van de overmaking van toepassing is op transacties tussen de euro of andere deviezen voor overmaking en de nationale valuta. Dit omvat alle soorten vergoedingen, zoals onder meer rente, dividend en provisies, alsmede de aflossing van leningen en de opbrengsten uit de verkoop van aandelen, welke bedragen verschuldigd zijn uit hoofde van de financieringsovereenkomsten die gesloten zijn voor de uitvoering van projecten en programma's op hun grondgebied.

BIJLAGE II C

FINANCIËLE STEUN VAN DE GEMEENSCHAP: DE LGO-INVESTERINGSFACILITEIT

Artikel 1

Doelstelling

Er wordt een LGO-investeringsfaciliteit ("faciliteit") ingesteld ter ondersteuning van commercieel levensvatbare ondernemingen in met name de particuliere sector, dan wel in de openbare sector, voor zover deze de ontwikkeling in de particuliere sector ondersteunen.

De financieringsvoorwaarden voor maatregelen in het kader van de faciliteit en voor leningen uit de eigen middelen van de EIB zijn vastgesteld in deze bijlage, in bijlage II B, en in de artikelen 29 en 30 van het intern akkoord. Deze middelen worden verstrekt aan daarvoor in aanmerking komende ondernemingen, direct dan wel indirect, via daarvoor in aanmerking komende investeringsfondsen en/of financiële tussenpersonen.

Artikel 2

Middelen van de faciliteit

  • 1. 
    De middelen van de faciliteit kunnen onder meer worden ingezet voor:
  • a) 
    de verstrekking van risicokapitaal in de vorm van:
  • i) 
    aandelenparticipaties in ondernemingen uit de LGO, met inbegrip van financiële instellingen;
  • ii) 
    bijdragen in semi-kapitaal aan ondernemingen uit de LGO, met inbegrip van financiële instellingen;
  • iii) 
    garanties en andere kredietaanvullingen die kunnen worden benut voor het dekken van politieke en andere investeringsgerelateerde risico's, ten behoeve van buitenlandse en plaatselijke investeerders of kredietverleners;
  • b) 
    de verstrekking van gewone leningen.
  • 2. 
    Aandelenparticipaties hebben gewoonlijk betrekking op niet-controlerende minderheidsbelangen en worden vergoed op basis van de resultaten van het betrokken project.
  • 3. 
    Bijdragen in semi-kapitaal kunnen bestaan uit voorschotten van aandeelhouders, converteerbare obligaties, voorwaardelijke, achtergestelde of participatieleningen of een soortgelijke vorm van bijstand. Deze bijstand kan met name bestaan uit:
  • a) 
    voorwaardelijke leningen, waarvan de aflossing en/of looptijd afhankelijk is van de vervulling van bepaalde voorwaarden met betrekking tot het resultaat van het project; in het specifieke geval van voorwaardelijke leningen voor pre-investeringsonderzoeken of andere projectgerelateerde technische bijstand, kan de aflossing worden geannuleerd indien de investering niet plaatsvindt;
  • b) 
    participatieleningen, waarvan de aflossing en/of looptijd afhankelijk is van de financiële rentabiliteit van het project;
  • c) 
    achtergestelde leningen, waarvan de terugbetaling pas plaatsvindt nadat de overige verstrekte kredieten zijn terugbetaald.
  • 4. 
    De vergoeding van elke maatregel wordt gespecificeerd bij het verstrekken van de lening, echter met dien verstande dat:
  • a) 
    in het geval van voorwaardelijke en participatieleningen de vergoeding gewoonlijk een vaste rentevoet van maximaal 3 % omvat, alsmede een variabele component die gerelateerd is aan het resultaat van het project;
  • b) 
    de rentevoet in het geval van achtergestelde leningen marktconform is.
  • 5. 
    De garanties zijn in overeenstemming met de verzekerde risico's en de bijzondere kenmerken van de maatregel.
  • 6. 
    De rentevoet van gewone leningen omvat een referentietarief dat door de EIB wordt toegepast voor vergelijkbare leningen waarvoor dezelfde voorwaarden gelden inzake aflossingsvrije en aflossingsperiodes, alsmede een door de EIB vastgestelde opwaardering.
  • 7. 
    Voor gewone leningen gelden in de volgende gevallen concessionele voorwaarden:
  • a) 
    in het geval van infrastructuurprojecten in de minst ontwikkelde landen, wanneer deze een essentiële voorwaarde zijn voor de ontwikkeling van de particuliere sector. In deze gevallen wordt de rentevoet van de lening verlaagd met 3 %;
  • b) 
    in het geval van projecten die betrekking hebben op herstructureringsmaatregelen in het kader van de privatisering of projecten met aanmerkelijke en duidelijk aantoonbare sociale of milieuvoordelen. In deze gevallen worden de leningen verstrekt met een rentesubsidie waarvan de omvang en vorm afhankelijk zijn van de bijzondere kenmerken van het project. De rentesubsidie bedraagt echter niet meer dan 3 %.

De uiteindelijke rentevoet is in geen geval minder dan 50 % van het referentietarief.

  • 8. 
    De voor deze concessionele doeleinden ter beschikking gestelde middelen zijn afkomstig van de LGO-investeringsfaciliteit en bedragen niet meer dan 5 % van het totale bedrag dat wordt toegewezen voor de financiering van investeringen in het kader van de LGO-investeringsfaciliteit en uit de eigen middelen van de EIB.
  • 9. 
    Rentesubsidies kunnen worden gekapitaliseerd of gebruikt in de vorm van niet-terugvorderbare hulp ter ondersteuning van projectgerelateerde technische bijstand, met name ten behoeve van financiële instellingen in de LGO.

Artikel 3

Verrichtingen van de faciliteit

  • 1. 
    In het kader van de faciliteit wordt in alle sectoren van de economie steun verleend voor investeringen van particuliere en commercieel geleide publieke entiteiten, onder andere voor economische en technologische infrastructuur die opbrengsten genereert en voor de particuliere sector cruciaal is. De investeringsfaciliteit dient:
  • a) 
    te worden beheerd als een revolverend fonds en gericht te worden op financiële duurzaamheid. Voor de maatregelen in het kader van de investeringsfaciliteit gelden marktconforme voorwaarden; de maatregelen mogen niet leiden tot verstoringen op de lokale markten of het verplaatsen van particuliere financieringsbronnen;
  • b) 
    gericht te zijn op katalysering, door het aantrekken van plaatselijke langetermijnmiddelen te bevorderen en buitenlandse particuliere investeerders en kredietverleners te interesseren voor projecten in de LGO.
  • 2. 
    Bij het verstrijken van dit besluit en bij gebreke van een specifiek besluit van de Raad worden de cumulatieve netto terugbetalingen aan de faciliteit overgedragen naar het volgende financieel instrument voor de LGO.

Artikel 4

Regels inzake wisselkoersrisico

Teneinde de gevolgen van wisselkoersschommelingen zo veel mogelijk te beperken, worden de problemen in verband met het wisselkoersrisico als volgt aangepakt:

  • a) 
    in het geval van aandelenparticipaties die gericht zijn op de versterking van de eigen middelen van een onderneming, komt het wisselkoersrisico in het algemeen voor rekening van de faciliteit;
  • b) 
    in het geval van financiering met risicodragend kapitaal ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf, wordt het wisselkoersrisico in het algemeen gedeeld door enerzijds de Gemeenschap en anderzijds de overige betrokken partijen. Gemiddeld wordt het wisselkoersrisico gelijkelijk gedeeld;
  • c) 
    voor zover haalbaar en passend, met name in landen die de kenmerken vertonen van macro-economische en financiële stabiliteit, worden in het kader van de investeringsfaciliteit leningen verstrekt in de lokale munteenheden van de LGO, teneinde aldus het wisselkoersrisico de facto weg te nemen.

BIJLAGE II D

FINANCIËLE STEUN VAN DE GEMEENSCHAP: AANVULLENDE STEUN BIJ FLUCTUERENDE EXPORTOPBRENGSTEN

Artikel 1

Principes

  • 1. 
    De mate van afhankelijkheid van de economie van een LGO van de export van goederen, in het bijzonder van landbouw- en mijnbouwproducten, is een belangrijk criterium bij de vaststelling van de toewijzing voor langetermijnontwikkeling.
  • 2. 
    Om de negatieve effecten van de instabiliteit van de exportopbrengsten te reduceren en de uitvoering van een door een inkomstendaling in gevaar gebracht ontwikkelingsprogramma te garanderen, kan uit de programmeerbare middelen voor de langetermijnontwikkeling van een land aanvullende financiële steun worden vrijgemaakt op basis van artikel 2 en artikel 3.

Artikel 2

Criteria

  • 1. 
    Aanvullende financiële middelen worden vrijgemaakt indien sprake is van:
  • een daling van 10 % (of 2 % in het geval van de minst ontwikkelde landen) van de exportopbrengsten uit goederen, vergeleken met het rekenkundig gemiddelde van de opbrengsten in de eerste drie jaar van de eerste vier jaar voorafgaande aan het toepassingsjaar;

hetzij

  • een daling van 10 % (of 2 % in het geval van de minst ontwikkelde landen) van de exportopbrengsten van alle landbouw- en mijnbouwproducten, vergeleken met het rekenkundig gemiddelde van de opbrengsten in de eerste drie jaar van de eerste vier jaar voorafgaande aan het toepassingsjaar voor landen wier opbrengsten uit landbouw- en mijnbouwproducten meer dan 40 % vertegenwoordigen van de totale exportopbrengsten uit goederen.
  • 2. 
    Het recht op aanvullende financiële middelen is beperkt tot vier opeenvolgende jaren.
  • 3. 
    De aanvullende financiële middelen worden opgenomen in de openbare rekeningen van het betrokken land. Zij worden gebruikt overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen krachtens artikel 23 van dit besluit. Bij overeenstemming tussen de partijen kunnen de middelen worden gebruikt voor financiering van in de nationale begroting opgenomen programma's. Een deel van de aanvullende financiële middelen kan echter ook worden bestemd voor specifieke sectoren.

Artikel 3

Voorschotten

Het systeem voor de toewijzing van aanvullende financiële middelen dient te voorzien in voorschotten ter dekking van eventuele vertragingen bij de verkrijging van handelsstatistieken en om ervoor te zorgen dat de betrokken middelen kunnen worden opgenomen in de begroting van het jaar volgende op het toepassingsjaar. Voorschotten worden vrijgemaakt op basis van door de autoriteiten van de LGO opgestelde en bij de Commissie ingediende voorlopige exportstatistieken, in afwachting van de officiële definitieve geconsolideerde statistieken. Voorschotten bedragen maximaal 80 % van het geschatte bedrag van de aanvullende financiële middelen voor het toepassingsjaar. De aldus vrijgemaakte bedragen worden bij overeenstemming tussen de Commissie en de betrokken autoriteiten van de LGO aangepast in het licht van de definitieve geconsolideerde exportstatistieken en het definitieve cijfer van het overheidstekort.

Artikel 4

Herziening

De bepalingen van deze bijlage worden door de Raad uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de uitvoeringsbepalingen van artikel 23 van dit besluit opnieuw beoordeeld en kunnen daarna worden herzien op verzoek van de Commissie, een lidstaat of een LGO.

BIJLAGE II E

FINANCIËLE STEUN VAN DE GEMEENSCHAP: BEGROTINGSSTEUN VOOR ONTWIKKELINGSLANDEN

Behoudens eventuele wijzigingen van de begrotingsbepalingen komen de LGO in aanmerking voor de volgende, voor ontwikkelingslanden bestemde posten van de algemene begroting van de Europese gemeenschappen. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, komen de LGO in aanmerking voor financiering uit de algemene begroting ten gunste van ontwikkelingslanden.

  • 1. 
    Voedselhulp en humanitaire hulp (titel B7-21)
  • Besluit 1999/576/EG van de Raad van 29 juni 1999 inzake de ondertekening en de kennisgeving van voorlopige toepassing van het Voedselhulpverdrag 1999 namens de Europese Gemeenschap(1).
  • Besluit 2000/421/EG van de Raad van 13 juni 2000 inzake de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Voedselhulpverdrag 1999(2).
  • Verordening (EG) nr. 1292/96 van de Raad van 27 juni 1996 betreffende het voedselhulpbeleid en het beheer van de voedselhulp en van de specifieke acties ter ondersteuning van de voedselzekerheid(3).
  • Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp(4).
  • 2. 
    Communautaire maatregelen ten behoeve van niet-gouvernementele organisaties (hoofdstuk B7-60)
  • Resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 1992 over de rol van niet-gouvernementele organisaties bij de ontwikkelingssamenwerking(5).
  • Verordening (EG) nr. 1658/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende medefinanciering van acties op gebieden die voor de ontwikkelingslanden van belang zijn, met Europese niet-gouvernementele organisaties (NGO's) voor ontwikkeling(6).
  • 3. 
    Voorlichting en educatie op ontwikkelingsgebied (hoofdstuk B7-61)
  • Verordening (EG) nr. 2836/98 van de Raad van 22 december 1998 betreffende de integratie van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking(7).
  • 4. 
    Milieu (hoofdstuk B7-62)
  • Verordening (EG) nr. 2493/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 7 november 2000 betreffende maatregelen ter bevordering van de reële integratie van het milieuaspect in het ontwikkelingsproces in de ontwikkelingslanden(8).
  • Verordening (EG) nr. 2494/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 7 november 2000 betreffende maatregelen ter bevordering van het behoud en het duurzaam beheer van de tropische bossen en andere bossen in ontwikkelingslanden(9).
  • 5. 
    Gezondheidszorg en drugsbestrijding, bevolking en demografie in de ontwikkelingslanden (hoofdstuk B7-63)
  • Verordening (EG) nr. 2046/97 van de Raad van 13 oktober 1997 betreffende de Noord-Zuidsamenwerking op het gebied van de bestrijding van drugs en drugsverslaving(10).
  • Verordening (EG) nr. 550/97 van de Raad van 24 maart 1997 betreffende acties op het gebied van hiv/aids in de ontwikkelingslanden(11).
  • 6. 
    Specifieke steunmaatregelen op ontwikkelingsgebied (hoofdstuk B7-64)
  • Verordening (EG) nr. 2258/96 van de Raad van 22 november 1996 betreffende herstel- en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden(12).
  • Verordening (EG) nr. 1659/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende gedecentraliseerde samenwerking(13).
  • 7. 
    Bestrijding van het sekstoerisme in derde landen (artikel B7-626)
  • De activiteiten in het kader van de bestrijding van het kindersekstoerisme zullen worden voortgezet op basis van de mededeling van de Commissie van 26 mei 1999 en de conclusies van de Raad van 21 december 1999.
  • (1) 
    PB L 222 van 24.8.1999, blz. 38.
  • (2) 
    PB L 163 van 4.7.2000, blz. 37.
  • (3) 
    PB L 166 van 5.7.1996, blz. 1.
  • (4) 
    PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1.
  • (5) 
    PB C 150 van 15.6.1992, blz. 273.
  • (6) 
    PB L 213 van 30.7.1998, blz. 1. Verordening zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1726/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 234 van 1.9.2001, blz. 10).
  • (7) 
    PB L 354 van 30.12.1998, blz. 5.
  • (8) 
    PB L 288 van 15.11.2000, blz. 1.
  • (9) 
    PB L 288 van 15.11.2000, blz. 6.
  • (10) 
    PB L 287 van 21.10.1997, blz. 1.
  • (11) 
    PB L 85 van 27.3.1997, blz. 1.
  • (12) 
    PB L 306 van 28.11.1996, blz. 1.
  • (13) 
    PB L 213 van 30.7.1998, blz. 6.

BIJLAGE II F

OVERIGE HULP: DEELNEMING VAN DE GEMEENSCHAP AAN COMMUNAUTAIRE PROGRAMMA'S

De hieronder genoemde programma's, alsmede de vervolgprogramma's daarvoor, staan open voor de onderdanen van de LGO, binnen de quota van de lidstaten waarmee zij verbonden zijn.

  • 1. 
    Programma's op het gebied van onderwijs en opleiding
  • a) 
    Leonardo da Vinci, tweede fase van het communautaire actieprogramma inzake beroepsopleiding, ingesteld bij Besluit 1999/382/EG van de Raad van 26 april 1999(1)
  • b) 
    Europese trajecten in alternerende beroepsopleidingen, waaronder begrepen het leerlingwezen, ingesteld bij Beschikking 1999/51/EG van de Raad van 21 december 1998(2)
  • c) 
    Socrates, tweede fase van het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied, ingesteld bij Besluit 253/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000(3)
  • d) 
    het communautaire actieprogramma Jeugd, ingesteld bij Besluit 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000(4)
  • 2. 
    Programma's voor het bedrijfsleven
  • a) 
    Meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap (2001-2005), opgesteld bij Besluit 2000/819/EG van de Raad van 20 december 2000(5)
  • b) 
    Artisanat als bedoeld in het onder a) genoemde programma
  • c) 
    Euromanagement
  • d) 
    Seed Capital, overeenkomstig het derde meerjarenprogramma voor kleine en middelgrote ondernemingen, ingesteld bij Besluit 97/15/EG van de Raad van 9 december 1996(6)
  • 3. 
    Programma's op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie van het vijfde kaderprogramma

3.1. Thematische programma's

  • a) 
    Kwaliteit van het bestaan en beheer van de biologische hulpbronnen (1998-2002)(7)
  • b) 
    Een gebruikersvriendelijke informatiemaatschappij (1998-2002)(8)
  • c) 
    Concurrerende en duurzame groei (1998-2002)(9)
  • d) 
    Energie, milieu en duurzame ontwikkeling (1998-2002)(10), opgesteld bij Besluit 1999/17/EG van de Raad van 25 januari 1999

3.2. Horizontale programma's

  • a) 
    Bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek (1998-2002)(11)
  • b) 
    Bevordering van innovatie en stimulering van deelneming van het MKB (1998-2002)(12)
  • c) 
    Verhoging van het menselijk onderzoekpotentieel en verdieping van de fundamentele kennis op sociaal-economisch gebied (1998-2002)(13)
  • 4. 
    Programma's op het gebied van cultuur en audiovisuele media
  • a) 
    Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de bevordering van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en bevordering) (2001-2005)
  • b) 
    Cultuur 2000 (2000-2004), ingesteld bij Besluit nr. 508/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14.2.2000(14)
  • 5. 
    De programma's HRTP Japan (Human Resources Training Programme in Japan) en Topical Missions, ingesteld bij Besluit 92/278/EEG van de Raad van 18 mei 1992(15)
  • (1) 
    PB L 146 van 11.6.1999, blz. 33.
  • (2) 
    PB L 17 van 22.1.1999, blz. 45.
  • (3) 
    PB L 28 van 3.2.2000, blz. 1.
  • (4) 
    PB L 117 van 18.5.2000, blz. 1.
  • (5) 
    PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84.
  • (6) 
    PB L 6 van 10.1.1997, blz. 25.
  • (7) 
    PB L 64 van 12.3.1999, blz. 1.
  • (8) 
    PB L 64 van 12.3.1999, blz. 20.
  • (9) 
    PB L 64 van 12.3.1999, blz. 40.
  • (10) 
    PB L 64 van 12.3.1999, blz. 58.
  • (11) 
    PB L 64 van 12.3.1999, blz. 78.
  • (12) 
    PB L 64 van 12.3.1999, blz. 91.
  • (13) 
    PB L 64 van 12.3.1999, blz. 105.
  • (14) 
    PB L 63 van 10.3.2000, blz. 1.
  • (15) 
    PB L 144 van 26.5.1992, blz. 19.

BIJLAGE III

BETREFFENDE DE DEFINITIE VAN HET BEGRIP "PRODUCTEN VAN OORSPRONG" EN REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

INHOUD

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a) 
    "vervaardiging": elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;
  • b) 
    "materiaal": alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;
  • c) 
    "product": het verkregen product, ook indien het bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;
  • d) 
    "goederen": zowel materialen als producten;
  • e) 
    "douanewaarde": de waarde zoals bepaald volgens de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 (Overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);
  • f) 
    "prijs af fabriek": de prijs die voor het product af fabriek is betaald aan de fabrikant in wiens onderneming de laatste be- of verwerking is verricht, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;
  • g) 
    "waarde van de materialen": de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in het betrokken gebied is betaald;
  • h) 
    "waarde van de materialen van oorsprong": de waarde van deze materialen als omschreven onder g), welke omschrijving van dienovereenkomstige toepassing is;
  • i) 
    "toegevoegde waarde": de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van de in de Gemeenschap, de ACS-staten of de LGO ingevoerde materialen uit derde landen;
  • j) 
    "hoofdstukken" en "posten": de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen vormt, in deze bijlage het "geharmoniseerd systeem" of "GS" genoemd;
  • k) 
    "ingedeeld": de indeling van een product of materiaal onder een bepaalde post;
  • l) 
    "zending": producten die gelijktijdig van een exporteur naar een geadresseerde worden verzonden of die vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadresseerde dekt, of bij gebreke daarvan, een enkele factuur;
  • m) 
    "gebieden": ook de territoriale wateren.

TITEL II

OMSCHRIJVING VAN HET BEGRIP "PRODUCTEN VAN OORSPRONG"

Artikel 2

Algemene voorwaarden

  • 1. 
    Voor de toepassing van de bepalingen inzake de samenwerking op het gebied van de handel van het besluit worden de volgende producten geacht van oorsprong te zijn uit de LGO:
  • a) 
    geheel en al in de LGO verkregen producten in de zin van artikel 3 van deze bijlage;
  • b) 
    in de LGO verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de LGO een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 4 van deze bijlage.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 worden de gebieden van de LGO als één gebied beschouwd.
  • 3. 
    Producten van oorsprong die vervaardigd zijn van materialen die geheel en al zijn verkregen in twee of meer LGO of die daar een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, worden geacht van oorsprong te zijn uit het LGO waar de laatste be- of verwerking heeft plaatsgevonden, mits deze be- of verwerking meer inhoudt dan de in artikel 5 van deze bijlage genoemde be- of verwerkingen.

Artikel 3

Geheel en al verkregen producten

  • 1. 
    Als geheel en al in de LGO, de Gemeenschap of de ACS-staten verkregen worden beschouwd:
  • a) 
    aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen minerale producten;
  • b) 
    aldaar geoogste producten van het plantenrijk;
  • c) 
    aldaar geboren en opgefokte levende dieren;
  • d) 
    producten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren;
  • e) 
    producten van de aldaar bedreven jacht en visserij;
  • f) 
    producten van de zeevisserij en andere door hun schepen buiten de territoriale wateren uit de zee gewonnen producten;
  • g) 
    producten, uitsluitend van de onder f) bedoelde producten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigd;
  • h) 
    aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;
  • i) 
    afval en schroot afkomstig van aldaar verrichte fabrieksbewerkingen;
  • j) 
    producten, gewonnen uit de zeebodem of -ondergrond buiten de territoriale wateren, mits zij het alleenrecht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;
  • k) 
    goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a) tot en met j) bedoelde producten zijn vervaardigd.
  • 2. 
    De termen "hun schepen" en "hun fabrieksschepen" in lid 1, onder f) en g), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:
  • a) 
    die in een LGO, een lidstaat of in een ACS-staat zijn ingeschreven of geregistreerd;
  • b) 
    die de vlag van een LGO, een lidstaat of van een ACS-staat voeren;
  • c) 
    die voor ten minste 50 percent toebehoren aan onderdanen van LGO, lidstaten of ACS-staten of aan een onderneming die haar hoofdkantoor in de LGO of in een van deze staten heeft en waarvan de voorzitter van de raad van bestuur of van toezicht en de meerderheid van de leden van deze raden onderdanen zijn van LGO, lidstaten of ACS-staten, en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebehoort aan lidstaten of ACS-staten of aan openbare lichamen of onderdanen van deze staten of LGO;
  • d) 
    waarvan de bemanning, met inbegrip van de kapitein en de officieren, voor ten minste 50 % uit onderdanen van landen of gebieden overzee, lidstaten of ACS-staten bestaat.
  • 3. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 2 kan een LGO, waarvan het aanbod aan de Gemeenschap om over een visserijovereenkomst te onderhandelen niet is aanvaard, vaartuigen van derde landen huren of leasen om in zijn exclusieve economische zone de visserij te beoefenen en verzoeken dat deze vaartuigen als "zijn vaartuigen" worden behandeld, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • het LGO heeft de Gemeenschap de gelegenheid geboden een visserijovereenkomst tot stand te brengen, en de Gemeenschap heeft dit aanbod niet aanvaard;
  • de bemanning, met inbegrip van de kapitein en de officieren, bestaat voor ten minste 50 % uit onderdanen van LGO, lidstaten of ACS-staten;
  • het charter- of leasecontract is door de Commissie aanvaard als een geschikte wijze om het vermogen van het betrokken LGO te ontwikkelen om voor eigen rekening te vissen, met name indien het betrokken LGO gedurende een beduidende periode verantwoordelijk is voor het nautische en commerciële beheer van het tot zijn beschikking gestelde vaartuig.

Artikel 4

Toereikende bewerking of verwerking

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze bijlage worden niet geheel en al verkregen producten geacht in de LGO, de Gemeenschap of de ACS-staten een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan, wanneer aan de voorwaarden van de lijst in aanhangsel 2 bij deze bijlage is voldaan.

Deze voorwaarden geven voor alle onder dit besluit vallende producten aan welke be- of verwerkingen niet van oorsprong zijnde materialen bij de vervaardiging van deze producten moeten ondergaan en zijn slechts op deze materialen van toepassing. Hieruit volgt dat wanneer een product dat de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de voorwaarden in die lijst voor dat product heeft voldaan, als materiaal gebruikt wordt bij de vervaardiging van een ander product, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het wordt verwerkt daarvoor niet gelden. Er wordt dan geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan kunnen zijn gebruikt.

  • 2. 
    In afwijking van het bepaalde in lid 1 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de lijst bij de vervaardiging van een bepaald product niet mogen worden gebruikt, in de volgende gevallen toch worden gebruikt:
  • a) 
    wanneer de totale waarde ervan niet meer dan 15 % bedraagt van de prijs af fabriek van het product;
  • b) 
    wanneer een in de lijst vermelde maximumwaarde voor niet van oorsprong zijnde materialen door de toepassing van dit lid niet wordt overschreden.
  • 3. 
    De leden 1 en 2 zijn van toepassing behoudens het bepaalde in artikel 5.

Artikel 5

Ontoereikende bewerking of verwerking

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 2 worden de volgende be- of verwerkingen beschouwd als ontoereikend om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 4 is voldaan:
  • a) 
    conserverende behandelingen die ervoor moeten zorgen dat de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat blijven;
  • b) 
    het splitsen en samenvoegen van colli;
  • c) 
    het wassen, schoonmaken; het stofvrij maken, verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;
  • d) 
    het strijken of persen van textiel;
  • e) 
    het schilderen of polijsten;
  • f) 
    het ontvliezen of doppen, het geheel of gedeeltelijk vermalen, het polijsten of vlampolijsten van granen of rijstdoppen;
  • g) 
    het kleuren van suiker of het vormen van suikerklonten; [het geheel of gedeeltelijk vermalen van suiker];
  • h) 
    het pellen, ontpitten of schillen van noten, vruchten of groenten;
  • i) 
    het aanscherpen, vermalen of versnijden;
  • j) 
    het zeven, sorteren, classificeren, assorteren; (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen);
  • k) 
    eenvoudig verpakken in flessen, blikken, zakken, etuis, dozen, bevestigen op kaartjes of plankjes, en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de opmaak;
  • l) 
    het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, logo's en soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op hun verpakkingen;
  • m) 
    eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten, indien een of meer bestanddelen van het mengsel niet voldoen aan de voorwaarden van deze bijlage om als producten van oorsprong uit de LGO, de Gemeenschap of de ACS-staten te worden beschouwd;
  • n) 
    het samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel dan wel het uit elkaar nemen van artikelen in onderdelen;
  • o) 
    het uitvoeren van twee of meer van de onder a) tot en met n) genoemde handelingen tezamen;
  • p) 
    het slachten van dieren.
  • 2. 
    Alle be- en verwerkingen die een product in de LGO, in de Gemeenschap en in de ACS-staten heeft ondergaan worden tezamen genomen om te bepalen of deze ontoereikend zijn in de zin van lid 1.

Artikel 6

Cumulatie van de oorsprong

  • 1. 
    Producten van oorsprong uit de Gemeenschap of de ACS-staten worden beschouwd van oorsprong te zijn uit de LGO indien zij in een aldaar verkregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, mits zij evenwel een be- of verwerking hebben ondergaan die ingrijpender is dan de in artikel 5 genoemde be- of verwerkingen.
  • 2. 
    Be- en verwerkingen die in de Gemeenschap of de ACS-staten zijn verricht worden geacht in de LGO te zijn verricht wanneer de materialen in de LGO een verdere be- of verwerking ondergaan.
  • 3. 
    Producten die op grond van lid 2 de oorsprong hebben verkregen worden uitsluitend als producten van oorsprong uit de LGO beschouwd, indien de in de LGO verrichte be- of verwerkingen ingrijpender zijn dan de in artikel 5 genoemde be- en verwerkingen.
  • 4. 
    De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op producten die onder de hoofdstukken 1 tot en met 24 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld indien de gebruikte materialen van oorsprong zijn uit de Gemeenschap en onder een uitvoerrestitutiesysteem voor landbouwproducten vallen, tenzij wordt bewezen dat voor de gebruikte materialen geen uitvoerrestitutie is ontvangen.

Met betrekking tot producten van hoofdstuk 17 van het GS en van de GS-rubrieken 1806 10 30 en 1806 10 90, wordt ACS/LGO/EG-cumulatie van oorsprong slechts toegestaan vanaf 1 februari 2002 en tot en met 31 december 2007 voor een jaarlijkse hoeveelheid van 28000 ton. Die jaarlijkse hoeveelheid wordt geleidelijk verminderd en ten slotte beëindigd volgens onderstaand schema:

21000 ton op 1 januari 2008;

14000 ton op 1 januari 2009;

7000 ton op 1 januari 2010;

0 ton op 1 januari 2011.

Die jaarlijkse hoeveelheden mogen niet naar het volgende jaar worden overgedragen.

Voor de toepassing van de regels inzake oorsprongscumulatie worden het vormen van suikerklonten en het vermalen van suiker als voldoende beschouwd om oorsprong uit een LGO te verlenen.

De Commissie stelt de nodige uitvoeringsregelingen vast.

  • 5. 
    Onverminderd eventuele in de vierde en vijfde alinea genoemde verhogingen is de ACS/LGO-cumulatie van de oorsprong voor onder GS-code 1006 ingedeelde producten vanaf 1 februari 2002 toegestaan tot een maximum van 160000 ton per jaar, uitgedrukt in gedopterijstequivalenten, in welke hoeveelheid het tariefcontingent begrepen is voor rijst van oorsprong uit de ACS-staten waarin de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst van Cotonou voorziet.

Elk jaar vindt voor de LGO een eerste afgifte van invoervergunningen plaats voor een hoeveelheid van 35000 ton in gedopterijstequivalent, waarvan 10000 ton, in gedopterijstequivalent, bestemd is voor de in bijlage I B genoemde minst ontwikkelde LGO. Alle overige invoervergunningen zullen worden verleend aan de Nederlandse Antillen en Aruba. Indien de ACS-staten hun rechtstreekse exportmogelijkheden op grond van het in de eerste alinea genoemde contingent niet benutten, kan de invoer uit de LGO de in de eerste alinea genoemde hoeveelheid van 160000 ton, met inbegrip van de eerder genoemde 35000 ton, bereiken, zonder af te doen aan de in de eerste alinea genoemde verhogingen.

De afgifte van invoervergunningen wordt op een zodanige manier over het jaar gespreid dat de markt niet uit evenwicht wordt gebracht.

De Commissie kan, volgens de procedure van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 3072/95, de in de eerste alinea vermelde hoeveelheid met ten hoogste 20000 ton gedopterijstequivalent verhogen, indien zij in april, en zodra zij voldoende zicht heeft op het lopende communautaire verkoopseizoen, vaststelt dat de communautaire markt daardoor niet zal worden verstoord.

Indien de Commissie vanaf 1 augustus vaststelt dat er op de communautaire markt een duidelijk tekort aan Indica-rijst dreigt, kan zij, in afwijking van het bepaalde in de eerste tot en met de vierde alinea en volgens de toepasselijke procedure voor het marktbeheer, de bovenvermelde hoeveelheden verhogen.

Voor de toepassing van dit lid en onverminderd artikel 5, lid 1, onder f, wordt de verwerking tot volwitte en halfwitte rijst als voldoende beschouwd om oorsprong uit een LGO te verlenen.

De noodzakelijke uitvoeringsbepalingen worden door de Commissie volgens dezelfde procedure vastgesteld.

De in dit lid genoemde hoeveelheden mogen niet naar het volgende jaar worden overgedragen.

Artikel 7

Determinerende eenheid

  • 1. 
    De determinerende eenheid voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage is het product dat bij het vaststellen van de indeling in de nomenclatuur volgens het geharmoniseerd systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.

Hieruit vloeit voort dat:

  • a) 
    wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, volgens het geharmoniseerde systeem onder één enkele post wordt ingedeeld, het geheel de determinerende eenheid vormt;
  • b) 
    wanneer een zending uit een aantal identieke producten bestaat die onder dezelfde post van het geharmoniseerd systeem worden ingedeeld, elk product voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage afzonderlijk moet worden genomen.
  • 2. 
    Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.

Artikel 8

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines of voertuigen worden geleverd, die deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en waarvan de prijs is inbegrepen in de prijs daarvan of niet afzonderlijk in rekening wordt gebracht, worden geacht een geheel te vormen met het betrokken materieel of de betrokken machines of voertuigen.

Artikel 9

Stellen of assortimenten

Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, worden als van oorsprong beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt evenwel als van oorsprong beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15 procent van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.

Artikel 10

Neutrale elementen

Om de oorsprong van een product te bepalen behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van de bij de vervaardiging van dat product gebruikte

  • a) 
    energie en brandstof,
  • b) 
    fabrieksuitrusting,
  • c) 
    machines en werktuigen,
  • d) 
    goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen.

TITEL III

TERRITORIALE VOORWAARDEN

Artikel 11

Territorialiteitsbeginsel

  • 1. 
    Aan de in titel II genoemde voorwaarden met betrekking tot het verkrijgen van de oorsprong moet zonder onderbreking in de LGO zijn voldaan, behoudens het bepaalde in artikel 6.
  • 2. 
    Indien uit de LGO, de Gemeenschap of de ACS-staten naar een ander land uitgevoerde producten van oorsprong terugkeren, worden zij geacht geen product van oorsprong meer te zijn, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:
  • a) 
    de terugkerende goederen dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen; en
  • b) 
    de goederen, in de periode dat zij in dat andere land waren of waren uitgevoerd, geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke nodig waren om ze in goede staat te bewaren.

Artikel 12

Rechtstreeks vervoer

  • 1. 
    De preferentiële regeling waarin de bepalingen inzake handelssamenwerking van het besluit voorzien is uitsluitend van toepassing op producten of materialen die aan de voorwaarden van deze bijlage voldoen en die rechtstreeks, zonder enig ander gebied aan te doen, tussen de grondgebieden van de LGO, van de Gemeenschap of van de ACS-staten zijn vervoerd. Producten die één enkele zending vormen, kunnen evenwel via een ander grondgebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dit grondgebied, mits zij in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren.

Het is evenwel toegestaan producten van oorsprong uit een LGO, de Gemeenschap of een ACS-staat via een pijpleiding door een ander grondgebied te vervoeren.

  • 2. 
    Het bewijs dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:
  • a) 
    een grensoverschrijdend vervoersdocument voor het vervoer van het land of gebied van uitvoer door het land van doorvoer;
  • b) 
    hetzij een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat dat de volgende gegevens bevat:
  • i) 
    een nauwkeurige omschrijving van de goederen;
  • ii) 
    de data waarop de producten gelost en opnieuw geladen zijn, in voorkomend geval onder vermelding van de gebruikte schepen of andere vervoermiddelen; en
  • iii) 
    een verklaring betreffende de omstandigheden waaronder de goederen in het land van doorvoer hebben verbleven;
  • c) 
    hetzij, bij gebreke van bovenstaande documenten, elk ander document dat tot bewijs kan dienen.

Artikel 13

Tentoonstellingen

  • 1. 
    Op producten van oorsprong die vanuit een LGO naar een tentoonstelling in een ander land dan een LGO, een ACS-staat of een lidstaat zijn verzonden en die na de tentoonstelling voor invoer in de Gemeenschap zijn verkocht, zijn de bepalingen van het besluit bij invoer in de Gemeenschap van toepassing voor zover ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
  • a) 
    een exporteur deze producten vanuit een LGO naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en daar heeft tentoongesteld;
  • b) 
    die exporteur de producten aan een persoon in de Gemeenschap heeft verkocht of op andere wijze afgestaan;
  • c) 
    de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan zijn verzonden; en
  • d) 
    de producten, vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.
  • 2. 
    Een bewijs van de oorsprong wordt overeenkomstig de bepalingen van titel IV afgegeven of opgesteld en op de gebruikelijke wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend. Op dit bewijs zijn de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd betreffende de aard van de goederen en de omstandigheden waaronder zij zijn tentoongesteld.
  • 3. 
    Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.

TITEL IV

BEWIJS VAN OORSPRONG

Artikel 14

Algemene voorwaarden

  • 1. 
    Producten van oorsprong uit de LGO komen bij invoer in de Gemeenschap voor de voordelen van dit besluit in aanmerking op vertoon van:
  • a) 
    een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in aanhangsel 3 bij deze bijlage is opgenomen; hetzij
  • b) 
    in de in artikel 19, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur, waarvan de tekst in aanhangsel 4 is opgenomen, op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument waarin de goederen voldoende duidelijk zijn omschreven om ze te kunnen identificeren (hierna "factuurverklaring" genoemd).
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 komen producten van oorsprong in de zin van deze bijlage in de in artikel 25 bedoelde gevallen voor de voordelen van dit besluit in aanmerking zonder dat een van de hierboven genoemde documenten behoeft te worden overgelegd.

Artikel 15

Procedure voor de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1. 
    Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van het LGO van uitvoer op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde vertegenwoordiger.
  • 2. 
    Te dien einde vult de exporteur of diens gemachtigde vertegenwoordiger zowel het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 als het aanvraagformulier in. Modellen van beide formulieren zijn in aanhangsel 3 opgenomen. Deze formulieren worden overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage ingevuld. Indien zij met de hand worden ingevuld, dient dit met inkt en in blokletters te gebeuren. De goederen moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak en er mogen geen regels worden opengelaten. Indien dit vak niet geheel is ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en wordt het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.
  • 3. 
    Exporteurs die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoeken, moeten op verzoek van de douaneautoriteiten van het LGO van uitvoer waar dit certificaat is afgegeven, te allen tijde de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan alle andere voorwaarden van deze bijlage is voldaan.
  • 4. 
    Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten van het LGO van uitvoer afgegeven indien de betrokken goederen kunnen worden aangemerkt als producten van oorsprong uit de LGO, de Gemeenschap of de ACS-staten en aan de andere voorwaarden van deze bijlage wordt voldaan.
  • 5. 
    De met de afgifte van EUR.1-certificaten belaste douaneautoriteiten nemen de nodige maatregelen om te controleren of de producten van oorsprong zijn en of aan de andere voorwaarden van deze bijlage is voldaan. Hiertoe zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. De met de afgifte van EUR.1-certificaten belaste douaneautoriteiten zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de goederen bestemde vak zo is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.
  • 6. 
    De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.
  • 7. 
    Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen daadwerkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat ze zullen worden uitgevoerd.

Artikel 16

Afgifte achteraf van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1. 
    In afwijking van artikel 15, lid 7, kan een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, indien
  • a) 
    dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd; hetzij
  • b) 
    ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wel was afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard.
  • 2. 
    Bij toepassing van lid 1 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de goederen waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 betrekking heeft, alsmede de reden van zijn aanvraag.
  • 3. 
    De douaneautoriteiten gaan niet eerder tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 over dan nadat zij hebben vastgesteld dat de in de aanvraag van de exporteur voorkomende gegevens overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.
  • 4. 
    Op a posteriori afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 moet een van de volgende vermeldingen worden aangebracht in het vak "Opmerkingen" (vak 7) van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1:

"EXPEDIDO A POSTERIORI", /"UDSTEDT EFTERFØLGENDE", /"NACHTRÄGLICH AUSGESTELLT", /" ΕΚΔΟΘΕΝ ΕΚ ΤΩΝ ΥΣΤΕΡΩΝ", /"ISSUED RETROSPECTIVELY", /"DÉLIVRÉ A POSTERIORI", /"RILASCIATO A POSTERIORI", /"AFGEGEVEN A POSTERIORI", /"EMITIDO A POSTERIORI", /"ANNETTU JÄLKIKÄTEEN", /"UTFÄRDAT I EFTERHAND".

  • 5. 
    De in lid 4 bedoelde vermelding wordt aangebracht in het vak "Opmerkingen" van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

Artikel 17

Afgifte van een duplicaat van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

  • 1. 
    In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur de douaneautoriteiten die dit certificaat hadden afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.
  • 2. 
    Op het duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 moet een van de volgende vermeldingen worden aangebracht in het vak "Opmerkingen" (vak 7):

"DUPLICADO", "DUPLIKAT", "ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ", "DUPLICATE", "DUPLICATA", "DUPLICATO", "DUPLICAAT", "SEGUNDA VIA", "KAKSOISKAPPALE".

  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde vermelding wordt aangebracht in het vak "Opmerkingen" van het duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
  • 4. 
    Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oorspronkelijke EUR.1-certificaat, is geldig vanaf die datum.

Artikel 18

Afgifte van een EUR.1-certificaat aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong

Voor producten van oorsprong die in de Gemeenschap of in een LGO onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong door een of meer EUR.1-certificaten worden vervangen bij verzending van deze goederen of een gedeelte daarvan naar een andere plaats in de Gemeenschap of de LGO. Deze vervangingscertificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat toezicht houdt op de goederen.

Artikel 19

Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring

  • 1. 
    De in artikel 14, lid 1, onder b) genoemde factuurverklaring kan worden opgesteld door:
  • a) 
    een toegelaten exporteur in de zin van artikel 20, of door
  • b) 
    een willekeurige exporteur voor zendingen bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6000 EUR bedraagt.
  • 2. 
    Een factuurverklaring kan worden opgesteld indien de betrokken goederen als van oorsprong in de LGO, de ACS-staten of de Gemeenschap kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van deze bijlage voldoen.
  • 3. 
    De exporteur die de factuurverklaring opstelt moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land of gebied van uitvoer steeds bereid zijn de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van deze bijlage is voldaan.
  • 4. 
    Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in aanhangsel 4 is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen taalversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land of gebied van uitvoer. Indien de factuurverklaring met de hand wordt opgesteld, moet dit met inkt en in blokletters geschieden.
  • 5. 
    De factuurverklaring wordt door de exporteur eigenhandig ondertekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 20 behoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle factuurverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze eigenhandig had ondertekend.
  • 6. 
    Een factuurverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij of na de uitvoer van de goederen waarop zij betrekking heeft, doch dient binnen twee jaar na de invoer van deze producten in het land van invoer te worden aangeboden.

Artikel 20

Toegelaten exporteur

  • 1. 
    Exporteurs die veelvuldig goederen verzenden waarop de bepalingen inzake handelssamenwerking van het besluit van toepassing zijn, en die naar het oordeel van de douaneautoriteiten de nodige garanties bieden in verband met de controle op de oorsprong van de goederen en de naleving van de andere voorwaarden van deze bijlage, kan door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer vergunning worden verleend factuurverklaringen op te stellen, ongeacht de waarde van de betrokken goederen. Een exporteur die een dergelijke vergunning aanvraagt, moet naar genoegen van de douaneautoriteiten alle waarborgen bieden die nodig zijn voor het controleren van de status van oorsprong van de producten en ten aanzien van het voldoen aan de overige vereisten van deze bijlage.
  • 2. 
    De douaneautoriteiten kennen aan het verlenen van de status van toegelaten exporteur de door hen nodig geachte voorwaarden verbinden.
  • 3. 
    De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe dat in de factuurverklaringen wordt vermeld.
  • 4. 
    De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.
  • 5. 
    De douaneautoriteiten kunnen de vergunning steeds intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet meer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet meer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning niet op de juiste wijze gebruikt.

Artikel 21

Geldigheid van het bewijs van oorsprong

  • 1. 
    Een bewijs van oorsprong is tien maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer en moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.
  • 2. 
    Bewijzen van de oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van overmacht of buitengewone omstandigheden.
  • 3. 
    In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van de oorsprong aanvaarden wanneer de goederen vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.

Artikel 22

Doorvoerprocedure

Wanneer de goederen een ander LGO of een andere ACS-staat dan het land van oorsprong binnenkomen, gaat een nieuwe geldigheidsperiode van vier maanden in op de datum waarop de douaneautoriteiten van het land van doorvoer in het vak "Opmerkingen" (vak 7) van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 het volgende hebben aangebracht:

  • de vermelding "transit",
  • de naam van het land van doorvoer,
  • het officiële stempel, waarvan een voorbeeld tevoren overeenkomstig artikel 31 aan de Commissie is toegezonden,
  • de datum van deze verklaringen.

Artikel 23

Overlegging van het bewijs van oorsprong

Bewijzen van de oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze autoriteiten kunnen eisen dat het bewijs van de oorsprong wordt vertaald. Zij kunnen voorts eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de goederen aan de voorwaarden voor de toepassing van het besluit voldoen.

Artikel 24

Invoer in deelzendingen

Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten als bedoeld in algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVIII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerd systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.

Artikel 25

Vrijstellingen

  • 1. 
    Goederen die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong behoeft te worden overgelegd, voor zover aan zulke goederen ieder handelskarakter vreemd is en verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voor de toepassing van deze bijlage voldoen en er over de juistheid van deze verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.
  • 2. 
    Als invoer waaraan ieder handelskarakter vreemd is wordt beschouwd de invoer van incidentele aard van goederen die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de geadresseerde, de reiziger of de leden van hun gezin, mits noch de aard, noch de hoeveelheid van de goederen op commerciële doeleinden wijzen.
  • 3. 
    Bovendien mag de totale waarde van de betrokken goederen niet meer bedragen dan 500 EUR voor kleine zendingen en 1200 EUR voor de inhoud van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 26

Inlichtingen ten behoeve van de cumulatie

  • 1. 
    Wanneer artikel 2, lid 2, of artikel 6, lid 1, wordt toegepast, wordt het bewijs dat de materialen uit andere LGO, de Gemeenschap of de ACS-staten van oorsprong zijn in de zin van deze bijlage geleverd door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of door een leveranciersverklaring, waarvan het model in aanhangsel 5 A is opgenomen, afgegeven door de exporteur in het land waaruit de materialen afkomstig zijn.
  • 2. 
    Wanneer artikel 2, lid 2, of artikel 6, lid 1, wordt toegepast, wordt het bewijs van de be- of verwerking in het andere LGO, de Gemeenschap of de ACS-staten geleverd door de leveranciersverklaring, waarvan het model in aanhangsel 5 B is opgenomen, afgegeven door de exporteur in het land waaruit de materialen afkomstig zijn.
  • 3. 
    Voor elke zending van materialen moet door de leverancier een afzonderlijke leveranciersverklaring worden opgesteld, hetzij op de handelsfactuur betreffende deze zending hetzij op een bijlage bij deze factuur, hetzij op een pakbon of op een ander handelsdocument inzake deze zending waarin de betrokken goederen voldoende nauwkeurig zijn omschreven om geïdentificeerd te kunnen worden.
  • 4. 
    De leveranciersverklaring kan op een voorgedrukt formulier worden gesteld.
  • 5. 
    De leveranciersverklaring wordt van een handtekening voorzien. Wanneer de factuur en de leveranciersverklaring per computer worden opgemaakt, behoeft de leveranciersverklaring niet van een handtekening te worden voorzien indien de douaneautoriteiten in het land of gebied waar de leveranciersverklaring wordt opgesteld weten wie de verantwoordelijke is binnen de onderneming van de leverancier. Deze douaneautoriteiten kunnen de toepassingsvoorwaarden van dit lid vaststellen.
  • 6. 
    De leveranciersverklaring wordt ingediend bij het bevoegde douanekantoor in het LGO van uitvoer waarbij het verzoek om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is ingediend.
  • 7. 
    Leveranciersverklaringen en inlichtingenbladen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit overeenkomstig artikel 23 van Bijlage II bij Besluit 91/482/EEG zijn afgegeven, blijven geldig.
  • 8. 
    Voor de toepassing van artikel 6, lid 4, eerste alinea, wordt in vak 7, "Opmerkingen", van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 een van de volgende zinnen opgenomen:

"RESTITUCIÓN A LA EXPORTACIÓN NO PAGADA", /"EKSPORTRESTITUTION IKKE UDBETALT", /"KEINE AUSFUHRERSTATTUNG GEZAHLT", /"ΔΕΝ ΚΑΤΕΒΛΗΘΗ ΚΑΤΑ ΤΗΝ ΕΞΑΓΩΓΗ", /"EXPORT REFUND NOT PAID", /"RESTITUTION À L'EXPORTATION NON PAYÉE", /"RESTITUZIONE ALL'ESPORTAZIONE NON CORRISPOSTA", /"GEEN UITVOERRESTITUTIE BETAALD", /"RESTITUIÇÕES À EXPORTAÇÃO NÃO PAGAS", /"EI MAKSETTU VIENTITUKEA", /"EXPORTSTÖD EJ UTBETALAT".

Artikel 27

Bewijsstukken

De in artikel 15, lid 3 en artikel 19, lid 3 bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat goederen die door een EUR.1-certificaat of een factuurverklaring worden gedekt producten van oorsprong zijn uit een LGO, de Gemeenschap of een ACS-staat en aan de andere voorwaarden van deze bijlage voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:

  • a) 
    een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de goederen te verkrijgen;
  • b) 
    in een LGO, de Gemeenschap of een ACS-staat afgegeven of opgestelde, en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt;
  • c) 
    in een LGO, een ACS-staat of de Gemeenschap afgegeven of opgestelde, en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking van de materialen in een LGO, een ACS-staat of de Gemeenschap blijkt;
  • d) 
    EUR.1-certificaten of factuurverklaringen waaruit blijkt dat de gebruikte materialen van oorsprong zijn, die overeenkomstig deze bijlage in een LGO, de Gemeenschap of een ACS-staat zijn afgegeven of opgesteld.

Artikel 28

Bewaring van het bewijs van oorsprong en de bewijsstukken

  • 1. 
    Exporteurs die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoeken, bewaren de in artikel 15, lid 3, bedoelde documenten gedurende een periode van ten minste drie jaar.
  • 2. 
    Exporteurs die een factuurverklaring opstellen, bewaren een kopie van deze factuurverklaring en van de in artikel 19, lid 3, bedoelde documenten gedurende een periode van ten minste drie jaar.
  • 3. 
    De douaneautoriteiten van het LGO van uitvoer die een EUR.1-certificaat afgeven bewaren het in artikel 15, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende een periode van ten minste drie jaar.
  • 4. 
    De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de EUR.1-certificaten en factuurverklaringen die bij hen werden ingediend gedurende een periode van ten minste drie jaar.

Artikel 29

Verschillen en vormfouten

  • 1. 
    Geringe verschillen tussen de gegevens op de bewijzen van oorsprong en de gegevens op de documenten die met het oog op het vervullen van de invoerformaliteiten bij invoer bij het douanekantoor worden ingediend, maken het EUR.1-certificaat of de factuurverklaring niet automatisch ongeldig, indien blijkt dat het document wel degelijk met de aangebrachte goederen overeenstemt.
  • 2. 
    Kennelijke vormfouten zoals typefouten op het bewijs van de oorsprong maken dit document niet ongeldig indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de in daarin vermelde gegevens.

Artikel 30

In euro uitgedrukte bedragen

  • 1. 
    De in een nationale valuta van een lidstaat te gebruiken bedragen zijn de tegenwaarde in die nationale valuta van de in euro uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van oktober 1999.
  • 2. 
    De in euro uitgedrukte bedragen en de tegenwaarde in de nationale valuta van sommige lidstaten worden door het Comité Douanewetboek (afdeling oorsprong van goederen) op verzoek van de Commissie, een lidstaat of de LGO herzien. Bij deze herziening ziet het comité erop toe dat de te gebruiken bedragen in nationale valuta's niet worden verminderd en onderzoekt zij tevens of het wenselijk is de gevolgen van de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan in dit verband besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.
  • 3. 
    Indien de goederen gefactureerd zijn in de valuta van een andere lidstaat, aanvaardt het land van invoer het door de betrokken lidstaat medegedeelde bedrag.

TITEL V

REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 31

Mededeling van stempels en adressen

De LGO doen de Commissie afdrukken toekomen van de door hen gebruikte stempels alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en de controle van deze certificaten en de factuurverklaringen.

Certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden voor de toepassing van de preferentiële regeling aanvaard vanaf de ontvangst van deze informatie door de Commissie.

De Commissie deelt deze gegevens mee aan de douaneautoriteiten van de lidstaten.

Artikel 32

Controle van de bewijzen van oorsprong

  • 1. 
    Met het oog op de correcte toepassing van deze bijlage verlenen de LGO, de Gemeenschap en de ACS-staten elkaar, via de bevoegde douane-instanties, bijstand bij de controle op de echtheid van de EUR.1-certificaten en de factuurverklaringen en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

De geraadpleegde autoriteiten verstrekken de relevante gegevens over de omstandigheden waaronder het product is vervaardigd, met vermelding van met name de omstandigheden waaronder de regels van oorsprong in de verschillende betrokken LGO, lidstaten en ACS-staten in acht zijn genomen.

  • 2. 
    Bewijzen van oorsprong worden achteraf gecontroleerd door middel van steekproeven en wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken goederen of de naleving van de andere voorwaarden van deze bijlage.
  • 3. 
    Met het oog op de toepassing van lid 2 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het EUR.1-certificaat, de factuur, indien deze werd voorgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten, terug aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, in voorkomend geval onder vermelding van de formele of inhoudelijke redenen waarom een onderzoek wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze aanvraag om een controle achteraf alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van de oorsprong onjuist zijn.
  • 4. 
    De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Hiertoe zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten.
  • 5. 
    Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, stellen zij de importeur voor de betrokken goederen vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
  • 6. 
    De douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd worden zo spoedig mogelijk van de resultaten van de controle in kennis gesteld. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documenten al dan niet echt zijn, of de betrokken goederen beschouwd kunnen worden als producten van oorsprong uit de LGO, de Gemeenschap of de ACS-staten en of aan de andere voorwaarden van deze bijlage is voldaan.
  • 7. 
    Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na de datum van het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de goederen vast te stellen, kennen de aanvragende douaneautoriteiten de preferenties niet toe, behoudens buitengewone omstandigheden.
  • 8. 
    Indien de resultaten van de controle of andere beschikbare gegevens erop lijken te wijzen dat de bepalingen van deze bijlage worden geschonden, stelt het LGO op eigen initiatief of op verzoek van de Gemeenschap met de nodige spoed een onderzoek in of laat het een onderzoek instellen om eventuele schendingen vast te stellen en te voorkomen. De Commissie kan aan het onderzoek deelnemen.

Artikel 33

Controle van de leveranciersverklaring

  • 1. 
    De leveranciersverklaring kan steekproefsgewijs worden gecontroleerd, alsmede wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van het document of de juistheid of volledigheid van de gegevens over de oorsprong van de betrokken materialen.
  • 2. 
    De douaneautoriteiten aan wie een leveranciersverklaring wordt overgelegd, kunnen de douaneautoriteiten van de staat waar de verklaring werd opgesteld, verzoeken om afgifte van een inlichtingenblad volgens het model in aanhangsel 6. De douaneautoriteiten aan wie een leveranciersverklaring wordt overgelegd, kunnen ook de exporteur verzoeken een inlichtingenblad over te leggen, afgegeven door de douaneautoriteiten van de staat waar de verklaring is opgesteld.

Een kopie van het inlichtingenblad wordt ten minste drie jaar bewaard door het kantoor dat het heeft afgegeven.

  • 3. 
    De douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd worden zo spoedig mogelijk van de resultaten van de controle in kennis gesteld. Uit het antwoord moet duidelijk blijken of de verklaring betreffende de status van de materialen al dan niet juist is.
  • 4. 
    Voor controledoeleinden bewaren de leveranciers een kopie van het document dat de verklaring bevat alsmede elk document waaruit de werkelijke status van de goederen blijkt gedurende ten minste drie jaar.
  • 5. 
    De douaneautoriteiten van de staat waar de leveranciersverklaring is opgesteld, kunnen elk bewijs verlangen en alle controles uitvoeren die zij dienstig achten om de juistheid van de leveranciersverklaring te verifiëren.
  • 6. 
    Certificaten inzake goederenverkeer EUR. 1 die zijn afgegeven of opgesteld op grond van een onjuiste leveranciersverklaring, worden geacht ongeldig te zijn.

Artikel 34

Geschillenregeling

Geschillen ten aanzien van de in artikel 32 en 33 bedoelde controles die de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd en de douaneautoriteiten die de controle moeten uitvoeren niet onderling kunnen regelen, en problemen in verband met de interpretatie van deze bijlage worden voorgelegd aan het Comité Douanewetboek (afdeling oorsprong van goederen), ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2913/92.

Op de regeling van geschillen tussen de importeur en de douaneautoriteiten van de staat van invoer is in alle gevallen de wetgeving van de staat van invoer van toepassing.

Artikel 35

Sancties

Tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel goederen onder de preferentiële regeling te doen vallen, worden sancties getroffen.

Artikel 36

Vrije zones

  • 1. 
    De LGO en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat goederen die onder geleide van een bewijs van de oorsprong of een leveranciersverklaring worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.
  • 2. 
    In afwijking van het bepaalde in lid 1 geven de bevoegde autoriteiten, wanneer producten van oorsprong onder dekking van een oorsprongsbewijs in een vrije zone zijn ingevoerd een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw EUR.1-certificaat af, mits deze be- of verwerking in overeenstemming is met de bepalingen van deze bijlage.

Artikel 37

Afwijkingen

  • 1. 
    Wanneer zulks op grond van de ontwikkeling van bestaande industrieën of de vestiging van nieuwe industrieën gerechtvaardigd is, kan worden toegestaan dat van deze bijlage wordt afgeweken.

Een met redenen omkleed verzoek om afwijking kan, overeenkomstig lid 2, door de lidstaat of de autoriteiten van het betrokken LGO bij de Gemeenschap, worden ingediend.

De Gemeenschap willigt alle verzoeken in die overeenkomstig dit artikel gerechtvaardigd zijn, tenzij hierdoor ernstige schade kan ontstaan voor een gevestigde industrie van de Gemeenschap.

  • 2. 
    Om beoordeling van verzoeken om afwijking te vereenvoudigen, verstrekt de lidstaat of het LGO, met behulp van het formulier waarvan het model in aanhangsel 7 is opgenomen, ter staving van zijn verzoek zo volledig mogelijke gegevens die met name op de volgende punten betrekking hebben:
  • omschrijving van het eindproduct,
  • aard en hoeveelheid van de materialen van oorsprong uit derde landen,
  • aard en hoeveelheid van de materialen van oorsprong uit de ACS-staten, de Gemeenschap of de LGO of die aldaar een be- of verwerking hebben ondergaan,
  • fabricageprocédés,
  • toegevoegde waarde,
  • aantal werknemers van het betrokken bedrijf,
  • verwachte omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap,
  • andere mogelijke bronnen waaruit grondstoffen betrokken kunnen worden,
  • verantwoording van de duur van de gevraagde afwijking, rekening houdend met andere bronnen waaruit de materialen eventueel betrokken kunnen worden,
  • andere opmerkingen.

Hetzelfde geldt voor eventuele verlengingen.

  • 3. 
    Bij het onderzoek van de aanvragen wordt in het bijzonder rekening gehouden met:
  • a) 
    het ontwikkelingsniveau of de geografische ligging van het betrokken LGO;
  • b) 
    de gevallen waarin de toepassing van de bestaande oorsprongsregels de mogelijkheden van een bestaande industrie in een LGO om haar uitvoer naar de Gemeenschap voort te zetten duidelijk zou verminderen, met name indien dit tot stopzetting van haar activiteiten zou leiden;
  • c) 
    bijzondere gevallen waarin duidelijk kan worden aangetoond dat belangrijke investeringen in een industrie door de toepassing van de oorsprongsregels ontmoedigd worden en waarin, door het toestaan van een afwijking, een investeringsprogramma kan worden uitgevoerd dat er op den duur toe leidt dat deze regels kunnen worden nageleefd.
  • 4. 
    In alle gevallen dient te worden onderzocht of de regels inzake cumulatie van oorsprong een oplossing bieden voor het probleem.
  • 5. 
    Wanneer het verzoek om een afwijking een van de minst ontwikkelde LGO betreft, wordt het in een geest van welwillendheid onderzocht, waarbij met name rekening wordt gehouden met:
  • a) 
    de economische en sociale gevolgen van de te nemen besluiten voor de werkgelegenheid;
  • b) 
    de periode gedurende welke de afwijking moet worden toegepast, bij de vaststelling waarvan de bijzondere situatie van het betrokken LGO en de moeilijkheden waarmede het te kampen heeft, in aanmerking worden genomen.
  • 6. 
    Elk verzoek wordt afzonderlijk onderzocht, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de mogelijkheid om de oorsprong te verlenen aan producten waarin materialen zijn verwerkt die van oorsprong zijn uit naburige ontwikkelingslanden of uit de minst ontwikkelde landen, mits met deze landen een bevredigende administratieve samenwerking tot stand kan worden gebracht.
  • 7. 
    Onverminderd de leden 1 tot en met 6 wordt de afwijking toegestaan wanneer de waarde die is toegevoegd aan de niet van oorsprong zijnde goederen die in het betrokken LGO of de betrokken LGO zijn bewerkt of verwerkt, ten minste 45 % van de waarde van het eindproduct bedraagt, mits door deze afwijking geen ernstige schade kan ontstaan voor een economische sector van de Gemeenschap of van een of meer lidstaten.
  • 8. 
    a) De Raad en de Commissie dragen er zorg voor dat zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen 75 werkdagen na ontvangst van het verzoek door de voorzitter van het Comité Douanewetboek (afdeling oorsprong van goederen) een besluit wordt genomen. In dit verband is Besluit 2000/399/EG(1) van overeenkomstige toepassing.
  • b) 
    Indien binnen de onder a) aangegeven termijn geen besluit is genomen, wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd.
  • 9. 
    a) Afwijkingen zijn in het algemeen vijf jaar geldig.
  • b) 
    Het besluit tot afwijking kan voorzien in verlengingen zonder dat het comité hiervoor een nieuw besluit behoeft te nemen, mits de betrokken lidstaat of het betrokken LGO drie maanden vóór het einde van iedere periode aantoont dat nog niet kan worden voldaan aan de bepalingen van deze bijlage waarop de afwijking betrekking heeft.

Indien tegen de verlenging bezwaar wordt aangetekend, wordt dit door de Commissie ten spoedigste onderzocht en besluit zij of de afwijking kan worden verlengd. De Commissie gaat hierbij te werk volgens de procedure van lid 8. Alle dienstige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat zich onderbrekingen in de toepassing van de afwijking voordoen.

  • c) 
    Tijdens de onder a) en b) genoemde perioden kan de Gemeenschap de voorwaarden voor toepassing van de afwijking opnieuw onderzoeken indien blijkt dat zich belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan in de essentiële feiten die aanleiding hebben gegeven tot het goedkeuren van de afwijking. Naar aanleiding van dit onderzoek kan de Gemeenschap haar besluit wijzigen wat het toepassingsgebied van de afwijking of een andere vroeger vastgestelde voorwaarde betreft.

TITEL VI

CEUTA EN MELILLA

Artikel 38

Speciale voorschriften

  • 1. 
    De in deze bijlage gebruikt term "Gemeenschap" heeft geen betrekking op Ceuta en Melilla. Onder "producten van oorsprong uit de Gemeenschap" worden geen producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla verstaan.
  • 2. 
    Deze bijlage is van overeenkomstige toepassing bij de vaststelling of goederen die in Ceuta en Melilla worden ingevoerd, beschouwd kunnen worden als van oorsprong uit de LGO.
  • 3. 
    Wanneer geheel en al in Ceuta, Melilla, de ACS-staten of de Gemeenschap verkregen producten in de LGO een be- of verwerking ondergaan, worden zij beschouwd geheel en al in de LGO te zijn verkregen.
  • 4. 
    Be- en verwerkingen in Ceuta en Melilla, de ACS-staten of de Gemeenschap worden geacht in de LGO te zijn verricht wanneer de materialen in de LGO een verdere be- of verwerking ondergaan.
  • 5. 
    Voor de toepassing van de leden 3 en 4 worden de in artikel 5 genoemde ontoereikende be- en verwerkingen niet als een be- of verwerking beschouwd.
  • 6. 
    Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.

TITEL VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 39

Herziening van de oorsprongsregels

  • 1. 
    Op verzoek van de bevoegde autoriteiten van een land of gebied of van de Gemeenschap onderzoekt de Raad de toepassing en de economische gevolgen van de bepalingen van deze bijlage en wijzigt hij deze bepalingen zo nodig.

De Raad houdt daarbij onder meer rekening met de gevolgen die technologische ontwikkelingen hebben voor de oorsprongsregels.

De genomen besluiten treden zo spoedig mogelijk in werking.

  • 2. 
    Technische aanpassingen van deze bijlage worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999. De Commissie wordt te dien einde bijgestaan door het Comité Douanewetboek bedoeld in artikel 247 bis van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden. Bovengenoemde procedure is niet van toepassing op artikel 6, leden 4 en 5, van deze bijlage.

Artikel 40

Aanhangsels

De bij deze bijlage gevoegde aanhangsels maken daarvan een integrerend deel uit.

Artikel 41

Tenuitvoerlegging

De Geme/enschap en de LGO nemen ieder voor zich de maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze bijlage.

Artikel 42

Overgangsperiode voor het invullen van de formulieren EUR.2

  • 1. 
    Tot en met 31 december 2002 aanvaarden de bevoegde douaneautoriteiten van de Gemeenschap de in het kader van dit besluit afgegeven formulieren EUR.2 als geldig bewijs van oorsprong in de zin van deze bijlage.
  • 2. 
    Verzoeken tot controle achteraf van formulier EUR.2 worden door de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende landen aanvaard tot twee jaar na het invullen van het betrokken formulier EUR.2. Deze controles worden verricht overeenkomstig titel V van deze bijlage.
  • (1) 
    Besluit van de Raad van 16 juni 2000 tot vaststelling van de procedure betreffende afwijkingen van de regels van oorsprong vastgesteld in protocol nr. 1 bij de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (PB L 151 van 24.6.2000, blz. 16).

Aanhangsel 1

Aantekeningen bij de lijst in aanhangsel 2

Noot 1:

In deze lijst zijn de voorwaarden omschreven waarop producten als voldoende be- of verwerkt worden beschouwd in de zin van artikel 4 van aanhangsel 2.

Noot 2:

2.1. De eerste twee kolommen in de lijst beschrijven het verkregen product. Kolom 1 geeft het in het geharmoniseerde systeem gebruikte postnummer of het hoofdstuknummer en kolom 2 geeft de in dat systeem voor die post of dat hoofdstuk gebruikte omschrijving van de goederen. Voor iedere omschrijving in de eerste twee kolommen is een regel gespecificeerd in kolom 3 of 4. Een nummer in kolom 1 voorafgegaan door "ex" betekent dat de regel in kolom 3 of 4 alleen geldt voor het gedeelte van die post of dat hoofdstuk dat in kolom 2 is omschreven.

2.2. Wanneer in kolom 1 verscheidene postnummers zijn gegroepeerd of wanneer een hoofdstuknummer is vermeld en de omschrijving van het product in kolom 2 derhalve in algemene bewoordingen is gesteld, dan is de regel daarnaast in kolom 3 of 4 van toepassing op alle producten die volgens het geharmoniseerd systeem onder de posten van het hoofdstuk of onder elk van de in kolom 1 gegroepeerde posten zijn ingedeeld.

2.3. Wanneer de lijst verschillende regels geeft voor verschillende producten die onder één post zijn ingedeeld, is bij ieder streepje dat gedeelte van de post omschreven waarop de daarnaast in kolom 3 of 4 vermelde regel van toepassing is.

2.4. Wanneer zowel in kolom 3 als in kolom 4 een regel is gegeven voor het in de kolommen 1 en 2 omschreven product, kan de exporteur kiezen welke regel - die in kolom 3 of die in kolom 4 - hij toepast. Indien in kolom 4 geen regel is gegeven, moet de regel in kolom 3 worden toegepast.

Noot 3:

3.1. Op producten die de oorsprong hebben verkregen en die bij de vervaardiging van andere producten worden gebruikt, is artikel 4 van het bijlage III van toepassing, ongeacht of de oorsprong verkregen werd in de fabriek waar deze producten worden gebruikt of in een andere fabriek in de Gemeenschap of in de LGO.

Voorbeeld:

Een motor van post 8407 waarvoor de regel geldt dat de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die daarin worden verwerkt niet hoger mag zijn dan 40 % van de prijs af fabriek, is vervaardigd van "ander gelegeerd staal, enkel ruw voorgesmeed" van post ex 7224.

Indien dit smeedijzer in de Gemeenschap van niet van oorsprong zijnde ingots werd vervaardigd, heeft het reeds de oorsprong verkregen krachtens de regel voor post ex 7224. Bij de waardeberekening van de motor telt het dan als materiaal van oorsprong, of het nu in dezelfde fabriek werd vervaardigd of in een andere fabriek in de Gemeenschap. De waarde van de niet van oorsprong zijnde ingots wordt dus niet meegerekend bij het berekenen van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn.

3.2. De regel in de lijst geeft de minimumbewerking of -verwerking aan die vereist is; meer be- of verwerking verleent eveneens de oorsprong; omgekeerd kan minder be- of verwerking geen oorsprong verlenen. Mag een niet van oorsprong zijnd materiaal in een bepaald productiestadium worden gebruikt, dan kan hetzelfde materiaal in een vroeger productiestadium ook worden gebruikt. Hetzelfde materiaal in een later productiestadium mag evenwel niet worden gebruikt.

3.3. Onverminderd aantekening 3.2 geldt dat wanneer volgens de regel "materialen van een willekeurige post" mogen worden gebruikt, ook materialen van dezelfde post als het product mogen worden gebruikt, voor zover de regel verder geen beperkingen inhoudt. De uitdrukking "vervaardiging uit materialen van een willekeurige post met inbegrip van andere materialen van post..." betekent evenwel dat materialen van dezelfde post als het product slechts gebruikt mogen worden als de omschrijving ervan verschilt van die van het product in kolom 2.

3.4. Wanneer volgens de regel in de lijst een product van meer dan een materiaal mag worden vervaardigd, betekent dit dat een of meer van deze materialen kunnen worden gebruikt. Het is niet noodzakelijk dat zij alle worden gebruikt.

Voorbeeld:

Volgens de regel voor weefsels van de GS-posten 5208 tot en met 5212 mogen natuurlijke vezels en andere materialen, waaronder chemische, worden gebruikt. Dit betekent niet dat zowel natuurlijke vezels als chemicaliën moeten worden gebruikt: het ene of het andere materiaal of beide kunnen worden gebruikt.

3.5. Wanneer volgens een regel in de lijst een product van een bepaald materiaal vervaardigd moet worden, betekent dit niet dat geen andere materialen mogen worden gebruikt die vanwege hun aard niet aan de regel kunnen voldoen. (Zie ook aantekening 6.2 en 6.3 met betrekking tot textielproducten).

Voorbeeld:

De regel voor post 1904 sluit nadrukkelijk het gebruik uit van granen en graanderivaten. Minerale zouten, chemicaliën en andere additieven die niet van granen zijn vervaardigd mogen uiteraard wel worden gebruikt.

Deze regel geldt evenwel niet voor producten die, hoewel zij niet kunnen worden vervaardigd uit het in de lijst genoemde materiaal, wel vervaardigd kunnen worden uit een materiaal van dezelfde aard in een vroeger productiestadium.

Voorbeeld:

Indien voor een kledingstuk van ex hoofdstuk 62, van gebonden textielvlies, uitsluitend het gebruik van garen dat niet van oorsprong is, is toegestaan, dan is het niet mogelijk uit te gaan van stof van gebonden textielvlies - zelfs al kan gebonden textielvlies normalerwijze niet van garen worden vervaardigd. In een dergelijk geval zou het uitgangsmateriaal zich in het stadium vóór garen moeten bevinden, dat wil zeggen in het vezelstadium.

3.6. Indien een regel in de lijst twee of meer percentages geeft als maximumwaarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die kunnen worden gebruikt, dan mogen deze percentages niet bij elkaar worden opgeteld. De maximumwaarde van alle gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, mag het hoogste van de opgegeven percentages nooit overschrijden. Bovendien mogen de afzonderlijke percentages voor bepaalde materialen niet worden overschreden.

Noot 4:

4.1. De term "natuurlijke vezels" in de lijst heeft betrekking op andere dan kunstmatige of synthetische vezels, met inbegrip van afval, in het stadium vóór het spinnen. Tenzij anders vermeld omvat de term "natuurlijke vezels" vezels die zijn gekaard, gekamd of anderszins bewerkt, doch niet gesponnen.

4.2. De term "natuurlijke vezels" omvat paardenhaar van post 0503, zijde van de posten 5002 en 5003 en wol, fijn of grof haar van de posten 5101 tot en met 5105, katoen van de posten 5201 tot en met 5203 en ander plantaardige vezels van de posten 5301 tot en met 5305.

4.3. De termen "textielmassa", "chemische stoffen" en "materialen voor het vervaardigen van papier" in de lijst hebben betrekking op materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen, maar die gebruikt kunnen worden bij de vervaardiging van kunstmatige, synthetische of papieren vezels of garens.

4.4. De term "synthetische en kunstmatige stapelvezels" in de lijst heeft betrekking op kabel van synthetische of kunstmatige filamenten, op synthetische of kunstmatige stapelvezels en op synthetisch of kunstmatig afval van de posten 5501 tot en met 5507.

Noot 5:

5.1. Indien voor een bepaald product in de lijst naar deze aantekening wordt verwezen, zijn de in kolom 3 van de lijst genoemde voorwaarden niet van toepassing op basistextielmaterialen die bij de vervaardiging van dit product zijn gebruikt en die, tezamen genomen, ten hoogste 10 % van het totale gewicht van alle gebruikte basistextielmaterialen uitmaken. (Zie ook de aantekeningen 5.3 en 5.4).

5.2. De in aantekening 5.1 genoemde afwijking is evenwel slechts van toepassing op gemengde producten die van twee of meer basistextielmaterialen zijn vervaardigd.

Basistextielmaterialen zijn:

  • zijde,
  • wol,
  • grof haar,
  • fijn haar,
  • paardenhaar (crin),
  • katoen,
  • papier en materiaal voor het vervaardigen van papier,
  • vlas,
  • hennep,
  • jute en andere bastvezels,
  • sisal en andere textielvezels van het geslacht Agave,
  • kokosvezels, abaca, ramee en andere plantaardige textielvezels,
  • synthetische filamenten,
  • kunstmatige filamenten,
  • filamenten die elektriciteit geleiden,
  • synthetische stapelvezels van polypropyleen,
  • synthetische stapelvezels van polyester,
  • synthetische stapelvezels van polyamide,
  • synthetische stapelvezels van polyacrylonitryl,
  • synthetische stapelvezels van polyimide,
  • synthetische stapelvezels van polytetrafluorethyleen,
  • synthetische stapelvezels van polyfenyleensulfon,
  • synthetische stapelvezels van polyvinylchloride,
  • andere synthetische stapelvezels,
  • kunstmatige stapelvezels van viscose,
  • andere kunstmatige stapelvezels,
  • garens gemaakt van polyurethaan met soepele segmenten van polyether, al dan niet omwoeld,
  • garens gemaakt van polyurethaan met soepele segmenten van polyester, al dan niet omwoeld,
  • producten van post 5605 (metaalgaren) waarin strippen zijn verwerkt bestaande uit een kern van aluminiumfolie of van kunststoffolie, al dan niet met aluminiumpoeder bedekt, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een transparant of gekleurd kleefmiddel tussen twee strippen kunststof is aangebracht,
  • andere producten van post 5605.

Voorbeeld:

Garen van post 5205, vervaardigd van katoenvezels van post 5203 en van synthetische stapelvezels van post 5506, is een gemengd garen. Derhalve mogen niet van oorsprong zijnde synthetische stapelvezels die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging uit chemische stoffen of textielmassa is vereist) worden gebruikt tot 10 gewichtspercenten van het garen.

Voorbeeld:

Een weefsel van post 5112, vervaardigd van garens van wol van post 5107 en van synthetische garens van stapelvezels van post 5509, is een gemengd weefsel. Derhalve mogen synthetische garens die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging uit chemische stoffen of textielmassa is vereist) of garens van wol die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging is vereist uit natuurlijke vezels die niet gekaard zijn of gekamd, noch anderszins met het oog op het spinnen bewerkt) of een combinatie van deze twee soorten garens worden gebruikt tot 10 gewichtspercenten van het weefsel.

Voorbeeld:

Getuft textielweefsel van post 5802, vervaardigd van garens van katoen van post 5205 en van weefsels van katoen van post 5210, is slechts een gemengd product wanneer het katoenweefsel zelf een gemengd product is, vervaardigd van onder twee verschillende posten ingedeelde garens, of wanneer de gebruikte katoengarens zelf gemengde garens zijn.

Voorbeeld:

Indien het betrokken getufte textielweefsel is vervaardigd van katoengarens van post 5205 en van synthetisch weefsel van post 5407, dan zijn de gebruikte garens uiteraard twee verschillende soorten basistextielmateriaal en is het getufte textielweefsel bijgevolg een gemengd product.

5.3. In het geval van weefsels die garens bevatten, "gemaakt van polyurethaan, met soepele segmenten van polyether, ook indien omwoeld", bedraagt de tolerantie voor dit garen ten hoogste 20 %.

5.4. In het geval van weefsels die strippen bevatten bestaande uit een kern van aluminiumfolie of een kern van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een kleefmiddel is bevestigd tussen twee strippen kunststof, bedraagt de tolerantie voor de strippen ten hoogste 30 %.

Noot 6:

6.1. Indien een in de lijst genoemd textielproduct van een voetnoot is voorzien dat naar deze aantekening verwijst, dan mogen bij de vervaardiging van dat textielproduct textielfournituren worden gebruikt die niet voldoen aan de regel in kolom 3 van de lijst voor de betreffende geconfectioneerde producten, voor zover het gewicht ervan niet meer bedraagt dan 10 % van het totale gewicht van alle in het product opgenomen textielmaterialen.

Textielfournituren zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 50 tot en met 63. Voeringen en tussenvoeringen worden niet als fournituren beschouwd.

6.2. Fournituren en toebehoren die niet van textiel zijn en andere gebruikte materialen die textiel bevatten behoeven niet aan de voorwaarden in kolom 3 te voldoen, zelfs al is aantekening 3.5 daarop niet van toepassing.

6.3. Overeenkomstig aantekening 3.5 mogen niet van oorsprong zijnde fournituren en toebehoren of andere producten die geen textiel bevatten vrij worden gebruikt wanneer zij niet uit de in kolom 3 genoemde materialen kunnen worden vervaardigd.

Bijvoorbeeld wanneer volgens een regel in de lijst voor een bepaald textielartikel, zoals een bloes, garen moet worden gebruikt, dan sluit dit het gebruik van artikelen van metaal, zoals knopen, niet uit, omdat deze niet van textielmaterialen kunnen worden gemaakt.

6.4. Wanneer een percentageregel van toepassing is, moet met de waarde van fournituren en toebehoren rekening worden gehouden bij de berekening van de waarde van de in het product verwerkte materialen die niet van oorsprong zijn.

Noot 7:

7.1. Onder "aangewezen behandeling" in de zin van de posten ex 2707, 2713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 wordt verstaan:

  • a) 
    vacuümdistillatie;
  • b) 
    herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing(1);
  • c) 
    kraken;
  • d) 
    reforming;
  • e) 
    extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen;
  • f) 
    een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwavelzuur of met zwavelzuuranhydride; neutraliseren met behulp van alkalische stoffen; ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet;
  • g) 
    polymeriseren;
  • h) 
    alkyleren;
  • i) 
    isomeriseren.

7.2. Onder "aangewezen behandeling" in de zin van de posten 2710, 2711 en 2712 wordt verstaan:

  • a) 
    vacuümdistillatie;
  • b) 
    herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing;
  • c) 
    kraken;
  • d) 
    reforming;
  • e) 
    extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen;
  • f) 
    een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwavelzuur of met zwavelzuuranhydride; neutraliseren met behulp van alkalische stoffen; ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet;
  • g) 
    polymeriseren;
  • h) 
    alkyleren;

ij) isomeriseren;

  • k) 
    uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: ontzwavelen met gebruikmaking van waterstof, waardoor het zwavelgehalte van de behandelde producten met ten minste 85 % wordt verlaagd

(methode ASTM D 1 266-59 T);

  • l) 
    uitsluitend voor de producten van post 2710: ontparaffineren, anders dan door enkel filtreren;
  • m) 
    uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: behandelen met waterstof, uitgezonderd ontzwavelen, waarbij de waterstof actief deelneemt aan een scheikundige reactie die, met behulp van een katalysator, onder een druk van meer dan 20 bar en bij een temperatuur van meer dan 250 ° C wordt teweeggebracht. Eindbehandeling met waterstof van smeeroliën van post ex 2710 die in het bijzonder verbetering van de kleur of de stabiliteit ten doel heeft (bijvoorbeeld "hydrofinishing" of ontkleuren), wordt daarentegen niet als een aangewezen behandeling aangemerkt;
  • n) 
    uitsluitend voor stookolie van post ex 2710: atmosferische distillatie, mits deze producten, distillatieverliezen inbegrepen, voor minder dan 30 % van het volume ervan overdistilleren bij 300 ° C, een en ander bepaald volgens de methode ASTM D 86;
  • o) 
    uitsluitend voor andere zware oliën dan gasolie of stookolie van post ex 2710: behandelen met gebruikmaking van hoogfrequente glimontlading.

7.3. In de zin van de posten ex 2707, 2713 tot en met ex 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 wordt geen oorsprong verleend door eenvoudige behandelingen zoals reinigen, decanteren, ontzouten, afsplitsen van water, filtreren, kleuren, merken, het verkrijgen van een bepaald zwavelgehalte door het mengen van producten met uiteenlopende zwavelgehaltes, alle combinaties van die behandelingen of soortgelijke behandelingen.

  • (1) 
    Zie aanvullende verklarende noot 4 b) bij hoofdstuk 27 van de Gecombineerde Nomenclatuur.

Aanhangsel 2

Lijst van oorsprongverlenende be- of verwerkingen(1)

  • (1) 
    Dit aanhangsel wordt zo spoedig mogelijk in het Publicatieblad bekendgemaakt.

Aanhangsel 3

>PIC FILE= "L_2001314NL.005402.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.005501.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.005601.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.005701.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.005801.TIF">

Aanhangsel 4

>PIC FILE= "L_2001314NL.005902.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.006001.TIF">

Aanhangsel 5 A

>PIC FILE= "L_2001314NL.006102.TIF">

Aanhangsel 5 B

>PIC FILE= "L_2001314NL.006202.TIF">

Aanhangsel 6

>PIC FILE= "L_2001314NL.006302.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.006501.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.006601.TIF">

Aanhangsel 7

>PIC FILE= "L_2001314NL.006702.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.006801.TIF">

BIJLAGE IV

VOORWAARDEN VOOR INVOER IN DE GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN DIE NIET VAN OORSPRONG ZIJN UIT DE LGO, DOCH ZICH ALDAAR IN HET VRIJE VERKEER BEVINDEN, EN REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 1

Rechtstreeks vervoer

  • 1. 
    De regelingen waarin artikel 36 van dit besluit voorziet, zijn uitsluitend van toepassing op goederen die aan de voorwaarden van deze bijlage voldoen en die rechtstreeks tussen het grondgebied van de LGO en de Gemeenschap worden vervoerd zonder gebruikmaking van enig ander grondgebied. Goederen die één enkele zending vormen, kunnen evenwel over ander grondgebied dan dat van de LGO worden vervoerd, eventueel met overlading of tijdelijke opslag op dat grondgebied, mits deze goederen onder toezicht blijven van de douaneautoriteiten van het land van doorvoer of opslag en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of andere behandelingen om ze in goede staat te bewaren.
  • 2. 
    Het bewijs dat aan de in lid 1 gestelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging aan de bevoegde douaneautoriteiten van:
  • a) 
    een grensoverschrijdend vervoersdocument voor het vervoer van het land of gebied van uitvoer door het land van doorvoer;
  • b) 
    hetzij een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat dat de volgende gegevens bevat:
  • i) 
    een nauwkeurige omschrijving van de goederen,
  • ii) 
    de data waarop de producten gelost en opnieuw geladen zijn, in voorkomend geval onder vermelding van de gebruikte schepen of andere vervoermiddelen, en
  • iii) 
    een verklaring betreffende de omstandigheden waaronder de goederen in het land van doorvoer hebben verbleven;
  • c) 
    hetzij, bij gebreke van bovenstaande documenten, elk ander document dat tot bewijs kan dienen.

Artikel 2

Uitvoercertificaat EXP

  • 1. 
    Het bewijs dat aan de bepalingen van artikel 36 van dit besluit is voldaan, wordt geleverd door overlegging van een uitvoercertificaat EXP, waarvan het model in het aanhangsel is opgenomen.
  • 2. 
    Uitvoercertificaten EXP worden door de douaneautoriteiten van het LGO van uitvoer afgegeven op schriftelijk verzoek van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, zijn gevolmachtigde.
  • 3. 
    De exporteur of zijn gevolmachtigde vult daartoe het uitvoercertificaat EXP in waarvan het model in het aanhangsel is opgenomen. Deze formulieren worden overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage ingevuld. Indien zij met de hand worden ingevuld, dient dit met inkt en in blokletters te gebeuren. De goederen moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak en er mogen geen regels worden opengelaten. Indien dit vak niet geheel is ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en wordt het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.

Aanvragen voor uitvoercertificaten EXP worden door de douaneautoriteiten van het land of gebied van uitvoer ten minste drie jaar bewaard.

  • 4. 
    Exporteurs die een uitvoercertificaat EXP aanvragen, dienen te allen tijde in staat te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten van het LGO van uitvoer waar het uitvoercertificaat EXP wordt afgegeven alle documenten over te leggen waaruit blijkt dat de uit te voeren goederen aan de voorwaarden voor de afgifte van een uitvoercertificaat EXP voldoen.

Exporteurs dienen de genoemde bewijsstukken gedurende ten minste drie jaar te bewaren.

  • 5. 
    De douaneautoriteiten van het LGO van uitvoer geven een uitvoercertificaat EXP af wanneer de betrokken goederen kunnen worden geacht zich in het vrije verkeer te bevinden en aan de andere bepalingen van artikel 36 van dit besluit voldoen.
  • 6. 
    De douaneautoriteiten die de uitvoercertificaten afgeven, nemen alle noodzakelijke maatregelen om te verifiëren of de aanvraag correct is. Hiertoe zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. De met de afgifte van uitvoercertificaten belaste douaneautoriteiten zien er ook op toe dat de in lid 3 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de goederen bestemde vak zo is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.
  • 7. 
    De datum van afgifte van het uitvoercertificaat EXP wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.
  • 8. 
    Het uitvoercertificaat EXP wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de uitvoer heeft plaatsgevonden of zeker is dat deze zal plaatsvinden.

Artikel 3

Afgifte van een duplicaat van het uitvoercertificaat EXP

  • 1. 
    In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een uitvoercertificaat EXP, kan de exporteur de douaneautoriteiten die het certificaat hebben afgegeven om een duplicaat verzoeken, dat wordt opgesteld aan de hand van de uitvoerdocumenten die in het bezit van deze autoriteiten zijn.
  • 2. 
    Op het aldus afgegeven certificaat wordt een van de volgende vermeldingen aangebracht:

"DUPLICADO", "DUPLIKAT", "ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ", "DUPLICATE", "DUPLICATA", "DUPLICATO", "DUPLICAAT", "SEGUNDA VIA", "KAKSOISKAPPALE".

  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde vermelding wordt aangebracht in vak 7 "Opmerkingen" van het duplicaat van het uitvoercertificaat EXP.
  • 4. 
    Het duplicaat is geldig met ingang van de datum van afgifte van het origineel van het uitvoercertificaat EXP, die op het duplicaat wordt vermeld.

Artikel 4

Geldigheidsduur van het uitvoercertificaat EXP

  • 1. 
    Uitvoercertificaten EXP zijn vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het LGO van uitvoer en moet binnen deze periode aan de douaneautoriteiten van het land van invoer worden overgelegd.
  • 2. 
    Uitvoercertificaten EXP die na het verstrijken de in lid 1 genoemde termijn aan de douaneautoriteiten van het land van invoer worden overgelegd, kunnen voor de toepassing van de regelingen worden aanvaard wanneer de overschrijding van deze termijn het gevolg is van uitzonderlijke omstandigheden.
  • 3. 
    In andere gevallen van verlate overlegging kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer uitvoercertificaten EXP aanvaarden wanneer de goederen vóór het verstrijken van genoemde termijn zijn aangebracht.

Artikel 5

Overlegging van uitvoercertificaten EXP

Uitvoercertificaten EXP worden aan de douaneautoriteiten van het land van invoer overgelegd overeenkomstig de procedures die in dat land van toepassing zijn. Deze autoriteiten kunnen eisen dat het uitvoercertificaat EXP wordt vertaald. Zij kunnen eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de goederen aan de voorwaarden voor de toepassing van het besluit voldoen.

REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 6

Wederzijdse bijstand

  • 1. 
    De LGO doen de Commissie afdrukken van de gebruikte stempels toekomen, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die bevoegd zijn voor de afgifte van uitvoercertificaten EXP, indien deze niet dezelfde zijn als die welke in artikel 31 van bijlage III zijn vermeld. De controle achteraf van uitvoercertificaten EXP wordt door de LGO verricht.

Uitvoercertificaten EXP worden voor de toepassing van de regelingen aanvaard vanaf de datum waarop de gegevens door de Commissie zijn ontvangen.

De Commissie deelt deze gegevens aan de douaneautoriteiten van de lidstaten mede.

  • 2. 
    Met het oog op de correcte toepassing van deze bijlage verlenen de LGO en de Gemeenschap elkaar via hun bevoegde douanediensten bijstand bij de controle van de echtheid van de uitvoercertificaten EXP en de juistheid van de in deze documenten verstrekte inlichtingen.

Artikel 7

Controle van uitvoercertificaten EXP

  • 1. 
    Controle achteraf van de uitvoercertificaten EXP geschiedt steekproefsgewijze of wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer gegronde twijfel hebben over de echtheid van deze documenten of de naleving van het bepaalde in artikel 36 van dit besluit.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het uitvoercertificaat EXP, de desbetreffende handelsdocumenten of een kopie van deze documenten terug aan de douaneautoriteiten van het LGO van uitvoer met vermelding, in voorkomend geval, van de redenen van het onderzoek. Zij verstrekken bij deze aanvraag om een controle achteraf alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de in het uitvoercertificaat EXP vermelde gegevens onjuist zijn.
  • 3. 
    De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het LGO van uitvoer. Zij kunnen in dit verband bewijsmateriaal opvragen, de administratie van de exporteur inzien en elke andere controle verrichten die zij dienstig achten.
  • 4. 
    Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de toepassing van de regelingen voor de betrokken producten op te schorten zolang de uitslag van de controle niet bekend is, stellen zij de importeur voor de betrokken goederen vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
  • 5. 
    De douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd worden zo spoedig mogelijk van de resultaten van de controle in kennis gesteld. Daarbij moet duidelijk worden aangegeven of de documenten al dan niet echt zijn, en of de betrokken goederen kunnen worden geacht aan de bepalingen van artikel 36 van dit besluit te voldoen.
  • 6. 
    Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na de datum van het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document vast te stellen of te bepalen of de uit te voeren producten aan de criteria voor de afgifte van een uitvoercertificaat EXP voldoen, passen de verzoekende douaneautoriteiten de regelingen niet toe, behoudens uitzonderlijke omstandigheden.
  • 7. 
    Indien de resultaten van de controle of andere beschikbare gegevens erop lijken te wijzen dat de bepalingen van deze bijlage worden geschonden, stelt het LGO op eigen initiatief of op verzoek van de Gemeenschap met de nodige spoed een onderzoek in of laat het een onderzoek instellen om eventuele schendingen vast te stellen en te voorkomen. De Commissie kan aan het onderzoek deelnemen.
  • 8. 
    Geschillen ten aanzien van deze controles die de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd en de douaneautoriteiten die de controle moeten uitvoeren niet onderling kunnen regelen, en problemen in verband met de interpretatie van deze bijlage worden voorgelegd aan het Comité Douanewetboek, ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Raad.
  • 9. 
    Op de regeling van geschillen tussen de importeur en de douaneautoriteiten van de staat van invoer is in alle gevallen de wetgeving van de staat van invoer van toepassing.

Artikel 8

Sancties

Tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel goederen onder de betrokken regelingen te doen vallen, worden sancties getroffen.

Artikel 9

Vrije zones

De LGO en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat goederen die onder geleide van een uitvoercertificaat EXP worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.

Artikel 10

Bijlagen

Het bij deze bijlage gevoegde aanhangsel maakt daarvan een integrerend deel uit.

Aanhangsel

>PIC FILE= "L_2001314NL.007202.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.007301.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.007401.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.007501.TIF">

>PIC FILE= "L_2001314NL.007601.TIF">

BIJLAGE V

EURO-INFO-CORRESPONDENTIECENTRA (EICC)

Taken van de EICC

De taken van de Euro-Info-correspondentiecentra (EICC) ten aanzien van de LGO zijn:

  • verspreiden van informatie over de Gemeenschap onder bedrijven in de LGO;
  • verzamelen en via de Euro-Infocentra (EIC) verspreiden van informatie die nuttig kan zijn voor Europese ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf;
  • beantwoorden van vragen van algemene en juridische aard en op het gebied van administratie en statistiek die door bedrijven in de LGO over de Europese Unie worden gesteld;
  • beantwoorden van vragen van algemene en juridische aard en op het gebied van administratie en statistiek die door bedrijven in de Europese Gemeenschap over de LGO worden gesteld.

Met het oog op een zo groot mogelijke wederkerigheid bij de informatievoorziening zorgt de Commissie ervoor dat ondernemingen in de Gemeenschap toegang hebben tot dezelfde soort informatie betreffende de LGO en dezelfde adviesdiensten als door de Gemeenschap aan bedrijven in de LGO worden aangeboden.

Instrumenten en diensten

De volgende instrumenten en diensten staan ter beschikking van het correspondentiecentrum of kunnen worden aangeschaft om het centrum in staat te stellen zijn taken te vervullen:

  • a) 
    documentatie: lijst van documenten voor de basisverzamelingen van bibliotheken (aan te schaffen); voorwaarden en kosten van aanschaf;
  • b) 
    software (aan te schaffen) waarmee voor elke vraag een afzonderlijk dossier kan worden geopend en beheerd en waarmee in eerdere dossiers, bestaande documentatie en databanken kan worden gezocht;
  • c) 
    databanken: lijst van toegankelijke databanken (tegen betaling); voorwaarden en kosten voor aansluiting;
  • d) 
    opleiding: cursussen voor zelfstudie (aan te schaffen); tijdschema voor opleidingsactiviteiten (specifieke communautaire aangelegenheden, functioneren van EIC's); cursussen op het gebied van databanken (tegen betaling); jaarlijkse conferentie voor alle EIC's en EICC's (de kosten voor al deze activiteiten komen ten laste van het EICC);
  • e) 
    toegang tot de voorlichtingsambtenaren van de centrale administratie voor vragen om informatie over de Gemeenschap;
  • f) 
    toegang tot de databank Capitalisation door middel van VANS: deze databank, die wordt gevoed door het EIC-netwerk, bevat voornamelijk vragen en antwoorden op het gebied van de Gemeenschap;
  • g) 
    elektronische post: het EICC krijgt toegang tot het systeem voor elektronische post, om precies te zijn, tot de specifieke omgeving van het EIC-netwerk.

Oprichting

  • 1. 
    Verzoeken tot oprichting van een correspondentiecentrum, evenals de keuze van de host-structuur voor het EICC, worden door de bevoegde autoriteiten van de LGO aan de Commissie gericht via de in het desbetreffende artikel genoemde kanalen.
  • 2. 
    Tussen het EICC en de Commissie wordt een overeenkomst gesloten waarin onder andere wordt bepaald dat het correspondentiecentrum over voldoende personele, materiële en financiële middelen beschikt.

Selectiecriteria voor de host-structuur

Aan de hand van de volgende criteria kan een host-structuur voor het correspondentiecentrum worden geselecteerd:

  • de ervaring op het gebied van ondersteuning en advisering van het bedrijfsleven; een bedrijfsvriendelijke benadering van het midden- en kleinbedrijf;
  • de mate waarin de structuur representatief is voor ondernemingen in de LGO die een EICC aanvragen;
  • kennis van Europese aangelegenheden;
  • de bereidheid en het vermogen ervoor te zorgen dat de dienstverlening tussen ondernemingen in de LGO en de Gemeenschap wederkerig is;
  • mogelijkheden voor financiële autonomie;
  • de bereidheid in het correspondentiecentrum mensen op te nemen met een goede beheersing van Engels of Frans en met computerervaring;
  • het beschikbaar stellen van computer- en communicatieapparatuur overeenkomstig de opgegeven specificaties;
  • de verbintenis bijstand te verlenen aan alle ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf zonder discriminatie op grond van status of sector, eventueel in samenwerking met de andere EIC's of EICC's van het netwerk.

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.