Verslag van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's over de tenuitvoerlegging van Aanbeveling 92/441/EEG van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming

1.

Tekst

!r

☆    ☆

☆ ☆ ☆    ☆

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 25.01.1999 COM(1998) 774 def.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

AAN DE RAAD, AAN HET EUROPEES PARLEMENT, AAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE EN AAN HET COMITE VAN DE REGIO'S

over de tenuitvoerlegging van Aanbeveling 92/44I/EEG van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten prestaties in de stelsels van sociale bescherming

SAMENVATTING

Dit verslag heeft ten doel de rol te evalueren van de bijstandsregelingen in de armoedebestrijding binnen de socialezekerheidsstelsels. Het is gebaseerd op Aanbeveling 92/441/EEG van 24 juni 1992, waarmee de Raad een bijdrage wilde leveren aan de inspanningen van de lidstaten om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden.

In het kader van de sociale overdrachten binnen de socialezekerheidsstelsels vormen bijstandsuitkeringen het laatste middel voor een herverdeling van de inkomens. Deze premievrije uitkeringen zijn bedoeld voor de allerarmsten ter dekking van hun elementaire levensbehoeften. Aan de in de aanbeveling genoemde gemeenschappelijke beginselen wordt door de lidstaten op complexe en zeer uiteenlopende wijze uitvoering gegeven. Bijstandsuitkeringen staan niet los, maar zijn een onderdeel van een combinatie van hulp in natura, uitkeringen en sociale diensten, waarvan dit verslag een eerste overzicht geeft.

Het aantal bijstandsgerechtigden is sinds het einde van de jaren tachtig toegenomen Ter verklaring van deze toename kunnen twee hoofdfactoren worden aangevoerd. De eerste is de hogere en aanhoudende werkloosheid. De tweede houdt verband met het groeiende aantal personen met een breuk in hun sociale leven (gevangenis, gebroken gezinnen, gedwongen migratie, verlies van de woning, te veel schulden,..). Vergeleken met de totale bevolking zijn alleenstaande mannen en eenoudergezmnen duidelijk oververtegenwoordigd.

In uiteenlopende mate koppelen de lidstaten bijstand aan arbeidstoeleidende maatregelen. Deze omvatten de inschakeling van de diensten voor de arbeidsvoorziening ten behoeve van degenen die het meest in moeilijkheden verkeren, maatschappelijk nuttige activiteiten, het scheppen van werkgelegenheid in de niet-commerciele sector, financiele prikkels voor werkgevers om bijstandsgerechtigden in dienst te nemen, en de vergemakkelijking van de overgang naar werk zonder inkomensverlies. Deze maatregelen sorteren vooralsnog weinig effect en moeten worden uitgebreid om de arbeidsinpassing te verbeteren. Deze actieve ondersteuning van bijstandsgerechtigden in de werkende leeftijd ligt helemaal in de lijn van de Europese werkgelegenheidsstrategie.

In hun streven naar meer efficientie breiden verscheidene lidstaten hun bijstandsverlening uit tot maatregelen die de economische en sociale integrate van bijstandsgerechtigden moeten verbeteren. Deze kunnen betrekking hebben op de huisvesting, het onderwijs, het gezin, de gezondheidszorg of het burgerschap. In sommige lidstaten wordt ook meer en meer een individuelere aanpak gevolgd, die de bijstandsgerechtigden actiever bij de opstelling van stappenplannen met steun van de sociale dienst en het arbeidsbureau en van plaatselijke partners betrekt.

De aanbeveling van de Raad heeft de discussie tussen de lidstaten op gang helpen brengen. De daarin genoemde regelingen moeten globaal genomen gelijke tred houden met het sociaal beleid en met name het werkgelegenheidsbeleid. Teneinde de lidstaten te helpen hun activiteiten op het gebied van de sociale bescherming, de toegang tot werk en de economische en sociale integratie te optimaliseren, biedt dit verslag materiaal op grond waarvan de discussie kan worden voortgezet en de fundamenten kunnen worden gelegd voor de tenuitvoerlegging van het nieuwe artikel 118 van het toekomstige Verdrag (artikel 137 van de geconsolideerde versie).

Inhoudsopgave

  • I. 
    De plaats van de bijstand in de socialezekerheidsstelsels
  • 1. 
    Het laatste vangnet
  • 2. 
    De bijdrage van de andere uitkeringen
  • 3. 
    De beschikbaarheid voor werk
  • 4. 
    Sociale begeleiding

II.    Recente ontwikkeling in het gebruik van bijstandsregelingen

  • 1. 
    Verlichting van de armoede
  • 2. 
    Wie zijn de begunstigden?
  • 3. 
    Het qfglijden van een werkloosheid.su itkering naar de bijstand
  • 4. 
    Belemmeringen om nit de bijstand te geraken

4.1.    Van de ene nitkering in de andere

4.2.    Werk vinden is niet altijd genoeg

III.    De weg naar werk

  • 1. 
    Wat kunje verwachten van de diensten voor de arbeidsvoorziening?
  • 2. 
    Hoe kan de inzethaarheid worden verbeterd?

2.1.    Verbetering van vaardigheden en kwalificaties

2.2.    Specifieke maatregelen als tijdelijke oplossingen

2.2.1.    Prikkels voor vrijwilligerswerk

2.2.2.    Gesubsidieerde arbeid in de niet-commerciele sector

  • 3. 
    Toegang tot de arbeidsmarkt

3.1.    Toegang tot ondernemingen

3.2.    Financiele prikkels voor herintreding

3.2.1.    Aanpassing van de hoogte van de bijstand

3.2.2.    Versoepeling van Je overgang van bijstand op loon

IV.    Een stap verder: de stappenplannen

V Vooruitzichten, toereikende middelen en uitkeringen als uitgangspunt voor economische en sociale integratie

Biilagen

Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad van 24 juni 1992 Tabellen

1-    Nationale bijstandsregelingen, voornaamste diensten en toeslagen

2-    Hoogte van de door de bijstand, de woonkostentoeslag en de kinderbijslag geboden steun. uitgedrukt in koopkrachtpariteiten

3-    Kenmerken van de bijstandontvangers

4-    Arbeidssituatie van de bijstandontvangers

5-    Resultaten van de maatregelen voor sociaal-economische integratie

In 1992 heeft de Raad twee aanbevelingen goedgekeurd die gebaseerd waren op de toezeggingen die de Commissie in haar sociaal actieprogramma voor de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden van december 1989 had gedaan. De eerste heeft betrekking op de convergentie van de doelstellingen en het beleid op het gebied van de sociale bescherming1, en noemt als een van de gemeenschappelijke doelstellingen de garantie van een inkomstenpeil dat een menswaardig leven mogelijk maakt. De tweede aanbeveling2 3 behelst de beginselen en voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze inkomstengarantie. Dit verslag gaat over deze tweede aanbeveling.

Het verslag is gebaseerd op drie bronnen, namelijk het Europese seminar" van September 1996 in Lissabon, dat werd georganiseerd op het moment dat Portugal op het punt stond een nationale bijstandsregeling in te voeren, een in 1997 gehouden enquete onder de lidstaten en de recente werkzaamheden van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden4 Het evalueert de rol van de bijstandsregelingen in de socialezekerheidsstelsels vanuit het oogpunt van de armoedebestrijding en analyseert de bijdrage ervan aan de sociale en economische integratie van de bijstandontvangers.

Dit verslag moet gezien worden in relatie tot het door de Commissie aangezwengelde debat over de modernisering en verbetering van de sociale bescherming in de Europese Unie5 en de Europese werkgelegenheidsstrategie6. Het past in het kader van de voorbereidingen van de Commissie op de tenuitvoerlegging van het nieuwe artikel 118 van het toekomstige Verdrag (artikel 137 van de geconsolideerde versie)’ 1. De plaats van de bijstand in de socialezekerheidsstelsels

De bijstandsregelingen gaan terug op de openbare bijstand aan armen en misdeelden die niet op andere wijze in hun eigen onderhoud konden voorzien. Mensen zonder middelen van bestaan een minimuminkomen verschaften was een morele plicht en droeg bij tot handhaving van een zekere maatschappelijke stabiliteit. Toen de algemene socialezekerheidsstelsels zijn ontworpen, zijn de bijstandsregelingen daar in meerdere of mindere mate in geintegreerd.

In de landen waar de sociale verzekering overwegend op arbeid is gebaseerd, zoals Duitsland, Belgie, Oostenrijk, Frankrijk en Luxemburg, is de bijstand, een premievrije uitkering voor mensen zonder werk, naast de socialezekerheidsstelsels ontwikkeld. Hetzelfde geldt voor Nederland. Het beheer van de bijstandsregelingen wordt overgelaten aan de gemeenten. De nationale overheid heeft een beperkte rol en stelt alleen een gemeenschappelijk wettelijk kader voor de verschillende vormen van bijstand vast.

Bij een meer algemene benadering, gebaseerd op de behoeften van de burgers en op een bijstandsgedachte, wordt bijstand gezien als een intrinsiek bestanddeel van de socialezekerheidsstelsels. Dat is het geval in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, de Noordse landen en recentelijk in Portugal. De regelingen waren daar van meet af aan meer geintegreerd en de overheidsbemoeienis is er sterker. De mediterrane landen nemen een tussenpositie in. Bijstand is daar nog niet erg in zwang; Griekenland kent geen bijstand, in Spanje wordt de bijstand per autonome regio geregeld en Italie kent enkele plaatselijke regelingen7.

Deze verschillen zijn terug te vinden in de manier waarop de verantwoordelijkheden voor het beheer en de financiering tussen nationale, regionale en plaatselijke niveaus zijn verdeeld. Daarentegen brengt het feit dat de regelingen met soortgelijke sociaal-economische veranderingen worden geconfronteerd en zich voor hetzelfde soort problemen geplaatst zien, ze in de praktijk nader tot elkaar.

1-7. Het laatste rang net

Bijstand voorziet in de fundamentele levensbehoeften in noodsituaties. Bijstand berust met op prem/ebetaling, wordt gefinancierd uit de belastingopbrengsten en vormt een aanvulling op de gezinssolidariteit.

Bijstandsregelingen fungeren als laatste vangnet voor degenen die niet op een andere wijze in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zoals in de aanbeveling wordt gesteld (C-2), bieden bijstandsuitkeringen differentiele financiele steun. Zij vullen het verschil tussen het eigen en gezinsinkomen - of die nu afkomstig zijn uit arbeid of uit andere sociale uitkeringen8 - en het gegarandeerde minimuminkomen aan. Aan dit algemene beginsel wordt door de lidstaten op complexe en uiteenlopende wijze uitvoering gegeven9

De bijstand dient ter dekking van de noodzakelijke levensbehoeften, zulks overeenkomstig de aanbeveling (punt C-l-a). De hoogte van de bijstand wordt over het algemeen op nationaal niveau vastgesteld, maar hierbij kan rekening worden gehouden met regionale verschillen in de kosten van levensonderhoud. Zij zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen of aan andere sociale uitkeringen (punt C-l c en e van de aanbeveling).

Voordat tot een bijstandsuitkering wordt overgegaan, worden eerst de middelen van de aanvrager gecontroleerd. Zoals bepaald in de aanbeveling (punt B-3), heeft deze middelentoets in alle lidstaten niet alleen betrekking op de aanvrager zelf, maar ook op het huishouden10 waarin hij leeft. Dit vormt het belangrijkste criterium voor een bijstandsuitkering. Vervolgens is de hoogte van de uitkering afhankelijk van de samenstelling van het huishouden. Verder vormen bijstandsuitkeringen een aanvulling op de gezinssolidariteit. Aanvragers moeten dus binnen bepaalde, van lidstaat tot lidstaat verschillende, grenzen proberen vorderingen inzake onderhoudsverplichtingen te hunnen gunste te verhalen.

Het aanvullend karakter van de bijstand ten opzichte van de andere sociale uitkeringen (punt B-5 van de aanbeveling) varieert In acht lidstaten (Belgie, Oostenrijk, Duitsland, Spanje, Frankrijk, lerland, Luxemburg en Portugal) moeten bijstandaanvragers eerst hun rechten op andere sociale uitkeringen doen gelden. Bijstand kan echter voorlopig worden verleend in afwachting van de toekenning van een andere uitkering11 Een aantal lidstaten, zoals Nederland, Duitsland en Luxemburg, maken ook melding van het feit dat een bijstandsuitkering als aanvulling op een pensioen of een werkloosheidsuitkering kan worden verstrekt. Alleen sommige Spaanse autonome regio’s beschouwen bijstand onverenigbaar met deze uitkeringen. In het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden, Finland en Nederland hoeft men niet eerst zijn rechten op de andere uitkeringen te doen gelden. Bijstand blijft niettemin het laatste vangnet.

Bijstandsuitkeringen zijn ook premievrij. Er wordt geen enkele bijdrage vooraf verlangd. Bijgevolg wordt de bijstand in de lidstaten over het algemeen uit de belastingopbrengsten gefmancierd en niet uit premies op inkomen uit arbeid.

Bijstandsuitkeringen zijn onbeperkt in de tijd. zulks overeenkomstig het verzoek van de Raad (punt B-4 van de aanbeveling)12. Stopzetting van de uitkering hangt af van de middelen waarover het huishouden van de bijstandontvanger komt te beschikken. Ondanks dit onbeperkte karakter zijn bijstandsuitkeringen in de meeste lidstaten als tijdelijk bedoeld, om soelaas te bieden in uitzonderlijke situaties die de bijstandontvangers met of zonder andere hulp, met name door werk, te boven zouden moeten kunnen komen.

1-2. De bijdrage ran de andere uitkeringen Bijstandsuitkeringen kunnen niet los worden gezien, maar vormen een onderdeel van een heel sca/a van sociale uitkeringen, diensten en hulp in naturct.

In dit verslag worden de meest algemene regelingen beschreven (zie tabel 1). In lerland en het Verenigd Koninkrijk zijn deze regelingen opgesplitst in twee uitkeringen al naargelang de ontvangers beschikbaar zijn voor werk of niet. Sommige lidstaten kennen speciale premievrije sociale minima ten behoeve van:

  • personen die de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt: zes lidstaten kennen dergelijke regelingen: Belgie, Frankrijk, Spanje, lerland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk13'
  • mensen met een handicap, zeven lidstaten kennen dergelijke regelingen voor de zwaarste handicaps: Belgie, Spanje, Frankrijk. lerland, Nederland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk1'
  • eenoudergezinnen: er bestaan in verschillende mate speciale bijstandsuitkeringen in Belgie, Frankrijk, lerland en het Verenigd Koninkrijk1'.

Zeven lidstaten kennen leeftijdsgrenzen bij de toepassing van de regelingen (18 jaar in Belgie, lerland, Nederland. Portugal en het Verenigd Koninkrijk14; 25 jaar in Frankrijk en Spanje, 30 jaar in Luxemburg), wat een deel van de bevolking in de werkende leeftijd uitsluit. In Frankrijk, Spanje en Portugal worden de leeftijdsgrenzen verlaagd wanneer men een gezin ten laste heeft. Ten slotte zijn de in dit verslag behandelde regelingen dikwijls ook van toepassing op immigranten. asielzoekers en niet-EU-onderdanen, mits zij aan het woonplaatsvereiste voldoen.

Een beoordeling van de in de verschillende iidstaten daadwerkelijk ontvangen steun dient met de allergrootste voorzichtigheid te geschieden, want er is niet alleen bijstand. Niet alleen kunnen bijstandsuitkeringen een aanvulling vormen op bepaalde uitkeringen tot de wettelijk vastgestelde maxima, zoals hierboven uiteengezet, maar ook kan het effect ervan nog worden versterkt door aanvnllende uitkeringen, voordelen in natura of diensten, die voorzien in specifieke behoeften in de zin van de aanbeveling (punt C-l, b). Zij worden als rechten of op discretionaire wijze toegekend15. Zij voorzien in behoeften op het gebied van gezondheidszorg, huisvesting, onderwijs, vervoer, verwarming, huishoudelijke apparaten, kleding en voeding (zie tabel 1).

I -3. De beschikbaarheid voor werk

In twaalf Iidstaten moeten bijstandontvangers zich voor werk of scholing beschikbaar hoi i den, be halve in geval van ziekte of een handicap of wanneer men kinder en of gehandicapte volwassenen ten laste heeft.

Zoals bepaald in de aanbeveling (B-3), vereisen de bestaande regelingen op die in Frankrijk na dat arbeidsgeschikte bijstandontvangers zich beschikbaar houden voor werk, actief werk zoeken en bereid zijn passend werk te aanvaarden. In Ierland en het Verenigd Koninkrijk is deze voorwaarde van toepassing op respectievelijk de Unemployment Assistance en de income-based Jobseeker's Allowance. In Frankrijk geldt deze voorwaarde niet en werk is daar een van de vele opties in het algemene integratieproces waaraan de' bijstandontvangers deelnemen. Niettemin staat twee derde van de bijstandontvangers als werkzoekende ingeschreven.

De Iidstaten stellen op soortgelijke wijze de uitzonderingen op deze verplichte beschikbaarheid voor werk vast. Het betreft hier gehandicapten16, mensen die nog te jong zijn om te werken of de zorg hebben voor kleine kinderen of gehandicapte volwassenen. De enkele gegevens die beschikbaar zijn, geven grote verschillen in het aantal niet voor werk beschikbare personen tussen de Iidstaten te zien (1/3 in Zweden, 87,6% in Luxemburg). Dit zou kunnen worden verklaard door het al dan niet bestaan van specifieke steunregelingen voor deze verschillende categorieen. Daarbij komen nog de langdurig zieken, die geen beroepswerkzaamheden kunnen uitoefenen (5% in Duitsland en Portugal, 30% in Zweden). Drugsgebruikers en alcoholisten, die dikwijls oververtegenwoordigd zijn in de groep bijstandontvangers, worden soms wel en soms niet als arbeidsgeschikt beschouwd.

Inzake gezinsverantwoordelijkheid verlenen veel Iidstaten een tijdelijke vrijstelling van de plicht om beschikbaar te zijn voor werk wanneer de kinderen nog niet schoolgaan. Sommige Iidstaten zijn soepeler ten aanzien van eenoudergezinnen. De combinatie van werk en gezin is een moeilijk probleem. De gekozen benadering kan rechtstreeks van invloed zijn op het leven en de opvoeding van de kinderen in kwestie. Kinderopvang zou de toegang van de ouders tot werk of scholing vergemakkelijken. Deze voorziening is gratis in Zweden, gekoppeld aan de toekenning van de Toimeentulotuki in Finland en

gepland voor eenoudergezinnen in het Verenigd Koninkrijk. Er moet echter nog uitvoerige informatie over deze belangrijke kwestie van het aanbieden van betaalbare diensten aan gezinnen met een laag inkomen worden verzameld.

1-4. Sociale begeleiding

De helft van de lidstaten heeft sociale-integratiemaatregelen ingevoerd, dikwijls in combinatie met scholings- en werkgelegenheidsmaatregelen.

De aanbeveling raadt aan het recht op bij stand vergezeld te doen gaan van maatregelen voor economische en sociale integratie (punten B-3 en C-4). De lidstaten hebben in uiteenlopende mate maatregelen getroffen met betrekking tot de gezondheidszorg, ontwenningskuren, de mobiliteit (rijbewijs), het financieel beheer van het gezin (te grote schuldenlast), de opvoeding van de kinderen, het leren van talen en burgerschap. Bij de meeste van die maatregelen blijft werk het uiteindelijke doel. In enkele lidstaten, zoals Belgie, Spanje, Frankrijk en Portugal, zijn deze maatregelen opgenomen in individuele integratiecontracten (zie hoofdstuk IV).

II - Recente ontwikkeling in het gebruik van de bijstandsregelingen II -1. Verlichting van de armoede

Bij stand host weinig in vergelijking met alle socialezekerheidsuitgaven, maar is voor de meeste bijstandontvangers de eerste bron van inkomsten. De hoogte van de bij stand verschilt aanmerkelijk per lidstaat.

Bijstand is bedoeld voor de ernstigste situaties van onbemiddeldheid en pretendeert niet voor alle gevallen van armoede een oplossing te bieden. Via alle overdrachten die zij verrichten, spelen de socialezekerheidsstelsels een algemenere rol. In termen van budgettaire uitgaven17 kost de bijstand zeer weinig18. Daarentegen blijkt voor de meeste ontvangers bijstand de belangrijkste en soms zelfs de enige bron van inkomsten te zijn.

De werkzaamheden betreffende de evaluatie van de door bijstand en de belangrijkste daarmee samenhangende uitkeringen geboden effectieve steun zijn nog fragmentarisch en kunnen bij volgende verslagen nog worden verdiept. Tabel 2 geeft een eerste raming van de door bijstand, de woonkostentoeslagen en kinderbijslag geboden steun, uitgedrukt in koopkrachtpariteiten. Zij vertonen grote verschillen per lidstaat. De woonkostentoeslagen en kinderbijslag kunnen samen meer dan de helft van de geboden steun uitmaken. Voor paren met twee kinderen vormt de kinderbijslag 7 tot 28% van de totale steun19. Het aandeel hiervan neemt toe in eenoudergezinnen en loopt op tot 42% in Finland. De woonkostentoeslagen zijn moeilijker te ramen. Zij kunnen binnen een zelfde land per regio of zelfs per gemeente verschillen of afhangen van de persoonlijke omstandigheden van de ontvanger wanneer zij berekend worden op basis van de effectieve woonkosten. Hun aandeel in de geboden steun varieert van 7 tot meer dan 50%.

De complexe interactie van deze regelingen op de gezinsinkomens kan voor velen een belemmering vormen voor deelname aan actieve herintredingsmaatregelen (zie punt II-4.1). Deze kwestie komt in de nationale plannen ter uitvoering van de Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren aan de orde.

II - 2. Wie zijn de begunstigden?

Een groeiend aantal werkzoekenden eti personen wier leven ontwricht is. Onder de ontmngers vinden we veel aUeenstacmde matmen en eenoudergezinnen20. Sommigen hlijven huge tijd op bijstand aangewezen.

Aantal en samenstelling van de bijstandontvangers zijn afhankelijk van het bestaan van andere inkomenssteunregelingen, die specifiek zijn voor bepaalde categorieen en hier niet behandeld worden (zie 1-2). Bovendien • vragen bijstandgerechtigden niet altijd een uitkering aan wegens gebrek aan informatie, de administratieve rompslomp of het soms ermee gepaard gaande stigmatiserende effect21.

Niettemin kan worden geconstateerd dat het aantal begunstigden sinds het einde van de jaren tachtig in alle lidstaten is toegenomen22. Twee factoren liggen aan deze stijging ten grondslag. De eerste houdt verband met de hogere en aanhoudende werkloosheid. De tweede houdt verband met het groeiend aantal personen wier leven ontwricht is (gebroken gezinnen, gedwongen migratie, daklozen, gevangenis, delinquentie, te grote schuldenlast....).

Vergeleken met het totaal aantal huishoudens zijn onder de bijstandontvangers twee hoofdcategorieen oververtegenwoordigd (tabel 3). Tot de eerste behoren de alleenstaanden. meestal mannen (meer dan de helft van de ontvangers in alle lidstaten behalve in Denemarken en Spanje). De tweede categorie omvat de eenoudergezinnen, bijna uitsluitend vrouwen met kinderen (10 tot 20% van de ontvangers en een piek van 35/40% in sommige Spaanse regio’s). In verhouding treft men onder de ontvangers veel jongeren aan Zij komen al aan het begin van hun beroepsleven of zelfs nog eerder in de bijstand terecht.

Deze tendensen vormen tot op zekere hoogte een afspiegeling van de verslechtering van de arbeidsmarkt. Ook weerspiegelen zij de keuzes die op het gebied van het sociaal beleid en met name van de sociale zekerheid zijn gemaakt. Paren met of zonder kinderen zijn er bijvoorbeeld ondervertegenwoordigd. Dit kan worden verklaard door de sociale zekerheid die hun binnen de socialezekerheidsstelsels geboden wordt, en door de grotere kans dat ten minste een van de partners \yerk heefit.

De werkelijke duur van de uitkering is moeilijk te beoordelen. Maar weinig lidstaten beschikken over gegevens en in sommige gevallen voorzien de regelingen zelf in een beperkte duur. Verscheidene lidstaten maken echter melding van een verlenging van de gemiddelde duur en van het feit dat sommige begunstigden langdurig op bij stand aangewezen zullen zijn. Ongeveer 10% van de ontvangers is dat bijvoorbeeld in Frankrijk en Finland al een aantal jaren. In Ierland ontvangt bijna een derde van de Unemployment vte/s/awce-ontvangers die al meer dan drie jaar. De regelingen zijn echter ontworpen voor kortlopende bijstandsverleningen voor personen die tijdelijk niet over toereikende financiele middelen beschikken. Hoe langer mensen bijstand ontvangen, des te moeilijker zij daaruit komen. Nederland schat dat de kans om uit de bijstand te komen afneemt van 49% in het eerste jaar tot 13% in het vierde jaar en dat de kans om werk te vinden daalt van 15% tot 5%.

II - 3. Het afglijden van een werkloosheidsuitkering naar de bijstand

Beperkingen bij de werkloosheidsaitkeringen hebben veel werklozen de bijstand in gejaagd.

Alle lidstaten onderkennen het verband tussen de toename van de werkloosheid en de stijging van het aantal bijstandontvangers. Terwijl de werkloosheid toenam, hebben veel lidstaten de duur van de werkloosheidsuitkeringen bekort, de hoogte ervan verlaagd of strengere toekenningsvoorwaarden toegepast. Ongeveer een derde van de ontvangers in Duitsland, Belgie en Zweden is werkzoekend, twee derde in Frankrijk, 86% in Portugal en 90% in Ierland (tabel 4).

Bijstand kan een aanvulling vormen op de werkloosheidsuitkering wanneer het normbedrag voor een alleenwonende of voor het gezin hoger is dan dat van de werkloosheidsuitkering. Deze laatste geldt immers alleen voor de werkloze en houdt geen rekening met het huishouden waarin hij leeft23. In Duitsland bijvoorbeeld ontvangt 16% van de Sozialhilfe-ontvdLngers tussen 21 en 65 jaar die in aanvulling op de werkloosheidsuitkering en van deze 16% gaat het in 33% van de gevallen om paren met kinderen. Dit maakt het uit administratief oogpunt alleen maar ingewikkelder.

De bijstand is ook het laatste redmiddel wanneer de werkloosheidsuitkering wordt beeindigd of wanneer niet aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan. Om voor een werkloosheidsuitkering (in feite een verzekering) in aanmerking te komen, moet men gedurende een bepaalde minimumperiode hebben gewerkt en sociale premies hebben betaald, wat betekent dat:

  • schoolverlaters,
  • personen die hun beroepsbezigheid lange tijd hebben onderbroken of nooit gewerkt hebben,
  • personen die deeltijdarbeid of tijdelijk werk hebben verricht dat niet aan de minimumvoorwaarden voldoet,

daarvoor niet in aanmerking komen.

Deze personen kunnen afhankelijk van hun gezinssituatie bijstand ontvangen. Bovendien valt, wanneer een minimumleeftijd vereist is, een deel van de jongeren buiten iedere economische steunregeling.

Sommige lidstaten, zoals Oostenrijk, Duitsland, Spanje, Finland, Frankrijk, Portugal en Zweden, kennen ter voortzetting van de werkloosheidsverzekering een op de bijstand gebaseerde werkloosheidsuitkering, die over het algemeen lager is en waarvoor de voorwaarden per lidstaat verschillen. Wanneer hiervoor echter als voorwaarde wordt gesteld dat men de vorige uitkering moet hebben ontvangen, zijn bovengenoemde categorieen daarvan nog steeds uitgesloten. Dit kan een beletsel vormen om werk te zoeken in zoverre bijstandontvangers niet dezelfde toegang hebben tot algemene werkgelegenheidsmaatregelen als de ontvangets van een werkloosheidsuitkering (zie III-1). Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Luxemburg kennen slechts twee soorten uitkeringen voor werkzoekenden, de ene op basis van premies, de andere niet. Zij bieden de ontvangers dezelfde toegang tot de algemene werkgelegenheidsmaatregelen.

De overgang van een werkloosheidsuitkering naar de bijstand heeft dikwijls een verschuiving van de verantwoordelijkheden van de nationale naar de regionale en/of lokale begroting tot gevolg. Dit kan resulteren in een verhoogde druk op de plaatselijke economieen die onder de hoogste werkloosheid gebukt gaan.

II - 4. Belemmeringen om uit de bijstand te geraken

De complexiteit van de uitkeringsregelingen en de onzekerheid op de - arbeidsmarkt kunnen daartoe bijdragen.

Om uit de bijstand te geraken moeten andere uitkeringen, werk of een verandering in de gezinssituatie meer inkomen opleveren dan de maximum bijstand. De belemmeringen kunnen van persoonlijke aard zijn maar ook het gevolg zijn van het functioneren van de regel ingen.    *

II - 4-1. Van de ene uitkering in de andere

Bijstand kan een aanvulling vormen op andere uitkeringen wanneer met de uitgekeerde bedragen niet het niveau van het gewaarborgd inkomen wordt gehaald. Behalve om de hierboven behandelde werkloosheidsuitkeringen kan het hier ook gaan om invaliditeitsuitkeringen, ziektegeld of pensioenen (tabel 4). Of men erin slaagt uit de bijstand te geraken hangt af van de besluiten die bij de tenuitvoerlegging van de andere uitkeringen genomen worden.

Bijstand wordt ook verleend in combinatie met andere uitkeringen en diensten, waardoor het aantal procedures en toekenningsvoorwaarden sterk toeneemt. De aanvragers, die door hun situatie meer aanpassingsproblemen hebben, laten zich door deze administratieve rompslomp nogal gemakkelijk afschrikken. Wanneer zij toch in hun aanvraag volharden, dan is dat in de hoop meer zekerheid te krijgen. Het is begrijpelijk dat zij een bijstandsuitkering niet graag opgeven wanneer de aangeboden banen onzeker zijn en het opnieuw aanvragen van een bijstandsuitkering voor hen een beproeving is.

Bovendien worden zij bij het zoeken naar werk of een opleiding niet altijd actief gesteund, wat extra demotiverend is. Door verscheidene lidstaten wordt gemeld dat het personeel van de gemeentelijke sociale diensten alleen al de handen vol heeft aan de administratieve verwerking van de aanvragen en geen tijd heeft voor maatregelen op het gebied van sociale en beroepsintegratie

Dit alles betekent dat er nog veel gedaan kan worden aan de vereenvoudiging van de procedures, zoals in de aanbeveling wordt geadviseerd (punt C-6), aan een verbetering van de doeltreffendheid van de regelingen en de verwezenlijking van de doelstellingen die de lidstaten zich inzake de activering van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid hebben . gesteld.

II - 4-2. Werk vinden is niet altijd genoeg

In alle lidstaten verricht een bepaald percentage bijstandontvangers betaald werk. Dat is het geval met de helft van de ontvangers van de Social Bidrag in Zweden, waarvan 20% een fulltime baan heeft, 13% in Frankrijk, Finland en Nederland, 8% in Luxemburg,7,4% in Duitsland en 5,3% in Portugal (tabel 4). Dit verschijnsel is eerder niet zo duidelijk geweest in de lidstaten. Met de ontwikkeling van deeltijd- en flexibele arbeid is het tegenwoordig aan het toenemen.

Als reactie op deze nieuwe situaties en om de overgang naar werk zonder inkomstenverlies te vergemakkelijken, hebben de lidstaten verschillende formules ontwikkeld waarbij men naast een salaris blijvend of tijdelijk een bijstandsuitkering kan blijven ontvangen (zie voor bijzonderheden hoofdstuk III-3.2.2). Deze faciliteiten kunnen ook een toename van het aantal begunstigden tot gevolg hebben.

Ill - De weg naar werk

De in de nationale bijstandsregelingen opgenomen24 voorwaarde dat men beschikbaar moet zijn voor werk, is weer actueel geworden door de economische en budgettaire moeilijkheden waarvoor de lidstaten zich sinds de jaren tachtig gesteld zien. Het gaat hier nu om actieve beschikbaarheid en het begrip “passende arbeid” is verruimd. Maar weinig bijstandontvangers vinden echter op eigen gelegenheid of via de algemene scholings- en werkgelegenheidsmaatregelen werk. De lidstaten proberen deze resultaten dus te verbeteren en de beperkte middelen geconcentreerd aan te wenden voor degenen die er het meest behoefte aan hebben.

Dit hoofdstuk gaat niet in op de maatregelen die voor alle werkzoekenden bestemd zijn, maar bespreekt de verschillende fasen die bijstandontvangers moeten doorlopen om weer aan het werk te geraken, de door de lidstaten genomen maatregelen om hen daarbij te helpen (Aanbeveling, C-5) en het soort werk dat zij kunnen verwachten.

Ill - 1. Wat kun je venvachten van de diensten voor de arbeidsvoorziening?

Dat zij him maatregelen coordineren met die vctti de sociale diensten en zich meer dan in het verleden om de bijstandontvangers bekommeren.

Voor bijstandontvangers die voor werk beschikbaar zijn, is de belangrijkste weg terug naar de arbeidsmarkt inschrijving bij het arbeidsbureau25. In principe is dit een manier om hen hetzelfde te behandelen als de anderen. In feite betekent de overgang van een werkloosheidsuitkering naar bijstand in de meeste lidstaten ook verandering van uitkeringsinstantie en van wijze van betaling.

Het zijn vooral de sociale diensten die zich met de bijstandontvangers bezighouden en niet zozeer de diensten voor de arbeidsvoorziening. Deze diensten werken dikwijls langs elkaar heen. Van oudsher zien de sociale diensten hun hulpverlening niet als bestrijding van werkloosheid, die wordt beschouwd als een van de vele problemen waarmee hun clienten te maken hebben. In sommige lidstaten gaan zij op dit gebied echter een actievere rol spelen. Zonder de plaats in te nemen van de arbeidsbureaus, worden zij belast met de ontwikkeling van specifieke activiteiten in verband met de arbeidsmarkt.

Sommige lidstaten realiseren zich dat deze verkokering van diensten schadelijk is voor de arbeidsperspectieven van bijstandontvangers en proberen die nader tot elkaar te brengen. Een eerste stap in die richting is de werkgelegenheidsmaatregelen niet alleen voor langdurig werklozen open te stellen maar ook voor bijstandontvangers, zoals bijvoorbeeld in Belgie, Frankrijk, Duitsland en Portugal is gebeurd. In Ierland en het Verenigd Koninkrijk gebeurt dit in feite ook omdat zij geen onderscheid maken tussen de uitkeringen voor deze twee categorieen werkzoekenden. In Duitsland kunnen Sozialhi Ife-ontvangers tot maximaal 20% van het aantal deelnemers deelnemen aan het werkgelegenheidsprogramma voor langdurig werklozen26. In Portugal krijgen ontvangers van de Rendimento minimo gcircmtido bovendien voorrang bij door het Europees Sociaal Fonds medegefinancierde maatregelen.

Een andere, delicatere en langdurigere, aanpak bestaat erin de diensten voor de arbeidsvoorziening beter te motiveren ten gunste van degenen die de meeste moeilijkheden ondervinden, en samen te laten werken met de uitkeringsinstanties. In Belgie werken de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn dikwijls samen met de diensten voor de beroepsopleiding en de arbeidsvoorziening. In Frankrijk moeten de Agences Ncitionales Pour l 'Emploi zich meer op de personen met de grootste problemen richten. In Duitsland is in 1998 door de Bundesanstalt fiir Arbeit en de Bundesvereinigung der kommunalen Spitzenverbande een gids gepubliceerd om de samenwerking tussen de diensten voor de arbeidsvoorziening en de sociale diensten op het gebied van de arbeidsinpassing van Sozialhi Ife-ontv&ngers aan te moedigen27.

In Nederland richten de diensten voor de arbeidsvoorziening hun inspanningen vooral op de moeilijk plaatsbaren, categorieen die in samenwerking met de gemeentelijke sociale diensten worden vastgesteld. Uiterlijk in 2001 moeten de openbare diensten voor de arbeidsvoorziening. uitkeringsinstanties en de sociale diensten opgegaan zijn in Centra voor Werk en Inkomen, die als een loket functioneren voor alle werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden28. In het Verenigd Koninkrijk delen het personeel van de uitkeringsinstanties en dat van de diensten voor de arbeidsvoorziening dezelfde kantoorruimte en houden zij zich bezig met alle JSA-ontvangers29. De rol van deze laatste diensten is uitgebreid en zij werken samen met talrijke plaatselijke actoren om de New Deals uit te voeren.

Meer samenwerking tussen de sociale diensten en de diensten voor de arbeidsvoorziening leidt tot een onderlinge aanpassing van de methoden, een betere afstemming hiervan op de doelstellingen en tot een combinatie van een gestandaardiseerde administratieve behandeling met een persoonlijkere hulpverlening, getuige de verderop beschreven stappenplannen (hoofdstuk IV).

\

III - 2. Hoe kan de inzetbaarheid worden verbeterd?

Sterke concurrentie en een gebrek aan vaardigheden beperken de deelname aan algemene scholingsmaatregelen. Specifieke maatregelen kunnen de inzetbaarheid verbeteren en het gebrek aan onderwijs of opleiding compenseren.

Ill - 2-1. Verbetering van vaardigheden en kwalificaties Slechts enkele procenten bijstandontvangers (tabel 5) volgen een opleiding of een stage. Nog afgezien van de beperkte begrotingsmiddelen, ontbreekt het hun in de praktijk aan de vereiste vaardigheden en kwalificaties om te voldoen aan de toelatingsvoorwaarden of om daar ten voile van te profiteren, zelfs als zij toegang kunnen krijgen tot de standaardopleidingsmaatregelen.

In Denemarken. verplicht de Lov om Kommwiai Aktivering~° de gemeenten tweedekansonderwijs te verzorgen (20% van de deelnemers aan activeringsmaatregeien) en stages te organiseren (60%). In het Verenigd Koninkrijk kunnen werkzoekenden die voor de New Deal in aanmerking komen, tweedekansonderwijs volgen, dat wordt verzorgd door de plaatselijke partners tijdens de vier maanden die voorafgaan aan de Gateway. De deelnemers aan de New Deal die hun verplichte middelbaar onderwijs niet hebben afgemaakt30 31 32, krijgen maximaal een jaar voltijds onderwijs of scholing aangeboden. Zweden ontwikkelt met zijn meerjarig volwassenenonderwijsinitiatief (1997-2002) en zijn inzetbaarheidsinstituten (AMI) een strategic van nationale betekenis. Tweedekansonderwijs is center in de eerste plaats bedoeld voor degenen die met succes het verplicht secundair onderwijs hebben voltooid.

De aangeboden specifieke opleidingen blijven evenwel beperkt, van korte duur en weinig bezocht. De redenen daarvoor zijn niet alleen de geringe begrotingsruimte, maar ook meer in het algemeen het ontbreken van duidelijke strategieen om te compenseren wat de nationale onderwijsstelsels verzuimd hebben.

Scholing kan gecombineerd worden met stages in ondernemingen, die over het algemeen ook van korte duur zijn. Hiervoor wordt een financiele vergoeding aan de werkgevers verstrekt (Duitsland, Luxemburg, Belgie, Frankrijk, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld). Duitsland heeft voor langdurig werklozen een tripartite formule ontwikkeld (werknemer, werkgever, openbare dienst voor de arbeidsvoorziening) van inpassingscontracten waarbij een opleidingsperiode wordt gegarandeerd waarvan de kosten voor rekening komen van de openbare dienst voor de arbeidsvoorziening. In het kader van de Britse New Deal voor jongeren garanderen de werkgevers de kwaliteit van onder meer de geboden opleiding.

Ill - 2-2. Specifieke maatregelen als tijdelijke oplossingen Negen lidstaten (Duitsland, Belgie, Denemarken, Spanje, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Portugal, Verenigd Koninkrijk) hebben maatregelen ontwikkeld die uiteindelijk, dikwijls op lange termijn, de reintegrate op de arbeidsmarkt ten doel hebben. In de meeste lidstaten zijn die alleen bedoeld voor personen die voor werk beschikbaar zijn. Sommige stellen deze maatregelen niet alleen open voor mensen die voor werk beschikbaar zijn, maar ook voor anderen die vrijgesteld zijn van de verplichting zich voor werk beschikbaar te houden, zoals eenoudergezinnen of ouderen (Denemarken, Luxemburg, Nederland'2). Frankrijk en Portugal bieden deze als mogelijke opties voor alle begunstigden aan.

Ill -2-2-1. Prikkels voor vrijwilligerswerk

In deze negen lidstaten worden met name door de gemeenten voor de samenleving nuttige taken aangeboden op het gebied van onderhoud van openbare ruimten en gebouwen, het milieu, collectieve voorzieningen en ziekenhuizen. De deelnemers ontvangen een aanvulling op de bijstand in de vorm van een premie of vergoeding van de gemaakte kosten.

Deze maatregelen moeten voorkomen dat de betrokkenen naar volledig nietsdoen afglijden, en verkleinen de kans op sociale uitsluiting. Zij helpen met name personen die niet direct weer aan het werk kunnen met alle verplichtingen van dien. Zowel door de aard van het werk als door de eraan verbonden voorwaarden vertekenen zij echter de arbeidsmarkt. De deelnemers blijven volledig afhankelijk van sociale uitkeringen, kunnen niet terug in het socialezekerheidsstelsel en geen rechten op een werkloosheidsuitkering of een pensioen opbouwen, behalve de in sommige lidstaten bestaande premievrije minima. Daarom blijven deze maatregelen beperkt. In Frankrijk spelen zij een ondergeschikte rol, in Duitsland en Luxemburg worden zij steeds minder toegepast en wordt de voorkeur gegeven aan de volgende optie.

Ill - 2-2-2. Gesubsidieerde arbeid in de niet-commerciele sector Van deze mogelijkheid wordt in de lidstaten het meest gebruik gemaakt. De plaatselijke autoriteiten stimuleren het scheppen van werkgelegenheid in de sociale economie, basisvoorzieningen en publieke dienstverlening, of treden zelf als werkgever op. De banen lijken door hun aard sterk op de hiervoor genoemde (beschreven onder 2.2.1), maar zijn beter gestructureerd en dikwijls in een arbeidsovereenkomst geregeld. Er worden sociale premies geheven, zodat de betrokkenen weer opgenomen kunnen worden in het socialezekerheidsstelsel. Zij omvatten onder meer:

  • in Spanje de emp/eo social,

-in Belgie de indienstneming door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn van bijstandontvangers die ter beschikking worden gesteld van lagere overheden of NGO's,    "    "    "

  • in Duitsland het creeren van banen door de gemeenten, met name voor jongeren, in het kader van het programma Hilfe zur Arbeit,
  • in Frankrijk de contrats emploi solidarity (CES33) en de contrats emploi consolide (CEC), waarvoor onder andere bijstandontvangers voorrang krijgen,
  • in Denemarken de job training bij de overheid,
  • in Luxemburg de Affectations temporaries indemnisees,
  • in Ierland de Community employment programmes,
  • in Nederland de banenpools en Melkert-banen.

De ontwikkeling van deze maatregelen vergt veel van de lagere overheden en is voor sommige lidstaten op het ogenblik aanleiding om de verdeling van de financiele en personele middelen en de verantwoordelijkheden te heroverwegen. Qua financiering verschilt de situatie per lidstaat. In Luxemburg, Portugal en Frankrijk'14 wordt een en ander uit de nationale begroting gefinancierd maar is het beheer gedecentraliseerd. In Zweden en Duitsland moeten de gemeenten de kosten van de bijstandsregelingen volledig dragen. In de andere lidstaten worden de uitgaven tussen de lagere en nationale overheden gedeeld. De financiering vormt echter niet het enige probleem. Het is ook de 34

vraag of de lagere overheden over het vereiste personeel en de nodige deskundigheid beschikken om deze banen te creeren.

De aangeboden banen zijn over het algemeen laaggekwalificeerd, slecht betaald, parttime, van korte duur en met weinig garantie op verlenging. Maar weinige duren langer dan een jaar35. De contractanten doen niet altijd nuttige beroepservaring voor een latere betrekking op. Een duurzame herintrede op de arbeidsmarkt blijft moeilijk voor hen. In' Nederland vond in 1996 6% van degenen met een gesubsidieerde arbeidsovereenkomst weer regulier werk, in Luxemburg 16% in 1995. In Frankrijk was in 1996 27% van de nieuwe bijstandontvangers na een jaar weer aan het werk, waarvan 44% met een gesubsidieerde arbeidsovereenkomst36 waarvan driekwart parttime in afwachting van een fulltime baan.

Ill - 3. Toegang tot de arbeidsmarkt

Er zijn maar weinig maatregelen speciaal op bijstandont\>angers gericht. De lidstaten hechten bijzonder belang aan de vergemakkelijking van de overgang naar werk en het voorkomen van inkomstenverlies.

Ill - 3-1. Toegang tot ondernemingen

Er zijn diverse stimuleringsmaatregelen voor werkgevers. Subsidie of vermindering van de sociale lasten in het kader van arbeidsovereenkdmsten voor bepaalde tijd zijn het meest gebruikelijk. De meeste lidstaten maken daar gebruik van zonder dat deze maatregelen speciaal voor bijstandontvangers bedoeld zijn. Duitsland, Luxemburg, Belgie, Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk moedigen de werkgevers aan bijstandontvangers in dienst te nemen.

Er vorden maatregelen genomen om het risico dat zittend personeel door gesubsidieerde werknemers wordt vervangen, te beperken. Zij moedigen de werkgevers aan de werknemers ook na de gesubsidieerde periode in dienst te houden (standaardcontracten in Luxemburg, tripartite overeenkomsten in Duitsland, toezeggingen om aan de kwaliteitscriteria van de New Deal-opties te voldoen in het Verenigd Koninkrijk, contrats initiative emploi (CIE) in Frankrijk). De ervaring leert dat de werkgevers over het geheel genomen niet staan te trappelen. Niettemin is met name vanwege de selectie die de werkgevers bij de aanstelling maken, het percentage van degenen die vervolgens een reguliere arbeidsplaats krijgen, groter dan onder vorige regelingen. Het zou nuttig zijn om in de toekomst de kwaliteit van de banen te kunnen evalueren.

Behalve met financiele prikkels proberen verscheidene lidstaten bedrijven en hun werknemers aan te spreken op hun sociale verantwoordelijkheden. Denemarken heeft in 1997 een nationaal en Europees debat over dit onderwerp georganiseerd37. In Frankrijk en Portugal werken de sociale partners samen in de plaatselijke inpassingscommissies, die zijn opgezet om op plaatselijk niveau werkgelegenheidskansen te creeren. In Belgie zoeken de OCMW’s naar partnerschappen met het bedrijfsleven.

In Frankrijk, Spanje, Ierland en Portugal ten slotte kunnen bijstandontvangers hulp krijgen bij het creeren van hun eigen baan of het opzetten van hun eigen bedrijf. Er wordt 35 33

ook speciale steun toegekend voor de oprichting van bedrijven die werklozen en andere kwetsbare personen op de arbeidsmarkt in dienst nemen.

Ill - 3-2. Financiele prikkels voor herintreding Kijkt men naar de netto vervangingscoefficient van de bijstand door een gemiddeld salaris'8, dan is het over het geheel genomen alleen voor alleenstaanden economisch interessant om werk te zoeken, Zij maken bijna de helft uit van de bijstandontvangers in de hele Unie. De coefficienten zijn aanmerkelijk hoger voor paren met twee kinderen waarbij een ouder weer aan het werk zou gaan. Wordt met het werk van beide ouders rekening gehouden, een situatie die veel voorkomt in de Noordse landen en zich ook in de rest van de Unie verbreidt, dan vallen de coefficienten lager uit. Voor eenoudergezinnen worden de coefficienten tot op zekere hoogte onderschat omdat de kosten van kinderopvang, een essentieel element wanneer men weer gaat werken, daar niet in begrepen zijn.

De verhouding tussen bij stand en minimumloon39 staat in een aantal lidstaten ter discussie. Het zou nuttig zijn als in de toekomst de vervangingscoefficienten ten opzichte van deze lonen kon worden gesehat40, want de kans is groot dat het loon bij herintreding op dat niveau ligt.

Ill - 3-2-1. Aanpassing van de hoogte van de bijstand De lidstaten verlagen de normbedragen van de bijstand niet bij wijze van prikkel om weer aan het werk te gaan. Het is moeilijk om deze normbedragen te veranderen, die als bestaansminima worden beschouwd. Een verlaging daarvan zou moeilijk te verdedigen zijn. De lidstaten hebben de individuele sancties in het geval van werkweigering of niet-deelneming aan inpassingmaatregelen verscherpt. De uitkering kan gedurende enkele maanden, of zelfs langer in geval van recidive, worden stopgezet (Belgie, Spanje, Frankrijk, Luxemburg, Portugal) of verlaagd (met 20 tot 25% in Denemarken, Duitsland en Finland; met 15, 20 en zelfs 100% in Nederland en met 40% van de persoonlijke uitkering in het Verenigd Koninkrijk). De gestraften hebben over het algemeen de mogelijkheid in beroep te gaan. Over de daadwerkelijke toepassing van de sancties zijn maar weinig gegevens beschikbaar (2,1% van de bijstandontvangers in Portugal, 2,8% in Luxemburg, 5% van de afgesloten inpassingscontracten in Frankrijk).

Ill-3-2-2. Versoepeling van de overgang van bijstand op loon Om de overgang naar betaald werk te vergemakkelijken hebben zes lidstaten (Belgie, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, lerland en Nederland) overgangsperioden (van 1 tot 3 jaar) ingevoerd. waarin de bijstand geheel of gedeeltelijk36 kan worden gecumuleerd met het salaris. Nederland en lerland hebben dit gedaan met het doel deeltijdarbeid te stimuleren37. Luxemburg telt inkomsten uit arbeid tot 20% van het gegarandeerde totale inkomen voor onbepaalde tijd niet mee. In lerland en het Verenigd Koninkrijk is het toegestaan naast een bijstandsuitkering permanent bij te verdienen gedurende respectivelyk maximaal 30 en 16 uur per week38. Daarboven passen deze landen inwork benefits toe, die op het ogenblik alleen voor gezinnen met kinderen gelden39. Aileen in sommige autonome regio’s in Spanje is het nog steeds verboden naast een bijstandsuitkering inkomen uit arbeid te genieten. De aanpak zou kunnen worden uitgebreid tot de toeslagen, zoals het geval is voor de woonkostentoeslag in Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Bijstandontvangers zouden dan des te meer worden gestimuleerd om van de werkgelegenheidskansen te profiteren. Tot dusverre hebben maar weinig lidstaten daarvoor gekozen, omdat de ingewikkelde procedure en de verdeling van de bevoegdheden tussen de vele bestuurslagen waarschijnlijk een rem op de vooruitgang vormen.

De doeltreffendheid van deze maatregelen hangt af van een goede onderlinge aansluiting tussen arbeidsrecht, sociale bescherming, actieve maatregelen inzake opleiding en werk, en belastingstelsels. In overeenstemming met het witboek van de Commissie “Groei, concurrentievermogen, werkgelegenheid”40 hebben de lidstaten stappen ondernomen om de indirecte loonkosten voor laaggeschoolden te verlagen. Bovendien hebben de lidstaten thans overeenstemming bereikt over een richtsnoer voor de werkgelegenheid41, die beoogt de uitkerings- en belastingstelsels te onderzoeken en waar nodig te herzien om het voor werklozen en inactieven aantrekkelijker te maken om werk of opleidingsmogelijkheden te zoeken en de aanvaarden.

IV- Een stap verder: de stappenplannen

Slechts een kleine minderheid van de bijstandontvangers geraakt uit de bijstand en komt weer aan het werk. Om deze resultaten te verbeteren, wordt gewerkt aan een aanpak gebaseerd op individuele contracten die de ondertekenaars verplichten persoonlijke projecten op te stellen.

In de lidstaten die op dit punt over gegevens beschikken (tabel 5), ligt het percentage personen dat jaarlijks uit de bijstand geraakt tussen de 6% en 33% en dat is niet in alle gevallen toe te schrijven aan het vinden van werk: dat is bijvoorbeeld de reden in twee derde van de gevallen in Frankrijk en in 13% van de gevallen in Nederland, zonder dat het mogelijk is een uitspraak te doen over de duurzaamheid van de gevonden baan. De lidstaten zagen zich genoodzaakt andere mogelijkheden voor sociale integratie te verkennen en iets te doen aan het grote aantal zowel persoonlijke als institutionele obstakels waar bijstandontvangers op kunnen stuiten. Die kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in het gezin, het onderwijs of de huisvesting, en kunnen de kansen om werk te vinden en te houden in gevaar brengen.

Maatschappelijk werkers, dikwijls de eerste contactpersonen voor bijstandontvangers, weten maar al te goed hoe moeilijk het voor deze mensen is plannen voor de toekomst te maken en hun weg te vinden in de voortdurend wisselende doolhof van maatregelen op opleidings- en werkgelegenheidsgebied. Om dit te verhelpen zijn adviezen en diensten ontwikkeld die de mensen helpen aan hun ontwrichte leven weer zin te geven en hun leven in te richten op een wijze die meer aansluit bij hun persoonlijke ontwikkeling.

Er worden individuele actieplannen opgesteld. Deze maken een in de tijd meer coherente aanpak mogelijk en houden rekening met het gezin en de sociale omgeving. Zij kunnen bijvoorbeeld maatregelen inhouden ter vergroting van de sociale zelfstandigheid (het leren van talen, rijbewijs, ontwenningskuur,..), ter verbetering van de gezinssituatie (schoolbezoek van de kinderen, te grote schulden,...), deelname aan burenhulp, verbetering van huisvesting, scholing, onderricht in de rechten en plichten van de burgers. Werk blijft in vele gevallen het uiteindelijke doel.

De lidstaten hebben op dit gebied uiteenlopende vorderingen gemaakt, bijvoorbeeld:

  • in Finland de verplichte individuele plannen voor degenen die een aangeboden baan afslaan (in maart 1998 ingevoerd);
  • in Duitsland het Gesamtplan van de wet op de Sozialhilfe (§ 19-4);
  • in Denemarken het individuel handlingsplan dat de gemeenten voor ontvangers van de Social Bistand boven de 25 jaar moeten opstellen;
  • in Nederland de “weg naar de arbeidsmarkt” voor langdurig werklozen, die regelingen omvat voor sociale integratie, studie en scholing;
  • in het Verenigd Koninkrijk de Jobseeker's Agreement, die een voorwaarde is voor de toekenning van de Jobseeker's Allowance en om de veertien dagen wordt herzien. Daarin wordt het soort werk genoemd waarvoor de betrokkene beschikbaar is en de stappen die hij moet doorlopen om een baan te vinden.

In andere lidstaten hebben de individuele plannen zich ontwikkeld in de richting van wederzijdse toezeggingen die de betrokkenen niet alleen verantwoordelijkheid geven voor hun toekomst, maar ook aangeven hoe de sociale dienst en het arbeidsbureau hen kunnen helpen hun doelstellingen te verwezenlijken. In Frankrijk en Portugal worden deze toezeggingen uitgebreid tot de plaatselijke gemeenschappen die vertegenwoordigd zijn in de inpassingscommissies, die de toezeggingen mede hebben ondertekend.

Aan deze wederzijdse toezeggingen beantwoorden het integratiecontract in Belgie, het contrat d'insertion in Frankrijk, het projet d'insertion in Luxemburg, het proyecto de integracion in Spanje en het acordo de inserqdo in Portugal. Zij worden gezien als .indicative sociale instrumenten, waarop de maatschappelijk werkers dikwijls naar eigen goeddunken teruggrijpen. Er wordt gebruik van gemaakt door 15% van de bijstandontvangers in Belgie. 22% in Portugal en 28% in Frankrijk. Het zijn geen arbeidsovereenkomsten. Werk is slechts een van de vele manieren om tot economische en sociale integratie te geraken. In Portugal bijvoorbeeld betreft een op de vijf acordos de insergdo onderwijs, gezondheid en of sociale begeleiding, een op de tien betreft huisvesting.

V- Vooruitzichten, toereikende middelen en uitkeringen als uitgangspunt voor economische en sociale integratie

In zijn aanbeveling beval de Raad de lidstaten aan “in het kader van een algemene, coherente regeling ter bestrijding van sociale uitsluiting het fundamentele recht van personen te erkennen op inkomsten en prestaties die toereikend zijn om een menswaardig bestaan te leiden”. Bijstandsregelingen beantwoorden daar in tweeerlei opzicht aan. Enerzijds vormen zij de laatste mechanismen voor een herverdeling van de inkomens, die van essentieel belang zijn in tijden van economische crisis en verergering van de armoede. Anderzijds vormen zij dankzij de eraan verbonden toeslagen en diensten een houvast voor de economische en sociale integratie van bijstandontvangers.

De aanbeveling van de Raad heeffc ertoe bijgedragen de discussie tussen de lidstaten te organiseren en te stiinuleren. Er kan ook een zekere convergentie tussen de nationale regelingen worden geconstateerd qua toepassingsgebied en toekenningsvoorwaarden. Daarentegen zijn er nog steeds aanzienlijke verschillen met betrekking tot hun plaats in de socialezekerheidsstelsels, hun samenhang met de andere maatregelen inzake sociale ondersteuning en werkgelegenheid, en de wijze van uitvoering - zoals de normbedragen en de bepalingen inzake toeslagen en diensten.

Voor de wederopneming van de allerarmsten in de algemene (op verzekering gebaseerde) socialezekerheidsstelsels is het dikwijls nodig dat zij reguliere arbeid verrichten. Echter, dat is op dit ogenblik slechts voor een minderheid van de bijstandontvangers weggelegd. De meeste banen die worden aangeboden, zijn van tijdelijke aard. De scheidslijn tussen bijstand en loon is aan het vervagen. De ontwikkeling van banen van korte duur en van deeltijdarbeid draagt daartoe bij. Het is ook mogelijk dat de ruimere mogelijkheden om naast een bijstandsuitkering nog bij te verdienen de opkomst van deze nieuwe vormen van werkgelegenheid in de hand werkt. Anderzijds kan men zich afVragen of bijstand wel het meest geschikte middel is om parttimers die weinig verdienen, te helpen.

Gezien de onzekere arbeidsmarkt is het zoeken naar duurzamere werkgelegenheidskansen voor bijstandontvangers een zaak van lange adem, waaraan door de lidstaten in verschillende mate wordt gewerkt. Er zijn initiatieven genomen, zoals het scheppen van werkgelegenheid in de niet-commerciele dienstverlening, de mobilisering van de diensten voor de arbeidsvoorziening en de vergemakkelijking van de overgang van bijstand op een salaris zonder inkomstenverlies. De in een aantal lidstaten ten uitvoer gelegde individuele overeenkomsten of contracten versterken dit proces doordat zij de werkgelegenheid in een bredere visie van de integratie verankeren en de bijstandontvangers actiever daarbij betrekken.

Om de werkzaamheden met de lidstaten voort te zetten met het doel de situatie van de begunstigden van regelingen die onder de aanbeveling vallen, te verbeteren, stelt de Commissie voor de volgende vragen te verdiepen:

Optimalisering van de geboden sociale bescherming

  • Hoe kan beter worden voorzien in de allernoodzakelijkste behoeften en beter rekening worden gehouden met de toeslagen (woonkosten, gezondheidszorg, gezin,...)?
  • Kan er meer samenhang worden aangebracht tussen de sociale minima en de andere sociale uitkeringen, met name de werkloosheids- en pensioenuitkeringen?
  • In hoeverre kunnen de regelingen worden gebruikt als aanvulling op de inkomsten uit arbeid9
  • Hoe kan het functioneren van de regelingen uit gebruikersoogpunt worden verbeterd? Vergroting van de toegang tot werk
  • Hoe kunnen bijstandontvangers geholpen worden deel te nemen aan de algemene

maatregelen op het gebied van scholing en werkgelegenheid?    •

  • Zijn er specifieke maatregelen nodig, waarom en welke?
  • Wat zijn de beste manieren om de overgang naar werk zonder inkomstenverlies te vergemakkelijken?
  • Kan de kwaliteit van de aan bijstandontvangers aangeboden en voor hen beschikbare banen worden verbeterd?

Deze vragen zouden moeten worden behandeld in samenhang met de Europese richtsnoeren voor de werkgelegenheid en de nationale actieplannen.

Ontwikkeling van de economische en sociale integrate

  • Wat zijn de rechten en verantwoordelijkheden van bijstandontvangers en de te hunnen laste komenden?

-Hoe kan op gecoordineerde wijze worden gereageerd op de vele economische en sociale problemen waarvoor bijstandontvangers zich gesteld zien?

-Wat zegt het groeiende aantal bijstandontvangers over de manier waarop het economisch en sociaal beleid fiinctioneert om de verklaarde doelstellingen van participate en sociale cohesie te bevorderen? Hoe kan de sociale integratie worden verbeterd?

De Commissie wenst de discussie ook open te stellen voor de sociale partners, de NGO’s en de andere maatschappelijke organisaties als de hoofdrolspelers in het beleid op het gebied van de economische en sociale integratie. De discussies die zullen plaatsvinden, en de beleidslijnen die daaruit naar voren kunnen komen, zullen bijdragen tot de voorbereiding van de tenuitvoerlegging van het nieuwe artikel 118 van het toekomstige Verdrag (artikel 137 van de geconsolideerde versie).

Nationale bijstandsregelingen, voornaamste diensten en toeslagen

 
 

Basisregeling

Voornaamste toeslagen

Oostenrijk

Sozialhilfe

Woonkostentoeslag (indien een passende woning niet uit de normbedragen kan worden betaald. dan ontvangt men daarvoor een toeslag in geld of in natura). Ziektekostenverzekering.

Belgie

Minimuininkomen

In principe dient het minimuminkomen ter dekking van alle noodzakelijke uitgaven. Bijzondere bijstand is mogelijk, te beoordelen door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, voornamelijk voor huisvesting en aanverwante kosten, gezondheidszorg, achterstallige bedragen voor gas/water/elektriciteit

Denemarken

Social bistand

Woonkostentoeslag. Studietoelage voor uit- of thuiswonende studenten.

Finland

Toimeentulotuki

Woonkostentoeslag. Het aanvullend deel van de Toimeentulotuki dient ter dekking van hoge medische kosten, kinderopvang, hoge vervvervingskosten.

Frankrijk

Revenu minimum d ’insertion (RMI)

Woonkostentoeslag tegen het inaximmntarief voor huurders. Vrijstelling van de onroerendgoedbelasting. Gratis gezondheidszorg. In het kader van de controls d’insertion ter beschikking gestelde middelen (....

Duitsland

Sozialhilfe

Woonkostentoeslag. Ziektekostenverzekering en uitgaven in verband met ziekte. Ondervvijstoelage. Hulp in uitzonderlinge omstandigheden

lerland

Supplementary welfare allowance -Unemployment assistance

Woonkostentoeslag. Bijdragen voor kleding en schoeisel voor schoolgaande kinderen. Hulp in natura voor beddengoed, verwanning en andere noodzakelijke huishoudelijke apparaten.

Luxemburg

Revenu minimum gar anti (RMG)

Woonkostentoeslag. Ziektekostenverzekering.

Nederland

Algemene bi jstand

Woonkostentoeslag. Ziektekostenverzekering.

Portugal

Rendimento minimo gar anti do (RMG)

Woonkostentoeslag. Medische kosten (voor bepaalde categorieen), studiebeurzen. Subsidie voor het openbaar vervoer.

Spanje

Renta minima

Urgente sociale bijstand (huisvesting. huishoudelijke apparaten)

Zweden

Socialbidrag

Woonkostentoeslag, toeslag voor eenoudergezinnen

Verenigd

Koninkrijk

Income support -income-based Jobseekers allowance

Woonkostentoeslag. Bijdrage in de gemeentebelastingen.

Tandheelkundige behandelingen. gesubsidieerde brillen; melk + v itaminen voor kinderen < 5 jaar en zwangere vrouwen, schoolmaaltijden. Bijdrage in de bevallings- en begrafeniskosten. Koudetoeslag voor gepensioneerden. gehandicapten en personen met kinderen onder de 5 jaar

     

Bijstandontvangers vallen onder de algemene nationale bepalingen inzake gezondheidszorg, ondervvijs en gezin (kinderbijslag). Hier wordt slechts de bijzondere bijstand verineld. De bepalingen inzake werkgelegenheid en scholing komen in het verslag zelf aan de orde.

Bronnen:

  • Pierre Guibentit, Denis Bouget, "Les politiques du revenu minimum dans l'Union europeetme", Lissabon, 1997
  • Antwoorden van de lidstaten op de vragenlijst 1997 van de Coinmissie over de bijstand.
  • Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, ‘‘Report on GMI development in EU Member States in 1992-J99T', december 1997, Matti Heikkila, Darren McCausland
  • OESO, ‘'Bijstand in de OESO-landen, nationale rapporten’-. 1996

Hoogte van de door de bijstand, de woonkostentoeslag en de kinderbijslag geboden steun 1995. uitgedrukt in koopkrachtpariteiten

 

Lidstaten

A42'

B

D

DK

E48

F

FIN

IRL ! L

NL

p50

S

UK

               

49

     

51

Ongehuw d zonder kinderen

 

Netto totale steun

483

499

661

561

304

481

644

384

808

734

221

625

661

Aandeel

woonkostentoeslag in %

27

0

36

9

0

40

40

0

14

21

21

7

56

Paar - 2 kinderen

Netto totale steun

1082

926

1230

1431

565

858

1266

852

1519

1090

654

1207

1094

Aandeel

woonkostentoeslag in %

15

0

29

0

0

31

20

0

7

14

10

14

34

Aandeel

kinderbijslag in %

23

28

7

11

8

11

14

9

14

10

10

13

11

Eenoudergezin - 2 kinderen

Netto totale steun

903

926

895

007

504

760

050

837

145

006

476

994

960

Aandeel

woonkostentoeslag in %

18

0

34

11

0

35

24

0

10

16

13

18

38

Aandeel

kinderbijslag in %

28

28

13

' 26

10

12

42

9

18

11

13

14

16

L)e woonkostentoeslag en kinderbijslag zijn uitgedrukt in % van de netto totale steun. Een percentage nul betekent dat er geen afzonderlijke woonkostentoeslag wordt verstrekt. De woonkosten worden in dat geval verondersteld uit de bijstand betaald te kunnen worden. De bedragen zijn netto. HetTmgen (inkomstenbelasting, gemeentebelastingen) worden in Deneniarken, Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk en in Nederland toegepast.

Bronnen:

-Gegevens gemodelleerd naar de OESO-database inzake sociale uitkeringen, belastingen en stimulansen;

Internet-site: http://www.oecd.org/els.socpol/benefitscompendium/inde.\.htm.

  • Koopkrachtpariteiten, Eurostat: Statistics in focus - Economy and finance, 1995/2. Elk bedrag in nationale valuta wordt omgerekend in een gemeenschappelijke referentie-eenheid. de KKP. waarmee voor een bepaald jaar in elke lidstaat dezeltde hoeveelheid goederen en diensten kan worden gekocht.

Kcnmcrkcn van dc bijstandontvangcrs

 

in % van hct aantal ontvangcrs

 

B

1997

DK

1994

D

1996

E

1995

FI

1994

FR

IRE 1997

SWA    1 '.A.

I.

1994

NL

1995

P

1996

S

1994

UK

I.S.    JSA

Alleenstaanden

(m/v)

54

40,6

25,3/15,3

51,6

22 a 30

61,4

36,9/24,5

 

72,8

 

66,5

57,6

7

61,5

39/ 22,5

59

78

Eenouder-gezinnen (m/v)

19

11,5

1/10,5

22,7

35 a 40

10,5

1,3/9,2

   

19,5

23,6

21,9

17,2

1,9 15,3

27

1

Paren met kinderen

9,2

32,5

14

 

15,8

   

8,2

11,8

 

15,6

5    -

15

Aantal

ontvangers

80 020

290 000

I 377 945

63 714

339 020 (1995)

' 1 010 472

18 279

159 777

4622

493 000

89 937

715 000

4103000

1097000

Verschil ten opzichte van

1990    %

+ 62

+ 16

+ 11 (1995)

+ 26 (95 97)

+ 87

+ 98

 

+ 14

+ 73 ( 1986)

-7

 

+ 8 (93 94)

*

 

Totale

bestreken

bevolking

126 000 (ram.)

 

2.688 805

186 568

584 100 (1995)

 

37 604

 

6 804

 

283 433

     

Verdeling naar leeftijd

27%<25 j. 51%<35 j.

50%<30 j.

73 %

< 40 jaar

2/3 <

45 jaar

2/3 <

30 jaar

 

70% <

39 jaar

53% <

35 jaar

54%<

40 jaar

60%

<40 jaar

51<

25jaar

 

9%< 25 j 43 >60 j.

29<25j.

13>50 j.

Lzjaar

Onder de ontvangers worden huishoudens in de zin van de nationale regel ingen verstaan (nationale definities) met wisselende samenstellingen (alleenstaande of een ontvanger met de te zijnen laste komende kinderen en/of volwassenen in hetzelfde huishouden). De totale bestreken bevolking wordt over het algemeen geraamd op basis van de verklaringen van de ontvangers

Bron: Pierre Guibentif - Denis Bouget, “Les politiques du revenu minimum dans P Union Europeenne”, 1997 ; aangevuld met:

B: situatie in januari 97; «De bijstandontvangers in Belgie, 1990-1997», De staatssecretaris voor Maatschappelijke bitegratie, Jan Peeters;

D: situatie op 31.12.96; “Sozialhilfe Statistisches Bundesamt”;

DK: Susanna Brogaard en Hanne Weise: “Evaluering af Lov om kommunal aktivering” 1997 E: de percentages varieren naar autonome regio; Fundacion Argentaria, 1995

F: situatie op 31.12.96, inclusief overzeese departementen, die ongeveer 16% van het totaal uitmaken; DIRM1/CAF, juni 1997;

P: situatie op 31.08.98

ERL: situatie op 31.12.97; SWA = Supplementary Welfare Allowance; de jaarlijkse stroom is groter (73 554 ontvangers in 1997); U.A. = l Jnemployment Assistance LUX: 3e rapport RMG du Conseil Superieur de Faction sociale a la Chambre des Deputes, juli 1996; FNS/CDP-gegevens dec. 1994;

NL: Gegevens voor ontvangers tussen 18 en 64 jaar;

UK: I.S = Income support; JSA = income-based Jobseeker’s allowance; Statistics Quarterly Enquiry, nov. 97; Noord-lerland: Income support 100% census, JSA 20% sample Cijfers afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal. * Het aantal IS-ontvangers is tussen 1990 en 1995 met 36% gestegen. Vanaf oktober 1996 is de IS voor werklozen vervangen door de JSA.

Tabcl 4

Arbeidssituatie van de bijstandontvangers

 

in % van de aanvragers

 

Werkend

Werkzoekend

Stage,

scholing

Overige

   

met

uitkering

zonder

uitkering

   

B

2.8

7

30,1

3,8

(studerenden)

56,3, waarvan 10,8 gescheiden, 9,6 aanvulling op andere uitkeringen, 2,9 gehandicapten/zieken

D

7,4

14.3

20.9

5,3

62,1. \yaarvan 14.8 tenlastekomenden. 7,1 gehandicapten/zieken, 1,4 gepensioneerden

E

zeer weinig

langdurig werklozen

weinig

eenoudergezinnen

FIN

11,1

54,3

zeer weinig

 

76,7 aanvulling op andere uitkeringen

F

13

13,8

41,2

6

26

IRL.

met

beschikbaar

90

 
  • 10. 
    waarvan 2,6 gehandicapten/zieken, 1,6 vluchtelmgen

I.

8

31

 

51, waarvan 26 gehandicapten/zieken, 18 huisvrouw en, 8 ouder dan 60 jaar;

P

5,3

86,2

 

5 gepensioneerden. 2,8 gehandicapten/zieken, 0,7 gezmsbij stand

s

50,

waarvan 20 voltijds

4 x nationaal

gemiddelde

 

33 gehandicapten/zieken

UK

met

beschikbaar

21,1 (JSA)

niet

beschikbaar

78,4, waarvan 34.1 gepensioneerden. 19,5 eenoudergezinnen, 17,3 gehandicapten/zieken

NB: een bijstandaanvrager kan verscheidene andere uitkeringen ontvangen

Bronnen:

Antwoorden van de lidstaten op de vragenlijst van de Cominissie van 1997, aangevuld met:

B situatie ten tijde van de aanvraag: "Enquete naar de toename van het aantal bijstandsaanvragen. Vereniging van Belgische steden en gemeenten, afdeling OCMW": gegevens 1994

D: situatie op 31.12.1996 voor personen tussen 15 en 65 jaar: “Sozialhilfe Statistisches Bundesamt’'

E: Ministerio de Trabajo y Asuntos sociales. “Las rentas minimus de insertion”, origen. modelos y aplicacion en las Comunidades autonoinas. 05.1997

F: ten tijde van de aanvraag: Isa Aldeghi. ’’les nouveaux arrivants au revenu minimum d'insertion", enquete RMI 900-CREDOC-DIRMI 1996. CREDC)C, nov. 96    .

IRL. Supplementary Welfare Allowance + Unemployment Assistance . Statistical information on Social Welfare Services-Department of Social Community and Family Affairs - 1997

L: situatie ten tijde van de aanvraag. Rapport d'activite 1995 du Service Nationale d'Action Sociale

P: Gedurende de proefperiode 1.7.96/31.10.97 hebben 17 960 huishoudens bijstand ontvangen: op 30.7.97 ontvingen 11 482

huishoudens nog steeds bijstand.

S: antwoord op de vragenlijst 1996. gegevens van 1994

UK: Income Support + income-based Jobseeker's Allovvance(JSA), Statistics Quaterly Enquiry, Nov.97: Noord-Ierland: Income support 100% census, JSA 20% sample

Resultaten van de maatregelen voor sociaal-economische integratie

 

in % van de ontvangers

 

geattiveerd

uit de bijstand

werk

vrijwilli-

gerswerk

stholmg,

stages

overige

DK

49

20 tot 30

15

 

34

50 aanvulling op andere uitkeringen

D

8,4

         

E

100

in theone

 

13

empleo sotial

niet

besthikbaar

niet

besthikbaar

0,05 proyectos de integration sotial (gezondheidszorg, sehoolgaande kinderen,..-.)

F

>28

33

27

 

6

47 werkzoekenden, 5 overige

L

12,0

6,0 in 96

4,7

3.9

3.5

79,5 vrijgesteld van MSC

NL

 

32, 9

11.6

niet

besthikbaar

0,6

18,8, waarvan 4 verhuizing naar het buitenland, 4 huwelijken

P

21.8

 

9,7

 

21.5

18,6 gezondheidszorg. 23,7 sotiale bijstand; 7,8 woonkostentoeslag

"geactiveerd" = bijstandontvangers die hebben deelgenomen aan maatregelen voor sociaal-economische integratie

"werk'' = personen die een al dan niet gesubsidieerde baan hebben gevonden Bronnen:

Antwoorden van de lidstaten op de vragenlijst van de Commissie van 1997, aangevuld met:

  • D. 
    deelnemers aan het programina « Hilfe zur Arbeit » ; Breuer Wilhem « Revenu minimum garanti et politiques d'insertion sur le marche de l'emploi. le cas de l’AHemagne » ISO, Sozialforschung und Gesellschaftspolitik, 1995, op basis van een enquete uit 1992

E: Mimsterio de Trabajo y Asuntos sociales. "Las rentas minimas de insertion", origen, modelos y aplicacion en las Comunidades autonomas, 05.1997 ; Fundacion Argentaria, “Las rentas minimas de insertion en Espana: entre la asistentia y la insertion’', voorlopige versie mei 1995; gegevens 1993

F: situatie een jaar na opneming in de bijstandsregeling. 28% "geattiveerden" = die een inpassingstontratt hebben ondertekend; Isa Aldeghi. “Les nouveaux arrivants au revenu minimum d'insertion", enquete RMI900 -CREDOC-DIRMI 1996. CREDOC, nov.96

L: situatie op 31.12.1995: van de 7 433 begunstigden zijn er 5 912 (79,5%) vrijgesteld van de Mesures sotiales tomplementaires (MSC); 56.7% van de niet-vrijgestelden zijn "geattiveerd’'; 3e rapport du Conseil superieur a Lattion sotiale a la Chambre des Deputes, juli 1996

NL: gegevens 1991. studie "Van bijstand naar werk", Ministerie van Sotiale Zaken en Werkgelegenheid. mei 1994. In 1995 betroffen de aetiveringsmaatregelen 27,5% van het totale aantal bijstandontvangers P: resultaten over de periode 1.7.96/31.08.98; 21,8% "geattiveerden" = die een "atordo de msenjao” hebben ondertekend

AANBEVELING VAN DE RAAD van 24 juni 1992

inzakc gcmcenschappclijkc criteria met betrekking tot tocrcikende inkomsten en prestatics in de

stclsels van socialc bescherming

(92/441/EEG)

 

DL RAAD VAN DK KUROPhSK CMMEIiNSCHAPPEN,

Gclct op het Verdrag tot oprichting van de Europesc Economische Gemeenschap, in/onderheid op artikcl 235,

Gezien het voorstel van de Gommissie ('),

Ge/ien het advies van het Europesc Parlement (J),

(.c/un het advies van het E.connmisch en Sociaal Connie C),

  • (1) 
    Overwegende dat de versrerking van de sociale samen-

hang binnen de Gemeenschap impliceert dat de solida-riteit met dc artnsre en nicest kwetsbarc personen in de samenleving moet worden bevorderd;    •

  • (2) 
    Overwegende dat eerbied voor de menselijkc waardig-heid ecn van de grondreehten is waarop het Gemcen-schapsrecht stoelt, zoals dcz.e grondreehten erkend zijn in dc preamhule van de Europesc Akte;
  • (3) 
    Overwegende dat verschijnselen van sociale uitsluiting en gevaar voor bestaanson/.ckerheid in de afgelopen tien jaar zijn toegenomen en gediversifieerd, met name vanwege de combinatie van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt enerzijds, in het bijzondcr de toenamc van langdurige werklooshcid, en veranderingen in de gezinsstructuur anderzijds, in het bijzonder de toena-me van het aantal eenpersoonshuishoudens;
  • (4) 
    Overwegende dat de algemcnc beleidsmaatregelen inzakc ontwikkeling, die de geconstareerde structurclc ontwikkelingen kunnen helped afretnmen, verge/eld moeten gaan van een specifiek, systeniatisch en coherent integratiebeleid;
  • (5) 
    Overwegende dat het derhalve /aak is de inspanningen voort te zetten, de verworvenheden van het sociaal beleid te versterken en dit belcid af te stemmen op het meerdimensionale karakter van de sociale uitsluiting, dat impliceert dat cr naast de verschillende vormen van directe hulp ook maatregelen vereist zijn die bewust gericht zijn op de economische en sociale integratie van de betrokkenen;
  • (6) 
    Overwegende dat mensen met ontoereikende, onregel-matige en onzekere inkomsten niet in staat zijn behoor-lijk deel te nemen aan het economische en sociale leven van de maatschappij waarin zij leven, en cr evenmin m slagen zich economisch en sociaal te integreren; dat het d«s van belang is de meest kansarmen in het kader van een algemcen, samenhangend beleid ter ondersteuning van hun integratie een recht toe te kennen op toerei-kende, stabiele en voorzienbare inkomsten;
  • (7) 
    Overwegende dat de Raad en de Ministers vanJfociale Zaken, in het kader van dc Raad bijeciTV op 29 September 1989 een resolutic hebben aangenomen ter bcstrijding van dc sociale uitsluiting (43 44), vl aarin wordt beklemtoond dat de bestrijding van dc sociale uitsluiting een belangrijk onderdeel van de sociale dimensie van dc interne markt mag worden geacht;
  • (8) 
    Overwegende dat in het Gemeenschapshandvest van de sociale grondreehten van de werkenden, dat op de Europesc Raad van Straatsburg van 9 deeember 1989 door de Staatshoofden en Regeringsleiders van elf Lid-Staten is aangenomen, met name in de achtste overweging en in de punten 10 en 25 het volgcnde wordt verklaard:

^Overwegende dat [. . .J het, in een geest van solida-riteit, belangrijk is sociale uitsluiting te bcstrijden;”;

„Volgens de specifieke bepalingen van elk land:

  • 10. 
    hebben alle werkenden van de Europesc Gemeenschap recht op een adequate sociale bescherming en, ongeacht hun statuut en de groottc van de onderneming waarin zij werken, op sociale-zckerhcidsprcstaties van een toerei-kciul niveau;

moeten personen die, ongeacht of zij al dan nie: reeds hebben gewerkt, van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten en geen bestaansmiddelen hebben. aanspraak kunnen maken op voldoende uitke-ringen en middelen, aangepast aan hun persoon-lijke situatie.”;

„25. dienen alle personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, maar geen recht op pensioen hebben en niet over andere bestaansmiddelen beschikken, in aanmerking te kunnen komen voor voldoende middelen, alsmede voor een aan hun specifieke behoeften aangepast44 sociale en geneeskundige bijstand.";

(•) PB nr. C 277 van .11. 10. 1989, biz. 1.


  • (9) 
    Overwegendc dat dc Commissie dit fundamentele aspect van de bcstrijding van socialc uitsluiting hecft overgenomcn in haar acticprogramma tot uitvocring van het Gemeenschapshandvest van dc socialc grond-rechten van de wcrkendcn, door met name te wijzen op het belang van cen communautair initiatief dat in een geest van solidaritcit gericht is op dc meest kansarme burgers van de Gcmcenschap, met inbegrip van dc ouderen, wier socialc situatie a I te vaak gclijkenis vertoont met die van personen die van dc arbeidsmarkr zijn uitgeslotcn;
  • (10) 
    Overwegendc dat dc invocring van een garantie in/ake inkomsccn en prcstatics tot dc socialc bescherming behoort; dat dc l.id-Staten tc dien aanzicn de juridischc aard bepalen van dc maatregclcn die deze garantie moeten bieden, cn die in de meeste l.id-Statcn niet onder dc socialc zekerheid vallen;
  • (11) 
    Overwcgcnde dat bij dc geleidelijke tcnuitvoerlcgging van deze aanbcveling rekening moct worden gehouden met de beschikbare financicle miildelen, met dc natio-nalc prioriteiten en met het evcinvichi binnen de nationalc stelsels van socialc bescherming; dat het niveau van socialc bescherming van I.id-Staat tot l.id-Staat verschilt;
  • (12) 
    Overwegendc dat het Europcse Parlcment zich in zijn resolutic over de bcstrijding van de armoede in de Europcse Gcmcenschap (') heeft uitgesproken voor de invocring in alle L.id-Statcn van cen gegarandeerd minimuminkomcn als middel om de armste burgers in de maatschappij te integreren;
  • (13) 
    Overwegendc dat ook het Economisch en Sociaal Comite in z.ijn advies over armoede van 12juli 1989 (2) de invocring van een sociaal minimum hecft bepleit, dat tegelijk bedoeld is als vangnet voor de armen en als stimulans voor hun reintegratie in de samenleving;

Overwegendc dat deze aanbcveling dc nationalc en commun.uitaire bepalingen inz.akc vcrblijfsrecht on-verlet laat;

  • (15) 
    Overwegendc dat het Verdrag voor dc verwc/.eiilijking van de doclstellingen van deze aanbcveling in geen andcre middelen voorziet dan die van artikel 235,
  • 1. 
    BEVEEl.T DH LID-STATEN A AN:
  • A. 
    in het kader van een algemene, coherente regeling ter bcstrijding van sociale uitsluiting, het fundamcntele recht van personen tc erkennen op inkomsten en prcstatics die toereikend zijn om een menswaardig bestaan tc leiden, en hun stelsel van sociale bescher-

(M PB nr. C 262 v.m 10. 10. 1988. bl/.. 194. (;) PB nr. C 221 van 28. 8. 1989. bl/. 10.

ming voor zover nodig volgens onderstaandc bcginselcn en richtsnocren dienovereenkomstig aan tc passen;

  • B. 
    aan de erkenning van dit recht vorm te geven volgens

onderstaande algemene beginselen:

  • 1. 
    de bevestiging van ccn op eerbied voor dc mcnselijke waardigheid gcbasccrd recht;
  • 2. 
    de omschrijving van dc pcrsoncle werkingssfeer van dit recht ten aanzicn van dc legale vestiging en dc nationalitcit overeenkomstig dc rclevante bepalingen inzake vestiging en/of verblijf, waar-bij ernaar wordt gestreefd volgens de door de l.id-Staten vastgestclde bepalingen geleidelijk en zo ruim mogelijk alle uitsluitingssituaties te omvatten;
  • 3. 
    de opening van dit recht voor alle personen die /elf of in het huishouden waarin zij leven, niet over tocreikendc inkomsten beschikken,

I    - onder voorbehmul van actieve beschikbaar-

'    heid voor arheui of bcrocpsoplciding ten

cinde werk te vinden, voor personen wicr leeftijd, ge/.ondheid cn gezinssituatie deze actieve beschikbaarheid mogelijk maken of, in voorkomend geval, onder voorbehoud van maatregclcn tot economischc en sociale inrcgratic voor dc overige personen, en

— onverminderd het recht van de l.id-Statcn om dit recht niet toe tc kennen aan personen die een voltijdsc betrekking hebben of aan studenten;

  • 4. 
    de toegang tot dit recht zonder beperking in de tijd, voor zover aan de toekenningsvoorwaarden wordt voldaan cn met dien verstande dat in concreto het recht steeds opnieuw voor beperk-te, aansluitende tijdvakken kan worden toege-kend;
  • 5. 
    de aanvullende aard van dit recht ten opzichte van andcre socialc rcchten, terwijl er tegclijker-tijd naar moct worden gestreefd dc armsten opnieuw op tc nemen in het stelsel van dc algemene rcchten;
  • 6. 
    dc Hankering van dit recht door belcidsmaatre-

gelen die op nationaal niveau nodig worden geacht voor de economische en sociale integratie van de betrokkenen, zoals bepaald in de resolu-tie van de Raad en de Ministers van Sociale Zakcn, in het kader van de Raad bijeen, van 29 September 1989, ter bestrijding van de sociale uitsluiting;    '

  • C. 
    aan de tenuitvoerlegging van dit recht vorm te geven

volgens onderstaande prakrische richtsnoeren:

  • 1. 
    a) rekening houdend met de levensstandaard en het prijspeil in de betrokken Lid-Staat wordt voor huishoudens van verschillend type en verschillende omvartg de hoogte van

de inkomsten vasrgesteld die toereikend wordcn geacht om op tncnswaardige wijze in de noodzakelijke levensbehoeften te voor-zien;

  • b) 
    de bedragen wordcn aangepast of aangevuld om in specifieke behocften te voorzien;
  • c) 
    bij de vaststelling van deze bedragen diem te worden uitgegaan van geschikte indicatoren z.oals bij voorbeeld het gemiddelde beschik-bare inkomcn in de l.id-Staat, de gezinscon-sumptiestatistiek, het wettelijk minimum-loon, zo dat al bestaat, of het prijspeil;
  • d) 
    voor personen die de leeftijd en de gcschikt-heid hebben om te werken, moet een stimu-Ians blijven bestaan om werk'te zoeken;
  • e) 
    er worden modaliteiten vastgesteld voor een periodieke herziening van deze bedragen op basis van dezelfdc indicatoren, zodat de betrokkenen in deze behoeften kunnen blijven voorzien;
  • 2. 
    aan personen met individuele of gezinsinkom-sten die lager zijn dan het aldus vastgestelde, aangepaste of aangcvulde bedrag, dient afgc-stemde financiele steun te worden toegekend /odai zij over dit bedrag kunnen beschikken;
  • 5. 
    er dienen de nodige maatregelen ‘te worden genomcn opd.u met betrekking tot de omvang van de aldus verstrekte geldelijke steun bij de toepassing van de regelmgen inzake belasting- _ heffing, burgerlijke verplichtingen en sociale zekerheid rekening wordt gehouden met het wenselijkc niveau van inkomsten en prestatics die toereikend zijn om een mensvvaardig bestaan te leiden,
  • 4. 
    er dienen maatregelen te worden genomen om ervoor te zorgen dat de betrokken personen gemakkclijker toegang krijgen tot passende sociale begeleiding, zoals advies, voorlichting en hulp bii het geldend maken van hun rechten;
  • 5. 
    ten behoeve van de personen die de leeftijd en de gcschikthcid hebben om te werken, moeten maatregelen worden vastgesteld, waaronder indicn nodig het organiseren van beroepsoplei-dingen, om hen doeltreffend te helpen bij hun inregratie of herintegratie in het beroepsleven;
  • 6. 
    er dienen maatregelen te worden genomen om dc mccst kansarme personen daadwerkelijk van dit recht op de hoogte te stellen;

de administratieve procedures en het onderzoek naar de bestaansmiddelen cn de persoonlijke omstandigheden met betrekking tot de toeken-ning van dit recht dienen zoveel mogelijk te worden vereenvoudigd;

er dienen, voor zover mogelijk en overeenkom-stig de nationale bepalingen, voor de betrokken personen gemakkelijk toegankelijke mogelijkhe-den te worden gecreeerd om bij onafhankelijke derden zoals rechtbanken in beroep te gaan:

  • D. 
    deze inkomsten en prestaties te garanderen in het kader van de stelsels voor de sociale bescherming;

concrete regels ter zake vast te stelen.de kosten ervan te financieren en het beheer en de uitvoering ervan te organiseren overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijken;

  • E. 
    de in deze aanbeveling bedoelde maatregelen met ingang van heden geleidelijk uit te voeren, zodat over vijf jaar een balans kan worden opgemaakt,

—    en daarbij rekening te houden met de bcschikba-re economische en begrotingsmiddelen, alsmede met de door de nationale autoriteiten vastgestelde prioriteiten en het evenwicht binnen de stelsels van sociale bescherming en

—    de werkingssfeer ervan in voorkomend geval te differentieren naar leeftijdscategorie of gezins-situatie;

K passende maatregelen tc nemen

—    om systcmarisch informatie te verzamclen over dc daadwcrkelijke voorwaarden voor toegang van de betrokken bevolkingsgroepen tot deze maatregelen cn

—    om de tenuitvoerlegging en de resultaten ervan methodisch te evalueren.

II. l-.N VKRZOtKT DE COMMISSIE HIERTOE:

  • 1. 
    in samenwerking met de Lid-Staten de systematische uitwisseling van informatie en ervaringen en de voortdurende evaluatie van de vastgestelde nationale maatregelen tc stimuleren en te organiseren;
  • 2. 
    het Europese Parlement, de Raad en het Economisch cn Sociaal Comite op gczette tijden een verslag voor te leggen waarin dc vordcringen en problemen bij de uitvoering van deze aanbeveling worden bcschreven op basis van dc haar door de Lid-Staten verstrekte gegevens.

Gedaan te Luxemburg, 24 juni 1992.

Voor de Raad De Voorzitter Jose da SILVA PENEDA


ISSN 0254-1513

COM(98) 11A def.

2.

DOCUMENTEN

NL

05 04 01    17

Catalogusnummer : CB-CO-98-774-NL-C

Bureau voor officiele publikaties der Europese Gemeenschappen L-2985 Luxemburg

1

Aanbeveling 92/442/EEG van de Raad van 27 juli 1992, PB L 245 van 26.8.92.

2

" Aanbeveling 92/441/EEG van de Raad van 24 juni 1992, PB L 245 van 26.8.92.

3

“Les politiques du revenu minimum dans l'Union europeeime". Pierre Guibentif- Denis Bouget, 1997, gezamenlijke publicatie van de Europese Commissie, het Minisierio da Solidariedade e Segitranga social” en de l hudo das Mutualidades portugucsas.

4

A “Report on GMI development in EU Member Countries in 1992-1997'', Matti Heikkila, Darren McCausland, werddocument, dec. 1997.

5

■ COM (97) 102 def. van 12.3.97.

6

h Europese riohtsnoeren voor de werkgelegenheid: resolutie van de Raad van 15 december 1997 voor het jaar 1998; COM(98) 574 voor het jaar 1999.

7

Van dit laatste land heeft de Commissie geen antwoord op de toegezonden vragenlijsten ontvangen. s Iedere in het kader van de sociale zekerheid toegekende financiele steun, met inbegrip van andere sociale minima.

8

Het is bijvoorbeeld mogelijk dat geen bijstand wordt toegekend terwijl de inkomsten uit arbeid en/of sociale

9

uitkeringen toch onder het bijstandsniveau blijven. Deze kwestie komt in diverse hoofdstukken (11.4.2 en HI.3.2.2) en in de conelusies aan de orde.

10

111 De nationale defmities van huishouden vertonen onderling verschillen..

11

lerland maakt van deze bepaling bijvoorbeeld veel gebruik.

12

In Spanje en Frankrijk zijn zij wel in de tijd beperkt. maar daar staat tegenover dat zij onbeperkt verlengd kunnen worden.

13

   Opgenomen in de Income support

14

   Fin werkzoekenden van 16 en 17 jaar onder beperkte vooruaarden

15

^ Personen die hun hoofdinkomen niet uit de bijstand betrekken, kunnen ook voor deze aanvnllende bijstand in aanmerking komen.

16

1,1 Hen aantal Iidstaten. Zoals Finland. Zweden. het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg en Duitsland, maken gevvag van maatregelen en activiteiten ten behoeve van deze groep.

17

'T)e sociale zekerheid in Europa. 1997 "; samenvatting, COM(98)243 def., en intern document; april 1998. De -sociale overdrachten bedroegen in 1993 ongeveer 30% van het netto gezinsinkomen in de Unie. Voor ongeveer 35% van de huishoudens vormden zij de belangrijkste inkomstenbron en zonder de overdrachten zou bijna 40% van de huishoudens een inkomen onder de helft van het nationale gemiddelde hebben. 17% van de huishoudens heeft na deze overdrachten nog steeds een inkomen onder dit gemiddelde.

18

"De sociale zekerheid in Europa. 1997"; intern document, april 1998.,Op basis van ESSPROS bedragen de uitgaven in verband met "sociale uitsluiting" in 1995 1,6% van het EU-totaal (Griekenland niet inbegrepen). De uitgaven voor "sociale uitsluiting" vvaren in de meeste landen erg gering, nul of bijna nul in de zuidelijke landen en alleen in Denemarken en Zweden meer dan 1% - er zou echter sprake kunnen zijn van indelingsproblemen, die ervoor zorgen dat uitgaven die moeten garanderen dat het individuele levenspeil niet onder een gegeven minimum

zakt, elders worden geboekt.

1 (>

19

Met kinderen kan via al dan niet in de raming van het beschikbare inkomen van de bijstandaanvrager inbegrepen kinderbijslag of via aanpassing van de hoogte van het bijstandsbedrag rekening worden gehouden. Beide fonnules kunnen in een zelfde land worden gecumuleerd.

20

Ontvanger = persoon die in eigen naam of als gezinshoofd bijstand ontvangt.

21

Begunstigde = persoon die rechtstreeks of als afhankelijke van een ontvanger bijstand geniet.

22

In toekomstige verslagen kuiuien nog andere factoren worden bestudeerd, die verband houden met de vraag of de aanvrager in aanmerking koint. potentieel misbruik en de effectieve dekking van de regelingen.

" lien tijdelijke in Nederland uitge/.onder.

23

Behalve in Ierland (vvaar de Unemployment Benefit amper hoger is dan de Supplementary Welfare Allowance) en het Verenigd Koninkrijk (vvaar de income-based JSA even hoog is als de Income Support)

24

~4 Met uitzondering van Frankrijk, zie 1-3.

25

In sommige lidstaten verplicht.

26

   “Aktion Beschaftigungshilfen fiir Langzeitarbeitslose 1995 bis 1999”, 10.2.1995.

27

   -”Leitfaden t'iir Soziallultetrager und Arbeitsamter zur bemtlichen Eingliedemng Arbeitsloser”, BundesanstaU fiir

Arbeit und Bundesvereinigung der Konununalen Spitzenverbande; Niimberg/Koln, Marz 1998.

28

s SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenlieid, "‘De andere kant van Nederland: preventie en

29

bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting", voortgangsrapportage, april 1997.

Personen met speciale sociale problemen worden doorvervvezen naar de sociale diensten, die gescheiden blijven.

13

30

3" Op 1.7 98 vervangen door do Lov om Aktiv Social-Politik.

31

National Vocational Qualification, level 2

32

3' fenoudergezinnen. ouderen boven de 57.5 jaar. om sociale of inedische redenen vrijgestelden.

33

3js Of 2/3 van deze salarissen. woonkostentoeslagen en kinderbijslag inbegrepen: tabel 3.4, biz. 35 in «Social benefits and work incentives)). OESO. uitgave 1998.

3y Bestaat in zes lidstaten.

411 Voltijds.

34

Deze betrelTen 40% van de op de arbeidsmarkt (her)ingetreden bijstandontvangers. Deze laatste maken 30% van de afgesloten CES uit.

J Bovendien moet elk departement 20% van de bijstandsmiddelen besteden aan specifieke inpassingsmaatregelen (gezondheidszorg. huisvesting. ...) die boven op de gesubsidieerde arbeidsovereenkomsten kunnen komen.

35

3' Met uitzondenng van bijvoorbeeld Ierland, vvaar moeilijk plaatsbaren van meer dan 35 jaar een arbeidsovereenkomst van drie jaar kunnen krijgen. en Frankrijk. waar de CEC's gedurende maximaal vijf jaar kunnen vvorden verlengd.

3<’ Inclusief de in punt II1-.3 hierna genoemde steun aan bedrijven.

36

Soms degressief.

37

'' Nederland voor personen ouder dan 57.5 jaar en voor eenoudergezinnen met kinderen onder de vijf jaar: lerland. betreft de l Unemployment Assistance en de Lone Parents Assistance.

38

   Onder de standaardvoorwaarden voor het minimumloon.

39

   In het Verenigd Koninkrijk loopt een experiment voor de andere categorieen. In Ierland wordt gedurende drie jaar degressive steun verleend via de Back to Work Allowance voor nienvv gecreeerde banen of het scheppen van zijn eigen baan. De in-work benefits zijn inclusief de woonkosten.

40

   COM(98) 700 def.

41

u' Richtsnoer 4 van de werkgelegeiiheidsrichtsnoeren 1999, C()M(9X) 574 def.

42

Gemiddelde van de 9 bestaande Sozm////7/e-regelingen (1 voor elke deelstaat). Bij de woonkostentoeslag kon wegens de grote verschillen in verband met de individuele situaties slechts een mw geschat bedrag worden opgenomen. k hi elk gezin zijn de Renta minima en de kinderbijslag in theorie belastbaar, maar in feite wordt er geen belasting betaald omdat de uitkeringsbedragen onder de belastingvrije voet blijven.

Woonkostentoeslag niet inbegrepen omdat gegevens niet beschikbaar zijn. Maar weinig ontvangers van de Supplementary Welfare Allowance ontvangen de woonkostentoeslag. De toeslag voor alleenstaande ouders, die 68% van de totale steun uitmaakt. is belastbaar maar er wordt geen belasting geheven omdat de bedragen onder de belastingvrije voet blijven.

Gegevens over het jaar 1997, het eerste jaar van de RMG.    .

M De Income Support is belastbaar (ten dele voor paren + 2 en alleenstaande ouder + 2) maar er wordt geen belasting geheven omdat de bedragen onder de belastingvrije voet blijven. Het geringe bedrag in de rubriek "‘belastingen” is voor de gemeentebelastingen. Dit wordt gecompenseerd door een aan de bijstandontvangers betaalde bijdrage in de gemeentebelastingen die in de praktijk het effect van deze belastingen nuetraliseert.

43

(•) PB nr. C 163 van 22. 6. 1991, biz.

(') PB nr. C ISO van 15. 6. 1992

44

PB nr. C 14 van 20. I. 1992. biz. I.

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.