Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement tot vaststelling van een kaderprogramma voor solidariteit en beheer van de migratiestromen voor de periode 2007-2013 {SEC(2005) 435}

1.

Tekst

NL

 
 

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 6.4.2005

COM (2005) 123 definitief

2005/0046 (COD)

2005/0047 (COD)

2005/0048 (CNS)

2005/0049 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

tot vaststelling van een kaderprogramma voor solidariteit en beheer van de migratiestromen voor de periode 2007-2013

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen"

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen"

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

tot instelling van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen"

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen"

(ingediend door de Commissie)

{SEC(2005) 435}

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

tot vaststelling van een kaderprogramma voor solidariteit en beheer van de migratiestromen voor de periode 2007-2013

De mededeling tot vaststelling van een kaderprogramma voor "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" maakt deel uit van een samenhangende reeks voorstellen die de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een stevige basis moeten bieden in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013. Er moet gelijktijdig en in dezelfde mate worden gewerkt aan de drie hoofddoelstellingen, vrijheid, veiligheid en recht, zodat er een evenwichtige aanpak ontstaat, die uitgaat van de eerbiediging van de democratische beginselen, de fundamentele rechten en vrijheden en de rechtsstaat. Rond elk van deze doelstellingen is een eigen kaderprogramma ontwikkeld, dat zorgt voor de nodige samenhang tussen de maatregelen op de verschillende beleidsterreinen en dat de beleidsdoelstellingen en de middelen die beschikbaar zijn om ze te verwezenlijken, duidelijk aan elkaar koppelt. Met deze structuur wordt bovendien de bestaande financiële bijstand op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht aanzienlijk vereenvoudigd en gerationaliseerd, waardoor meer flexibiliteit mogelijk wordt bij het stellen van prioriteiten en in het algemeen meer transparantie ontstaat.

2.

1.Inleiding

De geleidelijke totstandbrenging van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is als doelstelling opgenomen in het verdrag van Amsterdam en sindsdien een van de hoekstenen van de ontwikkeling van de Europese Unie geworden. Deze doelstelling is nauw verweven met de basisdoelstellingen: economische groei en duurzame ontwikkeling. Meer welvaart op ons continent is immers alleen mogelijk in een klimaat van veiligheid en zekerheid waarin de burgers en het bedrijfsleven hun rechten en vrijheden daadwerkelijk kunnen uitoefenen en worden beschermd tegen criminaliteit en terrorisme.

In de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht gaat het om een evenwicht tussen het waarborgen van de basisrechten van het individu (vrijheid, veiligheid en recht) en het nakomen van de basisverantwoordelijkheden (veiligheid, recht) van de Unie1. De burgers in Europa verwachten terecht dat de Europese Unie grensoverschrijdende problemen zoals illegale migratie, mensenhandel en mensensmokkel, terrorisme en georganiseerde criminaliteit met vereende krachten en effectiever aanpakt, met eerbiediging van de fundamentele vrijheden en rechten.

Voortbouwend op de resultaten van het programma van Tampere heeft de Europese Raad in november 2004 een meerjarenprogramma vastgesteld (het "Haags Programma") met een nieuwe agenda om datgene wat al bereikt is verder te ontwikkelen en nieuwe uitdagingen aan te gaan. Een van de doelstellingen van dit programma is de verdere ontwikkeling van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid en van een geïntegreerd beheersysteem voor de controle en de bewaking van de buitengrenzen, uitgaande van solidariteit en een eerlijke spreiding van verantwoordelijkheden over de lidstaten, met inbegrip van de financiële lasten. Ook in de grondwet gelden deze uitgangspunten voor de ontwikkeling van gemeenschappelijk beleid op het gebied van grenscontroles, asiel en migratie.

In haar mededelingen over de strategische richtsnoeren voor de financiële vooruitzichten 2007-20132 heeft de Commissie al kenbaar gemaakt dat zij voor de ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht de nodige financiële middelen wil opnemen in een nieuwe rubriek "Burgerschap, vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid". Aansluitend bij de doelstellingen die de Europese Raad heeft geformuleerd, is het voorgestelde kaderprogramma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" gericht op een eerlijke verdeling van de lasten tussen de lidstaten, met name de financiële lasten die voortvloeien uit de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en uit het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid.

3.

2.De voorgestelde maatregel – Kaderprogramma voor solidariteit en beheer van de migratiestromen

2.1.Doelstellingen van het kaderprogramma

Financiële programma's van de Gemeenschap moeten deel uitmaken van een goede beleidsmix waarmee specifieke doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt in het kader van de ontwikkeling van het EU-beleid. Daarom moet op basis van een behoeftepeiling worden bepaald welke maatregelen op welke beleidsterreinen worden genomen, waarbij erop moet worden gelet dat deze maatregelen een aanvulling vormen op andere instrumenten, zoals wetgeving. Tot dusverre heeft het gemeenschappelijk beleid op het gebied van asiel, migratie en grensbeheer voornamelijk gestalte gekregen in de vorm van wetgeving. De vastgestelde normen vormen het fundament voor het gemeenschappelijk beleid op deze gebieden. De toepassing van de normen zorgt echter voor een ongelijke verdeling van de lasten, omdat sommige lidstaten verantwoordelijk zijn voor een onevenredig deel van een taak die in het belang van de Unie als geheel moet worden vervuld, en een ongelijke toepassing zou de harmonisatiedoelstelling kunnen ondermijnen.

Bij deze beleidsterreinen gaat het om een groot aantal personen. In de EU-25 controleren de lidstaten ongeveer 6 000 km landgrenzen en ongeveer 85 000 km kustlijn; naar schatting komen jaarlijks 100 miljoen passagiers aan op internationale luchthavens van de EU, onder wie ook personen aan wie de toegang moet worden geweigerd. De lidstaten weigeren jaarlijks aan ruim 340 000 onderdanen van derde landen de toegang tot de EU, houden ongeveer 500 000 illegaal in de Unie verblijvende onderdanen van derde landen aan en verwijderen ongeveer 300 000 onderdanen van derde landen omdat ze illegaal zijn binnengekomen, illegaal in de Unie hebben verbleven of om andere redenen. In de EU-25 worden jaarlijks ongeveer 2,2 miljoen vergunningen verstrekt aan onderdanen van derde landen om voor werk, gezinshereniging, studie, onderzoek of andere doeleinden in de EU te verblijven. Het totale aantal onderdanen van derde landen dat legaal in de EU-25 verblijft, bedraagt momenteel tweemaal het aantal EU-burgers dat gebruik maakt van het recht om in een andere lidstaat te verblijven; de bevolking groeit voornamelijk als gevolg van nettomigratie.

Financiële solidariteit van de Gemeenschap moet een stimulans vormen voor de verdere ontwikkeling en toepassing van de algemene evenwichtige aanpak van de EU op het gebied van het beheer van migratiestromen. Deze financiële solidariteit moet in voldoende mate bijdragen aan de vier pijlers van deze aanpak:

  • ten eerste hebben de lidstaten zich ertoe verbonden het Schengenacquis toe te passen en een gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem in de EU op te zetten. Dit houdt in dat zij de personenstromen aan de buitengrenzen doeltreffend moeten beheren, enerzijds om met het oog op de interne veiligheid van de lidstaten voor een hoog beschermingsniveau aan de buitengrenzen te zorgen en anderzijds om te zorgen voor een vlotte overschrijding van de buitengrenzen door bonafide reizigers, die bijvoorbeeld een visum hebben gekregen van de consulaire diensten van de lidstaten in het buitenland. Om deze doelstellingen te verwezenlijken en met name het aantal illegale binnenkomsten terug te dringen, moeten de kustlijn in het Middellandse-Zeegebied en de landgrenzen in het Oosten worden bewaakt en de activiteiten van de consulaire diensten van de lidstaten in derde landen worden uitgebreid;
  • ten tweede hebben de lidstaten in het Europees actieprogramma inzake terugkeer van 2002 afgesproken een gemeenschappelijk terugkeerbeleid te ontwikkelen op basis van gemeenschappelijke normen en beproefde methoden. Een doeltreffend gemeenschappelijk terugkeerbeleid is een noodzakelijke aanvulling op een geloofwaardig immigratie- en asielbeleid en een belangrijk bestanddeel van de bestrijding van illegale immigratie. De inspanningen van de afzonderlijke lidstaten op het gebied van het terugkeerbeleid zijn beperkt, zowel in financiële zin als wat het politieke effect en de signaalfunctie betreft. De lidstaten hebben bij terugkeeroperaties met dezelfde problemen te kampen, die beter kunnen worden overwonnen als de middelen en de ervaringen worden gebundeld. Bovendien moeten de lidstaten worden aangemoedigd een geïntegreerd terugkeerbeleid te ontwikkelen, waarbij de potentiële doelgroep wordt geanalyseerd, de wettelijke en logistieke problemen in de lidstaat en de situatie in het land van terugkeer in kaart worden gebracht en specifieke, gerichte maatregelen worden uitgedacht die een antwoord bieden op de problemen. Daarmee moeten in de EU zonder binnengrenzen secundaire stromen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen worden voorkomen;
  • ten derde vereist de uitvoering van een gemeenschappelijk immigratiebeleid ook een geloofwaardige respons van de Gemeenschap op de multidimensionale kwestie van de integratie van onderdanen uit derde landen. Het gemeenschappelijk immigratiebeleid heeft duidelijke gevolgen voor het concurrentievermogen en de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen. Hoewel immigratie op zichzelf geen oplossing vormt voor de vergrijzing, zijn er wellicht meer en meer constante immigratiestromen nodig om in de behoeften van de EU-arbeidsmarkt te voorzien en de welvaart in de EU op peil te houden. Hieruit blijkt hoe belangrijk het is dat een EU-migratiebeleid degenen die worden toegelaten, rechtszekerheid en een aantal vaste rechten biedt, zodat de integratie goed verloopt, niet alleen op de arbeidsmarkt maar in alle aspecten van de samenleving. Er moet een gemeenschappelijke aanpak komen op het gebied van de rechten en plichten van immigranten. In de gemeenschappelijke basisbeginselen voor het immigratie- en integratiebeleid die in 2004 door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten zijn aangenomen, wordt erkend dat immigratie een blijvend fenomeen is in de Europese samenleving en dat alle lidstaten ervoor moeten zorgen dat nieuwkomers zich welkom voelen, omdat een falend integratiebeleid voor migranten in de ene lidstaat allerlei nadelige gevolgen kan hebben voor de andere lidstaten. Daarom moeten de lidstaten worden aangemoedigd programma's en activiteiten voor nieuwkomers te ontwikkelen en uit te voeren, actief burgerschap voor alle onderdanen van derde landen te bevorderen door middel van meer maatschappelijke, culturele, religieuze en politieke betrokkenheid, de publieke en particuliere dienstverlening aan nieuwkomers te verbeteren en de samenleving te helpen zich in te stellen op diversiteit;
  • ten slotte moeten eventuele verschillen in de opvang en toelating van asielzoekers zoveel mogelijk worden beperkt, om te voorkomen dat in een EU waar slechts één lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, secundaire stromen ontstaan. Er moet worden gestreefd naar een goede en vergelijkbare toepassing van het gemeenschappelijk Europees asielbeleid in alle lidstaten, waarbij de inspanningen van de lidstaten op het gebied van de opvang van vluchtelingen en ontheemden en de consequenties daarvan evenwichtig worden verdeeld.

Een ander wezenlijk aspect van deze aanpak is de samenwerking met derde landen. Overeenkomstig de voorgestelde structuur van het financiële kader maakt deze externe dimensie geen deel uit van het kaderprogramma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen", maar van rubriek 4 van het voorgestelde financiële kader, in de vorm van de instrumenten voor externe steun die de Commissie in september 2004 heeft ingediend.

2.2.Opzet van het kaderprogramma

In het kaderprogramma zullen mechanismen voor financiële solidariteit (fondsen) worden opgezet die vier gebieden bestrijken:

  • controles aan en bewaking van de buitengrenzen ("geïntegreerd grensbeheer"), visumbeleid, in aanvulling op het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (FRONTEX-agentschap);
  • terugkeer van illegaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen;
  • integratie van legaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen; en
  • asiel (voortbouwend op het bestaande Europees Vluchtelingenfonds3).

Het is duidelijk dat de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van gemeenschappelijk beleid – en ook van de Gemeenschapswetgeving – op elk van deze vier gebieden beantwoordt aan de noodzaak te zorgen voor verschillende doch elkaar aanvullende operationele doelstellingen. Dit betekent dat het niveau en de intensiteit van de verplichtingen voor de lidstaten uiteenlopen, hetgeen een financiële bijstand op maat vereist. Het betekent tevens dat iedere lidstaat op nationaal niveau maatregelen moet nemen en moet handhaven om zijn verplichtingen ten aanzien van elk van de vier beleidsgebieden naar behoren na te komen, ook al doet het effect zich slechts in beperkte mate gevoelen in die lidstaten.

Deze maatregelen hebben bovendien uiteenlopende rechtsgrondslagen in de verdragen en bestrijken gebieden waarop de protocollen betreffende de positie van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk of het Schengenacquis van toepassing zijn.

Het Kaderprogramma voor solidariteit en beheer van de migratiestromen zal daarom bestaan uit vier afzonderlijke instrumenten (waarmee vier "fondsen" worden ingesteld) die met elk van de vier beleidsgebieden overeenkomen.

Hoewel de vier fondsen door middel van vier verschillende rechtsinstrumenten worden uitgevoerd, vormen zij, zowel uit politiek als uit operationeel oogpunt, een coherent geheel: ieder fonds weerspiegelt de doelstellingen van een beleid dat, gecombineerd met de andere drie, de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid mogelijk zal maken. Juist door de succesvolle toepassing van elk van de vier dimensies zullen de globale doelstellingen kunnen worden bereikt. Daarom zullen de vier fondsen overeenkomstig gemeenschappelijke bepalingen inzake uitvoering en beheer functioneren, volgens hetzelfde strategische tijdschema, en zullen zij aan gecoördineerde evaluatie en herziening worden onderworpen (zie punt 3).

Wanneer het grondwettelijk verdrag eenmaal van kracht is geworden, kan de Commissie de mogelijkheden bestuderen voor verdere stroomlijning en vereenvoudiging die uit een nieuwe rechtsgrondslag (met name artikel III-268) zouden kunnen voortvloeien.

Bij de toewijzing van financiële middelen aan de lidstaten binnen ieder fonds zal worden uitgegaan van specifieke criteria en doelstellingen die de toestand van de lidstaat weergeven ten aanzien van de verplichtingen die deze voor het beleidsgebied in kwestie is aangegaan uit naam van, of in algemene zin ten behoeve van, de Gemeenschap. Deze criteria zullen voor het merendeel van kwantitatieve aard zijn. Om rekening te houden met zowel de uitgangssituatie van de lidstaat als de ontwikkeling van deze situatie, zullen de criteria – voor zover mogelijk – gebaseerd zijn op de gegevens over de totalen (‘stocks’) en gegevens over de stromen (‘flows’), wat een versterking mogelijk maakt van de middelen die in een bepaalde lidstaat beschikbaar zijn om, bijvoorbeeld, een toenemend aantal personen die onder de doelbevolking vallen bijstand te verlenen.

Daarom is in de beoogde instrumenten het gebruik van communautaire statistieken, en waar deze niet beschikbaar zijn, van nationale statistieken, voorzien. Alhoewel zich moeilijkheden van technische aard kunnen voordoen, is men van mening dat het gebruik van statistieken bij de toewijzing van middelen als positief gevolg zou hebben dat op nationaal niveau meer aandacht wordt besteed aan de correcte en tijdige verschaffing van cijfermatige gegevens. Het voorgestelde gebruik van deze statistieken bij de toewijzing van middelen voor de periode 2007-2013 lijkt uitvoerbaar, temeer omdat wordt verwacht dat de toekomstige rechtsinstrumenten in een betere beschikbaarheid en harmonisatie van gemeenschappelijke statistieken zullen resulteren.

Ten aanzien van het Fonds voor de buitengrenzen wordt de mogelijkheid van een wegingsmechanisme gecreëerd, dat onder meer op de door het FRONTEX-agentschap uitgevoerde gemeenschappelijke risicoanalyse zal worden gebaseerd. Er worden bijzondere bepalingen voorzien om de extra kosten te dekken die zijn verbonden aan de toepassing van het FTD- en FRTD-systeem overeenkomstig Verordening (EG) nr. 693/2003 van de Raad en Verordening (EG) nr. 694/2003 van de Raad.

Wat het Europees Vluchtelingenfonds, het Integratiefonds en het Terugkeerfonds betreft, zal iedere lidstaat, naar het voorbeeld van het Vluchtelingenfonds, een gering vast bedrag ontvangen om een minimumniveau aan middelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen te waarborgen.

2.3.Complementariteit met andere instrumenten en beleidsmaatregelen

Het kaderprogramma vormt één onderdeel van de beleidsmix die is opgezet om het gemeenschappelijke beleid op het gebied van asiel, migratie en de buitengrenzen verder te ontwikkelen: het moet nauw gekoppeld worden aan de toepassing en ontwikkeling van andere beleidsinstrumenten, met name de wetgeving. De financiële solidariteit moet duidelijk omlijnde doelstellingen dienen en de medefinanciering mogelijk maken van acties die de Gemeenschap een hoog niveau van toegevoegde waarde verlenen. De fondsen moeten op zodanige wijze worden gebruikt dat de situatie in de lidstaten ten aanzien van de gemeenschappelijke normen wordt verbeterd of dat de uitvoering van gecoördineerde of gezamenlijke acties de Gemeenschap als geheel ten goede komt.

De instelling en de uitvoering van het kaderprogramma zullen andere initiatieven en organisaties die in het kader van het gemeenschappelijk asiel-, migratie- en buitengrenzenbeleid in het leven worden geroepen, aanvullen.

Zo draagt met name de ontwikkeling van grootschalige IT-systemen, die de tenuitvoerlegging van het buitengrenzen- en visumbeleid (Visuminformatiesysteem, Schengeninformatiesysteem) en het asielbeleid (EURODAC) moeten ondersteunen, door de totstandbrenging van samenwerking en een kostenefficiënte uitwisseling van informatie tussen de lidstaten in aanzienlijke mate bij aan de solidariteit binnen de Gemeenschap. Hoewel de ontwikkeling en exploitatie van deze informatiesystemen niet door de begrotingsramingen betreffende het kaderprogramma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" worden bestreken, zijn dit vastleggingen op lange termijn en de rechtsinstrumenten waarbij zij worden ingesteld bevatten geen bepalingen die de looptijd ervan beperken. Naast de verruiming die met het oog op de uitbreiding wordt verwacht, valt niet uit te sluiten dat in de periode 2007-2013 verdere functies in deze systemen worden ontwikkeld die door de in rubriek 3 van het voorgestelde financiële kader opgenomen kredieten moeten worden gedekt.

De activiteiten van het FRONTEX-agentschap vormen ook een doeltreffend middel voor intensivering van de samenwerking door technische en operationele bijstand, bundeling van uitrusting en middelen die aan alle deelnemende staten ter beschikking kunnen worden gesteld. Voor de geleidelijke uitbreiding van het actieterrein en de activiteiten van het agentschap, vooral na de voor 2007 geplande evaluatie, zullen adequate middelen onder rubriek 3 van het toekomstige financiële kader nodig zijn. De diensten van de Commissie zullen het FRONTEX-agentschap bij de programmering en de evaluatie betrekken.

Naar gelang van de resultaten van de thans lopende voorbereidende actie zal de Commissie de oprichting van een Europese Waarnemingspost voor migratie overwegen, om het toezicht op en de analyse van de multidimensionale aspecten van de migratie- en asielproblematiek te versterken.

Er zijn maatregelen getroffen, niet alleen om ieder risico van overlappingen tussen de fondsen te voorkomen, maar ook om de ontwikkeling van synergieën waar mogelijk te bevorderen. Met name zal de financiering van terugkeermaatregelen voor afgewezen asielzoekers in het kader van het Europees Vluchtelingenfonds vanaf het eerste jaar van het meerjarenprogramma dat op 1 januari 2008 van start gaat niet langer subsidiabel zijn..

Financiering voor het Terugkeerfonds is pas vanaf 2008 voorzien, aangezien, zoals in het Haags programma werd gesteld, eerst de resultaten van de voorbereidende acties inzake terugkeer (2005 – 2006) moeten worden geëvalueerd.

Ook is, zowel bij het vaststellen van de doelstellingen van het Integratiefonds als bij de uitvoering van dit fonds, de nadruk gelegd op de complementariteit en de synergie van de acties tussen dit fonds en het Europees Sociaal Fonds (ESF). Dankzij zijn specifieke, innovatiegerichte aanpak zal het Integratiefonds de bredere doelstellingen van het ESF ook daadwerkelijk kunnen aanvullen en succesvolle strategieën en praktijken kunnen vastleggen die uiteindelijk in het ESF kunnen worden overgenomen.

4.

3.Rationalisatie en vereenvoudiging

3.1.Voortbouwen op bestaande instrumenten

De vier fondsen die binnen het kaderprogramma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" ten uitvoer worden gelegd, vormen een samenhangend geheel en ondersteunen de totstandkoming van op de beginselen van solidariteit, meerwaarde, additionaliteit en complementariteit gebaseerd gemeenschappelijk beleid op het gebied van de buitengrenzen, migratie en asiel. Zij zorgen voor de voortzetting en de verdere operationele ontwikkeling van acties in het kader van bestaande programma’s en voorbereidende acties zoals ARGO, INTI, de voorbereidende acties op het gebied van het terugkeerbeleid en het Europees Vluchtelingenfonds (EVF).

De tweede fase van het EVF is op 1 januari 2005 aangevangen en loopt in 2010 af. Met het aan deze mededeling gehechte voorstel houdende wijziging van het EVF wordt beoogd, naast het preciseren van de voorwaarden om voor het onderdeel "vrijwillige terugkeer" in aanmerking te komen, om de looptijd en de uitvoeringsbepalingen betreffende het beheers- en controlesysteem in overeenstemming te brengen met die van de andere drie instrumenten: de looptijd wordt verlengd tot en met 2013 en de nieuwe bepalingen treden in werking met ingang van 1 januari 2008, om mogelijk te maken dat de eerste meerjarige programmeringscyclus (2005-2007) kan worden voltooid op basis van de huidige beschikking. Na afloop daarvan zal de programmeringscyclus gelijklopen met die van de andere drie fondsen.

Er dient rekening mee te worden gehouden dat later op het jaar een beleidsinhoudelijke herziening van het EVF zal worden voorgesteld, samen met mededelingen van de Commissie betreffende met name:

  • De Verklaring inzake personen die onder nationale hervestigingsprogramma’s vallen, tegen de achtergrond van de Beschikking van de Raad betreffende het EVF II voor de periode 2005-2010, waarbij de Commissie wordt verzocht een voorstel te doen voor een wijziging van het Europees Vluchtelingenfonds tegen eind 2005, teneinde rekening te houden met de conclusies van de Raad van 2 november 2004 over verbetering van de toegang tot duurzame oplossingen. In het kader daarvan had de Raad de Commissie gevraagd om een voorstel voor een hervestigingsregeling van de EU uit te werken. Er dienen afspraken te worden gemaakt over de volledige of gedeeltelijke financiering van hervestiging in het kader van een EU-hervestigingsregeling of buiten dat kader om.
  • Het Haags programma, waarin wordt verzocht in 2005 "passende structuren op te richten waarbij de nationale asieldiensten van de lidstaten zijn betrokken, ter vergemakkelijking van de praktische en constructieve samenwerking". Er zal bijgevolg werk dienen te worden gemaakt van de integratie van die structuren onder communautaire acties evenals een keuze uit de mogelijke opties voor het Europees Bureau voor ondersteuning.

3.2.Gemeenschappelijke beheers- en controleregelingen

In het licht van de doelstelling van het kaderprogramma om de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijk beleid te versterken op nationaal niveau, wordt het programma uitgevoerd onder gedeeld beheer door de lidstaten en de Commissie. Hierdoor zullen de lidstaten de acties kunnen selecteren rekening houdende met een grondige behoeftenanalyse en een aan de lokale situatie aangepaste strategie, vast te stellen in overleg met de Commissie. Omdat met derde landen geen gedeeld beheer mogelijk is, zullen er via decentralisatie taken worden gedelegeerd aan de landen die bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis en bij het Buitengrenzenfonds betrokken zijn. De zogeheten 'communautaire acties' en de technische bijstand van de Commissie waarvan in de ontwerpen sprake is, zullen direct door de Commissie worden beheerd.

Voor elk van de vier instrumenten gelden dezelfde uitvoeringsregels: strategische meerjarenprogrammering (opgesplitst in de perioden 2007-2010 en 2011-2013) gebaseerd op door de Commissie verstrekte richtsnoeren, jaarlijkse middelentoewijzing en operationele programmering, meerjarenevaluaties.

Insgelijks dienen de beheers- en controlesystemen van de vier fondsen op elkaar te worden afgestemd; de ontwerp-beschikkingen omvatten daartoe gemeenschappelijke uitvoeringsvoorschriften of –structuren (een comité, nationale beheers- en controleregelingen).

Coherentie en transparantie vormen de uitgangspunten van de beheersvoorschriften voor de respectieve fondsen: de coherentie wordt verzekerd doordat de ontwerp-beschikkingen bepalen aan welke minimumvereisten de beheers-, interne controle- en auditsystemen moeten voldoen en welke de plichten van alle actoren zijn; de transparantie doordat alle actoren kennis hebben van de resultaten en de uitkomst van elk deel van het instrument. Bij de opstelling van de vier ontwerp-beschikkingen is ook rekening gehouden met de conclusies van de evaluaties die in het kader van de Structuurfondsen gemaakt zijn van de programmerings- en uitvoeringsmechanismen, om te zorgen voor soortgelijke mechanismen die de volgende garanties bieden: concentratie van de middelen op de essentiële, strategische doelen, een effectieve uitvoering op nationaal en op communautair niveau, en een deugdelijk beheer en dito controle van de Gemeenschapsgelden.

3.3.Evaluatie en herziening

Om de doelmatigheid van het optreden te garanderen, dienen de uitvoering, de resultaten en de effecten van de ingezette instrumenten op regelmatige tijdstippen te worden geëvalueerd. Het is voornamelijk van belang dat dit gebeurt tegen de achtergrond van het kaderprogramma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen":

  • om te beginnen zullen in 2005 en 2006 aanvullende studies worden uitgevoerd om onder het nieuwe programma de prioriteiten van de initiële meerjarige richtsnoeren te bepalen, alsook een samenhangend en compleet monitoring- en evaluatiekader vast te stellen (o.a. gemeenschappelijke sets kwantitatieve en kwalitatieve input-, output-, resultaat- en impactindicatoren);
  • ten tweede moeten tegen 2010, wanneer het Haags programma wordt geëvalueerd, de resultaten van een eerste evaluatie van het kaderprogramma beschikbaar zijn; deze zullen worden verwerkt in het beheer en de tenuitvoerlegging van het programma;
  • ten derde moeten evaluaties van de resultaten van de meerjarenprogramma’s voor de fondsen beschikbaar zijn in 2012, om daaruit met het oog op de voortzetting nuttige lessen te kunnen trekken, en in 2015, om de impact ervan te meten;

Ook in verband met ontwikkelingen in het beleid en de uitkomsten van evaluaties moet het programma kunnen worden herbekeken en zo nodig aangepast aan nieuwe of veranderende behoeften en prioriteiten:

  • in 2009 moeten sommige aspecten van de werking van de fondsen, zoals de verdeelsleutels voor de middelen op het gebied van integratie en buitengrenzen, kunnen worden herbeoordeeld in het licht van de in 2005 aangevatte eindevaluatie van de voorbereidende acties;
  • eind 2010, op basis van de eerste evaluatie, om de belangrijkste oriëntaties en prioriteiten voor de toekomst van het kaderprogramma aan te wijzen.

5.

4.Financiële middelen

Het totale voorgestelde budget voor het kaderprogramma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" voor de periode 2007-2013 bedraagt 5,866 miljard EUR (tegen lopende prijzen). Hiervan zou 1,184 miljard EUR naar asiel gaan, 759 miljoen naar het Terugkeerfonds, 1,771 miljard EUR naar integratie van onderdanen van derde landen en tot slot 2,152 miljard EUR naar beheer van de buitengrenzen. De aan de lidstaten toegewezen middelen zouden niet overdraagbaar zijn tussen fondsen.

Bovenop dit pakket voor het kaderprogramma zou een indicatief bedrag van 285,1 miljoen EUR voor de periode 2007-2013 worden uitgetrokken voor het FRONTEX agentschap, terwijl de kostprijs voor de implementatie van grootschalige informatiesystemen wordt geraamd op ruim 900 miljoen EUR; tot slot is ook de budgettaire kostprijs van de eventuele oprichting van een Europees waarnemingscentrum voor migratie geraamd, en wel op een indicatief bedrag van 62,3 miljoen EUR voor dezelfde periode.

BIJLAGE

Totstandbrenging van een kaderprogramma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" voor de periode 2007-2013

Complementariteit met agentschappen en andere instrumenten

op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht

De financiële vooruitzichten omvatten diverse complementaire instrumenten die moeten bijdragen aan het verwezenlijken van de gestelde beleidsdoelen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht:

  • de kaderprogramma’s ter vervanging van de vele uiteenlopende begrotingsonderdelen die de Commissie momenteel beheert met betrekking tot dit terrein;
  • financiering door de Gemeenschap van agentschappen en organisaties van de Gemeenschap of de Unie;
  • ontwikkeling en beheer van grootschalige informatiesystemen.

Het volgende, met het bovengenoemde kaderprogramma verband houdende agentschap wordt in de nieuwe financiële vooruitzichten opgenomen:

  • het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen, opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

Andere bestaande instrumenten zullen blijven bestaan, maar vallen niet onder het kaderprogramma. Het betreft hier instrumenten voor de ontwikkeling en implementatie van grootschalige IT-systemen op het gebied van asiel, migratie en buitengrenzen die zijn opgericht bij besluiten van de Raad en/of het Europees Parlement, namelijk:

  • het EURODAC systeem, opgericht bij Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin (PB L 316 van 15.12.2000, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1).
  • het Visuminformatiesysteem (VIS), opgericht bij Beschikking 2004/512/EG van de Raad van 8 juni 2004 betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS) (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 5), waarvoor de Commissie een voorstel (COM(2004) 835) betreffende de doelstellingen, functies en bevoegdheden heeft gedaan;
  • Het Schengen Informatiesysteem (SIS II), waarvoor de Commissie einde eerste kwartaal van 2005 een voorstel voor een verordening van de Raad en het Europees Parlement wil indienen.

Ontwikkeling en exploitatie van deze informatiesystemen zijn langetermijninitiatieven; de wetgevingsbesluiten waarbij zij in het leven zijn geroepen, bepalen geen looptijd. Benevens met schaalvergroting van de systemen in verband met uitbreiding van de Unie, moet rekening worden gehouden met nieuwe functies in deze systemen in de periode 2007-2013.

TOELICHTING

6.

1.Inleiding

Bij de voorbereiding van de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 stond vanaf het begin een beleidsgerichte aanpak voorop, waarbij de politieke doelstellingen en de daarvoor uitgetrokken middelen op elkaar zijn afgestemd. In dit verband wordt de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht beschouwd als één van de hoofdprioriteiten van de Europese Unie in de komende jaren, die door aanzienlijk verruimde financiële middelen zal worden ondersteund. In haar mededelingen "Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst - Beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013"4 en "Financiële vooruitzichten 2007 - 2013"5 wees de Commissie er tevens op dat het belangrijk is om de herziening van de rechtsinstrumenten van de volgende financiële vooruitzichten aan te grijpen om sneller naar meer eenvoud toe te werken. Met haar voorstellen rond drie algemene en beleidsgerichte programma's heeft opgebouwd ("Solidariteit en beheer van de migratiestromen", "Grondrechten en justitie", "Veiligheid en bescherming van de vrijheden"), geeft de Commissie een duidelijk kader aan voor de financiële bijstand van de Gemeenschap aan de drie doelstellingen: justitie, vrijheid en veiligheid.

De inhoud van deze programma's was beschreven in een werkdocument van de Commissie6, waarin de volgende belangrijke doelstelling voor het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" werd vastgesteld: uitwerking van het beginsel van solidariteit bij het beheer van mensenstromen, door te zorgen voor een eerlijke verdeling van de financiële lasten die ontstaan als gevolg van de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en de uitvoering van een gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid eerlijk over de lidstaten te verdelen. (..)

Deze solidariteit moet de tenuitvoerlegging verbeteren en ondersteunen van het beleid en de wetgeving van de Gemeenschap met betrekking tot vier elkaar aanvullende dimensies van de beheer van de migratiestromen:

  • geïntegreerd beheer van de buitengrenzen om een gelijkwaardig en uniform niveau van bescherming aan de buitengrenzen te waarborgen;
  • asielbeleid, zoals reeds het geval is in het kader van het Europees Vluchtelingenfonds7 ter ondersteuning van de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk Europees asielbeleid dat gebaseerd is op de solidariteit tussen de lidstaten en ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor het dragen van de consequenties van de opvang van vluchtelingen en ontheemden;
  • bestrijding van illegale immigratie en met name de terugkeer van uit derde landen afkomstige illegalen en personen die op onregelmatige wijze naar de EU migreren;
  • toelating en integratie van onderdanen van derde landen, met name wat hun sociale, burgerlijke en culturele integratie betreft, om hen te helpen in te burgeren en actief deel te nemen aan alle aspecten van de Europese maatschappijen.

7.

2.Motivering van de actie – wijziging van het Europees Vluchtelingenfonds

De eerste maal dat uiting werd gegeven aan deze solidariteit was de oprichting van het EVF in 20008, waaraan drie jaar van voorbereidende acties vooraf waren gegaan. Dankzij dit fonds, dat is opgericht op voorstel van de Commissie en met de steun van het Europees Parlement, kon de basis worden gelegd voor een gemeenschappelijke solidariteit in het kader van een globale aanpak inzake de opvang van asielzoekers en van personen die internationale bescherming behoeven. Tevens heeft het fonds ertoe bijgedragen dat overeenstemming kon worden bereikt over de richtlijn betreffende de tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden. Nu de eerste fase van de harmonisatie van de wetgeving inzake een gemeenschappelijke Europese asielregeling bijna voltooid is, moest de Raad op basis van een voorstel van de Commissie de beschikking van september 2000 uiterlijk op 31 december 2004 toetsen, zoals in die beschikking is voorgeschreven.

In 2003 werd een grondige evaluatie verricht en vond uitvoerig overleg met de betrokken partijen plaats: de tussentijdse evaluatie van het EVF I is in november 2003 voltooid nadat op 30 en 31 oktober een conferentie daarover werd gehouden. Op basis van de resultaten van deze evaluatie en van een uitgebreide effectbeoordeling9 hechtte de Commissie op 12 februari 2004 haar goedkeuring aan een voorstel tot instelling van het EVF voor een tweede periode van 2005 tot 201010. De beschikking werd op 2 december 2004 door de Raad goedgekeurd.

De tweede fase van het EVF bevat een groot aantal bepalingen en mechanismen die thans worden voorgesteld voor de drie andere fondsen die samen het algemene programma "solidariteit en beheer van de migratiestromen" vormen:

  • een strategischer programmering van het instrument, waarbij met inachtneming van het rechtskader voor het asielbeleid, ingevoerd door gemeenschappelijke regels, de Commissie een belangrijkere leidende rol krijgt;
  • criteria voor een verdeling van de middelen over de lidstaten waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de doelgroepen, maar ook met het feit dat structurele investeringen moeten worden gedaan, met name in de nieuwe lidstaten, om de doeltreffendheid van de nationale asielstelsels te waarborgen.
  • een programmering en een levenscyclus van projecten die nuttiger resultaten opleveren door de toepassing van meerjarige strategieën die na overleg zijn vastgesteld (tussen de nationale partners en tussen de lidstaten en de Commissie);
  • versterking van de bepalingen inzake gedeeld beheer, in combinatie met meer steun op communautair niveau (gemeenschappelijk financieel en administratief kader en gemeenschappelijke beheersinstrumenten), waardoor een toepassing van het instrument overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt gewaarborgd

Het voorstel voorzag voorts in een geleidelijke verhoging van het op de begroting uitgetrokken bedrag, die vanaf 2008 nog aanzienlijker wordt, als duidelijke uiting van de communautaire solidariteit, in het streven naar significante resultaten en een sterke impact, niet alleen op de doelgroepen maar ook op de systemen zelf.

Gelet op de recente evaluatie en behandeling van dit voorstel alsook op de duur van dit instrument moeten de wijzigingen die in het kader van de goedkeuring van het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" in het EVF uit hoofde van de nieuwe financiële vooruitzichten worden aangebracht derhalve gericht zijn op rationalisering van de procedures (om deze in overeenstemming te brengen met de voor de drie andere fondsen voorgestelde procedures), op de duur van de toepassing ervan (verlenging tot 2013) en op complementariteit en samenhang (met name ten aanzien van de acties uit hoofde van het "Terugkeerfonds").

2.1.Duur van het instrument

Aangezien de huidige fase van het EVF tot 2010 loopt, wordt voorgesteld de duur ervan te verlengen tot het einde van de financiële vooruitzichten, dat wil zeggen tot 2013. In de praktijk betekent dit dat een derde meerjarenprogramma (2011-2013) zal worden uitgevoerd. Aangezien de lidstaten evenwel op dit ogenblik in het kader van EVF II beginnen met de uitvoering van het eerste strategische meerjarenprogramma, dat van 2005 tot eind 2007 loopt, wordt voorgesteld dat de datum van inwerkingtreding van dit voorstel het begin van het eerste jaar van de tweede meerjarige programmeringsperiode is, dat wil zeggen 1 januari 2008.

2.2.Rationalisering van de beheers- en controlesystemen

Het EVF II (2005-2010) bevat al gedetailleerde bepalingen over de praktische tenuitvoerlegging van gedeeld beheer. Om de samenhang en mogelijke gemeenschappelijke regelingen met de beheers- en controleprocedures van de drie andere als onderdeel van dit algemene programma voorgestelde fondsen te waarborgen, stelt de Commissie voor dezelfde bepalingen voor alle vier de fondsen vast te stellen.

Bij het vastleggen van deze bepalingen is met name rekening gehouden met de hervorming van het systeem van uitvoering van de structuurfondsen11 en met de door de Commissie aangeduide richtsnoeren voor de vastlegging van de respectieve verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten in haar mededeling van 6 september 200412. Om de uitvoering van de beheers- en controlesystemen niet te compliceren, wordt voorgesteld dat zij eveneens van kracht worden nadat de eerste meerjarencyclus op 1 januari 2008 is voltooid.

2.3.Complementariteit en samenhang

Het EVF was het eerste financiële instrument waarmee uiting werd gegeven aan solidariteit tussen de Gemeenschap en de lidstaten bij het beheer van de gevolgen van het opzetten van gemeenschappelijk beleid op het gebied van de buitengrenzen, immigratie en asiel. Met het formuleren van het voorstel voor een coherent algemeen programma wordt het Europees Vluchtelingenfonds onderdeel van een geheel van maatregelen waarmee wordt beoogd op Europees niveau gelijke voorwaarden voor iedereen te creëren.

Hiertoe is in het onderhavige voorstel, naast de ontwerp-beschikkingen houdende oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen, het Fonds voor de buitengrenzen en het Europese Terugkeerfonds, voorzien dat mechanismen worden opgezet om een coherente aanpak van de programmering, uitvoering en evaluatie van de vier instrumenten te garanderen. Daarnaast bevat het een wijziging van de werkingssfeer van subsidiabele acties op het gebied van terugkeer om overlappingen met het voorgestelde Terugkeerfonds te voorkomen. De financiering van terugkeermaatregelen voor afgewezen asielzoekers moet plaatsvinden in het kader van het Terugkeerfonds en is derhalve vanaf het eerste jaar van het meerjarenprogramma dat op 1 januari 2008 in werking treedt niet subsidiabel in het kader van het EVF.

De redenen voor deze scheidslijn tussen beide fondsen worden in de effectbeoordeling uitgebreid toegelicht.

8.

3.Aanpassing aan verdere ontwikkelingen

De Commissie zal op een later tijdstip een voorstel tot beleidsinhoudelijke herziening van het EVF indienen. In de wijzigingen zou met name rekening worden gehouden met het Haags Programma en de Verklaring inzake personen die onder nationale hervestigingsprogramma's vallen in het licht van de werkingssfeer van de Beschikking van de Raad inzake het EVF II voor de periode 2005 – 2010.

De wijzigingen zouden op de volgende punten betrekking hebben:

  • In de Verklaring inzake personen die onder nationale hervestigingsprogramma's vallen wordt de Commissie verzocht uiterlijk eind 2005 een voorstel tot wijziging van het Europees Vluchtelingenfonds in te dienen om de Conclusies van de Raad van 2 november 2004 inzake de verbetering van de toegang tot duurzame oplossingen in aanmerking te nemen. In die conclusies vroeg de Raad de Commissie een voorstel voor een hervestigingsprogramma van de EU in te dienen. Derhalve zal een voorstel voor herziening van het Vluchtelingenfonds een regeling moeten bevatten voor de volledige of gedeeltelijke financiering van zowel hervestiging die plaatsvindt in het kader van het hervestigingsprogramma als hervestiging daarbuiten.
  • Het Haagse Programma waarin wordt verzocht dat in 2005 "passende structuren" worden opgericht "waarbij de nationale asieldiensten van de lidstaten zijn betrokken, ter vergemakkelijking van de praktische en constructieve samenwerking". Er zal dan ook aandacht moeten worden besteed aan de vraag hoe deze structuren moeten worden ondersteund.

De mededelingen over deze kwesties en het voorstel tot wijziging van het Europees Vluchtelingenfonds zijn gepland voor het najaar van 2005.

9.

4.Gevolgen voor de begroting

Het financieel memorandum bij het voorstel voor de tweede fase van het EVF in februari 2004 is nog geldig, gelet op het nog steeds aanzienlijke aantal asielaanvragen in de lidstaten. De vrijwillige terugkeer van afgewezen asielzoekers maakt thans een klein deel uit van de acties die uit hoofde van het fonds worden uitgevoerd; daarom is het onwaarschijnlijk dat schrapping van deze acties uit het toepassingsgebied van het fonds in budgettair opzicht aanmerkelijke gevolgen zal hebben.

De verlenging van het fonds tot de jaren 2011-2013 dient in overeenstemming te blijven met de ramingen uit 2004, waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe prioriteiten en acties die waarschijnlijk worden toegevoegd door het voorstel dat najaar 2005 wordt verwacht. De financiële toewijzing voor het Fonds voor 2005 en 2006 bedroeg 114,09 miljoen EUR. Onder de door de Commissie voorgestelde financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 bedraagt de toewijzing 1,184 miljard EUR. Voor de periode 2008–2013 bedraagt deze 1,112.7 miljard EUR.

Een specifiek bedrag moet tevens beschikbaar blijven als reserve voor de toepassing van noodmaatregelen. Dit bedrag (10 miljoen EUR per jaar) zal tijdens de periode ongewijzigd blijven; het bedrag is noodzakelijk om de eerste paar weken van de maatregel te dekken in geval van massale toevloed van vluchtelingen en kan na deze tijd worden aangevuld met de nodige wijzigingen van de gewone meerjaren- en jaarlijkse programma's van de lidstaten.

2005/0046 (COD)

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen"

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie13,

Gezien het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité14,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's15,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag16,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voorziet het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in de aanneming, enerzijds van maatregelen die erop gericht zijn het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met begeleidende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie, en anderzijds van maatregelen op het gebied van asiel, immigratie en de vrijwaring van de rechten van onderdanen van derde landen.
  • (2) 
    De Europese Raad heeft tijdens zijn speciale bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere zijn streven bevestigd om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen. Met het oog hierop dient een gemeenschappelijk Europees beleid inzake asiel en migratie tegelijkertijd gericht te zijn op een eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen en een beter beheer van de migratiestromen. Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Europese Unie bescherming zoeken.
  • (3) 
    De uitvoering van een dergelijk beleid moet berusten op solidariteit tussen de lidstaten en veronderstelt het bestaan van mechanismen die een evenwicht bevorderen tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van vluchtelingen en ontheemden. Daartoe is voor de periode 2000-2004 bij Beschikking 2000/596/EG17 het Europees Vluchtelingenfonds ingesteld. Deze beschikking is vervangen door Beschikking 2004/904/EG van de Raad van 2 december 2004 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-201018. Hiermee werd blijvende solidariteit tussen de lidstaten gewaarborgd in het licht van de recent goedgekeurde Gemeenschapswetgeving op het gebied van asiel, rekening houdend met de bij de uitvoering van het Fonds in de periode 2000-2004 opgedane ervaring.
  • (4) 
    In het licht van de voorstellen van de Commissie tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen, het Fonds voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal in de EU verblijven (hierna "Terugkeerfonds") en het Fonds voor de buitengrenzen voor de periode 2007-2013, als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen", met name met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke regelingen inzake beheer, controle en evaluatie, dient een nieuw Europees Vluchtelingenfonds te worden ingesteld.
  • (5) 
    De duur van het Fonds moet worden aangepast aan de duur van het meerjarig financieel kader zoals dit in het interinstitutioneel akkoord voor de periode 2008-2013 is vastgelegd.
  • (6) 
    Dit instrument maakt deel uit van een coherent kader, het algemene programma "Solidariteit en beheer van migratiestromen", dat gericht is op een eerlijke verdeling van de lasten tussen de lidstaten, met name de financiële lasten die voortvloeien uit de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en uit het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid dat is ontwikkeld overeenkomstig titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
  • (7) 
    De door de lidstaten geleverde inspanningen om vluchtelingen en ontheemden passende opvang te bieden en billijke en doeltreffende asielprocedures toe te passen, moeten worden gesteund, teneinde de rechten van hen die internationale bescherming behoeven te beschermen.
  • (8) 
    De integratie van vluchtelingen in de samenleving van het land waarin zij zijn gevestigd, is een van de doelstellingen van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, dat is aangevuld met het Protocol van New York van 31 januari 1967. Voor deze personen moeten ook de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie opgenomen waarden gelden. Met het oog daarop dienen maatregelen van de lidstaten waarmee hun sociale, economische en culturele integratie wordt bevorderd te worden gesteund, daar die integratie bijdraagt aan de economische en sociale samenhang waarvan de handhaving en de versterking in artikel 2 en in artikel 3, lid 1, onder k), van het Verdrag als een van de fundamentele doelstellingen van de Gemeenschap worden genoemd.
  • (9) 
    Als aanvulling op de bepalingen van het Europees Terugkeerfonds is concrete hulp nodig om de voorwaarden te scheppen of te verbeteren die de vluchtelingen en ontheemden die zulks wensen, in staat stellen met volledige kennis van zaken te besluiten om het grondgebied van de lidstaten te verlaten en naar hun land van herkomst terug te keren.
  • (10) 
    Voor de uitvoering van noodmaatregelen in verband met het bieden van tijdelijke bescherming in geval van een massale toestroom van ontheemden dient een financiële reserve te worden aangelegd overeenkomstig Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen19.
  • (11) 
    De steun uit het fonds zal doeltreffender en gerichter zijn indien de medefinanciering van de subsidiabele acties gebaseerd wordt op twee meerjarenprogramma's en een jaarlijks werkprogramma die door elke lidstaat worden opgesteld op grond van de situatie waarin hij verkeert en de geconstateerde behoeften.
  • (12) 
    Het is billijk de middelen te verdelen naar evenredigheid van de last die elke lidstaat te dragen heeft als gevolg van de inspanningen die hij zich getroost om vluchtelingen en ontheemden op te vangen, met inbegrip van vluchtelingen die internationale bescherming genieten in het kader van nationale programma's.
  • (13) 
    In het kader van het gedeeld beheer zoals bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen20 moeten de voorwaarden waaronder de Commissie haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting kan uitoefenen, worden vastgesteld en de samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Door deze voorwaarden toe te passen kan de Commissie zich ervan vergewissen dat de lidstaten het fonds op een wettige en correcte manier gebruiken volgens het beginsel van goed financieel beheer in de zin van artikel 27 van het Financieel Reglement.
  • (14) 
    De Commissie moet via een objectieve en transparante methode de beschikbare vastleggingskredieten op indicatieve wijze verdelen.
  • (15) 
    Door middel van technische bijstand dient het fonds bijstand te verlenen voor evaluaties, uitbreiding van de bestuurlijke capaciteit voor het beheer van het fonds, studies, proefprojecten en uitwisseling van ervaringen ter bevordering van innovatieve benaderingen en methoden.
  • (16) 
    De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het beheers- en controlesysteem goed werkt. Daartoe moet worden vastgesteld welke algemene beginselen en functies in alle programma's moeten zijn terug te vinden.
  • (17) 
    Er moet voor worden gezorgd dat in elke lidstaat een enkele instantie wordt aangewezen die verantwoordelijk is voor het beheer van de bijstand uit het fonds en dat de taken van deze instantie duidelijk worden vastgesteld. Tevens moet een controle-instantie worden aangewezen waarvan de taken ook moeten worden omschreven. Om ervoor te zorgen dat de declaraties volgens uniforme kwaliteitsnormen worden goedgekeurd voordat ze bij de Commissie worden ingediend, en dat duidelijk is wat de aard en de kwaliteit is van de gegevens waarop deze declaraties zijn gebaseerd, moet bovendien een certificeringsinstantie worden aangewezen.
  • (18) 
    Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn de lidstaten eerstverantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van en de controle op de bijstandsverlening.
  • (19) 
    De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en inbreuken op het Gemeenschapsrecht moeten nader worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de meerjaren- en de jaarprogramma's efficiënt en correct ten uitvoer worden gelegd. Voor het beheer en de controle moet worden vastgesteld op welke manier de lidstaten ervoor zorgen dat de systemen worden ingevoerd en naar tevredenheid werken.
  • (20) 
    Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake financiële controle dienen de Commissie en de lidstaten op dit gebied meer samen te werken en moeten de criteria worden vastgesteld op basis waarvan de Commissie in het kader van haar strategie voor de controle van nationale systemen kan bepalen welk garantieniveau zij van de nationale controle-instanties kan krijgen.
  • (21) 
    De doeltreffendheid en het effect van de acties die met geld uit het fonds worden ondersteund, hangen mede af van de evaluatie. Er moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de Commissie op dit gebied hebben en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties wordt gewaarborgd.
  • (22) 
    De acties dienen te worden geëvalueerd met het oog op de tussentijdse toetsing en effectbeoordeling, en in de regelingen voor het volgen van projecten dient evaluatie een vast onderdeel te zijn.
  • (23) 
    In het onderhavige besluit wordt voor de gehele looptijd van het programma een financieel raamwerk vastgelegd, dat in de zin van punt 33 van het op 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesloten Interinstitutioneel Akkoord inzake de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure21 het belangrijkste referentiepunt voor de begrotingsautoriteit is.
  • (24) 
    Aangezien de doelstelling van deze beschikking, namelijk het bevorderen van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang van vluchtelingen en ontheemden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van de actie, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
  • (25) 
    De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden22.
  • (26) 
    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DOELSTELINGEN EN ACTIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te versterken wordt bij deze beschikking voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2013 het Europees Vluchtelingenfonds (hierna "het fonds" genoemd) opgericht, als onderdeel van het algemene programma Solidariteit en beheer van migratiestromen.

Bij deze beschikking wordt vastgesteld welke doelstellingen het fonds nastreeft, hoe het fonds ten uitvoer wordt gelegd, welke financiële middelen beschikbaar zijn en volgens welke criteria deze verdeeld worden.

Daarnaast worden de regels voor het beheer van het fonds, ook op financieel gebied, en de toezicht- en controlemechanismen vastgesteld, uitgaande van gedeelde verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten.

Artikel 2

Algemene doelstelling van het fonds

  • 1. 
    De algemene doelstelling van het fonds is de inspanningen van de lidstaten op het gebied van de opvang van vluchtelingen en ontheemden te steunen en aan te moedigen en de gevolgen van de opvang te dragen door medefinanciering van de in deze beschikking bedoelde maatregelen, rekening houdend met de communautaire wetgeving op deze gebieden.
  • 2. 
    Het fonds draagt bij aan de financiering van technische bijstand op initiatief van de lidstaten of van de Commissie.

Artikel 3

Subsidiabele acties in de lidstaten

  • 1. 
    Het Fonds ondersteunt in de lidstaten uitgevoerde acties met betrekking tot een of meer van de onderstaande punten:

    (a) voorzieningen voor opvang en asielprocedures;

    (b) de integratie van de in artikel 6 bedoelde personen wier verblijf in de betrokken lidstaat een duurzaam en stabiel karakter heeft;

    (c) de vrijwillige terugkeer van de in artikel 6, onder 1), 2) en 4) bedoelde personen, mits deze personen geen nieuwe nationaliteit hebben verworven, en van de in artikel 6, onder 3) bedoelde personen, mits deze personen op hun verzoek om internationale bescherming geen negatieve beslissing hebben gekregen.

  • 2. 
    Wat de voorwaarden voor opvang en de asielprocedures betreft, zijn subsidiabele acties onder meer de volgende:

    (a) infrastructuur of diensten in verband met huisvesting;

    (b) materiële steun en medische en psychologische zorg;

    (c) sociale bijstand, voorlichting of bijstand bij administratieve stappen;

    (d) rechtsbijstand en taalkundige bijstand;

    (e) onderwijs, taalonderricht en andere initiatieven die aansluiten bij de status van de persoon;

    (f) het verlenen van ondersteunende diensten, zoals vertaling en opleiding, ter verbetering van de opvangvoorzieningen en de doeltreffendheid en de kwaliteit van de asielprocedures;

    (g) informatie voor de lokale gemeenschappen die te maken krijgen met degenen die in het land van ontvangst worden opgevangen.

  • 3. 
    Ten aanzien van de integratie in de samenleving van de lidstaat van de in artikel 3, lid 1, onder b) bedoelde personen en hun gezinnen zijn subsidiabele acties onder meer:

    (a) advies en bijstand op gebieden als huisvesting, bestaansmiddelen, integratie in de arbeidsmarkt en medische, psychologische en sociale zorg;

    (b) acties die de begunstigden in staat stellen zich op sociaal-cultureel vlak aan te passen aan de samenleving van de lidstaat en de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde waarden te onderschrijven;

    (c) acties die moeten bevorderen dat de begunstigden duurzaam deelnemen en blijven deelnemen aan het maatschappelijke en culturele leven;

    (d) maatregelen die gericht zijn op onderwijs, beroepsopleiding, erkenning van kwalificaties en diploma's;

    (e) acties om de zelfredzaamheid te bevorderen en om deze personen in staat te stellen zelf in hun onderhoud te voorzien;

    (f) acties ter bevordering van verrijkende contacten en een constructieve dialoog tussen deze personen en de samenleving van het gastland, inclusief acties die bevorderen dat daarbij belangrijke partners worden betrokken, zoals het grote publiek, plaatselijke autoriteiten, vluchtelingenorganisaties, vrijwilligersgroepen, sociale partners en de ruimere civiele samenleving;

    (g) maatregelen om deze personen te ondersteunen bij het verwerven van vaardigheden, waaronder taallessen;

    (h) acties ter bevordering van gelijke toegang en gelijke behandeling bij de contacten van deze personen met overheidsinstellingen.

  • 4. 
    Voor acties op het gebied van vrijwillige terugkeer kan uit het fonds steun worden verstrekt, en met name voor:

    (a) voorlichting en advies over maatregelen of programma's op het gebied van vrijwillige terugkeer;

    (b) voorlichting over de situatie in het land of de regio van herkomst of de voormalige gewone verblijfplaats;

    (c) algemene opleiding of beroepsopleiding en steun voor herintegratie;

    (d) optreden door in de Europese Unie gevestigde herkomstgemeenschappen die de vrijwillige terugkeer van de in deze beschikking bedoelde personen vergemakkelijken;

    (e) acties ter vergemakkelijking van het opzetten en uitvoeren van nationale programma's voor vrijwillige terugkeer.

  • 5. 
    De in lid 1 tot en met lid 4 bedoelde acties dienen voornamelijk te bevorderen dat de bepalingen van de communautaire wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel worden uitgevoerd.
  • 6. 
    Deze acties houden rekening met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals minderjarigen, alleenstaande minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld.

Artikel 4

Acties die van belang zijn voor de Gemeenschap

  • 1. 
    Op initiatief van de Commissie kan maximaal 7% van de voor het Fonds beschikbare middelen worden gebruikt ter financiering van transnationale acties of acties van communautair belang ("Communautaire acties") met betrekking tot het asielbeleid en maatregelen ten aanzien van de in artikel 6 bedoelde doelgroepen.
  • 2. 
    Om voor bijstand uit het fonds in aanmerking te komen, moeten communautaire acties gericht zijn op:

    (a) het bevorderen van communautaire samenwerking bij de toepassing van communautaire wetgeving en beproefde methoden;

    (b) het stimuleren van transnationale samenwerkingsnetwerken en proefprojecten op basis van transnationale partnerschappen tussen instanties in twee of meer lidstaten die gericht zijn op innovatie en uitwisseling van ervaringen en beproefde methoden en verbetering van de kwaliteit van het asielbeleid;

    (c) het stimuleren van transnationale bewustmakingscampagnes;

    (d) het stimuleren van studies en van de verspreiding en uitwisseling van informatie over beproefde methoden en over alle andere aspecten van het fonds, onder meer over het gebruik van moderne technologie;

    (e) het aanmoedigen van proefprojecten en studies waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen van communautaire samenwerking en Gemeenschapsrecht op dit gebied;

    (f) het aanmoedigen van de ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en gemeenschappelijke indicatoren.

  • 3. 
    Het jaarlijkse werkprogramma met de prioriteiten voor de communautaire acties wordt vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 5

Noodmaatregelen

  • 1. 
    Bij de toepassing van tijdelijke beschermingsmechanismen in de zin van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad kunnen uit het Fonds, als aanvulling op de in artikel 3 bedoelde maatregelen, noodmaatregelen ten gunste van de lidstaten worden gefinancierd.
  • 2. 
    Subsidiabele noodmaatregelen hebben betrekking op de volgende soorten acties:

    (a) opvang en huisvesting;

    (b) verstrekking van middelen van bestaan, met inbegrip van voedsel en kleding;

    (c) medische, psychologische of andere bijstand;

    (d) personeels- en administratiekosten in het kader van de opvang van de betrokkenen en de uitvoering van de noodmaatregelen;

    (e) logistieke en vervoersuitgaven.

Artikel 6

Doelgroepen

  • 1. 
    In deze beschikking bestaan de doelgroepen uit onderstaande categorieën:
  • 1. 
    onderdanen van een derde land of staatlozen die de in het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 en het bijbehorende Protocol van 1967 omschreven status bezitten en aan wie het is toegestaan als vluchteling in een van de lidstaten te verblijven;
  • 2. 
    onderdanen van een derde land of staatlozen die een vorm van subsidiaire bescherming in de zin van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad23 genieten;
  • 3. 
    onderdanen van een derde land of staatlozen die een verzoek hebben ingediend om een van de in de punten 1 en 2 bedoelde vormen van bescherming;
  • 4. 
    onderdanen van een derde land of staatlozen die onder een regeling inzake tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG vallen.
  • 2. 
    "onderdaan van een derde land": eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag.

HOOFDSTUK IIBIJSTANDSBEGINSELEN

Artikel 7

Complementariteit, coherentie en conformiteit

  • 1. 
    De bijstand uit het fonds dient als aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties waarin de prioriteiten van de Gemeenschap zijn overgenomen.
  • 2. 
    De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand uit het fonds en de lidstaten aansluit bij de activiteiten, beleidslijnen en prioriteiten van de Gemeenschap. Deze samenhang moet duidelijk tot uiting komen in het in artikel 19 bedoelde meerjarenprogramma.
  • 3. 
    Uit het fonds gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 8

Programmering

  • 1. 
    De doelstellingen van het fonds worden nagestreefd in het kader van twee meerjarige programmeringsperioden (2008-2010 en 2011-2013). Dit meerjarig programmeringssysteem omvat de prioriteiten en een beheers-, besluitvormings-, controle- en financieringsproces.
  • 2. 
    De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden ten uitvoer gelegd door middel van jaarlijkse programma's.

Artikel 9

Subsidiaire en evenredige bijstandsverlening

  • 1. 
    De lidstaten zijn, op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met hun eigen specifieke institutionele stelsels, verantwoordelijk voor de uitvoering van de in de artikelen 19 en 21 bedoelde meerjaren- en jaarprogramma's. Deze verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze beschikking.
  • 2. 
    De middelen die door de Commissie en de lidstaten worden ingezet op het gebied van controle, variëren naar gelang van de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Deze differentiatie is ook van toepassing op de evaluatievoorschriften en de verslagen over de meerjaren- en de jaarprogramma's.

Artikel 10

Uitvoering

  • 1. 
    De begroting van het fonds wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, met uitzondering van de in artikel 4 bedoelde communautaire acties en de in artikel 16 bedoelde technische bijstand.

    De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat het beginsel van goed financieel beheer wordt nageleefd.

  • 2. 
    De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen uit door:
    • a) 
      te controleren of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die goed functioneren, overeenkomstig artikel 32;
    • b) 
      de betalingen overeenkomstig de artikelen 41 en 42 geheel of gedeeltelijk uit te stellen of op te schorten indien de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren en door de nodige financiële correcties toe te passen volgens de procedures van de artikelen 45 en 46.

Artikel 11

Additionaliteit

  • 1. 
    De bijdragen uit het fonds komen niet in de plaats van overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten.
  • 2. 
    In samenwerking met elk van de lidstaten gaat de Commissie uiterlijk op 31 december 2012 en achteraf, uiterlijk op 31 december 2015, na of het additionaliteitsbeginsel in acht is genomen.

Artikel 12

Partnerschap

  • 1. 
    Elke lidstaat organiseert, overeenkomstig de geldende nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de instanties en organisaties die hij aanwijst, namelijk:
    • a) 
      de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere autoriteiten;
    • b) 
      andere passende organisaties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties en de sociale partners.

    Elke lidstaat zorgt overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken voor een brede en doeltreffende betrokkenheid van alle passende organisaties.

  • 2. 
    Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.

    Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van, het toezicht op en de evaluatie van de meerjarenprogramma's.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER

Artikel 13

Totale middelen

  • 1. 
    Het referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van het fonds voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2013 beloopt 1,112.7 miljard EUR.
  • 2. 
    De jaarlijkse toewijzing voor het fonds wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten goedgekeurd.
  • 3. 
    De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in artikel 14 vastgestelde criteria.

Artikel 14

Jaarlijkse verdeling van de middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

  • 1. 
    Iedere lidstaat ontvangt een vast bedrag van 300 000 EUR van de jaarlijkse toewijzing aan het Fonds.

    Voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden beloopt dit bedrag voor de periode 2008-2013 500 000 EUR per jaar.

    Voor de lidstaten die in de periode 2008–2013 tot de Europese Unie toetreden beloopt dit bedrag vanaf het jaar van hun toetreding gedurende het resterende gedeelte van genoemde periode 500 000 EUR per jaar.

  • 2. 
    De resterende beschikbare middelen worden jaarlijks naar evenredigheid als volgt onder de lidstaten verdeeld:

    (a) 30% van deze middelen: naar verhouding van het aantal personen in één van de categorieën van artikel 6, punten 1 en 2, dat in de loop van de drie voorgaande jaren is toegelaten;

    (b) 70% van deze middelen: naar verhouding van het aantal personen bedoeld in artikel 6, punten 3 en 4, dat in de loop van de drie voorgaande jaren is geregistreerd.

  • 3. 
    Als referentiecijfers gelden de meest recente statistieken die het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen heeft opgesteld overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake het verzamelen en analyseren van statistische gegevens op het gebied van asiel.
  • 4. 
    Indien de in lid 3 bedoelde statistieken niet beschikbaar zijn, verstrekken de lidstaten de benodigde cijfers.

Artikel 15

Financieringsstructuur

  • 1. 
    Financiële bijdragen uit het fonds worden verstrekt in de vorm van subsidies.
  • 2. 
    De acties die uit het fonds worden gefinancierd, worden medegefinancierd uit publieke of particuliere middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen vallen.
  • 3. 
    De kredieten uit het fonds dienen ter aanvulling van de overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten voor de maatregelen waarop deze beschikking betrekking heeft.
  • 4. 
    De bijdrage van de Gemeenschap aan acties in de lidstaten in de zin van artikel 3 bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten van de betrokken actie.

    Dit maximum kan worden verhoogd tot 60% voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren.

    Dit percentage kan in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, worden verhoogd tot 75% .

  • 5. 
    De financiële steun van de Gemeenschap voor acties in het kader van het fonds wordt in de regel voor ten hoogste drie jaar toegekend, onder voorbehoud van periodieke voortgangsverslagen.

Artikel 16

Technische assistentie op initiatief van de Commissie

  • 1. 
    Maximaal 0,20% van de jaarlijkse toewijzing van het fonds kan op initiatief en/of namens de Commissie worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, controle en inspectie die voor de uitvoering van deze beschikking nodig zijn.
  • 2. 
    Deze maatregelen omvatten met name:

    (a) studies, evaluaties, deskundigenverslagen en statistieken, met name van algemene aard betreffende de werking van het fonds;

    (b) maatregelen gericht op de partners, de begunstigden van bijstand uit het fonds en het grote publiek, in het bijzonder voorlichtingsmaatregelen;

    (c) het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van de computersystemen voor het beheer, het toezicht, de inspectie en de evaluatie;

    (d) de verbetering van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over dergelijke methoden.

Artikel 17

Technische bijstand van de lidstaten

  • 1. 
    Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen uit het fonds voor elk jaarprogramma maatregelen op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle worden gefinancierd, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van het fonds te versterken.
  • 2. 
    Het bedrag dat per jaar wordt uitgetrokken voor technische bijstand mag niet hoger zijn dan 4% van de aan de lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000 EUR.

HOOFDSTUK IV

Programmering

Artikel 18

Vaststelling van strategische richtsnoeren

  • 1. 
    Voor elke meerjarige programmeringsperiode stelt de Commissie strategische richtsnoeren vast die het kader vormen voor de bijstandsverlening uit het fonds, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling en toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van het asielbeleid en met de indicatieve verdeling van de financiële middelen van het fonds voor de looptijd van het meerjarenprogramma.
  • 2. 
    In deze richtsnoeren zullen, voor elk van de doelstellingen van het Fonds, de prioriteiten van de Gemeenschap worden vastgelegd met het oog op de bevordering van de toepassing van het Gemeenschappelijk Europees asielstelsel.
  • 3. 
    De Commissie stelt de strategische richtsnoeren voor het eerste meerjarenprogramma (2008-2010) uiterlijk op 31 maart 2007 vast en die voor het tweede meerjarenprogramma (2011-2013) uiterlijk op 31 maart 2010.
  • 4. 
    De strategische richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2 bedoelde procedure.

Artikel 19

Opstelling en goedkeuring van de nationale meerjarenprogramma's

  • 1. 
    Elke lidstaat stelt op basis van de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren voor elke programmeringsperiode een ontwerp-meerjarenprogramma vast met daarin:

    (a) een beschrijving van de actuele situatie in de lidstaat met betrekking tot regelingen in verband met opvang, asielprocedures, integratie en vrijwillige terugkeer voor de in artikel 6 bedoelde personen;

    (b) een analyse van de behoeften van de betrokken lidstaat op het gebied van opvang, asielprocedures, integratie en vrijwillige terugkeer, alsmede een indicatie van de operationele doelstellingen om in de loop van de periode waarop het meerjarenprogramma betrekking heeft in deze behoeften te voorzien;

    (c) een beschrijving van de strategie om deze doelstellingen te verwezenlijken, met de prioriteit die aan elk van de doelstellingen wordt toegekend en een beschrijving van de acties om uitvoering te geven aan deze prioriteiten;

    (d) een overzicht waaruit blijkt dat deze strategie strookt met andere regionale, nationale en communautaire instrumenten;

    (e) gegevens over de prioriteiten en de bijbehorende specifieke doelen. Deze specifieke doelen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal uitvoerings-, resultaat- en effectindicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Met deze indicatoren moeten de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie kunnen worden gemeten en moet kunnen worden nagegaan in hoeverre deze doelen uitvoering geven aan de prioriteiten;

    (f) een ontwerp-financieringsplan met per doelstelling en per jaar de geplande financiële bijdrage uit het fonds en met het totaalbedrag van de publieke of particuliere medefinanciering;

    (g) de uitvoeringsbepalingen voor het meerjarenprogramma, zoals:

    • de aanwijzing van de in artikel 25 genoemde instanties;
    • een beschrijving van de systemen voor de tenuitvoerlegging, het toezicht, de controle en de evaluatie;
    • een omschrijving van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, om de doorzichtigheid van deze geldstromen te waarborgen,
    • de voorschriften die ervoor moeten zorgen dat bekendheid aan het meerjarenprogramma wordt gegeven.
  • 2. 
    De lidstaten stellen de meerjarenprogramma's op in nauwe samenwerking met de in artikel 12 bedoelde partners.
  • 3. 
    Uiterlijk vier maanden nadat de Commissie de strategische richtsnoeren voor de betrokken periode heeft bekendgemaakt, dienen de lidstaten hun ontwerp-meerjarenprogramma in.
  • 4. 
    Bij de beoordeling van het voorgestelde meerjarenprogramma gaat de Commissie na of:

    (a) het programma strookt met de doelstellingen van het fonds en de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren;

    (b) de strategie en de operationele prioriteiten die door de lidstaat worden voorgesteld, relevant en geschikt zijn en welke resultaten ervan worden verwacht;

    (c) de beheers- en controlevoorschriften die door de lidstaat zijn ingevoerd voor de tenuitvoerlegging van de bijstand uit het fonds, stroken met de bepalingen van deze beschikking;

    (d) het programma in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het Gemeenschapsrecht dat het vrije verkeer van personen moet waarborgen in samenhang met de daarmee verband houdende begeleidende maatregelen inzake de controle van de buitengrenzen, asiel en immigratie.

  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat een meerjarenprogramma niet strookt met de strategische richtsnoeren of met de bepalingen van deze beschikking betreffende de beheers- en controlesystemen, verzoekt zij de betrokken lidstaat het voorgestelde programma aan te passen.
  • 6. 
    De Commissie keurt het meerjarenprogramma uiterlijk vier maanden na de formele indiening ervan goed volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 20

Herziening van meerjarenprogramma's

  • 1. 
    Op initiatief van de betrokken lidstaat of van de Commissie kunnen meerjarenprogramma's opnieuw worden bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de conclusies van de Raad. De meerjarenprogramma's kunnen opnieuw worden bekeken in het licht van een evaluatie en/of wegens moeilijkheden bij de uitvoering.
  • 2. 
    De Commissie neemt zo snel mogelijk nadat een lidstaat een formeel verzoek tot herziening van een meerjarenprogramma indient, een besluit tot goedkeuring van de herziening.

Artikel 21

Jaarprogramma's

  • 1. 
    De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden ten uitvoer gelegd door middel van jaarlijkse werkprogramma's.
  • 2. 
    De Commissie verschaft de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 1 juli een raming van de bedragen die hun voor het volgende jaar worden toegekend uit de totale kredieten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure aan het Fonds worden toegewezen, waarbij de in artikel 14 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.
  • 3. 
    De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 1 november bij de Commissie een ontwerp-jaarprogramma voor het volgende jaar in, dat wordt opgesteld op basis van het meerjarenprogramma en betrekking heeft op:

    (a) de selectievoorwaarden voor de maatregelen die worden gefinancierd in het kader van het jaarprogramma;

    (b) een beschrijving van de taken van de verantwoordelijke instantie bij de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma;

    (c) de geplande verdeling van de bijdrage uit het fonds over de verschillende acties in het kader van het programma, alsmede een indicatie van het bedrag dat nodig is voor de in artikel 17 bedoelde technische bijstand voor de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma.

  • 4. 
    Bij de behandeling van het voorstel van de lidstaat houdt de Commissie rekening met het definitieve bedrag dat in het kader van de begrotingsprocedure aan het fonds is toegekend, en neemt zij uiterlijk op 1 maart van het betreffende jaar een besluit over de medefinanciering uit het fonds. In dat besluit wordt vermeld welk bedrag aan de lidstaat wordt toegewezen en gedurende welke termijn de uitgaven subsidiabel zijn.

Artikel 22

Bijzondere bepalingen betreffende noodmaatregelen

  • 1. 
    De lidstaten dienen bij de Commissie een overzicht in van de behoeften en een plan voor de tenuitvoerlegging van de in artikel 5 bedoelde noodmaatregelen, met een beschrijving van de geplande maatregelen en van de organisaties die zijn belast met de tenuitvoerlegging daarvan.
  • 2. 
    De financiële steun uit het Fonds voor de in artikel 5 bedoelde noodmaatregelen kan ten hoogste gedurende zes maanden worden verleend en niet meer bedragen dan 80% van de kosten van de maatregel.
  • 3. 
    De beschikbare middelen worden tussen de lidstaten verdeeld in verhouding tot het aantal personen dat in elke lidstaat de in artikel 5, lid 1, bedoelde tijdelijke bescherming geniet.

HOOFDSTUK V

BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 23

Uitvoering

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze beschikking en stelt de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 24

Algemene beginselen betreffende de beheers- en controlesystemen

De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de meerjarenprogramma's voorzien in:

(a) een duidelijke taakomschrijving van de bij het beheer en de controle betrokken organisaties en/of diensten en een duidelijke taakverdeling binnen elke organisatie en/of dienst;

(b) een duidelijke taakverdeling tussen de bij het beheer, de certificering van de uitgaven en de controle betrokken organisaties en/of diensten en binnen elke organisatie en/of dienst;

(c) voldoende middelen voor elke organisatie of dienst om de eraan opgedragen taken te kunnen vervullen gedurende de periode waarin de uit het fonds gefinancierde acties ten uitvoer worden gelegd;

(d) doeltreffende interne controlevoorschriften voor de verantwoordelijke instantie en alle instanties waaraan taken worden gedelegeerd;

(e) betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

(f) in de gevallen waarin de vervulling van taken is gedelegeerd, een doeltreffend systeem voor de verslaglegging en het toezicht;

(g) uitvoerige procedurehandleidingen met betrekking tot de te verrichten taken;

(h) doeltreffende regelingen voor de controle van de werking van het systeem;

(i) systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

(j) procedures voor het melden en volgen van onregelmatigheden en voor het terugvorderen van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 25

Aanwijzing van instanties

  • 1. 
    Voor elk meerjarenprogramma wijst de lidstaat de volgende instanties aan:

    (a) een verantwoordelijke instantie: een functioneel orgaan van de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie, die verantwoordelijk is voor het beheer van de uit het fonds ondersteunde meerjaren- en jaarprogramma's en voor alle communicatie met de Commissie;

    (b) een certificeringsinstantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie die functioneel onafhankelijk is van de dienst die bij de verantwoordelijke instantie de uitgaven fiatteert, en die is belast met het certificeren van de uitgavendeclaraties en betalingsaanvragen voordat zij aan de Commissie worden toegezonden;

    (c) een controle-instantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie die functioneel onafhankelijk is van de dienst die bij de verantwoordelijke instantie de uitgaven fiatteert, en die is belast met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem;

    (d) indien nodig, een instantie waaraan taken worden gedelegeerd;

    (e) een conformiteitsbeoordelende instantie, die wordt aangewezen bij de indiening van het ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie. De Commissie kan ermee instemmen dat de aangewezen controle-instantie als conformiteitsbeoordelende instantie optreedt, mits die over de nodige capaciteit beschikt en functioneel onafhankelijk is. De conformiteitsbeoordelende instantie verricht zijn werkzaamheden op basis van internationale controlenormen.

  • 2. 
    De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn betrekkingen met de instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.
  • 3. 
    Onverminderd artikel 24, onder b), kunnen de controle- en de certificeringstaak door dezelfde organisatie of dienst worden verricht.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 26 tot en met 30 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 26

Verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    De verantwoordelijke instantie kan een orgaan van de lidstaat zelf zijn, een nationale overheidsinstantie of een privaatrechtelijke organisatie met een openbaredienstverleningstaak. Indien de lidstaat een verantwoordelijke instantie aanwijst die geen orgaan is van de lidstaat zelf, regelt hij formeel zijn betrekkingen met deze instantie en de betrekkingen van de instantie met de Commissie.
  • 2. 
    De verantwoordelijke instantie moet ten minste:

    (a) rechtspersoonlijkheid hebben, behalve wanneer de verantwoordelijke instantie een functioneel orgaan van de lidstaat is;

    (b) beschikken over een infrastructuur die gemakkelijke communicatie met een groot scala aan gebruikers en met de verantwoordelijke instanties van de andere lidstaten en de Commissie mogelijk maakt;

    (c) functioneren in een administratieve context die het in staat stelt zich naar behoren van zijn taken te kwijten en elk belangenconflict te vermijden;

    (d) in staat zijn de op communautair niveau vastgestelde regels voor het beheer van de financiële middelen toe te passen;

    (e) op financieel gebied en op het gebied van het beheer beschikken over een capaciteit die in verhouding staat tot de omvang van de communautaire middelen die zij moet beheren;

    (f) beschikken over personeel met de nodige beroeps- en taalkundige kwalificaties voor de uitvoering van administratieve en financiële werkzaamheden in een omgeving van internationale samenwerking.

  • 3. 
    De lidstaat zorgt voor adequate financiering van de verantwoordelijke instantie, zodat zij haar taken in de periode 2008-2013 naar behoren en zonder onderbreking kan vervullen.

Artikel 27

Taken van de verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    De verantwoordelijke instantie heeft tot taak het meerjarenprogramma doelmatig, doeltreffend en correct te beheren en ten uitvoer te leggen.

    Dit houdt met name in dat zij:

    (a) de betrokken partners (niet-gouvernementele organisaties, plaatselijke autoriteiten, bevoegde internationale organisaties, sociale partners, enz.) raadpleegt in het kader van het in artikel 12 bedoelde partnerschap;

    (b) bij de Commissie de in de artikelen 19 en 21 bedoelde voorstellen voor meerjaren- en jaarprogramma's indient;

    (c) aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen organiseert en publiceert;

    (d) procedures voor selectie en toekenning van medefinanciering uit het fonds organiseert, met inachtneming van het transparantiebeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het cumulatieverbod;

    (e) betalingen van de Commissie ontvangt en betalingen aan de begunstigden verricht;

    (f) zorgt voor samenhang en complementariteit tussen de medefinanciering uit het fonds en die uit andere nationale en communautaire financieringsinstrumenten;

    (g) verifieert of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de voor de acties gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn;

    (h) zorgt voor een systeem om gedetailleerde boekhoudkundige gegevens over elke actie in het kader van de jaarprogramma's in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren en waarborgt dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het financiële beheer, het toezicht, de controle en de evaluatie worden verzameld;

    (i) ervoor zorgt dat de begunstigden en de andere instanties die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van acties die uit het fonds worden medegefinancierd, voor alle transacties die verband houden met een actie een afzonderlijk boekhoudsysteem of een passende boekhoudkundige code gebruiken;

    (j) erop toeziet dat de in artikel 49 bedoelde evaluaties van de meerjarenprogramma's binnen de in deze beschikking gestelde termijnen plaatsvinden en voldoen aan de kwaliteitsnormen die de Commissie en de lidstaat hebben vastgesteld;

    (k) procedures instelt om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en controles die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bewaard overeenkomstig artikel 43;

    (l) erop toeziet dat de controle-instantie met het oog op de in artikel 30, lid 1, bedoelde controles de nodige informatie ontvangt over de beheersprocedures die worden toegepast en de projecten die uit het fonds worden medegefinancierd;

    (m) erop toeziet dat de certificeringsinstantie met het oog op de certificering de nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte controles;

    (n) verslagen, door de certificeringsinstantie gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsverzoeken opstelt en indient bij de Commissie;

    (o) activiteiten op het gebied van voorlichting en advies verricht en de resultaten van medegefinancierde acties verspreidt;

    (p) samenwerkt met de Commissie en met de verantwoordelijke instanties in de andere lidstaten.

  • 2. 
    De werkzaamheden van de verantwoordelijke instanties in verband met het beheer van de in de lidstaten uitgevoerde projecten kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde technische bijstand.

Artikel 28

Delegatie van taken door de verantwoordelijke instantie

  • 3. 
    Indien de taken van de verantwoordelijke instantie geheel of gedeeltelijk worden gedelegeerd aan een andere instantie, legt de verantwoordelijke instantie vast wat de gedelegeerde taken inhouden en volgens welke procedures zij moeten worden uitgevoerd, waarbij de voorwaarden van artikel 26 in acht worden genomen.
  • 4. 
    Deze procedures omvatten het regelmatig verstrekken van informatie over de uitvoering van de gedelegeerde taken en van een beschrijving van de gebruikte middelen aan de verantwoordelijke instantie.

Artikel 29

Certificeringsinstantie

  • 1. 
    De certificeringsinstantie van een meerjarenprogramma:

    (a) verklaart dat:

  • de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken,
  • de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd en die in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

    (b) ziet er, met het oog op de certificering, op toe dat zij van de verantwoordelijke instantie toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de controles die zijn verricht in verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;

    (c) houdt voor de certificering rekening met de resultaten van alle controles die door of onder de verantwoordelijkheid van de controle-instantie zijn verricht;

    (d) houdt boekhoudkundige gegevens in geïnformatiseerde vorm bij over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven;

    (e) zorgt ervoor dat alle communautaire bijstand waarvan blijkt dat hij wegens geconstateerde onregelmatigheden onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd, eventueel verhoogd met rente, waarbij zij een boekhouding bijhoudt van de te innen bedragen en de geïnde bedragen aan de Commissie terugbetaalt, indien mogelijk door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat.

  • 2. 
    De werkzaamheden van de certificeringsinstantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde technische bijstand, mits de in artikel 25 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

Artikel 30

Controle-instantie

  • 1. 
    De controle-instantie van een meerjarenprogramma:

    (a) ziet erop toe dat er volgens de internationale normen controles worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem van het meerjarenprogramma goed functioneert;

    (b) ziet erop toe dat er aan de hand van een adequate steekproef controles worden verricht om de voor bepaalde maatregelen gedeclareerde uitgaven te verifiëren; de steekproef bestrijkt ten minste 10% van de totale subsidiabele uitgaven van elk jaarprogramma;

    (c) legt binnen zes maanden na de goedkeuring van het meerjarenprogramma de Commissie een controlestrategie voor waarin wordt uiteengezet welke organisaties de onder a) en b) bedoelde controles zullen uitvoeren, welke methode daarbij zal worden gevolgd, volgens welke methode steekproeven zullen worden genomen voor de controle op acties die uit het fonds worden gefinancierd en hoe de indicatieve planning van de controles eruitziet; doel hiervan is te garanderen dat de belangrijkste begunstigden van de medefinanciering uit het fonds worden gecontroleerd en dat de controles gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid.

  • 2. 
    Indien de op grond van deze beschikking aangewezen controle-instantie tevens als controle-instantie is aangewezen op grond van de beschikkingen ....., ...... en .......,24 of indien twee of meer van de bij die beschikkingen ingestelde fondsen bepaalde systemen gemeenschappelijk hebben, kan een enkele gecombineerde controlestrategie in de zin van lid 1, onder c, worden ingediend.
  • 3. 
    De controle-instantie stelt een eindverslag op over de tenuitvoerlegging van de jaarprogramma's zoals bedoeld in artikel 50, lid 2, met daarin:

    (a) een jaarlijks controleverslag met de resultaten van de controles die overeenkomstig de controlestrategie met betrekking tot het jaarprogramma zijn verricht, waarbij eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma worden vermeld;

    (b) een oordeel over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende efficiënt heeft gefunctioneerd om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de juistheid van de uitgavenstaten die bij de Commissie zijn ingediend en omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;

    (c) een verklaring over de geldigheid van de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo, alsmede van de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties waarop de definitieve uitgavenstaat betrekking heeft.

  • 4. 
    Indien de in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd door een andere organisatie dan de controle-instantie, ziet de controle-instantie erop toe dat deze organisatie de nodige functionele onafhankelijkheid heeft en dat de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde controlenormen.
  • 5. 
    De werkzaamheden van de controle-instantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde technische bijstand, mits de in artikel 25 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

HOOFDSTUK VI

CONTROLE

Artikel 31

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

  • 1. 
    De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het goed financieel beheer van de meerjaren- en de jaarprogramma's en voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties.
  • 2. 
    Zij zien erop toe dat de verantwoordelijke instanties en de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd, de certificeringsinstanties, de controle-instanties en alle andere betrokken instanties adequate richtsnoeren ontvangen voor het opzetten van de in de artikelen 24 tot en met 30 bedoelde beheers- en controlesystemen, die moeten garanderen dat de financiële middelen van de Gemeenschap doelmatig en correct worden gebruikt.
  • 3. 
    De lidstaten voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

    Indien bedragen die onverschuldigd aan een begunstigde zijn betaald, niet kunnen worden teruggevorderd, is de lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de bedragen die verloren gaan voor de begroting van de Europese Gemeenschappen.

  • 4. 
    De lidstaten zijn eerstverantwoordelijk voor de financiële controle van de acties en zien erop toe dat de beheerssystemen en de controles zodanig worden toegepast dat wordt gegarandeerd dat de communautaire middelen op doeltreffende en regelmatige wijze worden gebruikt. Zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen.
  • 5. 
    De lidstaten werken met de Commissie samen bij het verzamelen van de statistieken die nodig zijn voor de toepassing van artikel 14.
  • 6. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 5 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 32

Beheers- en controlesystemen

  • 1. 
    Voordat een meerjarenprogramma wordt vastgesteld, zorgen de lidstaten ervoor dat de beheers- en controlesystemen zijn opgezet overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 30. Zij zijn verantwoordelijk voor de efficiënte werking van deze systemen gedurende de hele programmeringsperiode.
  • 2. 
    Tegelijk met het ontwerp-meerjarenprogramma dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving in van de organisatie en de procedures van de verantwoordelijke instantie, de instantie waaraan taken worden gedelegeerd en de certificeringsinstantie, alsmede de interne controlesystemen die worden toegepast bij deze instanties, de controle-instantie en alle andere instanties die onder haar verantwoordelijkheid controles verrichten.
  • 3. 
    Uiterlijk drie maanden na de indiening van het ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie, dienen de lidstaten een verslag in van de conformiteitsbeoordelende instantie, met de resultaten van een evaluatie van de systemen en een oordeel over de conformiteit van die systemen met de artikelen 24 tot en met 30. Indien dit oordeel niet onverdeeld gunstig is, worden in het verslag de tekortkomingen en de ernst daarvan vermeld. De lidstaten stellen in overleg met de Commissie een plan op dat de te nemen corrigerende maatregelen en het tijdschema voor de uitvoering daarvan bevat.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 3 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 33

Verantwoordelijkheden van de Commissie

  • 1. 
    De Commissie vergewist zich er volgens de procedure van artikel 31 van dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die in overeenstemming zijn met de artikelen 24 tot en met 30, en, op basis van jaarlijkse controleverslagen en haar eigen controles, dat de systemen efficiënt functioneren tijdens de periode van de uitvoering van de meerjarenprogramma's.
  • 2. 
    Onverminderd de controles van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie controles ter plaatse verrichten om na te gaan of de beheers- en controlesystemen goed functioneren, waarbij ook acties uit de jaarprogramma's kunnen worden gecontroleerd, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.
  • 3. 
    De Commissie kan de lidstaten verzoeken controles ter plaatse uit te voeren om de goede werking van de systemen of de juistheid van een of meer transacties te verifiëren. Aan deze controles mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.
  • 4. 
    De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor passende voorlichting en publiciteit over en follow-up van de uit het fonds ondersteunde acties.
  • 5. 
    De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat de maatregelen aansluiten bij en een aanvulling vormen op andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven.

Artikel 34

Samenwerking met de controle-instanties van de lidstaten

  • 1. 
    De Commissie werkt met de controle-instanties van de meerjarenprogramma's samen om hun respectieve controleplannen en -methoden te coördineren en zij wisselt onmiddellijk de resultaten van de controles van de beheers- en controlesystemen uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de voor de controle beschikbare middelen en om dubbel werk te voorkomen.

    De Commissie maakt binnen drie maanden of tijdens de eerste vergadering na ontvangst van de krachtens artikel 30 ingediende controlestrategie, haar opmerkingen daarover kenbaar.

  • 2. 
    Om haar eigen controlestrategie te bepalen, stelt de Commissie vast voor welke meerjarenprogramma's

    (a) geen enkel voorbehoud wordt gemaakt omdat ze volledig in overeenstemming zijn met het op grond van artikel 32 ingevoerde systeem, of waarvoor het voorbehoud is ingetrokken nadat corrigerende maatregelen zijn genomen, en tevens

    (b) de controlestrategie van de controle-instantie in de zin van artikel 29 afdoende is en voor welke de controles van de Commissie en de lidstaat een redelijke garantie hebben opgeleverd dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.

Voor die programma's kan de Commissie de betrokken lidstaten meedelen dat zij zich wat de juistheid, wettigheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven betreft, voornamelijk op het oordeel van de controle-instantie zal baseren en dat zij slechts in uitzonderlijke omstandigheden eigen controles ter plaatse zal uitvoeren.

HOOFDSTUK VII

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 35

Subsidiabiliteit - declaraties

  • 1. 
    Alle declaraties bevatten het bedrag van de uitgaven die de begunstigden hebben gedaan in verband met de uitvoering van de acties, alsmede de bijbehorende bijdrage uit publieke of private middelen.
  • 2. 
    De uitgaven komen overeen met de betalingen die door de begunstigden zijn verricht. Zij worden gestaafd met facturen die zijn voldaan of met vergelijkbare boekhoudkundige bewijsstukken.
  • 3. 
    Alleen uitgaven die zijn verricht op of na 1 januari van het jaar waarop het in artikel 21, lid 4 bedoelde medefinancieringsbesluit van de Commissie betrekking heeft, komen in aanmerking voor bijstand uit het fonds. De medegefinancierde acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.
  • 4. 
    De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor bijstand uit het fonds:
  • BTW;
  • debetrente;
  • aankoop van grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken actie;
  • huisvesting.
  • 5. 
    De regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de in artikel 3 bedoelde acties in de lidstaten die worden medegefinancierd uit het fonds, worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 36

Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de verantwoordelijke instantie het volledige bedrag van de bijdrage uit overheidsmiddelen zonder vertraging aan de begunstigden laat overmaken. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.

Artikel 37

Gebruik van de euro

Alle bedragen die worden vermeld in de financieringsbesluiten van de Commissie, de vastleggingen en betalingen van de Commissie en de gecertificeerde uitgaven en betalingsaanvragen van de lidstaten luiden in euro's en worden in euro's uitgevoerd.

Artikel 38

Vastleggingen

De communautaire kredieten worden jaarlijks vastgelegd op basis van het in artikel 21, lid 4, bedoelde medefinancieringsbesluit van de Commissie.

Artikel 39

Betalingen - Voorfinanciering

  • 1. 
    De Commissie betaalt de bijdrage uit het fonds overeenkomstig de vastleggingen.
  • 2. 
    De betalingen gebeuren in de vorm van een voorschot en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen verantwoordelijke instantie.
  • 3. 
    Van het bedrag dat in het jaarlijkse besluit van de Commissie over de medefinanciering uit het fonds aan de lidstaat wordt toegekend, wordt 50% binnen 60 dagen na de goedkeuring van dit medefinancieringsbesluit aan de lidstaat uitbetaald als voorfinanciering.
  • 4. 
    Een tweede voorschot wordt uitbetaald uiterlijk drie maanden nadat de Commissie haar goedkeuring heeft gehecht aan een voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma en aan een gecertificeerde declaratie, die is opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a), en artikel 35, en die betrekking heeft op ten minste 70% van het bedrag van het eerste voorschot. Het tweede voorschot bedraagt ten hoogste 50% van het in het medefinancieringsbesluit toegewezen totaalbedrag, of, in ieder geval, het verschil tussen het bedrag aan communautaire middelen dat daadwerkelijk door de lidstaat is vastgelegd voor in het kader van het jaarprogramma geselecteerde maatregelen en het bedrag van het eerste voorschot.
  • 5. 
    Rente op betaalde voorfinanciering wordt aan het betrokken programma toegewezen en in mindering gebracht op het in de definitieve uitgavenstaat vermelde bedrag aan overheidsuitgaven.
  • 6. 
    Bij de afsluiting van het jaarprogramma worden de bedragen van de voorfinanciering vereffend.

Artikel 40

Saldobetalingen

1 De Commissie betaalt het saldo op voorwaarde dat zij uiterlijk negen maanden na de in het jaarlijkse financieringsbesluit vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven de volgende documenten heeft ontvangen:

(a) een gecertificeerde declaratie en een saldobetalingsaanvraag of een terugbetalingsverklaring, opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a) en artikel 35;

(b) het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, met de in artikel 51 bedoelde gegevens;

(c) het controleverslag, het oordeel en de verklaring zoals bedoeld in artikel 30, lid 3.

Het saldo wordt uitgekeerd op voorwaarde dat het eindverslag over de uitvoering en de verklaring betreffende de geldigheid van de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo worden aanvaard.

  • 2. 
    Indien de verantwoordelijke instantie de in lid 1 bedoelde documenten niet tijdig in een aanvaardbaar formaat verstrekt, wordt het gedeelte van de vastlegging voor het betrokken jaarprogramma dat niet voor een voorfinanciering is gebruikt, door de Commissie vrijgemaakt.
  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde procedure voor het ambtshalve vrijmaken van de kredieten wordt voor het bedrag dat met de betrokken projecten overeenkomt, geschorst indien op het moment dat de in lid 1 bedoelde documenten worden ingediend, in de lidstaat een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking loopt. De lidstaat verstrekt in het gedeeltelijke eindverslag uitvoerige informatie over dergelijke projecten en dient elke zes maanden een voortgangsverslag in. Uiterlijk drie maanden na de afronding van de gerechtelijke procedure of het administratief beroep dient de lidstaat voor het betrokken project de in lid 1 genoemde documenten in.
  • 4. 
    De in lid 1 genoemde termijn van 9 maanden wordt geschorst indien de Commissie een besluit tot opschorting van de betalingen voor het betrokken jaarprogramma heeft genomen overeenkomstig artikel 41. De termijn loopt verder vanaf de datum waarop het in artikel 42, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie is medegedeeld aan de lidstaat.
  • 5. 
    Onverminderd de bepalingen van artikel 41 laat de Commissie de lidstaat binnen zes maanden na de ontvangst van de in lid 1 bedoelde documenten weten welk bedrag zij ten laste van het fonds aanvaardt en welke financiële correcties eventueel worden toegepast als gevolg van het verschil tussen de gedeclareerde en de aanvaarde uitgaven. De lidstaat heeft drie maanden de tijd om te reageren.
  • 6. 
    Binnen drie maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat beslist de Commissie welk bedrag zij aanvaardt ten laste van het fonds en vordert zij het verschil tussen de uiteindelijk aanvaarde uitgaven en het reeds aan de lidstaat betaalde bedrag terug.
  • 7. 
    Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het saldo uiterlijk zestig dagen na de datum waarop zij de in lid 1 bedoelde documenten aanvaardt. Het saldo van de vastlegging wordt uiterlijk zes maanden na de betaling vrijgemaakt.

Artikel 41

Schorsing

  • 1. 
    De gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 schorst de betalingstermijn voor maximaal zes maanden als er twijfels zijn over de goede werking van de beheers- en controlesystemen, als hij extra informatie van de nationale instanties nodig heeft in verband met de follow-up van de tijdens de jaarlijkse herziening gemaakte opmerkingen, of als hij vermoedt dat bij de gedeclareerde uitgaven ernstige onregelmatigheden zijn begaan, die al dan niet zijn bevestigd.
  • 2. 
    De Commissie stelt de lidstaat en de verantwoordelijke instantie onmiddellijk in kennis van de redenen voor deze schorsing. De lidstaat neemt de nodige stappen om de situatie zo spoedig mogelijk te corrigeren.
  • 3. 
    De maximale schorsing van zes maanden wordt met zes maanden verlengd indien er een besluit overeenkomstig de artikelen 42 en 45 blijkt te moeten worden genomen.

Artikel 42

Opschorting

  • 1. 
    De Commissie kan de voorfinancieringen en de saldobetalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

    (a) de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

    (b) uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

    (c) een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 31 en 32 niet is nagekomen.

  • 2. 
    De Commissie kan besluiten de voorfinancierings- en saldobetalingen op te schorten na de lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld binnen drie maanden zijn opmerkingen te maken.
  • 3. 
    De Commissie heft de opschorting van de voorfinancierings- en saldobetalingen op als zij van mening is dat de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.
  • 4. 
    Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie besluiten het nettobedrag te verlagen of de bijdrage van de Gemeenschap aan het jaarprogramma in te trekken overeenkomstig artikel 46.

Artikel 43

Bewaring van documenten

In elke lidstaat zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en controles in verband met het betrokken jaarprogramma ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden.

De bewijsstukken worden, onverminderd de voorschriften voor staatssteun, gedurende ten minste drie jaar na de afsluiting van het jaarprogramma ter beschikking gehouden. In geval van gerechtelijke vervolging of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt deze termijn geschorst.

De bewijsstukken moeten hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers worden bewaard.

HOOFDSTUK VIII

FINANCIËLE CORRECTIES

Artikel 44

Financiële correcties van de lidstaten

  • 1. 
    Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, zijn de lidstaten eerstverantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden. Zij treden op wanneer er belangrijke veranderingen worden geconstateerd die de aard van of de voorwaarden voor de uitvoering of de controle van de bijstand beïnvloeden, en verrichten de nodige financiële correcties.
  • 2. 
    De lidstaten verrichten de nodige financiële correcties voor de bij de maatregelen of de jaarprogramma's geconstateerde incidentele of systematische onregelmatigheden. De door de lidstaten verrichte correcties behelzen een gehele of gedeeltelijke terugvordering van de communautaire bijdrage. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het fonds.

    De lidstaten geven in het jaarverslag dat zij overeenkomstig artikel 50, lid 2, bij de Commissie indienen, een overzicht van de intrekkingsprocedures die voor het betrokken jaarprogramma zijn ingeleid.

    Indien de terugbetaling niet plaatsvindt binnen de daarvoor door de lidstaat gestelde termijn, is achterstandsrente verschuldigd tegen de in artikel 47, lid 2, bedoelde rentevoet.

  • 3. 
    Bij systematische onregelmatigheden breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

Artikel 45

Controles en financiële correcties van de Commissie

  • 1. 
    Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie de uit het fonds gefinancierde acties en de beheers- en controlesystemen ter plaatse controleren, met name door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

    De Commissie kan de betrokken lidstaat verzoeken een controle ter plaatse uit te voeren om de regelmatigheid van een of meer transacties na te gaan. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

  • 2. 
    Indien de Commissie, nadat zij de nodige verificaties heeft verricht, concludeert dat een lidstaat de krachtens artikel 31 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, wordt de betaling van de voorfinanciering of van het saldo overeenkomstig artikel 42 opgeschort.

Artikel 46

Criteria voor de correcties

  • 1. 
    Indien de lidstaat geen correcties heeft verricht binnen de in artikel 42, lid 2, bedoelde termijn en er geen overeenstemming is bereikt, kan de Commissie binnen drie maanden besluiten de communautaire bijdrage geheel of gedeeltelijk in te trekken indien zij tot de conclusie komt dat:

    (a) het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

    (b) de uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid; en tevens

    (c) een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 31 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd gestart.

    De Commissie houdt rekening met de eventuele opmerkingen van de lidstaat voordat zij een besluit neemt.

  • 2. 
    De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met de systematische aard van de onregelmatigheid om te bepalen of het nodig is een forfaitaire of geëxtrapoleerde correctie toe te passen. Indien de onregelmatigheid betrekking heeft op een uitgavenstaat waarvoor eerder overeenkomstig artikel 30, lid 3, onder b), een positieve garantie in het jaarlijkse controleverslag was gegeven, wordt aangenomen dat het om een systematisch probleem gaat dat aanleiding geeft tot een forfaitaire of een geëxtrapoleerde correctie, tenzij de lidstaat deze veronderstelling binnen drie maanden met bewijzen kan weerleggen.
  • 3. 
    De Commissie houdt bij het vaststellen van het bedrag van een correctie rekening met de ernst van de onregelmatigheid en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken jaarprogramma zijn geconstateerd.
  • 4. 
    Indien de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere controleurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 32 door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de verslagen over de gemelde onregelmatigheden en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

Artikel 47

Terugbetaling

  • 1. 
    Terugbetalingen aan de Commissie geschieden vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad25. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.
  • 2. 
    Bij te late terugbetaling is achterstandsrente verschuldigd, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. Deze rente wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties toegepaste en in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, bekendgemaakte rentevoet die gold op de eerste kalenderdag van de maand waarin de vervaldatum valt, vermeerderd met drieëneenhalf procentpunt.

Artikel 48

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 46 onverlet.

HOOFDSTUK IX

TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGEN

Artikel 49

Toezicht en evaluatie

  • 1. 
    De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een regelmatig toezicht op het fonds.
  • 2. 
    Er vindt regelmatig een evaluatie van het Fonds plaats, waarbij de Commissie in samenwerking met de lidstaten de relevantie, de doeltreffendheid en het effect van de uitgevoerde maatregelen toetst aan de in artikel 2 geformuleerde algemene doelstelling.
  • 3. 
    Er wordt ook geëvalueerd door de Commissie in hoeverre de acties die in het kader van het Fonds worden uitgevoerd, complementair zijn aan activiteiten uit hoofde van andere communautaire beleidsterreinen, instrumenten en maatregelen.

Artikel 50

Verslagen

  • 1. 
    In elke lidstaat neemt de verantwoordelijke instantie de nodige maatregelen met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de acties.

    Daartoe wordt in de overeenkomsten die deze instantie sluit met de organisaties die zijn belast met de tenuitvoerlegging van de acties, de verplichting opgenomen om geregeld gedetailleerde verslagen in te dienen over de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de acties en de verwezenlijking van de doelstellingen.

  • 2. 
    Uiterlijk negen maanden na de in het medefinancieringsbesluit vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven dient de verantwoordelijke instantie bij de Commissie een eindverslag in over de tenuitvoerlegging van de acties, alsmede de in artikel 35 genoemde definitieve declaratie.
  • 3. 
    De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2012 (voor de periode 2008-2010) respectievelijk op 30 juni 2015 (voor de periode 2011-2013) bij de Commissie een evaluatieverslag in over de resultaten en het effect van de acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen.
  • 4. 
    Uiterlijk op 31 december 2012 (voor de periode 2008-2010) respectievelijk op 31 december 2015 (voor de periode 2011-2013) dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in van de evaluatie achteraf.

Artikel 51

Eindverslag

  • 1. 
    De in artikel 50, lid 2, bedoelde verslagen schetsen een duidelijk beeld van de tenuitvoerlegging van de jaar- en de meerjarenprogramma's, aan de hand van de volgende gegevens:

    (a) de financiële en de operationele tenuitvoerlegging van het jaarprogramma;

    (b) de vorderingen die bij de tenuitvoerlegging van het meerjarenprogramma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare doelen ervan, met waar mogelijk een kwantificering van de materiële indicatoren en de output-, resultaat- en effectindicatoren per prioriteit;

    (c) de maatregelen die de verantwoordelijke instantie heeft genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging te waarborgen, en met name:

    • de maatregelen op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van de voorschriften inzake gegevensverzameling,
    • een samenvatting van eventuele belangrijke problemen die bij de tenuitvoerlegging van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel zijn genomen,
    • het gebruik van technische bijstand.

    (d) de maatregelen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan de meerjaren- en de jaarprogramma's.

  • 2. 
    De verslagen worden ontvankelijk geacht als ze alle in lid 1 genoemde gegevens bevatten. De Commissie neemt binnen twee maanden een besluit over de inhoud van het door de verantwoordelijke instantie ingediende uitvoeringsverslag. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn.

HOOFDSTUK X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 52

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité "Solidariteit en beheer van de migratiestromen", dat is opgericht bij de Beschikking tot oprichting van het Europees Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen ../… (deze beschikking en de beschikkingen ….., …… en ….. )26 ("het comité").
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.
  • 3. 
    Het Comité keurt zijn reglement van orde goed.

Artikel 53

Herziening

Op voorstel van de Commissie bezien het Europees Parlement en de Raad deze beschikking uiterlijk op 30 juni 2013 opnieuw.

Artikel 54

Overgangsbepalingen

1 Deze beschikking laat de voortzetting of wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van bijstand die is goedgekeurd krachtens Beschikking 2004/904/EG of andere wetgeving die op 31 december 2007 op die bijstand van toepassing is, onverlet.

  • 2. 
    Wanneer zij besluiten neemt over medefinanciering door dit fonds neemt de Commissie de maatregelen in aanmerking die vóór de inwerkingtreding van onderhavige beschikking op grond van Beschikking 2004/904/EG zijn genomen en die financiële gevolgen hebben tijdens de door die medefinanciering bestreken periode.
  • 3. 
    De voor medefinanciering vastgelegde bedragen die door de Commissie tussen 1 januari 2005 en 31 december 2007 zijn goedgekeurd en waarvoor de voor afsluiting van de programma's vereiste documenten op de uiterste datum voor indiening van het eindverslag nog niet bij de Commissie zijn ingediend, worden door de Commissie uiterlijk op 31 december 2010 ambtshalve doorgehaald en geven aanleiding tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.

    Bedragen die verband houden met concrete acties of programma's die zijn geschorst wegens een gerechtelijke procedure of administratief beroep met opschortend effect, worden bij de berekening van de ambtshalve door te halen bedragen niet meegerekend.

  • 4. 
    De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2009 bij de Commissie een evaluatieverslag in over de resultaten en het effect van de maatregelen die medefinanciering uit het Fonds hebben ontvangen voor de periode 2005-2007.
  • 5. 
    De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2009 bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een interimverslag in over de bereikte resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de tenuitvoerlegging van het Fonds in de periode 2005-2007.

Artikel 55

Intrekking

Beschikking 2004/904/EG wordt met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken.

Artikel 56

Toepassing

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 57

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

TOELICHTING

10.

1.ontwikkeling van solidariteit op het gebied van de buitengrenzen en het visumbeleid

1.1.Probleemstelling en analyse

Een Schengengebied zonder binnengrenzen is alleen mogelijk als met doeltreffende controles aan de buitengrenzen illegale toegang zoveel mogelijk wordt voorkomen. Iemand die de EU eenmaal op een bepaald punt is binnengekomen, kan zich vervolgens praktisch onbeperkt naar andere lidstaten begeven, ongeacht zijn of haar recht om (elders) in de EU te verblijven. Iedere lidstaat in het Schengengebied heeft er dus belang bij dat de andere lidstaten doeltreffende controles verrichten aan de buitengrenzen die onder hun verantwoordelijkheid vallen, omdat hij anders zelf met met een onwelkome stroom van illegale migranten te maken kan krijgen. Er is dus een dwingende reden om op dit gebied gemeenschappelijke regels op EG-niveau vast te stellen en ervoor te zorgen dat de controles aan de buitengrenzen aan bepaalde minimumnormen voldoen, hoewel de uiteindelijke verantwoordelijkheid hiervoor bij de lidstaten ligt. Dit wordt nadrukkelijk verondersteld in de Schengenuitvoeringsovereenkomst, waarin gemeenschappelijke regels voor de toegang van onderdanen van derde landen tot de EU zijn vastgelegd. De lidstaten met buitengrenzen hebben dan ook hun grenscontroles en –bewaking moeten aanpassen aan de normen en procedures die op EU-niveau zijn vastgesteld en zullen dat in de komende jaren moeten blijven doen.

Er zijn maar enkele lidstaten met land- of zeegrenzen die zo lang of geopolitiek zo belangrijk zijn dat ze streng moeten worden bewaakt; deze lidstaten dragen de grootste verantwoordelijkheid voor het controleren van de illegale immigratie en het waarborgen van de interne veiligheid door middel van de controle op het overschrijden van de buitengrenzen van het Schengengebied. Daardoor dragen zij ook een onevenredig groot deel van de kosten van het voorkomen van illegale grensoverschrijding en van de even belangrijke taak om degenen die wel kunnen worden toegelaten, zonder onnodige vertraging of hinder toegang te verlenen.

1.2.De koers voor de toekomst

Lastenverdeling tussen de lidstaten en de Unie bij het beheer van de buitengrenzen is een van de vijf componenten van het gemeenschappelijk beleid voor het beheer van de buitengrenzen dat de Commissie heeft voorgesteld in haar mededeling van 7 mei 2002 "Naar een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie" (COM(2002)233 def.) en dat door de Raad is overgenomen in zijn "Plan voor het beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie" (document 10019/02 van de Raad van 14 juni 2002).

De Europese Raad heeft herhaaldelijk aangedrongen op de instelling van een fonds ter ondersteuning van de lidstaten die ten behoeve van de Gemeenschap een permanente zware financiële last dragen op dit gebied. Dit is ook terug te vinden in het Haags programma, dat in november 2004 door de Europese Raad is vastgesteld en waarin nadrukkelijk wordt gewezen op "de noodzaak van solidariteit en het eerlijk delen van verantwoordelijkheid, ook wat betreft de financiële gevolgen, tussen de lidstaten".

1.3.De doelstellingen van het fonds

De vier belangrijkste beleidsdoelstellingen die met behulp van het fonds zullen worden nagestreefd zijn:

  • de controles en daarmee het beheer en de bewaking van de buitengrenzen doeltreffender maken om illegale immigratie te beperken en de veiligheid van de EU-binnenruimte met vrij verkeer te verhogen;
  • legale reizigers gemakkelijker en sneller toegang tot de EU verlenen overeenkomstig het Schengenacquis en tegelijkertijd de EU beschermen tegen illegale immigratie;
  • een uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht door de lidstaten bewerkstelligen en ervoor zorgen dat de nationale grenswachten hun taken efficiënt overeenkomstig het Gemeenschapsrecht kunnen uitvoeren;
  • de verstrekking van visa en andere controles die voorafgaan aan de grensoverschrijding doelmatiger laten verlopen.

Met dit fonds zouden ook maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk visumbeleid moeten worden gesteund. Een doeltreffend visumbeheer kan worden gezien als een fase die voorafgaat aan de controle aan de buitengrenzen en vormt dus een integrerend deel van een gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheer in de EU, zoals dat wordt voorgesteld in het Haags programma.

De doelstellingen hebben ook betrekking op bepaalde aspecten van twee bestaande financiële instrumenten, de Schengenfaciliteit en de Kaliningradfaciliteit.

  • Bij artikel 35, lid 1, van de toetredingsakte van 2003 is de Schengenfaciliteit ingesteld om Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië en Slowakije te helpen met de financiering van acties aan de nieuwe buitengrenzen van de Unie met het oog op de uitvoering van het Schengenacquis. Deze faciliteit loopt in 2006 af.
  • Overeenkomstig het aan de toetredingsakte gehechte Protocol nr. 5 betreffende de doorreis van personen over land tussen de regio Kaliningrad en andere delen van de Russische Federatie worden in besluit C(2003) 5213 van de Commissie de uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor het speciale Kaliningrad-doorreisprogramma 2004-2006.

De Kaliningradfaciliteit wordt vervangen door specifieke bepalingen in het kader van het fonds. De Litouwse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de correcte toepassing van de communautaire wetgeving betreffende de vergemakkelijking van de doorreis. Deze taak maakt deel uit van de verantwoordelijkheid voor de controle van de buitengrenzen van de EU, die namens alle lidstaten op Litouwen rust. Financiële steun hiervoor kan dan ook beter in het kader van het instrument voor de buitengrenzen worden verleend dan los daarvan.

1.4.Complementariteit met het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (hierna "het agentschap" genoemd).

De vier hierboven genoemde doelstellingen worden behalve met behulp van de bijdragen uit het fonds ook verwezenlijkt door middel van de verdere ontwikkeling van de wetgeving en door de werkzaamheden van het agentschap.

Het agentschap biedt de Commissie en de lidstaten de nodige technische bijstand en vergemakkelijkt de toepassing van bestaande en toekomstige communautaire maatregelen op het gebied van de buitengrenzen. Het fonds verstrekt dus alleen bijstand voor nationale acties van de lidstaten die bijdragen tot de verwezenlijking van de communautaire doelstellingen, en niet voor acties die betrekking hebben op de samenwerking met andere lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen.

Bovendien zullen de middelen van het fonds die bestemd zijn voor acties die van belang zijn voor de Gemeenschap ("communautaire acties") voornamelijk worden gebruikt voor acties op het gebied van het visumbeleid (doelstelling nr. 4 van het fonds), een terrein dat niet onder de bevoegdheid van het agentschap valt.

1.5.Reikwijdte van de acties en definitie van "buitengrenzen"

Daar het fonds solidariteit tussen de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de Schengenbepalingen inzake buitengrenzen bevordert, komen alleen de lidstaten die door deze bepalingen zijn gebonden, in aanmerking voor bijstand uit het fonds.

Artikel 3, lid 1, van de toetredingsakte bepaalt dat de bepalingen van het Schengenacquis en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluiten zoals zij zijn opgesomd in bijlage I bij die akte, vanaf de datum van toetreding verbindend voor en toepasselijk in de nieuwe lidstaten zijn.27 Bepalingen en rechtsbesluiten die niet in de bijlage worden genoemd, zijn wel vanaf de datum van toetreding verbindend voor de nieuwe lidstaten, maar pas van toepassing nadat een daartoe strekkend besluit van de Raad is vastgesteld overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de toetredingsakte.

Dit is de tweefasenprocedure, die inhoudt dat sommige bepalingen van het Schengenacquis verbindend en toepasselijk zijn vanaf de datum van toetreding, terwijl andere, met name de bepalingen die rechtstreeks verband houden met de afschaffing van controles aan de binnengrenzen, in de nieuwe lidstaten wel verbindend zijn vanaf de datum van toetreding maar pas van toepassing zijn nadat het hierboven bedoelde besluit van de Raad is vastgesteld. De Schengenbepalingen inzake buitengrenzen (artikelen 3 tot 8 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en de uitvoeringsbepalingen, zoals het Gemeenschappelijk Handboek) maken deel uit van Bijlage I en zijn dus vanaf de datum van toetreding verbindend voor en van toepassing in de nieuwe lidstaten.28

De nieuwe lidstaten komen dan ook vanaf de inwerkingtreding van het fonds op 1 januari 2007 in aanmerking voor bijstand uit het fonds, ook al moet de Raad dan nog voor een of meer van de nieuwe lidstaten besluiten vaststellen over de toepassing van de Schengenbepalingen inzake de afschaffing van de personencontroles aan de binnengrenzen. Alle nieuwe lidstaten moeten bijstand uit het fonds kunnen krijgen, zodat de versterking van de controles aan de buitengrenzen in het kader van de Schengenfaciliteit en de doorreisregeling zoveel mogelijk kan worden voortgezet. Gezien de consequenties van de hierboven bedoelde besluiten van de Raad, moeten de werkzaamheden ter ontwikkeling van de nodige controlenormen voor de buitengrenzen van de nieuwe lidstaten worden voortgezet en dient de Europese Unie deze werkzaamheden in het belang van de Gemeenschap te blijven ondersteunen.

Deze redenering heeft de volgende consequenties:

  • Met het oog op de jaarlijkse berekening van de lengte van de buitengrenzen voor de verdeelsleultel worden alle buitengrenzen met derde landen die niet zijn betrokken bij de tenuitvoerlegging, toepassing en ontwikkeling van het Schengenacquis meegerekend. Bovendien worden ook de tijdelijke grenzen meegerekend, maar alleen voor de lidstaten die het Schengenacquis al onverkort toepassen. Dit houdt in dat alleen de tijdelijke grenzen van lidstaten die ook grenscontroles namens andere lidstaten verrichten, worden meegerekend. Dat komt overeen met de huidige situatie, maar deze situatie moet nadrukkelijk als tijdelijk worden beschouwd, omdat de controles aan de binnengrenzen zo spoedig mogelijk geheel zullen worden afgeschaft. In het Haags Programma dringt de Europese Raad er immers "bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan alles te doen wat nodig is, zodat de binnengrenscontroles zo spoedig mogelijk kunnen worden afgeschaft, nadat aan alle voorwaarden voor de toepassing van het Schengenacquis is voldaan en het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) in 2007 operationeel is geworden". Om het voorlopige karakter van de tijdelijke grenzen te beklemtonen en duidelijk te maken dat de politieke prioriteiten moeten liggen bij de "definitieve" grenzen, wordt voorgesteld de tijdelijke grenzen minder zwaar te laten meewegen dan de "definitieve" grenzen. Als de tijdelijke grenzen van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen worden meegerekend tot de hierboven bedoelde besluiten van de Raad zijn vastgesteld, kunnen de buitengrenzen in het kader van de jaarlijkse berekening van de lengte van de buitengrenzen dus langer zijn dan de toekomstige definitieve buitengrenzen van de Gemeenschap.
  • Alle acties aan tijdelijke grenzen komen in aanmerking voor bijstand uit het fonds, tenzij het gaat om structurele investeringen die strijdig zijn met de doelstelling om de personencontroles aan deze grenzen af te schaffen. Investeringen in de bouw, renovatie of modernisering van infrastructuur bij grensdoorlaatposten, bijbehorende gebouwen en niet-interoperabele apparatuur zijn dus niet subsidiabel.

Met het oog op de verbetering van de samenwerking op nationaal niveau tussen de diensten die belast zijn met de personencontrole en de diensten die verantwoordelijk zijn voor de goederencontrole (douanediensten) of voor andere beleidsterreinen (politiesamenwerking, bestrijding van illegale immigratie), kan het fonds acties van de lidstaten financieren die ertoe leiden dat grenswachten hun taak beter kunnen vervullen.

Er zal ook voor complementariteit met douaneacties worden gezorgd. Nauwe samenwerking tussen de diensten voor personencontrole en die voor goederencontrole is van het allergrootste belang om te voorkomen dat er hiaten aan de buitengrenzen blijven bestaan.

11.

2.Evaluaties

De Commissie heeft een evaluatie vooraf verricht, die aan dit voorstel is gehecht.

12.

3.Rechtsgrond en bedoeling van het beleidsinstrument

3.1.Keuze van de rechtsgrond

Als rechtsgrond voor deze beschikking van de Raad wordt artikel 62, punt 2, voorgesteld, omdat het bij deze wetgeving gaat om "maatregelen inzake het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten", en met name om "normen en procedures die de lidstaten bij de uitvoering van personencontroles aan die grenzen in acht moeten nemen" (artikel 62, punt 2, onder a)) en om "voorschriften inzake visa voor voorgenomen verblijven van ten hoogste drie maanden; met inbegrip van (…) de procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa door de lidstaten" (artikel 62, lid 2, onder b), bij ii)).

Omdat het voorstel is gebaseerd op Titel IV van het EG-Verdrag (Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen), moet het worden ingediend en goedgekeurd volgens de aan het Verdrag van Amsterdam gehechte protocollen betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken.

Krachtens artikel 6 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie (Schengenprotocol) worden Noorwegen en IJsland betrokken bij de uitvoering en de verdere ontwikkeling van het Schengenacquis. In punt 6 wordt nader ingegaan op de gevolgen van de verschillende protocollen.

3.2.Verdeling van de middelen op basis van solidariteit

Los van de berekening van de lasten van de doorreisregeling voor Kaliningrad, zullen de middelen worden verdeeld over de lidstaten volgens een verdeelsleutel waarin de relatieve last van de lidstaten in verband met het geïntegreerd grensbeheer en het gemeenschappelijk visumbeleid tot uiting komt.

Als we de solidariteit tussen de lidstaten op dit gebied gestalte willen geven, moeten we het volgende in gedachten gehouden:

  • de controle en bewaking van de buitengrenzen en het gemeenschappelijk visumbeleid brengen voor elk van de lidstaten een bepaalde basiswerkdruk met zich, die is gebaseerd op een aantal constante factoren, zoals de lengte van de landbuitengrenzen, de lengte van de zeegrenzen, het aantal aangewezen grensdoorlaatposten (land, lucht, zee) en het aantal consulaten;
  • de werkelijke dagelijkse werkdruk van de autoriteiten wordt mede bepaald door de variabele factoren die verband houden met de migratiestromen, zoals het aantal personen dat de buitengrenzen overschrijdt (via land, lucht en zee), het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang wordt geweigerd, het aantal aangehouden personen en het aantal visumaanvragen (afgegeven en geweigerde visa).

Daarom zou de verdeelsleutel uit twee componenten moeten bestaan: een die verband houdt met de constante factoren en een die verband houdt met de meer variabele factoren. De beschikbare middelen zouden als volgt onder de lidstaten kunnen worden verdeeld:

  • 40% naar rata van de constante factoren en
  • 60% naar rata van de variabele factoren.

Er wordt voorgesteld in de rechtsgrond de mogelijkheid op te nemen om de constante factoren te wegen en daarover het agentschap te raadplegen voordat een besluit wordt genomen.

Omdat deze gegevens verband houden met migratiestromen en visa, waarin schommelingen kunnen optreden, moet er een jaarlijkse berekening plaatsvinden. Door de middelen op basis van deze gecombineerde criteria te verdelen, wordt rekening gehouden met bepaalde ontwikkelingen (zoals veranderingen in de migratiedruk bij bepaalde grensdoorlaatposten en verschuivingen in de illegale migratieroutes) en kan de verdeling met behulp van het fonds worden bijgestuurd.

De middelen voor de Kaliningrad-doorreisregeling worden niet op basis van de verdeelsleutel beschikbaar gesteld. Deze middelen worden berekend op basis van de gederfde leges en de extra kosten die het gevolg zijn van de regeling.

3.3.Acties in het kader van het fonds

Gezien de algemene doelstelling van het fonds om door middel van financiële solidariteit tussen de Gemeenschap en de lidstaten bij te dragen tot de invoering van doeltreffende controles en bewaking aan de buitengrenzen, stelt de Commissie voor het fonds voornamelijk ten uitvoer te leggen door middel van gedeeld beheer met de lidstaten en gedecentraliseerd beheer met de landen die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging, toepassing en ontwikkeling van het Schengenacquis (zie punt 6). Op die manier kan de financiële bijstand worden afgestemd op de specifieke situatie en behoeften van elke lidstaat en elk geassocieerd land.

Om ervoor te zorgen dat het geld zo doeltreffend mogelijk wordt besteed, bevat het voorstel zeer gedetailleerde bepalingen over de operationele doelstellingen en het soort actie waarmee deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt.

3.4.Programmering, financieel beheer en controlesystemen

Met het oog op de rationalisatie en de harmonisatie van de beheers- en controlesystemen zijn de bepalingen van dit voorstel voor een beschikking en die van de drie andere fondsen in het kader van het algemeen programma "Solidariteit en beheersing van de migratiestromen" op elkaar afgestemd. Er wordt gewerkt met twee meerjarige programmeringsperioden: 2007-210 en 2011-2013, waarbij de meerjarenprogramma's ten uitvoer worden gelegd door middel van jaarprogramma's.

13.

4.Subsidiariteit en evenredigheid

Subsidiariteit

Het uitgangspunt blijft dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de controle en de bewaking van de buitengrenzen. Met het oog op de invoering van een gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem verleent het fonds uitdrukkelijk bijstand voor de taken die de lidstaten mede namens alle Schengenlanden vervullen. De te financieren acties moeten dus duidelijk worden omschreven, gekoppeld zijn aan objectieve omstandigheden in de afzonderlijke lidstaten en een meerwaarde voor de Gemeenschap als geheel bieden.

Evenredigheid

Deze beschikking maakt het mogelijk financiële bijstand uit het fonds toe te kennen aan acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een aantal specifieke doelstellingen, waarbij de lidstaten de acties selecteren en bepalen op welke manier ze worden uitgevoerd in het kader van programma's die in overleg met de Commissie zijn vastgesteld. Bovendien moeten bij beschikking van de Raad - het passende instrument voor de tenuitvoerlegging van communautaire programma's - duidelijke en uniforme regels voor het gebruik van de communautaire middelen worden vastgesteld.

14.

5.Gevolgen voor de begroting

De financiële toewijzing voor het fonds volgens de door de Commissie voorgestelde financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 bedraagt 2,152 miljard EUR.

15.

6.Gevolgen van de aan de verdragen gehechte protocollen

Verenigd Koninkrijk en Ierland

Overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie kunnen "Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, die niet door het Schengenacquis gebonden zijn, (…) te allen tijde verzoeken om aan alle of aan enkele van de bepalingen van dit acquis deel te nemen."

Dit voorstel vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deelnemen overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 200029 en het daarop volgende Besluit 2004/926/EG van de Raad van 22 december 200430 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen derhalve niet deel aan de aanneming van dit voorstel, dat dan ook niet bindend is voor noch van toepassing is in deze landen.

Denemarken

Overeenkomstig het aan het Verdrag van Amsterdam gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming door de Raad van maatregelen op grond van titel IV van het EG-Verdrag, met uitzondering van "maatregelen tot bepaling van de derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum of maatregelen betreffende een uniform visummodel" (voorheen artikel 100C van het EG-Verdrag).

Aangezien dit voorstel een ontwikkeling vormt van het Schengenacquis beslist Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het Protocol "binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit heeft genomen over een voorstel of een initiatief tot uitwerking van het Schengenacquis uit hoofde van de bepalingen van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, of het dit besluit in zijn nationale wetgeving zal omzetten".

Noorwegen en IJsland

Overeenkomstig artikel 6, eerste alinea, van het Schengenprotocol is op 18 mei 1999 een overeenkomst ondertekend tussen de Raad, Noorwegen en IJsland teneinde deze beide landen te betrekken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis31.

In artikel 1 van deze overeenkomst is bepaald dat Noorwegen en IJsland worden betrokken bij de werkzaamheden van de EG en de EU op alle gebieden die worden bestreken door de in de bijlagen A (bepalingen van het Schengenacquis) en B (bepalingen van besluiten van de Europese Gemeenschap die in de plaats zijn gekomen van overeenkomstige bepalingen van, of zijn aangenomen op grond van de Schengenuitvoeringsovereenkomst) bij de overeenkomst genoemde bepalingen en de verdere ontwikkeling daarvan.

Krachtens artikel 2 van de overeenkomst worden alle besluiten of maatregelen die door de Europese Unie worden vastgesteld tot wijziging van of voortbouwend op het geïntegreerde Schengenacquis (bijlagen A en B), door IJsland en Noorwegen uitgevoerd en toegepast.

Dit voorstel bouwt voort op het Schengenacquis zoals omschreven in bijlage A bij de overeenkomst.

Bijgevolg moet het worden besproken door het in artikel 4 van de overeenkomst bedoelde "gemengd comité" om Noorwegen en IJsland de mogelijkheid te bieden "de problemen die zij ondervinden" met betrekking tot de maatregel uiteen te zetten, en zich uit te spreken "over alle vraagstukken betreffende de ontwikkeling of de uitvoering van bepalingen die zij van belang achten".

Zwitserland

Wat Zwitserland betreft, vormt deze beschikking een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de overeenkomst die de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat hebben gesloten inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG van de Raad betreffende de ondertekening van de overeenkomst namens de Europese Gemeenschap en de voorlopige toepassing van een aantal bepalingen van deze overeenkomst32.

De overeenkomst met Zwitserland, die op 26.10.2004 werd ondertekend, voorziet in de voorlopige toepassing van enkele bepalingen vanaf de ondertekening, in het bijzonder de deelname van Zwitserland aan het gemengd comité dat zich bezighoudt met de ontwikkeling van het Schengenacquis.

2005/0047 (COD)

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen"

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, punt 2,

Gezien het voorstel van de Commissie33,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité34,

Gezien het advies van het Comité van de regio's35,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag36,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Alle lidstaten dragen in het kader van gemeenschappelijke regels bij aan een hoog en uniform niveau van personencontroles en bewaking aan de buitengrenzen van de Europese Unie, maar sommige lidstaten dragen een zwaardere last dan andere.
  • (2) 
    Dit verschil in lasten is het gevolg van de verschillende situaties in de lidstaten ten aanzien van de geografie van de buitengrens, het aantal aangewezen en functionerende grensdoorlaatposten, de migratiedruk, zowel van de legale als van de illegale migratie, de risico's en bedreigingen en tenslotte de werkdruk van de nationale diensten voor de behandeling van visumaanvragen en de afgifte van visa.
  • (3) 
    Lastenverdeling tussen de lidstaten en de Unie bij het beheer van de buitengrenzen is een van de vijf componenten van het gemeenschappelijk beleid voor het beheer van de buitengrenzen dat de Commissie heeft voorgesteld in haar mededeling van 7 mei 2002 "Naar een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie"37 en dat door de Raad is overgenomen in zijn "Plan voor het beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie"38.
  • (4) 
    Met Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie39 (hierna "het agentschap" genoemd) is een belangrijke stap gezet in de richting van de geleidelijke ontwikkeling van de praktische kant van het gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheer, maar voor de invoering van doeltreffende gemeenschappelijke normen voor de controle en bewaking van de buitengrenzen is een financieel solidariteitsinstrument nodig ter ondersteuning van de lidstaten die ten behoeve van de Gemeenschap een blijvende zware financiële last dragen.
  • (5) 
    Het Buitengrenzenfonds (hierna "het fonds" genoemd) moet solidariteit vertalen in financiële bijstand aan de lidstaten die het Schengenacquis toepassen aan de buitengrenzen.
  • (6) 
    Deze financiële bijstand moet een brug vormen met de financiële bijdragen die de Europese Unie tot nu toe verstrekte aan de lidstaten die op het moment van inwerkingtreding van deze beschikking nog niet alle bepalingen van het Schengenacquis toepassen, zonder echter louter een voortzetting te vormen van de acties die voorheen werden gefinancierd uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Unie vallen. In dergelijke gevallen moet het fonds de betrokken lidstaten helpen bij de voorbereiding op de volledige toepassing, die, in de geest van het Haags programma, zo snel mogelijk moet worden gerealiseerd.
  • (7) 
    Bovendien moet het fonds rekening houden met bijzondere situaties, zoals de doorreis over land van onderdanen van derde landen die via het grondgebied van een of meer lidstaten tussen twee niet-aangrenzende delen van hun eigen land moeten reizen, niet alleen in het belang van de betrokken lidstaat of lidstaten, maar ook in het belang van alle lidstaten die de controles aan de binnengrenzen hebben afgeschaft. In dergelijke gevallen moeten de te financieren acties uitputtend worden beschreven en moeten de middelen worden toegewezen op basis van een feitelijke beoordeling van de behoeften voor deze acties.
  • (8) 
    Het fonds moet ook bijstand verstrekken voor nationale maatregelen en samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het visumbeleid en andere activiteiten die voorafgaan aan de controles aan de buitengrenzen. Een doeltreffend beheer van de activiteiten van de consulaire diensten van de lidstaten in derde landen is in het belang van het gemeenschappelijk visumbeleid, als onderdeel van een gelaagd systeem dat legaal reizen moet vergemakkelijken en illegale immigratie moet bestrijden, en vormt een integrerend deel van het gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem.
  • (9) 
    Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld voor de toewijzing van het geld aan de lidstaten. Deze criteria moeten bestaan uit constante factoren, die de uitgangssituatie van een lidstaat ten aanzien van zijn verplichtingen op grond van het Schengenacquis bepalen, en uit meer variabele factoren, waarin de werkdruk van de nationale autoriteiten tot uiting komt. Bepaalde constante factoren zouden echter kunnen worden gewogen, onder andere om rekening te houden met de risico's en bedreigingen aan de buitengrenzen, de betrekkelijke werkdruk op de consulaten of de omvang van de passagiersstromen bij de aangewezen grensdoorlaatposten. Op dit punt zou het agentschap om bijstand kunnen worden verzocht.
  • (10) 
    Gezien de opdracht van het agentschap om de lidstaten bij te staan bij de toepassing van de operationele aspecten van het buitengrensbeheer en om ervoor te zorgen dat deze opdracht en de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de controle en de bewaking van de buitengrenzen op elkaar aansluiten, moet het agentschap door de Commissie worden geraadpleegd over de ontwerpmeerjarenprogramma's van de lidstaten en over de strategische richtsnoeren van de Commissie.
  • (11) 
    Bovendien kan de Commissie het agentschap vragen bij te dragen aan haar evaluatie van het effect van het fonds op de ontwikkeling van het beleid en de wetgeving op het gebied van de controle aan de buitengrenzen, de synergie tussen het fonds en de taken van het agentschap en de geschiktheid van de criteria die gelden voor de verdeling van de middelen tussen de lidstaten in het licht van de doelstellingen die de Europese Unie op dit gebied nastreeft.
  • (12) 
    Dit instrument maakt deel uit van een coherent kader, het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen", dat gericht is op een eerlijke verdeling van de lasten tussen de lidstaten, met name de financiële lasten die voortvloeien uit de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en uit het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid dat is ontwikkeld overeenkomstig titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
  • (13) 
    Bijstand uit dit instrument mag niet samenvallen met bijstand in het kader van een toekomstig tijdelijk instrument dat de begunstigde lidstaten moet helpen bij de financiering van acties aan nieuwe buitengrenzen van de Unie met het oog op de uitvoering van het Schengenacquis en de controle van de buitengrenzen.
  • (14) 
    De bijstand uit het fonds kan gerichter worden verleend en daardoor doeltreffender zijn indien de medefinanciering van acties is gebaseerd op strategische meerjarenprogramma's met bijbehorende jaarlijkse werkprogramma's, die in overleg met de Commissie worden opgesteld door de lidstaten.
  • (15) 
    Op basis van strategische richtsnoeren die door de Commissie worden vastgesteld, dienen de lidstaten, uitgaande van de bestaande situatie en behoeften, een meerjarig programmeringsdocument met een ontwikkelingsstrategie op te stellen dat na onderhandeling met de Commissie door haar definitief wordt vastgesteld en dat het kader vormt voor de jaarprogramma's.
  • (16) 
    Een meerjarige programmering zorgt voor voldoende financiële middelen en voor samenhang en continuïteit van het gezamenlijk optreden van de Gemeenschap en de lidstaten, waardoor de doelstellingen van het fonds kunnen worden verwezenlijkt.
  • (17) 
    Bij de meerjarenprogrammering dient te worden gezorgd voor coördinatie met andere financieringsinstrumenten.
  • (18) 
    Overeenkomstig de wijze van uitvoering van de begroting zoals bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen40, moeten de voorwaarden waaronder de Commissie haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting kan uitoefenen, worden vastgesteld en de samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Door deze voorwaarden toe te passen kan de Commissie zich ervan vergewissen dat de lidstaten het fonds op een wettige en correcte manier gebruiken volgens het beginsel van goed financieel beheer in de zin van artikel 27 van het Financieel Reglement.
  • (19) 
    De Commissie moet via een objectieve en transparante methode de beschikbare vastleggingskredieten op indicatieve wijze verdelen.
  • (20) 
    Door middel van technische bijstand dient het fonds bijstand te verlenen voor evaluaties, uitbreiding van de bestuurlijke capaciteit voor het beheer van het fonds, studies, proefprojecten en uitwisselingen van ervaringen ter bevordering van innovatieve benaderingen en methoden.
  • (21) 
    De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het beheers- en controlesysteem goed werkt. Daartoe moet worden vastgesteld welke algemene beginselen en functies in alle programma's moeten zijn terug te vinden.
  • (22) 
    Er moet voor worden gezorgd dat in elke lidstaat een enkele instantie wordt aangewezen die verantwoordelijk is voor het beheer van de bijstand uit het fonds en dat de taken van deze instantie duidelijk worden vastgesteld. Tevens moet een controle-instantie worden aangewezen waarvan de taken ook moeten worden omschreven. Om ervoor te zorgen dat de declaraties volgens uniforme kwaliteitsnormen worden goedgekeurd voordat ze bij de Commissie worden ingediend, en dat duidelijk is wat de aard en de kwaliteit is van de gegevens waarop deze declaraties zijn gebaseerd, moet bovendien een certificeringsinstantie worden aangewezen.
  • (23) 
    Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn de lidstaten eerstverantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en de controle van de bijstandsverlening.
  • (24) 
    De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en inbreuken op het Gemeenschapsrecht moeten nader worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de meerjaren- en de jaarprogramma's efficiënt en correct ten uitvoer worden gelegd. Voor het beheer en de controle moet worden vastgesteld op welke manier de lidstaten ervoor zorgen dat de systemen worden ingevoerd en naar tevredenheid werken.
  • (25) 
    Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake financiële controle, dienen de Commissie en de lidstaten op dit gebied meer samen te werken en moeten de criteria worden vastgesteld op basis waarvan de Commissie in het kader van haar strategie voor de controle van nationale systemen kan bepalen welk garantieniveau zij van de nationale controle-instanties kan krijgen.
  • (26) 
    De doeltreffendheid en het effect van de acties die met geld uit het fonds worden ondersteund, hangen mede af van de evaluatie. Er moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de Commissie op dit gebied hebben, en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties wordt gewaarborgd.
  • (27) 
    De acties dienen te worden geëvalueerd met het oog op de tussentijdse herziening en effectbeoordeling, en in de regelingen voor het volgen van projecten dient evaluatie een vast onderdeel te zijn.
  • (28) 
    Bij deze beschikking worden voor de gehele looptijd van het programma financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt zijn in de zin van punt 33 van het op 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesloten Interinstitutioneel Akkoord inzake de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure41.
  • (29) 
    Daar de doelstellingen van deze beschikking, namelijk het financieel ondersteunen van de invoering van een gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem en van het beheer van de activiteiten van de consulaire diensten in derde landen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
  • (30) 
    De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden42.
  • (31) 
    (23) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze beschikking een ontwikkeling van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de verdere ontwikkeling van het Schengenacquis, die valt onder de in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst43.
  • (32) 
    Wat Zwitserland betreft, vormt deze beschikking een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de overeenkomst die de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat hebben gesloten betreffende de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad juncto artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG van de Raad betreffende de ondertekening van de overeenkomst namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van een aantal bepalingen van deze overeenkomst44.
  • (33) 
    De aanvullende regels die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit instrument, dienen te worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de Gemeenschap en de hierboven genoemde geassocieerde staten.
  • (34) 
    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking; deze beschikking is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken. Aangezien deze beschikking voortbouwt op het Schengenacquis overeenkomstig de bepalingen van het derde deel van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, moet Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het hierboven genoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze beschikking heeft vastgesteld, beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.
  • (35) 
    Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 en het daarop volgende Besluit 2004/926/EG van 22 december 2004 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis45. Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze beschikking en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.
  • (36) 
    Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis46. Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze beschikking en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DOELSTELLINGEN EN ACTIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te versterken wordt bij deze beschikking voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2013 het Europees Buitengrenzenfonds (hierna "het fonds" genoemd) opgericht, als onderdeel van het algemeen programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen.

Bij deze beschikking wordt vastgesteld welke doelstellingen het fonds nastreeft, hoe het fonds ten uitvoer wordt gelegd, welke financiële middelen beschikbaar zijn en volgens welke criteria deze verdeeld worden.

Daarnaast worden de regels voor het beheer van het fonds, ook op financieel gebied, en de toezicht- en controlemechanismen vastgesteld, uitgaande van gedeelde verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten worden.

Artikel 2

Definities

In deze beschikking wordt verstaan onder:

(a) "buitengrenzen": de buitengrenzen van de lidstaten, al dan niet tijdelijk;

(b) "tijdelijke grenzen":

  • de gemeenschappelijke grens tussen een lidstaat die het Schengenacquis volledig ten uitvoer legt en een lidstaat die het Schengenacquis overeenkomstig zijn toetredingsakte volledig moet toepassen, maar waarvoor het besluit van de Raad uit hoofde waarvan die staat wordt toegestaan dit acquis volledig toe te passen, nog niet in werking is getreden;
  • de gemeenschappelijke grens tussen twee lidstaten die het Schengenacquis overeenkomstig hun toetredingsakte volledig moeten toepassen, maar waarvoor het besluit van de Raad uit hoofde waarvan hen wordt toegestaan dit acquis volledig toe te passen, nog niet in werking is getreden;

(c) "agentschap": het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad;

(d) "gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem": een door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat ontwikkelde en ten uitvoer gelegde coherente aanpak van de toewijzing van hun personeel, uitrusting en technologie voor de uniforme en systematische toepassing van de regels van de Europese Unie, bedoeld om een hoog niveau van veiligheid aan de buitengrenzen te bieden door middel van controle- en bewakingstaken. Deze aanpak is in overeenstemming met de regels van de Europese Unie en is gebaseerd op het systematisch verzamelen van inlichtingen over de situatie aan de buitengrenzen en aan weerszijden daarvan, rekening houdend met de gemeenschappelijke risicoanalyse van het agentschap.

Artikel 3

Algemene doelstellingen

  • 1. 
    Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

    (a) tenuitvoerlegging in de lidstaten van het gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem voor de controle en bewaking van de buitengrenzen;

    (b) doeltreffend beheer van de personenstromen aan de buitengrenzen door de lidstaten, enerzijds om een hoog beschermingsniveau aan de buitengrenzen te waarborgen ten behoeve van de interne veiligheid, en anderzijds om te zorgen voor een vlotte overschrijding van de buitengrenzen door bonafide reizigers, overeenkomstig het Schengenacquis;

    (c) uniforme toepassing van het recht van de Europese Unie door de lidstaten en een algemene efficiënte werkwijze van nationale grenswachten bij het verrichten van hun taken aan de buitengrenzen overeenkomstig het recht van de Europese Unie;

    (d) verbetering van het beheer van de activiteiten van de consulaire diensten van de lidstaten in derde landen en van de samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied.

  • 2. 
    Het fonds draagt bij aan de financiering van technische bijstand die wordt verleend op initiatief van de lidstaten of de Commissie.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

  • 1. 
    In het kader van de in artikel 3, lid 1, onder a) geformuleerde algemene doelstelling ondersteunt het fonds de volgende specifieke doelstellingen:

    (a) toepassing van de door het agentschap geformuleerde aanbevelingen, operationele normen en beproefde methoden;

    (b) ontwikkeling en toepassing van de maatregelen die nodig zijn om de bewakingssystemen tussen aangewezen grensdoorlaatposten te verbeteren;

    (c) invoering van maatregelen of ontwikkeling van systemen waarmee systematisch inlichtingen kunnen worden verzameld over de situatie aan de buitengrenzen en aan weerszijden daarvan;

    (d) adequate registratie van het aantal personen dat de buitengrenzen overschrijdt, ongeacht het soort grens (land, lucht, zee);

    (e) invoering of modernisering van een betrouwbaar kwaliteitssysteem voor het verzamelen van statistische en administratieve gegevens over de verschillende categorieën reizigers en het aantal en de aard van de controle- en bewakingsmaatregelen aan de verschillende soorten buitengrenzen, op basis van de registratie en andere gegevensbronnen;

    (f) ontwikkeling van een doeltreffende, structurele, strategische en operationele coördinatie tussen alle nationale autoriteiten die zich bezighouden met grensdoorlaatposten;

    (g) verbetering van de vereiste beroepsvaardigheden van nationale grenswachten voor de uitoefening van hun bewakings- en controletaken;

    (h) betere informatie-uitwisseling op nationaal niveau tussen de autoriteiten die belast zijn met het beheer van de buitengrenzen en andere bevoegde autoriteiten;

    (i) bevordering van de toepassing van de kwaliteitsnormen voor elke activiteit aan de buitengrenzen.

  • 2. 
    In het kader van de in artikel 3, lid 1, onder b) geformuleerde algemene doelstelling ondersteunt het fonds de volgende specifieke doelstellingen:

    (a) invoering, behalve voor tijdelijke grenzen, van systematische personencontroles bij binnenkomst en bij uitreis aan de grensdoorlaatposten, met name door middel van nieuwe werkmethoden, logistieke maatregelen en moderne technologie;

    (b) bevordering van het gebruik van technologie en gespecialiseerde opleiding voor de personeelsleden die deze technologie moeten gebruiken;

    (c) betere informatie-uitwisseling en opleiding op het gebied van valse reisdocumenten, alsook de ontwikkeling van gemeenschappelijke instrumenten en methoden voor het opsporen van dergelijke documenten;

    (d) bevordering van efficiënte, real time raadpleging van gegevens aan grensdoorlaatposten met behulp van grootschalige IT-systemen zoals SIS en VIS, en goede informatie-uitwisseling tussen alle grensdoorlaatposten aan de buitengrenzen in real time;

    (e) snelle en oordeelkundige toepassing op operationeel en technisch vlak van de resultaten van de risicoanalyses van het agentschap.

  • 3. 
    In het kader van de in artikel 3, lid 1, onder c) geformuleerde algemene doelstelling ondersteunt het fonds de volgende specifieke doelstellingen:

    (a) geleidelijke harmonisatie in alle lidstaten van de opleiding en de beroepsvaardigheden van de grenswachten, met name door de door het agentschap ontwikkelde gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van grenswachten in te voeren en op coherente wijze de activiteiten van het agentschap op dit gebied aan te vullen;

    (b) stimulering en verdere toename van de uitwisseling en detachering van grenswachten tussen de lidstaten, overeenkomstig de richtsnoeren en activiteiten van het agentschap op dit gebied;

    (c) bevordering van het gebruik van vergelijkbare of gelijkwaardige moderne technologie aan de buitengrenzen, overal waar dit noodzakelijk is voor een correcte, doeltreffende en uniforme toepassing van de regels;

    (d) ervoor zorgen dat nationale autoriteiten meer en meer dezelfde procedures toepassen en uniforme, snelle en goede beslissingen nemen over visa-aangelegenheden en over het recht om de Unie binnen te komen;

    (e) uitbreiding van de bewaringsfaciliteiten op luchthavens en in zeehavens en verbetering van deze faciliteiten;

    (f) verbetering van de beveiliging van grensdoorlaatposten om de veiligheid van grenswachten te waarborgen en apparatuur, bewakingssystemen en vervoermiddelen te beschermen.

  • 4. 
    In het kader van de in artikel 3, lid 1, onder d) geformuleerde algemene doelstelling ondersteunt het fonds de volgende specifieke doelstellingen:

    (a) uitbreiding van de operationele capaciteit van het netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen en bevordering van een doeltreffender samenwerking tussen de diensten van de lidstaten via het netwerk;

    (b) invoering van maatregelen met betrekking tot vluchten die waarschijnlijk leiden tot illegale aankomsten bij de buitengrenzen van de lidstaten;

    (c) bevordering van doeltreffende samenwerking met de vervoerders op de luchthavens van de landen van vertrek, onder andere door middel van een uniforme opleiding van het personeel van vervoerders op het gebied van reisdocumenten;

    (d) bevordering van samenwerking tussen de lidstaten bij het vergroten van de capaciteit van consulaire diensten voor het behandelen van visumaanvragen;

    (e) bevordering van gemeenschappelijke onderzoeksmethoden en uniforme administratieve procedures en beslissingen over visa bij de consulaire diensten van een lidstaat in verschillende derde landen;

    (f) bevordering van de ontwikkeling van systematische en regelmatige samenwerking tussen de consulaire en andere diensten van de verschillende lidstaten, in de vorm van een bundeling van de middelen voor de afgifte van visa, de uitwisseling van informatie, onderzoeken in verband met visumaanvragen en de ontwikkeling van een gemeenschappelijk visumaanvraagcentrum;

    (g) bevordering van nationale initiatieven ter ontwikkeling van gemeenschappelijke onderzoekmethoden, uniforme administratieve procedures en gelijklopende besluitvorming voor de afgifte van visa bij de consulaire diensten van verschillende lidstaten;

    (h) ontwikkeling van gemeenschappelijke consulaten op basis van de beleidsontwikkelingen op dit gebied.

Artikel 5

Subsidiabele acties in de lidstaten

  • 1. 
    Het fonds financiert acties in de lidstaten die verband houden met de in artikel 4, leden 1 tot 4, geformuleerde doelstellingen en met name gericht zijn op:

    (a) infrastructuur van grensdoorlaatposten met bijbehorende gebouwen, zoals grenskantoren, landingsplaatsen voor helikopters en cabines met wachtstroken voor voertuigen en personen;

    (b) infrastructuur en gebouwen voor de bewaking tussen de grensdoorlaatposten;

    (c) bedrijfsuitrusting, zoals laboratoriumtoestellen, apparatuur om documenten te onderzoeken, opsporingsinstrumenten, mobiele of vaste terminals om het SIS en nationale systemen te raadplegen en terminals voor het ontvangen van satellietsignalen en andere signalen;

    (d) vervoermiddelen voor de bewaking van de buitengrenzen, zoals voertuigen, vaartuigen, helikopters en lichte vliegtuigen die zijn uitgerust met elektronische apparatuur voor de grensbewaking en de opsporing van personen in vrachtwagens;

    (e) apparatuur voor real time informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten;

    (f) ICT-systemen;

    (g) programma's voor de detachering en uitwisseling van personeel, zoals grenswachten, immigratieambtenaren en consulaatmedewerkers;

    (h) opleiding van personeel van de bevoegde autoriteiten;

    (i) investeringen in het ontwikkelen, testen en plaatsen van moderne technologie;

    (j) studies en proefprojecten waarin de door het agentschap geformuleerde aanbevelingen, operationele normen en beproefde methoden worden toegepast;

    (k) studies en proefprojecten die innovatie moeten stimuleren, de uitwisseling van ervaringen en beproefde methoden moeten vergemakkelijken en het beheer van de door de consulaire diensten van de lidstaten in derde landen georganiseerde activiteiten moeten verbeteren.

  • 2. 
    Het fonds financiert geen acties aan tijdelijke grenzen die neerkomen op een structurele investering, zoals de in lid 1, onder a) en b), bedoelde acties, omdat structurele investeringen strijdig zijn met de doelstelling om de personencontroles aan deze grenzen op te heffen.

Artikel 6

De doorreisregeling voor Kaliningrad

  • 1. 
    Het fonds financiert gederfde leges uit transitvisa en bijkomende kosten die voortvloeien uit de toepassing van de FTD en FRTD-regeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 693/200347 van de Raad en Verordening (EG) nr. 694 van de Raad48.
  • 2. 
    Bijkomende kosten in de zin van lid 1 zijn kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de specifieke vereisten die de speciale doorreisregeling stelt en die ontstaan bij de afgifte van doorreisvisa of andere visa.

    De volgende soorten bijkomende kosten komen in aanmerking voor financiering:

    (a) investeringen in infrastructuur,

    (b) opleiding van grenswachten en spoorwegpersoneel,

    (c) bijkomende exploitatiekosten, zoals de salarissen van het personeel dat is belast met de toepassing van een bijzondere doorreisregeling.

  • 3. 
    De in lid 1 bedoelde gederfde leges worden berekend op basis van het tarief voor transitvisa dat is vastgesteld in bijlage 12 bij de gemeenschappelijke visuminstructies.

Artikel 7

Acties die van belang zijn voor de Gemeenschap

  • 1. 
    Maximaal 2% van de beschikbare middelen van het fonds kan op initiatief van de Commissie worden gebruikt voor de financiering van transnationale acties of acties die van belang zijn voor de Gemeenschap als geheel ("communautaire acties") en die zowel verband houden met de algemene doelstelling om de door de consulaire diensten van de lidstaten in derde landen georganiseerde activiteiten en de samenwerking op dit gebied tussen de lidstaten te verbeteren, als met de doelstelling om de veterinaire, de fytosanitaire en de douanecontroles geleidelijk tot onderdeel van het geïntegreerd grensbeheer te maken op basis van de beleidsontwikkelingen op dit gebied.
  • 2. 
    Om voor bijstand uit het fonds in aanmerking te komen, moeten communautaire acties gericht zijn op:

    (a) het bevorderen van communautaire samenwerking bij de toepassing van communautaire wetgeving en beproefde methoden;

    (b) het stimuleren van transnationale samenwerkingsnetwerken en proefprojecten op basis van transnationale partnerschappen tussen consulaire diensten in twee of meer lidstaten die gericht zijn op innovatie en uitwisseling van ervaringen en beproefde methoden;

    (c) het stimuleren van studies en van de verspreiding en uitwisseling van informatie over het gebruik van moderne technologie, over beproefde methoden en over alle andere aspecten van de algemene doelstelling om de door de consulaire diensten van de lidstaten in derde landen georganiseerde activiteiten en de samenwerking op dit gebied tussen de lidstaten te verbeteren;

    (d) het aanmoedigen van projecten en studies waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen van communautaire samenwerking en Gemeenschapsrecht op dit gebied;

    (e) het aanmoedigen van de ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en gemeenschappelijke indicatoren.

  • 3. 
    Het jaarlijkse werkprogramma met de prioriteiten voor de communautaire acties wordt vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

HOOFDSTUK II

BIJSTANDSBEGINSELEN

Artikel 8

Complementariteit, coherentie en conformiteit

  • 1. 
    De bijstand uit het fonds dient als aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties waarin de prioriteiten van de Gemeenschap zijn overgenomen.
  • 2. 
    De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand uit het fonds en de lidstaten aansluit bij de activiteiten, beleidslijnen en prioriteiten van de Gemeenschap. Deze samenhang moet duidelijk tot uiting komen in het in artikel 20 bedoelde meerjarenprogramma.
  • 3. 
    Uit het fonds gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 9

Programmering

  • 1. 
    De doelstellingen van het fonds worden nagestreefd in het kader van twee meerjarige programmeringsperioden (2007-2010 en 2011-2013). Dit meerjarig programmeringssysteem omvat de prioriteiten en een beheers-, besluitvormings-, controle- en financieringsproces.
  • 2. 
    De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden ten uitvoer gelegd door middel van jaarlijkse programma's.

Artikel 10

Subsidiaire en evenredige bijstandsverlening

  • 1. 
    De lidstaten zijn, op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met hun eigen specifieke institutionele stelsels, verantwoordelijk voor de uitvoering van de in de artikelen 20 en 22 bedoelde meerjaren- en jaarprogramma's. Deze verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze beschikking.
  • 2. 
    De middelen die door de Commissie en de lidstaten worden ingezet op het gebied van controle, variëren naar gelang van de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Deze differentiatie is ook van toepassing op de evaluatievoorschriften en de verslagen over de meerjaren- en de jaarprogramma's.

Artikel 11

Uitvoering

  • 1. 
    De begroting van het fonds wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/200249, met uitzondering van de in artikel 7 bedoelde communautaire acties en de in artikel 17 bedoelde technische bijstand.

    De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat het beginsel van goed financieel beheer wordt nageleefd.

  • 2. 
    De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen uit door:

    (a) te controleren of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die goed functioneren, overeenkomstig artikel 32;

    (b) de betalingen overeenkomstig de artikelen 41 en 42 geheel of gedeeltelijk uit te stellen of op te schorten indien de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren en door de nodige financiële correcties toe te passen volgens de procedures van de artikelen 45 en 46.

  • 3. 
    De landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis nemen deel aan het fonds overeenkomstig de bepalingen van deze beschikking.
  • 4. 
    Er worden regelingen vastgesteld met extra voorschriften voor deze deelname, waarbij ook de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de controlebevoegdheid van de Rekenkamer worden geregeld.

Artikel 12

Additionaliteit

  • 1. 
    De bijdragen uit het fonds komen niet in de plaats van overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten.
  • 2. 
    In samenwerking met elk van de lidstaten gaat de Commissie uiterlijk op 31 december 2012 en achteraf, uiterlijk op 31 december 2015, na of het additionaliteitsbeginsel in acht is genomen.

Artikel 13

Partnerschap

  • 1. 
    Elke lidstaat organiseert, overeenkomstig de geldende nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de instanties en organisaties die hij aanwijst, namelijk:

    (a) de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere autoriteiten;

    (b) andere passende organisaties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties en de sociale partners.

  • 2. 
    Elke lidstaat zorgt overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken voor een brede en doeltreffende betrokkenheid van alle passende organisaties.
  • 3. 
    Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.
  • 4. 
    Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van, het toezicht op en de evaluatie van de meerjarenprogramma's.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER

Artikel 14

Totale middelen

  • 1. 
    Het referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van het fonds voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2013 beloopt 2,152 miljard EUR.
  • 2. 
    De jaarlijkse toewijzing voor het fonds wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten goedgekeurd.
  • 3. 
    De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in artikel 15 vastgestelde criteria.

Artikel 15

Jaarlijkse verdeling van de middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

  • 1. 
    De jaarlijks beschikbare middelen worden als volgt onder de lidstaten verdeeld:

    (a) 40% naar rata van objectieve factoren die de uitgangspositie van de lidstaten op het gebied van grensbeheer en het beheer van het visumbeleid op consulaten in het afgelopen jaar bepalen; en

    (b) 60% naar rata van het totale aantal betrokken personen en door de lidstaten genomen besluiten tot toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake grensbeheer en het beheer van het visumbeleid op consulaten in het afgelopen jaar.

  • 2. 
    Bij het in lid 1, onder a) bedoelde aandeel wordt rekening gehouden met de lengte van de landbuitengrenzen, de lengte van de zeebuitengrenzen, het aantal aangewezen grensdoorlaatposten en het aantal consulaten.
  • 3. 
    Deze factoren zouden moeten worden onder andere gewogen aan de hand van:
  • de aard van de buitengrenzen en de problemen die daaruit voortvloeien voor de grensbewaking;
  • de omvang van de passagiersstromen bij de aangewezen grensdoorlaatposten, die mede bepaalt of de stromen doeltreffend kunnen worden beheerd;
  • het aantal visumaanvragen bij de consulaten;
  • de omvang van de risico's en bedreigingen aan de buitengrenzen, vastgesteld door middel van de risicoanalyses die het agentschap verricht op basis van het gemeenschappelijke model voor geïntegreerde risicoanalyse;
  • de specifieke situatie van bepaalde gebieden waar veel illegale immigratie voorkomt.
  • 4. 
    Bij de berekening van de in lid 2 bedoelde lengte van de landbuitengrenzen wordt geen rekening gehouden met tijdelijke grenzen, behalve met de tijdelijke grenzen van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen. Op deze tijdelijke grenzen wordt echter een factor van 65% toegepast ten opzichte van de andere landbuitengrenzen.
  • 5. 
    Bij de berekening van het in lid 1, onder b) bedoelde aandeel wordt rekening gehouden met het aantal personen dat de aangewezen grensdoorlaatposten passeert, het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de buitengrenzen wordt geweigerd, het aantal aangehouden personen en het aantal visumaanvragen.
  • 6. 
    Als referentiecijfers voor de passagiersstromen en het aantal aan de grens geweigerde onderdanen van derde landen gelden de meest recente statistieken die het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen heeft opgesteld overeenkomstig het Gemeenschapsrecht.

7 Indien de in lid 6 bedoelde statistieken niet beschikbaar zijn, verstrekken de lidstaten de benodigde cijfers.

  • 8. 
    De wegingscoëfficient van de constante factoren wordt vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2 bedoelde procedure.
  • 9. 
    Bij de in lid 1 bedoelde verdeling van de middelen blijven de middelen die worden toegekend voor het in artikel 6 beschreven doel buiten beschouwing. Deze middelen mogen niet meer bedragen dan 15 miljoen EUR en niet meer dan 75% van de in artikel 6, lid 1, bedoelde totale kosten vertegenwoordigen.

Artikel 16

Financieringsstructuur

  • 1. 
    Financiële bijdragen uit het fonds worden verstrekt in de vorm van subsidies.
  • 2. 
    De acties die uit het fonds worden gefinancierd, worden medegefinancierd uit publieke of particuliere middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen vallen.
  • 3. 
    De kredieten uit het fonds dienen ter aanvulling van de overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten voor de maatregelen waarop deze beschikking betrekking heeft.
  • 4. 
    De bijdrage van de Gemeenschap aan acties in de lidstaten in de zin van artikel 4 bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten van de betrokken actie.

    Dit maximum kan worden verhoogd tot 60% voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 19 bedoelde strategische richtsnoeren.

    Dit percentage kan in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, worden verhoogd tot 75% .

  • 5. 
    De financiële steun van de Gemeenschap voor acties in het kader van het fonds wordt in de regel voor ten hoogste drie jaar toegekend, onder voorbehoud van periodieke voortgangsverslagen.

Artikel 17

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

  • 1. 
    Maximaal 0,20% van de jaarlijkse toewijzing van het fonds kan op initiatief en/of namens de Commissie worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, controle en inspectie die voor de uitvoering van deze beschikking nodig zijn.
  • 2. 
    Deze maatregelen omvatten met name:

    (a) studies, evaluaties, deskundigenverslagen en statistieken, met name van algemene aard betreffende de werking van het fonds;

    (b) maatregelen gericht op de partners, de begunstigden van bijstand uit het fonds en het grote publiek, in het bijzonder voorlichtingsmaatregelen;

    (c) het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van de computersystemen voor het beheer, het toezicht, de inspectie en de evaluatie;

    (d) de verbetering van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over dergelijke methoden.

Artikel 18

Technische bijstand van de lidstaten

  • 1. 
    Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen uit het fonds voor elk jaarprogramma maatregelen op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle worden gefinancierd, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van het fonds te versterken. .
  • 2. 
    Het bedrag dat per jaar wordt uitgetrokken voor technische bijstand mag niet hoger zijn dan 4% van de aan de lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000 EUR.

Hoofdstuk IV

Programmering

Artikel 19

Vaststelling van strategische richtsnoeren

  • 1. 
    Voor elke meerjarige programmeringsperiode stelt de Commissie strategische richtsnoeren vast die het kader vormen voor de bijstandsverlening uit het fonds, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling en toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van de buitengrenzen en het visumbeleid en met de indicatieve verdeling van de financiële middelen van het fonds voor de looptijd van het meerjarenprogramma.
  • 2. 
    Voor de algemene doelstellingen die in artikel 3, lid 1, onder a), b) en c), van deze beschikking worden genoemd, geven deze richtsnoeren met name gestalte aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten aanzien van de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijk geïntegreerd grensbeheersysteem voor de buitengrenzen en de verbetering van de controles aan en de bewaking van de buitengrenzen van de Unie.
  • 3. 
    Voor de algemene doelstelling die in artikel 3, lid 1, onder d) van deze beschikking wordt genoemd, geven deze richtsnoeren met name gestalte aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten aanzien van de verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk visumbeleid als onderdeel van een gelaagd systeem dat legaal reizen gemakkelijker moet maken en illegale immigratie moet tegengaan door de behandeling van visumaanvragen bij plaatselijke consulaten te verbeteren.
  • 4. 
    De Commissie stelt de strategische richtsnoeren voor het eerste meerjarenprogramma (2007-2010) uiterlijk op 31 maart 2006 vast en die voor het tweede meerjarenprogramma (2011-2013) uiterlijk op 31 maart 2010.
  • 5. 
    De strategische richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2 bedoelde procedure.

Artikel 20

Opstelling en goedkeuring van de nationale meerjarenprogramma's

  • 1. 
    Elke lidstaat stelt op basis van de in artikel 19 bedoelde strategische richtsnoeren voor elke programmeringsperiode een ontwerp-meerjarenprogramma vast met daarin:

    (a) een beschrijving van de nationale infrastructuur, uitrusting, vervoermiddelen, ICT-systemen en personeelsopleidingen ten behoeve van grensautoriteiten en consulaire autoriteiten;

    (b) een analyse van de nationale behoeften op het gebied van infrastructuur, uitrusting, vervoermiddelen, ICT-systemen en peroneelsopleidingen ten behoeve van grensautoriteiten en consulaire autoriteiten, en een omschrijving van de operationele doelstellingen die zijn geformuleerd om in deze behoeften te voorzien gedurende de periode waarop het meerjarenprogramma betrekking heeft;

    (c) een beschrijving van de strategie om deze doelstellingen te verwezenlijken, met de prioriteit die aan elk van de doelstellingen wordt toegekend en een beschrijving van de acties om uitvoering te geven aan deze prioriteiten;

    (d) een overzicht waaruit blijkt dat deze strategie strookt met andere regionale, nationale en communautaire instrumenten;

    (e) gegevens over de prioriteiten en de bijbehorende specifieke doelen. Deze specifieke doelen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal uitvoerings-, resultaat- en effectindicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Met deze indicatoren moeten de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie kunnen worden gemeten en moet kunnen worden nagegaan in hoeverre deze doelen uitvoering geven aan de prioriteiten;

    (f) een ontwerpfinancieringsplan met per doelstelling en per jaar de geplande financiële bijdrage uit het fonds en met het totaalbedrag van de publieke of particuliere medefinanciering;

    (g) de uitvoeringsbepalingen voor het meerjarenprogramma, zoals:

    • de aanwijzing van de in artikel 25 genoemde instanties;
    • een beschrijving van de systemen voor de tenuitvoerlegging, het toezicht, de controle en de evaluatie;
    • een omschrijving van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, om de doorzichtigheid van deze geldstromen te waarborgen,
    • de voorschriften die ervoor moeten zorgen dat bekendheid aan het meerjarenprogramma wordt gegeven.
  • 2. 
    De lidstaten stellen de meerjarenprogramma's op in nauwe samenwerking met de in artikel 13 bedoelde partners.
  • 3. 
    Uiterlijk vier maanden nadat de Commissie de strategische richtsnoeren voor de betrokken periode heeft bekendgemaakt, dienen de lidstaten hun ontwerp-meerjarenprogramma in.
  • 4. 
    Bij de beoordeling van het voorgestelde meerjarenprogramma gaat de Commissie na of:

    (a) het programma strookt met de doelstellingen van het fonds en de in artikel 19 bedoelde strategische richtsnoeren;

    (b) de strategie en de operationele prioriteiten die door de lidstaat worden voorgesteld, relevant en geschikt zijn en welke resultaten ervan worden verwacht;

    (c) de beheers- en controlesystemen die door de lidstaat zijn ingevoerd voor de tenuitvoerlegging van de bijstand uit het fonds, stroken met de bepalingen van deze beschikking;

    (d) het programma in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het Gemeenschapsrecht dat het vrije verkeer van personen moet waarborgen in samenhang met de daarmee verband houdende begeleidende maatregelen inzake de controle van de buitengrenzen, asiel en immigratie.

  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat een meerjarenprogramma niet strookt met de strategische richtsnoeren of met de bepalingen van deze beschikking betreffende de beheers- en controlesystemen, verzoekt zij de betrokken lidstaat het voorgestelde programma aan te passen.
  • 6. 
    De Commissie keurt het meerjarenprogramma uiterlijk vier maanden na de formele indiening ervan goed volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 21

Herziening van meerjarenprogramma's

  • 1. 
    Op initiatief van de betrokken lidstaat of van de Commissie kunnen meerjarenprogramma's opnieuw worden bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de conclusies van de Raad. De meerjarenprogramma's kunnen opnieuw worden bekeken in het licht van een evaluatie en/of wegens moeilijkheden bij de uitvoering.
  • 2. 
    De Commissie neemt zo snel mogelijk nadat een lidstaat een formeel verzoek tot herziening van een meerjarenprogramma indient, een besluit tot goedkeuring van de herziening.

Artikel 22

Jaarprogramma's

  • 1. 
    De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden ten uitvoer gelegd door middel van jaarlijkse werkprogramma's.
  • 2. 
    De Commissie verstrekt de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 1 juli een raming van de bedragen die hun voor het volgende jaar worden toegekend uit de totale kredieten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure aan het fonds worden toegewezen, waarbij de in artikel 15 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.
  • 3. 
    De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 1 november bij de Commissie een ontwerpjaarprogramma voor het volgende jaar in, dat wordt opgesteld op basis van het meerjarenprogramma en betrekking heeft op:

    (a) de selectievoorwaarden voor de projecten die worden gefinancierd in het kader van het jaarprogramma;

    (b) een beschrijving van de taken van de verantwoordelijke instantie bij de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma;

    (c) de geplande verdeling van de bijdrage uit het fonds over de verschillende acties in het kader van het programma, alsmede een indicatie van het bedrag dat nodig is voor de in artikel 18 bedoelde technische bijstand voor de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma.

  • 4. 
    Bij de behandeling van het voorstel van de lidstaat houdt de Commissie rekening met het definitieve bedrag dat in het kader van de begrotingsprocedure aan het fonds is toegekend, en neemt zij uiterlijk op 1 maart van het betreffende jaar een besluit over de medefinanciering uit het fonds. In dat besluit wordt vermeld welk bedrag aan de lidstaat wordt toegewezen en gedurende welke termijn de uitgaven subsidiabel zijn. De Commissie stuurt de goedgekeurde nationale jaarprogramma's aan het agentschap.

HOOFDSTUK V

BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 23

Uitvoering

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze beschikking en stelt de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 24

Algemene beginselen betreffende de beheers- en controlesystemen

De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de meerjarenprogramma's voorzien in:

(a) een duidelijke taakomschrijving van de bij het beheer en de controle betrokken organisaties en/of diensten en een duidelijke taakverdeling binnen elke organisatie en/of dienst;

(b) een duidelijke taakverdeling tussen de bij het beheer, de certificering van de uitgaven en de controle betrokken organisaties en/of diensten en binnen elke organisatie en/of dienst;

(c) voldoende middelen voor elke organisatie of dienst om de eraan opgedragen taken te kunnen vervullen gedurende de periode waarin de uit het fonds gefinancierde acties ten uitvoer worden gelegd;

(d) doeltreffende interne controlevoorschriften voor de verantwoordelijke instantie en alle instanties waaraan taken worden gedelegeerd;

(e) betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

(f) in de gevallen waarin taken zijn gedelegeerd, een doeltreffend systeem voor de verslaglegging en het toezicht;

(g) uitvoerige procedurehandleidingen met betrekking tot de te verrichten taken;

(h) doeltreffende regelingen voor de controle van de werking van het systeem;

(i) systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

(j) procedures voor het melden en volgen van onregelmatigheden en voor het terugvorderen van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 25

Aanwijzing van instanties

  • 1. 
    Voor elk meerjarenprogramma wijst de lidstaat de volgend instanties aan:

    (a) een verantwoordelijke instantie: een functioneel orgaan van de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie, die verantwoordelijk is voor het beheer van de uit het fonds ondersteunde meerjaren- en de jaarprogramma's en voor alle communicatie met de Commissie;

    (b) een certificeringsinstantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie die functioneel onafhankelijk is van de dienst die bij de verantwoordelijke instantie de uitgaven fiatteert, en die is belast met het certificeren van de uitgavendeclaraties en betalingsaanvragen voordat zij aan de Commissie worden toegezonden;

    (c) een controle-instantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie die functioneel onafhankelijk is van de dienst die bij de verantwoordelijke instantie de uitgaven fiatteert, en die is belast met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem;

    (d) indien nodig, een instantie waaraan taken worden gedelegeerd;

    (e) een conformiteitsbeoordelende instantie, die wordt aangewezen bij de indiening van het ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie. De Commissie kan ermee instemmen dat de aangewezen controle-instantie als conformiteitsbeoordelende instantie optreedt, mits die over de nodige capaciteit beschikt en functioneel onafhankelijk is. De conformiteitsbeoordelende instantie verricht zijn werkzaamheden op basis van internationale controlenormen.

  • 2. 
    De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn betrekkingen met de instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.
  • 3. 
    Onverminderd artikel 24, onder b), kunnen de controle- en de certificeringstaak door dezelfde organisatie of dienst worden verricht.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 26 tot en met 30 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 26

Verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    De verantwoordelijke instantie kan een orgaan van de lidstaat zelf zijn, een nationale overheidsinstantie of een privaatrechtelijke organisatie met een openbaredienstverleningstaak. Indien de lidstaat een verantwoordelijke instantie aanwijst die geen orgaan is van de lidstaat zelf, stelt hij de regelingen vast voor zijn betrekkingen met deze instantie en de betrekkingen van de instantie met de Commissie.

    (a) De als verantwoordelijke instantie aangewezen organisatie moet ten minste: rechtspersoonlijkheid hebben, behalve wanneer het gaat om een functioneel orgaan van de lidstaat;

    (b) beschikken over de vereiste infrastructuur voor een vlotte communicatie met een groot scala aan gebruikers, de verantwoordelijke instanties van de andere lidstaten en de Commissie;

    (c) functioneren binnen een administratief kader dat haar in staat stelt zich naar behoren van haar taken te kwijten en belangenconflicten te vermijden;

    (d) in staat zijn de regels voor het beheer van financiële middelen van de Gemeenschap toe te passen;

    (e) op financieel gebied en op het gebied van het beheer beschikken over een capaciteit die in verhouding staat tot de omvang van de communautaire middelen die zij moet beheren;

    (f) beschikken over personeel met voldoende beroepskwalificaties en taalvaardigheid om administratieve werkzaamheden te verrichten in een internationale omgeving.

  • 3. 
    De lidstaat zorgt voor adequate financiering van de verantwoordelijke instantie, zodat zij haar taken in de periode 2007-2013 naar behoren en zonder onderbreking kan vervullen.

Artikel 27

Taken van de verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    De verantwoordelijke instantie heeft tot taak het meerjarenprogramma doelmatig, doeltreffend en correct te beheren en ten uitvoer te leggen.

    Dit houdt met name in dat zij:

    (a) de betrokken partners (niet-gouvernementele organisaties, plaatselijke autoriteiten, bevoegde internationale organisaties, sociale partners, enz.) raadpleegt in het kader van het in artikel 13 bedoelde partnerschap;

    (b) bij de Commissie de in de artikelen 20 en 22 bedoelde voorstellen voor meerjaren- en jaarprogramma's indient;

    (c) aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen organiseert en publiceert;

    (d) procedures voor selectie en toekenning van medefinanciering uit het fonds organiseert, met inachtneming van het transparantiebeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het cumulatieverbod;

    (e) de betalingen van de Commissie ontvangt en betalingen aan de begunstigden verricht;

    (f) zorgt voor samenhang en complementariteit tussen de medefinanciering uit het fonds en die uit andere nationale en communautaire financieringsinstrumenten;

    (g) verifieert of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de voor de acties gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn;

    (h) zorgt voor een systeem om gedetailleerde boekhoudkundige gegevens over elke actie in het kader van de jaarprogramma's in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren en waarborgt dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het financiële beheer, het toezicht, de controle en de evaluatie worden verzameld;

    (i) ervoor zorgt dat de begunstigden en de andere instanties die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van acties die uit het fonds worden medegefinancierd, voor alle transacties die verband houden met een actie een afzonderlijk boekhoudsysteem of een passende boekhoudkundige code gebruiken;

    (j) erop toeziet dat de in artikel 48 bedoelde evaluaties van de meerjarenprogramma's binnen de in deze beschikking gestelde termijnen plaatsvinden en voldoen aan de kwaliteitsnormen die de Commissie en de lidstaat hebben vastgesteld;

    (k) procedures instelt om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en controles die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bewaard overeenkomstig artikel 43;

    (l) erop toeziet dat de controle-instantie met het oog op de in artikel 30, lid 1, bedoelde controles de nodige informatie ontvangt over de beheersprocedures die worden toegepast en de projecten die uit het fonds worden medegefinancierd;

    (m) erop toeziet dat de certificeringsinstantie met het oog op de certificering de nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte controles;

    (n) verslagen, door de certificeringsinstantie gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsverzoeken opstelt en indient bij de Commissie;

    (o) activiteiten op het gebied van voorlichting en advies verricht en de resultaten van medegefinancierde acties verspreidt;

    (p) samenwerkt met de Commissie en met de verantwoordelijke instanties in de andere lidstaten.

  • 2. 
    De werkzaamheden van de verantwoordelijke instanties in verband met het beheer van de in de lidstaten uitgevoerde projecten kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 18 bedoelde technische bijstand.

Artikel 28

Delegatie van taken door de verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    Indien de taken van de verantwoordelijke instantie geheel of gedeeltelijk worden gedelegeerd aan een andere instantie, legt de verantwoordelijke instantie nauwkeurig vast wat de gedelegeerde taken inhouden en volgens welke procedures zij moeten worden uitgevoerd, waarbij de voorwaarden van artikel 26 in acht worden genomen.
  • 2. 
    Deze procedures omvatten het regelmatig verstrekken van informatie over de uitvoering van de gedelegeerde taken en van een beschrijving van de gebruikte middelen aan de verantwoordelijke instantie.

Artikel 29

Certificeringsinstantie

  • 1. 
    De certificeringsinstantie van een meerjarenprogramma:

    (a) verklaart dat:

    • de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken,
    • de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd en die in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

    (b) ziet er, met het oog op de certificering, op toe dat zij van de verantwoordelijke instantie toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de controles die zijn verricht in verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;

    (c) houdt voor de certificering rekening met de resultaten van alle controles die door of onder de verantwoordelijkheid van de controle-instantie zijn verricht;

    (d) houdt boekhoudkundige gegevens in geïnformatiseerde vorm bij over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven;

    (e) zorgt ervoor dat alle communautaire bijstand waarvan blijkt dat hij wegens geconstateerde onregelmatigheden onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd, eventueel verhoogd met rente, waarbij zij een boekhouding bijhoudt van de te innen bedragen en de geïnde bedragen aan de Commissie terugbetaalt, indien mogelijk door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat.

  • 2. 
    De werkzaamheden van de certificeringsinstantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 18 bedoelde technische bijstand, mits de in artikel 25 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

Artikel 30

Controle-instantie

  • 1. 
    De controle-instantie van een meerjarenprogramma:

    (a) ziet erop toe dat er volgens de internationale normen controles worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem van het meerjarenprogramma goed functioneert;

    (b) ziet erop toe dat er aan de hand van een adequate steekproef controles worden verricht om de voor bepaalde maatregelen gedeclareerde uitgaven te verifiëren; de steekproef bestrijkt ten minste 10% van de totale subsidiabele uitgaven van elk jaarprogramma;

    (c) legt binnen zes maanden na de goedkeuring van het meerjarenprogramma de Commissie een controlestrategie voor waarin wordt uiteengezet welke organisaties de onder a) en b) bedoelde controles zullen uitvoeren, welke methode daarbij zal worden gevolgd, volgens welke methode steekproeven zullen worden genomen voor de controle op acties die uit het fonds worden gefinancierd en hoe de indicatieve planning van de controles eruitziet; doel hiervan is te garanderen dat de belangrijkste begunstigden van de medefinanciering uit het fonds worden gecontroleerd en dat de controles gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid;

  • 2. 
    Indien de op grond van deze beschikking aangewezen controle-instantie tevens als controle-instantie is aangewezen op grond van de beschikkingen ....., ...... en .......,50 of indien twee of meer van de bij die beschikkingen ingestelde fondsen bepaalde systemen gemeenschappelijk hebben, kan een enkele gecombineerde controlestrategie in de zin van lid 1, onder c, worden ingediend.
  • 3. 
    De controle-instantie stelt een eindverslag op over de tenuitvoerlegging van de jaarprogramma's zoals bedoeld in artikel 50, lid 2, met daarin:

    (a) een jaarlijks controleverslag met de resultaten van de controles die overeenkomstig de controlestrategie met betrekking tot het jaarprogramma zijn verricht, waarbij eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma worden vermeld;

    (b) een oordeel over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende efficiënt heeft gefunctioneerd om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de juistheid van de uitgavenstaten die bij de Commissie zijn ingediend en omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;

    (c) een verklaring over de geldigheid van de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo, alsmede van de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties waarop de definitieve uitgavenstaat betrekking heeft.

  • 4. 
    Indien de in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd door een andere organisatie dan de controle-instantie, ziet de controle-instantie erop toe dat deze organisatie de nodige functionele onafhankelijkheid heeft en dat de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde controlenormen.
  • 5. 
    De werkzaamheden van de controle-instantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 18 bedoelde technische bijstand, mits de in artikel 25 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

HOOFDSTUK VI

CONTROLE

Artikel 31

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

  • 1. 
    De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het goed financieel beheer van de meerjaren- en de jaarprogramma's en voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties.
  • 2. 
    Zij zien erop toe dat de verantwoordelijke instanties en de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd, de certificeringsinstanties, de controle-instanties en alle andere betrokken instanties adequate richtsnoeren ontvangen voor het opzetten van de in de artikelen 24 tot en met 30 bedoelde beheers- en controlesystemen, die moeten garanderen dat de financiële middelen van de Gemeenschap doelmatig en correct worden gebruikt.
  • 3. 
    De lidstaten voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

    Indien bedragen die onverschuldigd aan een begunstigde zijn betaald, niet kunnen worden teruggevorderd, is de lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de bedragen die verloren gaan voor de begroting van de Europese Gemeenschappen.

  • 4. 
    De lidstaten zijn eerstverantwoordelijk voor de financiële controle van de acties en zien erop toe dat de beheerssystemen en de controles zodanig worden toegepast dat wordt gegarandeerd dat de communautaire middelen op doeltreffende en regelmatige wijze worden gebruikt. Zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen.
  • 5. 
    De lidstaten werken met de Commissie samen bij het verzamelen van de statistieken die nodig zijn voor de toepassing van artikel 15.
  • 6. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 5 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 32

Beheers- en controlesystemen

  • 1. 
    Voordat een meerjarenprogramma wordt vastgesteld, zorgen de lidstaten ervoor dat de beheers- en controlesystemen zijn opgezet overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 30. Zij zijn verantwoordelijk voor de efficiënte werking van deze systemen gedurende de hele programmeringsperiode.
  • 2. 
    Tegelijk met het ontwerp-meerjarenprogramma dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de systemen in, waarin met name de organisatie en de procedures van de verantwoordelijke instantie, de instantie waaraan taken worden gedelegeerd en de certificeringsinstantie worden beschreven, alsmede de interne controlesystemen die worden toegepast bij deze instanties, de controle-instantie en alle andere instanties die onder haar verantwoordelijkheid controles verrichten.
  • 3. 
    Uiterlijk drie maanden na de indiening van het ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie, dienen de lidstaten een verslag in van de conformiteitsbeoordelende instantie, met de resultaten van een evaluatie van de systemen en een oordeel over de conformiteit van die systemen met de artikelen 24 tot en met 30. Indien dit oordeel niet onverdeeld gunstig is, worden in het verslag de tekortkomingen en de ernst daarvan vermeld. De lidstaat stelt in overleg met de Commissie een plan op dat de te nemen corrigerende maatregelen en het tijdschema voor de uitvoering daarvan bevat.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 3 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 33

Verantwoordelijkheden van de Commissie

  • 1. 
    De Commissie vergewist zich er volgens de procedure van artikel 30 van dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die in overeenstemming zijn met de artikelen 24 tot en met 30, en, op basis van jaarlijkse controleverslagen en haar eigen controles, dat de systemen efficiënt functioneren tijdens de periode van de uitvoering van de meerjarenprogramma's.
  • 2. 
    Onverminderd de controles van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie controles ter plaatse verrichten om na te gaan of de beheers- en controlesystemen goed functioneren, waarbij ook acties uit de jaarprogramma's kunnen worden gecontroleerd, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.
  • 3. 
    De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om na te gaan of de systemen goed werken of om voor een of meer transacties te controleren of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.
  • 4. 
    De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor passende voorlichting en publiciteit over en follow-up van de uit het fonds ondersteunde acties.
  • 5. 
    De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat de maatregelen aansluiten bij en een aanvulling vormen op andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven.

Artikel 34

Samenwerking met de controle-instanties van de lidstaten

  • 1. 
    De Commissie werkt met de controle-instanties van de meerjarenprogramma's samen om hun respectieve controleplannen en -methoden te coördineren en zij wisselt onmiddellijk de resultaten van de controles van de beheers- en controlesystemen uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de voor de controle beschikbare middelen en om dubbel werk te voorkomen.

    De Commissie maakt binnen drie maanden of tijdens de eerste vergadering na ontvangst van de krachtens artikel 30 ingediende controlestrategie, haar opmerkingen daarover kenbaar.

  • 2. 
    Om haar eigen controlestrategie te bepalen, stelt de Commissie vast voor welke meerjarenprogramma's

    (a) geen enkel voorbehoud wordt gemaakt omdat ze volledig in overeenstemming zijn met het op grond van artikel 32 ingevoerde systeem, of waarvoor het voorbehoud is ingetrokken nadat corrigerende maatregelen zijn genomen, en

    (b) de controlestrategie van de controle-instantie in de zin van artikel 30 afdoende is en voor welke de controles van de Commissie en de lidstaat een redelijke garantie hebben opgeleverd dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.

  • 3. 
    Voor die programma's kan de Commissie de betrokken lidstaten meedelen dat zij zich wat de juistheid, wettigheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven betreft, voornamelijk op het oordeel van de controle-instantie zal baseren en dat zij slechts in uitzonderlijke omstandigheden eigen controles ter plaatse zal uitvoeren.

HOOFDSTUK VI

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 35

Subsidiabiliteit - declaraties

  • 1. 
    Alle declaraties bevatten het bedrag van de uitgaven die de begunstigden hebben gedaan in verband met de uitvoering van de acties, alsmede de bijbehorende bijdrage uit publieke of private middelen.
  • 2. 
    De uitgaven komen overeen met de betalingen die door de begunstigden zijn verricht. Zij worden gestaafd met facturen die zijn voldaan of met vergelijkbare boekhoudkundige bewijsstukken.
  • 3. 
    Alleen uitgaven die zijn verricht op of na 1 januari van het jaar waarop het in artikel 22, lid 4 bedoelde medefinancieringsbesluit van de Commissie betrekking heeft, komen in aanmerking voor bijstand uit het fonds. De medegefinancierde acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.
  • 4. 
    De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor bijstand uit het fonds:
  • BTW;
  • debetrente;
  • aankoop van grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken actie;
  • huisvesting.
  • 5. 
    De regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de in artikel 4 bedoelde acties in de lidstaten die worden medegefinancierd uit het fonds, worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 36

Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de verantwoordelijke instantie het volledige bedrag van de bijdrage uit overheidsmiddelen zonder vertraging aan de begunstigden laat overmaken. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.

Artikel 37

Gebruik van de euro

Alle bedragen die worden vermeld in de financieringsbesluiten van de Commissie, de vastleggingen en betalingen van de Commissie en de gecertificeerde uitgaven en betalingsaanvragen van de lidstaten luiden in euro's en worden in euro's uitgevoerd.

Artikel 38

Vastleggingen

De communautaire kredieten worden jaarlijks vastgelegd op basis van het in artikel 22, lid 4, bedoelde medefinancieringsbesluit van de Commissie.

Artikel 39

Betalingen - Voorfinanciering

  • 1. 
    De Commissie betaalt de bijdrage uit het fonds overeenkomstig de vastleggingen.
  • 2. 
    De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen verantwoordelijke instantie.
  • 3. 
    Van het bedrag dat in het jaarlijkse besluit van de Commissie over de medefinanciering uit het fonds aan de lidstaat wordt toegekend, wordt 50% binnen 60 dagen na de goedkeuring van dit medefinancieringsbesluit aan de lidstaat uitbetaald als voorfinanciering.
  • 4. 
    Een tweede voorschot wordt uitbetaald uiterlijk drie maanden nadat de Commissie haar goedkeuring heeft gehecht aan een voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma en aan een gecertificeerde declaratie, die is opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a), en artikel 35, en die betrekking heeft op ten minste 70% van het bedrag van het eerste voorschot. De tweede voorfinanciering bedraagt ten hoogste 50% van het in het medefinancieringsbesluit toegewezen totaalbedrag, en in geen geval meer dan het verschil tussen het bedrag aan communautaire middelen dat daadwerkelijk door de lidstaat is vastgelegd voor in het kader van het jaarprogramma geselecteerde projecten en het bedrag van de eerste voorfinanciering.
  • 5. 
    Rente op betaalde voorfinanciering wordt aan het betrokken programma toegewezen en in mindering gebracht op het in de definitieve uitgavenstaat vermelde bedrag aan overheidsuitgaven.
  • 6. 
    Bij de afsluiting van het jaarprogramma worden de bedragen van de voorfinanciering vereffend.

Artikel 40

Saldobetalingen

  • 1. 
    De Commissie betaalt het saldo op voorwaarde dat zij uiterlijk negen maanden na de in het jaarlijkse financieringsbesluit vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven de volgende documenten heeft ontvangen:

    (a) een gecertificeerde declaratie en een saldobetalingsaanvraag of een terugbetalingsverklaring, opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a) en artikel 35;

    (b) het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, met de in artikel 51 bedoelde gegevens;

    (c) het controleverslag, het oordeel en de verklaring zoals bedoeld in artikel 30, lid 3.

    Het saldo wordt uitgekeerd op voorwaarde dat het eindverslag over de uitvoering en de verklaring betreffende de geldigheid van de saldobetalingsaanvraag worden aanvaard.

  • 2. 
    Indien de verantwoordelijke instantie de in lid 1 bedoelde documenten niet tijdig in een aanvaardbaar formaat verstrekt, wordt het gedeelte van de vastlegging voor het betrokken jaarprogramma dat niet voor een voorfinanciering is gebruikt, door de Commissie vrijgemaakt.
  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde procedure voor het ambtshalve vrijmaken van de kredieten wordt voor het bedrag dat met de betrokken projecten overeenkomt, geschorst indien op het moment dat de in lid 1 bedoelde documenten worden ingediend, in de lidstaat een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking loopt. De lidstaat verstrekt in het gedeeltelijke eindverslag uitvoerige informatie over dergelijke projecten en dient elke zes maanden een voortgangsverslag in. Uiterlijk drie maanden na de afronding van de gerechtelijke procedure of het administratief beroep dient de lidstaat voor het betrokken project de in lid 1 genoemde documenten in.
  • 4. 
    De in lid 1 genoemde termijn van 9 maanden wordt geschorst indien de Commissie een besluit tot opschorting van de betalingen voor het betrokken jaarprogramma heeft genomen overeenkomstig artikel 42. De termijn loopt verder vanaf de datum waarop het in artikel 42, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie is meegedeeld aan de lidstaat.
  • 5. 
    Onverminderd de bepalingen van artikel 41 laat de Commissie de lidstaat binnen zes maanden na de ontvangst van de in lid 1 bedoelde documenten weten welk bedrag zij ten laste van het fonds aanvaardt en welke financiële correcties eventueel worden toegepast als gevolg van het verschil tussen de gedeclareerde en de aanvaarde uitgaven. De lidstaat heeft drie maanden de tijd om te reageren.
  • 6. 
    Binnen drie maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat beslist de Commissie welk bedrag zij aanvaardt ten laste van het fonds en vordert zij het verschil tussen de uiteindelijk aanvaarde uitgaven en het reeds aan de lidstaat betaalde bedrag terug.
  • 7. 
    Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het saldo uiterlijk zestig dagen na de datum waarop zij de in lid 1 bedoelde documenten aanvaardt. Het saldo van de vastlegging wordt zes maanden na de betaling vrijgemaakt.

Artikel 41

Schorsing

  • 1. 
    De gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 schorst de betalingstermijn voor maximaal zes maanden als er twijfels zijn over de goede werking van de beheers- en controlesystemen, als hij extra informatie van de nationale instanties nodig heeft in verband met de follow-up van de tijdens de jaarlijkse herziening gemaakte opmerkingen, of als hij vermoedt dat bij de gedeclareerde uitgaven ernstige onregelmatigheden zijn begaan, die al dan niet zijn bevestigd.

    De Commissie stelt de lidstaat en de verantwoordelijke instantie onmiddellijk in kennis van de redenen voor deze schorsing. De lidstaat neemt de nodige stappen om de situatie zo spoedig mogelijk te corrigeren.

  • 2. 
    De maximale schorsing van zes maanden wordt met zes maanden verlengd indien er een besluit overeenkomstig de artikelen 42 en 45 blijkt te moeten worden genomen.

Artikel 42

Opschorting

  • 1. 
    De Commissie kan de voorfinancieringen en de saldobetalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

    (a) de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen en er in dat verband geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

    (b) uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

    (c) een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 31 en 32 niet is nagekomen.

  • 2. 
    De Commissie kan besluiten de voorfinancierings- en saldobetalingen op te schorten na de lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld binnen drie maanden zijn opmerkingen te maken.
  • 3. 
    De Commissie heft de opschorting van de voorfinancierings- en saldobetalingen op als zij van mening is dat de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.
  • 4. 
    Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie besluiten het nettobedrag te verlagen of de bijdrage van de Gemeenschap aan het jaarprogramma in te trekken overeenkomstig artikel 46.

Artikel 43

Bewaring van documenten

In elke lidstaat zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en controles in verband met het betrokken jaarprogramma ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden.

De bewijsstukken worden, onverminderd de voorschriften voor staatssteun, gedurende ten minste drie jaar na de afsluiting van het jaarprogramma ter beschikking gehouden. In geval van gerechtelijke vervolging of indien de Commissie daartoe een met redenen omkleed verzoek indient, wordt deze termijn geschorst.

De bewijsstukken moeten hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers worden bewaard.

HOOFDSTUK VIII

FINANCIËLE CORRECTIES

Artikel 44

Financiële correcties van de lidstaten

  • 1. 
    Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, zijn de lidstaten eerstverantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden. Zij treden op wanneer er belangrijke veranderingen worden geconstateerd die de aard van of de voorwaarden voor de uitvoering of de controle van de bijstand beïnvloeden, en verrichten de nodige financiële correcties.
  • 2. 
    De lidstaten verrichten de nodige financiële correcties voor de bij de maatregelen of de jaarprogramma's geconstateerde incidentele of systematische onregelmatigheden. De door de lidstaten verrichte correcties behelzen een gehele of gedeeltelijke terugvordering van de communautaire bijdrage. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het fonds.

    De lidstaten geven in het jaarverslag dat zij overeenkomstig artikel 50, lid 2, bij de Commissie indienen, een overzicht van de intrekkingsprocedures die voor het betrokken jaarprogramma zijn ingeleid.

    Indien het betrokken bedrag niet wordt terugbetaald binnen de daarvoor door de lidstaat gestelde termijn is achterstandsrente verschuldigd tegen de in artikel 47, lid 2, bedoelde rentevoet.

  • 3. 
    Bij systematische onregelmatigheden breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

Artikel 45

Controles en financiële correcties van de Commissie

  • 1. 
    Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie de uit het fonds gefinancierde acties en de beheers- en controlesystemen ter plaatse controleren, met name door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.
  • 2. 
    De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om voor of een of meer transacties na te gaan of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.
  • 3. 
    Indien de Commissie, nadat zij de nodige verificaties heeft verricht, concludeert dat een lidstaat de krachtens artikel 31 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, wordt de betaling van de voorfinanciering of van het saldo overeenkomstig artikel 42 opgeschort.

Artikel 46

Criteria voor de correcties

  • 1. 
    Indien de lidstaat geen correcties heeft verricht binnen de in artikel 42, lid 2, bedoelde termijn en er geen overeenstemming is bereikt, kan de Commissie binnen drie maanden besluiten de communautaire bijdrage geheel of gedeeltelijk in te trekken indien zij tot de conclusie komt dat:

    (a) het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

    (b) de uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd gestart; en

    (c) een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 31 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd gestart.

    (d) De Commissie houdt rekening met de eventuele opmerkingen van de lidstaat voordat zij een besluit neemt.

  • 2. 
    De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met de systematische aard van de onregelmatigheid om te bepalen of het nodig is een forfaitaire of geëxtrapoleerde correctie toe te passen. Indien de onregelmatigheid betrekking heeft op een uitgavenstaat waarvoor eerder overeenkomstig artikel 30, lid 3, onder b), een positieve garantie in het jaarlijkse controleverslag was gegeven, wordt aangenomen dat het om een systematisch probleem gaat dat aanleiding geeft tot een forfaitaire of een geëxtrapoleerde correctie, tenzij de lidstaat deze veronderstelling binnen drie maanden met bewijzen kan weerleggen.
  • 3. 
    De Commissie houdt bij het vaststellen van het bedrag van een correctie rekening met de ernst van de onregelmatigheid en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken jaarprogramma zijn geconstateerd.
  • 4. 
    Indien de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere controleurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 32 door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de verslagen over de gemelde onregelmatigheden en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

Artikel 47

Terugbetaling

  • 1. 
    Terugbetalingen aan de Commissie geschieden vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad51. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.
  • 2. 
    Bij te late terugbetaling is achterstandsrente verschuldigd, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. Deze rente wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties toegepaste en in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, bekendgemaakte rentevoet die gold op de eerste kalenderdag van de maand waarin de vervaldatum valt, vermeerderd met drieëneenhalf procentpunt.

Artikel 48

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 46 onverlet.

Hoofdstuk IX

TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGEN

Artikel 49

Toezicht en evaluatie

  • 1. 
    De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een regelmatig toezicht op het fonds.
  • 2. 
    Er vindt regelmatig een evaluatie van het fonds plaats, waarbij de Commissie in samenwerking met de lidstaten de relevantie, de doeltreffendheid en het effect van de uitgevoerde acties toetst aan de in artikel 3 geformuleerde doelstellingen. Deze evaluatie heeft tevens betrekking op de complementariteit van de acties die in het kader van het fonds worden uitgevoerd en acties uit hoofde van andere communautaire beleidsterreinen, instrumenten en initiatieven.
  • 3. 
    Uiterlijk in december 2011 evalueert de Commissie het effect van het fonds op de ontwikkeling van het beleid en de wetgeving op het gebied van de controle aan de buitengrenzen, de synergie tussen het fonds en de taken van het agentschap en de geschiktheid van de criteria die gelden voor de verdeling van de middelen tussen de lidstaten in het licht van de doelstellingen die de Europese Unie op dit gebied nastreeft.

Artikel 50

Verslagen

  • 1. 
    In elke lidstaat neemt de verantwoordelijke instantie de nodige maatregelen met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de acties.

    Daartoe wordt in de overeenkomsten die deze instantie sluit met de organisaties die zijn belast met de tenuitvoerlegging van de acties, de verplichting opgenomen om geregeld gedetailleerde verslagen in te dienen over de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de acties en de verwezenlijking van de doelstellingen.

  • 2. 
    Uiterlijk negen maanden na de in het medefinancieringsbesluit vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven dient de verantwoordelijke instantie bij de Commissie een eindverslag in over de tenuitvoerlegging van de acties, alsmede de in artikel 35 genoemde definitieve declaratie.
  • 3. 
    De lidstaten dienen de volgende stukken in bij de Commissie:

    (a) uiterlijk op 30 juni 2010: een evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van de acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen;

    (b) uiterlijk op 30 juni 2012 (voor de periode 2007-2010) en op 30 juni 2015 (voor de periode 2011-2013): een evaluatieverslag over de resultaten en het effect van de acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen.

  • 4. 
    De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende documenten voor:

    (a) uiterlijk op 30 juni 2009: een verslag over de toepassing van de in artikel 15 geformuleerde criteria voor de jaarlijkse verdeling van de middelen tussen de lidstaten, zo nodig met voorstellen voor wijzigingen;

    (b) uiterlijk op 31 december 2010: een tussentijds verslag over de resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de tenuitvoerlegging van het fonds, vergezeld van een voorstel voor de toekomstige ontwikkeling van het fonds;

    (c) uiterlijk op 31 december 2012 (voor de periode 2007-2010) en op 31 december 2015 (voor de periode 2011-2013): een verslag van de evaluatie achteraf.

Artikel 51

Eindverslag

  • 1. 
    De in artikel 50, lid 2, bedoelde verslagen schetsen een duidelijk beeld van de tenuitvoerlegging van de jaar- en de meerjarenprogramma's, aan de hand van de volgende gegevens:

    (a) de financiële en de operationele tenuitvoerlegging van het jaarprogramma;

    (b) de vorderingen die bij de tenuitvoerlegging van het meerjarenprogramma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare doelen ervan, met waar mogelijk een kwantificering van de materiële indicatoren en de output-, resultaat- en effectindicatoren per prioriteit;

    (c) de maatregelen die de verantwoordelijke instantie heeft genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging te waarborgen, en met name:

    • de maatregelen op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van de voorschriften inzake gegevensverzameling,
    • een samenvatting van eventuele belangrijke problemen die bij de tenuitvoerlegging van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel zijn genomen,
    • het gebruik van technische bijstand;

    (d) de maatregelen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan de meerjaren- en de jaarprogramma's.

  • 2. 
    De verslagen worden ontvankelijk geacht als ze alle in lid 1 genoemde gegevens bevatten. De Commissie neemt binnen twee maanden een besluit over de inhoud van het door de verantwoordelijke instantie ingediende uitvoeringsverslag. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn. De Commissie geeft de goedgekeurde uitvoeringsverslagen door aan het agentschap.

Hoofdstuk X

Slotbepalingen

Artikel 52

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" (hierna "het comité" genoemd), dat bij deze beschikking wordt opgericht52.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.
  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 53

Herziening

Op voorstel van de Commissie wordt deze beschikking uiterlijk op 30 juni 2013 door het Europees Parlement en de Raad herzien.

Artikel 54

Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 januari 2007.

Artikel 55

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

TOELICHTING

16.

1.ontwikkeling van solidariteit op het gebied van de integratie van onderdanen van derde landen

1.1.Probleemstelling en analyse

Migratie vanuit derde landen is een realiteit in elke EU-lidstaat. Alhoewel het percentage onderdanen van derde landen van land tot land aanzienlijk verschilt, krijgen de lidstaten zonder uitzondering te maken met het verschijnsel van de toenemende etnische, culturele en taalkundige diversiteit van hun samenleving, en met de behoefte om de interculturele relaties in goede banen te leiden.

Zoals in het "Eerste jaarverslag over migratie en integratie"53 wordt bevestigd, blijft immigratie een belangrijke rol spelen in de economische en sociale ontwikkeling van de Europese Unie. In de context van een vergrijzende en slinkende beroepsbevolking zijn meer immigratiestromen waarschijnlijk en noodzakelijk om te voorzien in de behoeften van de uitgebreide Unie. Europa moet zich daarop voorbereiden.

Een geslaagde integratie van immigranten is zowel een kwestie van sociale cohesie als een noodzakelijke voorwaarde voor economische slagvaardigheid. Met het oog op de herziene Lissabonstrategie is het essentieel te zorgen voor integratie van reeds aanwezige en toekomstige immigranten.

Het belang van een krachtiger beleid ter bevordering van de integratie van onderdanen van derde landen in de EU komt nadrukkelijk tot uiting in het "Haags programma". Er zijn reeds wetgevingsbesluiten aangenomen inzake het vrijwaren van de rechten van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, inzake gezinshereniging en inzake de bestrijding van discriminatie, racisme en xenofobie; deze worden momenteel of zullen binnenkort in nationale wetgeving worden omgezet. De desbetreffende richtlijnen vormen de ruggengraat van het EU-integratiebeleid.

Onderdanen van derde landen hebben specifieke, van die van andere minder begunstigde groepen verschillende integratiebehoeften, simpelweg omdat zij heel vaak nieuw zijn in de samenleving van het gastland. Dikwijls zijn zij niet vertrouwd met de Europese waarden en beschikken zij slechts over een beperkte kennis van de taal van de gastgemeenschap en van de gebruiken en usances van het leven van alledag. Net zo belangrijk is dat hun positie op het gebied van rechten en verplichtingen soms verschilt van die van EU-onderdanen. Zo kunnen onderdanen van derde landen zich blootstellen aan zware sancties, tot zelfs intrekking van de verblijfsvergunning, als zij zich niet houden aan de regels of de procedures die ten aanzien van hen gelden.

1.2.De koers voor de toekomst

De gemeenschappelijke basisbeginselen die in de Raad ‘Justitie en binnenlandse zaken’ van 19 november 2004 door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten zijn aangenomen, benadrukken de behoefte aan een holistische benadering van het integratievraagstuk. Er wordt gesteld dat in de lidstaten zowel als op Europees niveau stappen nodig zijn om ervoor te zorgen dat integratie in het algemeen een bekommernis is bij het formuleren en ten uitvoer leggen van beleid, en dat terzelfder tijd specifieke beleidsmaatregelen worden ontwikkeld voor de integratie van onderdanen van derde landen.

In het kader van de gemeenschappelijke basisbeginselen wordt opgemerkt dat het mislukken van één lidstaat nadelige gevolgen kan hebben voor andere lidstaten en voor de Europese Unie, en dat effectieve integratiestrategieën in het belang zijn van alle lidstaten.

De Commissie heeft in 2002 proefprojecten op het gebied van integratie (INTI) opgezet. Het betrof hier kleinschalige initiatieven, wegens de beperkte ruimte die onder rubriek 3 van de financiële vooruitzichten voor de periode tot eind 2006 beschikbaar was. Vanwege het grote succes van de projecten opperde de Commissie het plan van een “Integratiefonds” op een interministeriële conferentie over integratie tijdens het voorzitterschap van Nederland.

1.3.De doelstellingen van het fonds

Overeenkomstig de gemeenschappelijke basisbeginselen zijn voor het fonds de volgende zes grote beleidsdoelstellingen vastgesteld:

  • 1. 
    Het uitwerken en toepassen van toelatingsprocedures voor migranten vergemakkelijken, door de integratiecomponent te versterken en te anticiperen op de behoeften van onderdanen van derde landen.
  • 2. 
    Aan de uitwerking en uitvoering van introductieprogramma’s en -activiteiten voor onderdanen van derde landen bijdragen, via capaciteitsopbouw, ontwikkeling en tenuitvoerlegging van beleid (gemeenschappelijk basisbeginsel nr. 4).
  • 3. 
    De maatschappelijke, culturele en politieke participatie van onderdanen van derde landen in het gastland vergroten, om actief burgerschap en erkenning van de fundamentele waarden te stimuleren (gemeenschappelijk basisbeginsel nr. 7).
  • 4. 
    De capaciteit vergroten van de openbare en particuliere dienstenverstrekkers om om te gaan met onderdanen van derde landen en hun organisaties, en beter in te spelen op de behoeften van de verschillende groepen onderdanen van derde landen.
  • 5. 
    Het vermogen vergroten van de ontvangende samenleving om zich aan te passen aan de toenemende diversiteit, door integratieacties voor de inwoners van het gastland op te zetten (gemeenschappelijk basisbeginsel nr. 1).
  • 6. 
    De capaciteit vergroten in de lidstaten om integratiebeleid te ontwikkelen, de uitvoering ervan te volgen en te evalueren.

Het fonds zorgt, behalve voor een solidariteitsmechanisme, voor een beleidskader waarmee op initiatief van de Commissie (“gemeenschappelijke acties”) uitwisseling van ervaringen en goede werkmethoden, en samenwerking tussen lidstaten wordt ondersteund, in het bijzonder om de totstandkoming van een beter gestructureerd beleid – waarvoor INTI de aanzet heeft gegeven – te blijven stimuleren.

1.4.Complementariteit met het Europees Sociaal Fonds

In de mededeling van 14 juli 2004 inzake de financiële vooruitzichten werd beklemtoond dat "de uitvoering van een gemeenschappelijk immigratiebeleid ook een geloofwaardige respons van de Gemeenschap [vereist] op de multidimensionale kwestie van de integratie van personen uit derde landen. Dit betekent dat meer nadruk moet worden gelegd op intensivering van de deelname van migranten aan de activiteiten die door het Europees Sociaal Fonds worden opgezet. Voor activiteiten die niet onder het ESF vallen (zoals deelname aan het maatschappelijke en politieke leven, respect voor diversiteit en maatschappelijk burgerschap) en maatregelen gericht op asielzoekers (met inbegrip van netwerkvorming, benchmarking en ontwikkeling van indicatoren op deze terreinen) wordt financiering verstrekt onder rubriek 3" van de financiële vooruitzichten.

Om deze respons te ontwikkelen, presenteerde de Commissie op 14 juli 2004 een voorstel tot herziening van het Europees Sociaal Fonds (hierna afgekort "ESF"). Daarin wordt gesteld dat het fonds specifieke acties moet ondersteunen om de maatschappelijke integratie van migranten te bevorderen en hun arbeidsparticipatie te vergroten, onder andere via begeleiding, taalonderwijs en erkenning van in het buitenland verworven vaardigheden, alsook de bevordering van diversiteit op de werkvloer en de strijd tegen discriminatie. Ook in de Europese werkgelegenheidsstrategie en het Proces van sociale integratie zijn specifieke doelstellingen opgenomen voor de inschakeling van migranten in het arbeidsproces en voor de bevordering van hun toegang tot fundamentele rechten, diensten en voorzieningen. De sedert 2000 van kracht zijnde anti-discrimatierichtlijnen tenslotte, vormen een wettelijk kader dat elke vorm van racisme of discriminatie van onderdanen van derde landen verbiedt.

Het onderhavige instrument is bedoeld om niet onder het ESF vallende, aanvullende activiteiten op het gebied van de integratie van onderdanen van derde landen te ondersteunen. Het is gericht op de aanpak van specifieke integratiebehoeften die ontstaan door de ontwikkeling van het gemeenschappelijk immigratiebeleid.

Door de oprichting van een afzonderlijk instrument ten behoeve van onderdanen van derde landen, waarbij de solidariteit wordt uitgedrukt op basis van de numerieke aanwezigheid van de betrokken personen in de lidstaten, kunnen sommige bijzondere vraagstukken in verband met de gebrekkige integratie van immigranten worden aangepakt. In het bijzonder zou het instrument de onderdanen van derde landen kansrijker maken om te voldoen aan de integratie-eisen van het gastland, toegang verschaffen tot alomvattende inburgeringscursussen en ervoor zorgen dat immigranten kunnen integreren op andere gebieden van de samenleving dan de arbeidsmarkt, vooral dan diegenen die geen arbeidsactiviteit verrichten of mogen verrichten. Dit sluit aan bij de achterliggende gedachte van gemeenschappelijk basisbeginsel nr. 4, waarin de Raad aandringt op inleidende programma’s die de doelgroep in staat stellen zo goed mogelijk voorbereid het integratieproces aan te vatten. Door dergelijke programma’s te volgen, zullen immigranten snel wegwijs kunnen worden op cruciale gebieden zoals werk, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg, en vlotter kunnen overgaan tot het langduriger proces van aanpassing aan de normen en waarden van de nieuwe maatschappelijke omgeving.

Op de redenen voor de aanvulling van het ESF met dit instrument wordt nader ingegaan in de uitgebreide effectbeoordeing.

In de Mededeling van de Commissie over immigratie, integratie en werkgelegenheid en in het Jaarverslag over migratie en integratie werd benadrukt dat een mainstreambenadering alleen niet volstaat om een geslaagde integratie in alle aspecten van de samenleving te bewerkstelligen en om een samenleving tot stand te brengen waarin immigranten zich thuis voelen. Een instrument dat specifiek gericht is op onderdanen van derde landen en hun bijzondere behoeften is absoluut noodzakelijk om de desbetreffende inspanningen in het kader van het ESF te completeren.

Om beide instrumenten (dit instrument en het ESF) te coördineren, zijn een aantal mechanismen in het leven geroepen die overlapping op Europees en op nationaal niveau moeten voorkomen, zoals de verplichting voor de nationale uitvoeringsinstanties om hun programmering voor de beide fondsen op elkaar af te stemmen.

17.

2.Evaluaties

De Commissie heeft een voorafgaande evaluatie uitgevoerd, die als bijlage bij dit voorstel is gevoegd.

18.

3.Rechtsgrond en bedoeling van het beleidsinstrument

3.1.Keuze van de rechtsgrond

Als rechtsgrond voor deze beschikking van de Raad wordt artikel 63, punt 3, voorgesteld, omdat het bij deze wetgeving gaat om "maatregelen inzake het immigratiebeleid” op het gebied van de "voorwaarden voor toegang en verblijf en normen voor de procedures voor de afgifte door de lidstaten van langlopende visa en verblijfstitels, met name met het oog op gezinshereniging" (artikel 63, punt 3, onder a).

Omdat het voorstel is gebaseerd op Titel IV van het EG-Verdrag (Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen), moet het worden ingediend en goedgekeurd volgens de aan het Verdrag van Amsterdam gehechte protocollen betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben de mogelijkheid om aan deze beleidsmaatregel deel te nemen. Denemarken neemt niet deel aan de aanneming van deze beschikking, die derhalve niet bindend is voor en niet van toepassing is op Denemarken.

Verdeling van de middelen op basis van solidariteit

Om te benadrukken dat in diverse (en met name de nieuwe) lidstaten structurele investeringen nodig zijn om de integratie van onderdanen van derde landen te doen slagen, wordt jaarlijks enerzijds een vast bedrag aan de lidstaten toegekend. Dit bedrag zal voor de periode 2007-2013 hoger zijn voor de lidstaten die 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden. Het zal eveneens, met ingang van het jaar volgende op dat van toetreding en voor de resterende tijd tot het einde van de periode, hoger zijn voor landen die tijdens de periode 2007-2013 tot de Europese Unie zullen toetreden.

Om het solidariteitsbeginsel te benadrukken, zouden de toewijzingen aan de lidstaten anderzijds overwegend worden bepaald aan de hand van een verdeelsleutel volgens het aandeel van elke lidstaat in het totale aantal legaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen. Deze verdeelsleutel zou twee inputs omvatten: de gegevens over de totale aanwezigheid (‘stocks’) en de gegevens over de stromen (‘flows’). Voor de eerste component zal het gemiddelde worden genomen van het totale aantal onderdanen van derde landen dat in drie opeenvolgende jaren legaal in een lidstaat verbleef, dit om de invloed van incidentele, niet-representatieve stijgingen of dalingen uit te vlakken. Voor de tweede component zullen de totale aantallen onderdanen van derde landen aan wie in de laatste drie jaren door de autoriteiten van een lidstaat toestemming is gegeven op het grondgebied van die lidstaat te verblijven (overeenkomstig de nationale of de communautaire wetgeving) worden opgeteld. Dit totaal zou grosso modo overeenkomen met het aantal voor integratiemaatregelen voor nieuwkomers in aanmerking komende personen, waarbij wordt aangenomen dat introductieprogramma’s en andere verwelkomingsmaatregelen plaatsvinden in het jaar volgende op dat waarin de betrokkenen zijn toegelaten en een reeks cursussen omvatten die zich over een periode van één of twee jaar uitstrekken.

Overeenkomstig het voorstel van de Commissie om de middelen van het fonds te concentreren ten behoeve van recentelijk gearriveerde onderdanen van derde landen aan wie een verblijfsvergunning is verleend door een lidstaat ("nieuwkomers"), zou de tweede component een groter gewicht (60%) krijgen dan de eerste. Het is de bedoeling bijstand uit het fonds te laten gaan naar de lidstaten die pas recentelijk zijn begonnen migranten te ontvangen of die welke waarschijnlijk immigratielanden zullen worden gedurende de periode die door de financiële vooruitzichten wordt bestreken. De focus op nieuwkomers moet aan een evaluatie worden onderworpen.

Deze mix van criteria voor de verdeling van de middelen garandeert dat rekening kan worden gehouden met ontwikkelingen (b.v. als gevolg van veranderingen in het immigratiebeleid) in de verdeling van de bijdragen en maakt het mogelijk bij te sturen met steun van het fonds.

Wat de input stromen betreft, worden sommige categorieën onderdanen van derde landen (zoals studenten, researchers, seizoenwerknemers en personen van wie het statuut wordt veranderd of een eerder toegekende verblijfsvergunning wordt verlengd) buiten de berekening gelaten.

Vluchtelingen en andere categorieën personen die internationale bescherming genieten, worden niet in de berekening voor de ene noch voor de andere component opgenomen, aangezien zij onder het Europees Vluchtelingenfonds (EVF) vallen. Personen die een verblijfsvergunning op humanitaire grond krijgen (b.v. om medische redenen) kunnen daarentegen wel worden meegerekend, want zij vallen niet onder het EVF.

Het blijft hoe dan ook mogelijk voor de lidstaten om uit het fonds acties te financieren die (ook) betrekking hebben op studenten, researchers en seizoenwerknemers.

3.2.Acties in het kader van het fonds

Gezien de algemene doelstelling van het fonds om in overeenstemming met de gemeenschappelijke basisbeginselen bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van nationale integratiestrategieën, stelt de Commissie voor het fonds voornamelijk ten uitvoer te leggen door middel van gedeeld beheer met de lidstaten. Op die manier kan de financiële bijstand worden afgestemd op de specifieke situatie en behoeften van elke lidstaat.

Om ervoor te zorgen dat het geld zo doeltreffend mogelijk wordt besteed, bevat het voorstel zeer gedetailleerde bepalingen over de operationele doelstellingen en het soort actie waarmee deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt.

3.3.Programmering

De programmering is meerjarig en valt uiteen in twee perioden: 2007-2010 en 2011-2013.

Zij vindt plaats op twee niveaus:

Meerjarig (politiek niveau): op basis van de strategische richtsnoeren van de Commissie en een eigen analyse van de lacunes en behoeften stelt elke lidstaat een meerjarig nationaal programma met prioriteiten en een strategie van aanpak op, waarover met de Commissie wordt onderhandeld en dat het kader vormt voor de voorbereiding van maatregelen.

Jaarlijks (operationeel niveau): op basis van de overeengekomen strategie en de middelentoewijzing volgens strikte criteria keurt de Commissie een nationaal programma per lidstaat goed.

3.4.Financieel beheer en controle

Een van de hoofddoelstellingen van het toekomstig regelgevingskader voor de programmeringsperiode 2007-2013 bestaat erin om, binnen een context van gezamenlijk beheer en voortbouwend op de ervaring met de huidige regelgeving, het algemeen kader en de aard van de acties, en de bevoegdheden van de verschillende actoren die bij de uitvoering van de Gemeenschapsbegroting betrokken zijn, duidelijk af te bakenen.

3.5.Beheers- en controlesystemen

De beschikking zorgt voor een meer samenhangende en doorzichtigere algemene architectuur van de fondsbeheers- en controlesystemen:

  • wat de samenhang betreft omdat dezelfde minimumeisen worden gesteld aan de controle- en auditsystemen op alle niveaus van het gehele proces en de respectieve taken en verplichtingen van de verschillende actoren duidelijk worden vastgelegd;
  • wat de doorzichtigheid betreft omdat de verschillende bij de controles betrokken partijen kennis moeten hebben van de resultaten van alle controles, omwille van de doeltreffendheid, de effectiviteit en het algemeen evenwicht van het systeem.

De beschikking creëert een gemeenschappelijke sokkel van minimumvoorwaarden waaraan alle beheers- en interne-controlesystemen in het kader van het fondsbeheer moeten voldoen. De lidstaten dienen daartoe met betrekking tot de beheers- en controlesystemen de nodige garanties te geven:

  • aan het begin van elke meerjarige periode aan de hand van een verklaring betreffende het systeem, afgegeven door een onafhankelijk auditorgaan;
  • jaarlijks aan de hand van een verklaring van de controle-instantie, gestaafd met een jaarlijks controleverslag, en een verklaring betreffende de uitgavenstaat die bij het einduitvoeringsverslag van de jaarlijkse programma’s is gevoegd.

Additionaliteit, d.w.z. dat middelen van de EU een aanvulling op en geen vervanging van nationale middelen moeten zijn, blijft één van de hoofdprincipes. De lidstaten zijn verplicht erop toe te zien dat dit principe in het kader van het fonds wordt toegepast.

Het voorstel voorziet in een procedure om betalingen te schorsen of op te schorten wanneer ernstige tekortkomingen worden geconstateerd naar aanleiding van de indiening van betalingsaanvragen.

19.

4.Subsidiariteit en evenredigheid

Subsidiariteit

Het uitgangspunt blijft dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van de integratiestrategieën. Voor nationale inspanningen om de gemeenschappelijke basisbeginselen in praktijk te brengen kan evenwel toch bijstand uit een fonds worden verleend vanwege de mogelijke effecten van de beleidsmaatregelen op de andere lidstaten. De te financieren acties moeten dus duidelijk worden omschreven, gekoppeld zijn aan objectieve omstandigheden in de afzonderlijke lidstaten en een meerwaarde voor de Gemeenschap als geheel bieden.

Evenredigheid

Deze beschikking maakt het mogelijk financiële bijstand uit het fonds toe te kennen aan acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een aantal specifieke doelstellingen, waarbij het aan de lidstaten wordt gelaten de acties te selecteren en te bepalen op welke manier ze worden uitgevoerd in het kader van programma's die in overleg met de Commissie zijn vastgesteld. Bovendien moeten bij beschikking van de Raad - het passende instrument voor de tenuitvoerlegging van communautaire programma's - duidelijke en uniforme regels voor het gebruik van de communautaire middelen worden vastgesteld.

20.

5.Gevolgen voor de begroting

Onder de door de Commissie voorgestelde financiële vooruitzichten bedraagt de financiële toewijzing voor het fonds voor de periode 2007-2013 1,771 miljard euro.

2005/aaaa (CNS)

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen"

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, lid 3, onder a),

Gezien het voorstel van de Commissie54,

Gezien het advies van het Europees Parlement55,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité56,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's57,

Overwegende hetgeen volgt:

  • 1. 
    Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voorziet het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in de aanneming, enerzijds van maatregelen die erop gericht zijn het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met begeleidende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie, en anderzijds van maatregelen op het gebied van asiel, immigratie en de vrijwaring van de rechten van onderdanen van derde landen.
  • 2. 
    De Europese Raad, in bijzondere vergadering bijeen te Tampere op 15 en 16 oktober 1999, verklaarde dat de Europese Unie moet zorgen voor een eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van haar lidstaten verblijven. Een krachtiger integratiebeleid moet erop gericht zijn hun rechten en verplichtingen te geven die vergelijkbaar zijn met die van de EU-burgers. Het moet tevens de non-discriminatie in het economische, sociale en culturele leven stimuleren en maatregelen tegen racisme en vreemdelingenhaat ontwikkelen.
  • 3. 
    De integratie van onderdanen van derde landen in de lidstaten is een wezenlijk onderdeel van de bevordering van economische en sociale samenhang in de Unie – door het Verdrag aangemerkt als één van de fundamentele doelen van de Gemeenschap.
  • 4. 
    In het zogeheten Haags Programma van 4-5 november 2004 benadrukt de Europese Raad dat het voor het bereiken van het doel van stabiliteit en cohesie in de samenlevingen van de lidstaten van wezenlijk belang is doelmatig beleid te ontwikkelen. De Europese Raad onderstreept de noodzaak van een betere coördinatie van het nationale integratiebeleid op basis van een gemeenschappelijk kader en verzoekt de lidstaten, de Raad en de Commissie de structurele uitwisseling van ervaringen met en informatie over integratie te bevorderen.
  • 5. 
    Overeenkomstig de in het Haags Programma gestelde vraag hebben de Raad van de Europese Unie en de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de lidstaten op 19 november 2004 "gemeenschappelijke basisbeginselen voor het beleid inzake de integratie van immigranten in de Europese Unie" vastgesteld. De gemeenschappelijke basisbeginselen hebben tot doel de lidstaten te helpen bij het formuleren van een integratiebeleid door hun een doordachte leidraad met basisbeginselen aan te reiken waartegen zij hun eigen inspanningen kunnen afwegen en beoordelen.
  • 6. 
    De gemeenschappelijke basisbeginselen zijn complementair en in volledige synergie met de bestaande regelgevingskaders, waaronder die inzake gelijkheid van man en vrouw, non-discriminatie en sociale integratie, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de communautaire instrumenten die integratiebepalingen bevatten, zoals de richtlijnen van de Raad waarbij een kader wordt gecreëerd voor een gemeenschappelijk immigratiebeleid op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 63, punten 2 en 3.
  • 7. 
    De Raad heeft in de conclusies inzake integratie van de vergadering van 14 oktober 2002 benadrukt dat nieuw aangekomen immigranten snel en adequaat toegang moeten hebben tot informatie over de maatschappij waarin zij worden opgevangen en dat overeenkomstig de nationale wetgeving taallessen moeten worden georganiseerd. De Raad vindt het eveneens belangrijk dat de nationale stelsels onderdanen van derde landen stimuleren actief deel te nemen aan het gemeenschapsleven en aan de arbeidsmarkt, overeenkomstig de nationale wetgeving. Een integratiebeleid op het niveau van de lidstaten impliceert dat de regeringen, de regionale en de lokale autoriteiten, de migrantenorganisaties en de NGO's, alsook de sociale partners en de civiele samenleving hun optreden op elkaar afstemmen.
  • 8. 
    Wanneer een individuele lidstaat geen succesvol integratiebeleid uitstippelt en ontwikkelt, kan zulks in verschillende opzichten nadelige gevolgen hebben voor andere lidstaten en de Europese Unie.
  • 9. 
    Ter ondersteuning van programmering op het gebied van integratie heeft de Begrotingsautoriteit in de algemene begrotingen van de Europese Unie voor de jaren 2003, 2004 en 2005 specifieke kredieten opgenomen waarmee voorbereidende acties op dat gebied kunnen worden gefinancierd.
  • 10. 
    Overeenkomstig de conclusies inzake integratie van 2002 heeft de Commissie in haar Mededeling van 14 juli 2004 over de financiële vooruitzichten voorgesteld meer nadruk te leggen op intensivering van de deelname van migranten aan de activiteiten die door het Europees Sociaal Fonds (hierna "het ESF" genoemd) worden opgezet. In haar voorstel betreffende het ESF voor de periode 2007-2013 heeft de Commissie gesteld dat het fonds specifieke acties om de maatschappelijke integratie van migranten te bevorderen en hun arbeidsparticipatie te vergroten, onder andere via begeleiding, taalonderwijs en erkenning van in het buitenland verworven vaardigheden, alsook de bevordering van diversiteit op de werkvloer en de strijd tegen discriminatie moet ondersteunen.
  • 11. 
    Bovendien, met het oog op de voorbereidende acties, op de mededelingen van de Commissie inzake immigratie, integratie en werkgelegenheid en op het eerste Jaarverslag over migratie en integratie, wordt het noodzakelijk geacht om de Gemeenschap vanaf 2007 de beschikking te geven over een specifiek instrument waarmee kan worden bijgedragen aan de nationale inspanningen van de lidstaten inzake ontwikkeling en uitvoering van integratiebeleidsmaatregelen om onderdanen van derde landen met een andere culturele, religieuze, linguïstische en etnische achtergrond in de gelegenheid te stellen zich te vestigen en actief deel te nemen aan alle aspecten van de Europese samenleving, in overeenstemming met de gemeenschappelijke basisbeginselen en in aanvulling op de werking van het ESF.
  • 12. 
    Om voor een samenhangende aanpak van de integratie van onderdanen van derde landen door de Gemeenschap te zorgen, moeten acties die uit dit instrument worden gefinancierd ten opzichte van acties die uit het ESF worden gefinancierd een specifiek karakter hebben en een aanvulling daarop vormen. Daartoe zullen bijzondere coördinatiemechanismen voor de programmering worden ontwikkeld die een dergelijke samenhangende aanpak moeten waarborgen.
  • 13. 
    Aangezien dit instrument en het ESF gezamenlijk met de lidstaten worden beheerd, moeten ook op nationaal vlak regelingen worden getroffen om een samenhangende uitvoering te verzekeren. Met het oog daarop dient te worden bepaald dat de voor de uitvoering van dit instrument verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten mechanismen instellen voor samenwerking en coördinatie met de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen om de uitvoering van het ESF te beheren, en erop toezien dat acties die uit dit instrument worden gefinancierd ten opzichte van acties die uit het ESF worden gefinancierd een specifiek karakter hebben en een aanvulling daarop vormen.
  • 14. 
    Dit instrument past in het ruimere kader van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen", dat bedoeld is om te komen tot een billijke spreiding over de lidstaten van de financiële lasten waarmee de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en de uitvoering van een overeenkomstig titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap ontwikkeld gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid gepaard gaan.
  • 15. 
    De bijstandsverlening uit het fonds zal doelmatiger en doelgerichter zijn als de medefinanciering van subsidiabele acties steunt op strategische meerjarenprogramma’s en operationele jaarprogramma’s die elke lidstaat in samenwerking met de Commissie opstelt.
  • 16. 
    Op basis van de strategische richtsnoeren van de Commissie en een eigen analyse van de lacunes en behoeften stelt elke lidstaat een meerjarig nationaal programma op met prioriteiten en een strategie van aanpak; dit programma wordt na onderhandeling door de Commissie vastgesteld en vormt het kader voor de uitwerking van jaarprogramma’s.
  • 17. 
    Een meerjarige programmering, waarin de doelstellingen van het fonds worden vertaald, moet de beschikbaarheid van de vereiste financiering alsook de samenhang en de continuïteit van het gezamenlijk optreden van de Gemeenschap en de lidstaten waarborgen.
  • 18. 
    De programmering moet in het bijzonder de samenhang met het ESF verzekeren en in het algemeen de coördinatie met andere bestaande financieringsinstrumenten, zoals het Europees Vluchtelingenfonds, het Buitengrenzenfonds, het Europees Terugkeerfonds en het programma "PROGRESS".
  • 19. 
    Overeenkomstig de wijze van uitvoering van de begroting zoals bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen58, moeten de voorwaarden waaronder de Commissie haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting kan uitoefenen, worden vastgesteld en de samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Door deze voorwaarden toe te passen kan de Commissie zich ervan vergewissen dat de lidstaten het fonds op een wettige en correcte manier gebruiken volgens het beginsel van goed financieel beheer in de zin van artikel 27 van het Financieel Reglement.
  • 20. 
    Om daadwerkelijk het verschil te maken, mogen bijdragen uit het fonds geen substituut zijn voor overheidsuitgaven van de lidstaten.
  • 21. 
    De verdeling van de middelen over de lidstaten dient gebaseerd te zijn op objectieve criteria. Deze dienen het totale aantal legaal in een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen en het totale aantal tijdens een referentieperiode nieuw toegelaten onderdanen van derde landen te omvatten. De klemtoon dient te liggen op de nieuwkomers, om in het bijzonder de behoefte te benadrukken aan bijstand voor de lidstaten die pas recentelijk zijn begonnen migranten te ontvangen of die welke waarschijnlijk immigratielanden zullen worden gedurende de periode die door de financiële vooruitzichten wordt bestreken. De criteria dienen aan evaluatie te worden onderworpen.
  • 22. 
    Door middel van technische bijstand dient het fonds bijstand te verlenen voor evaluaties, uitbreiding van de bestuurlijke capaciteit voor het beheer van het fonds, studies, proefprojecten en uitwisselingen van ervaringen ter bevordering van innovatieve benaderingen en methoden.
  • 23. 
    De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het beheers- en controlesysteem goed werkt. Daartoe moet worden vastgesteld welke algemene beginselen en functies in de systemen van alle programma's moeten zijn terug te vinden.
  • 24. 
    Er moet voor worden gezorgd dat in elke lidstaat een enkele instantie wordt aangewezen die verantwoordelijk is voor het beheer van de bijstand uit het fonds en dat de taken van deze instantie duidelijk worden vastgesteld. Tevens moet een controle-instantie worden aangewezen waarvan de taken ook moeten worden omschreven. Om ervoor te zorgen dat de declaraties volgens uniforme kwaliteitsnormen worden goedgekeurd voordat ze bij de Commissie worden ingediend, en dat duidelijk is wat de aard en de kwaliteit is van de gegevens waarop deze declaraties zijn gebaseerd, moet bovendien een certificeringsinstantie worden aangewezen.
  • 25. 
    Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn de lidstaten eerstverantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en de controle van de bijstandsverlening.
  • 26. 
    De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en inbreuken op het Gemeenschapsrecht moeten nader worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de meerjaren- en de jaarprogramma's efficiënt en correct ten uitvoer worden gelegd. Voor het beheer en de controle moet worden vastgesteld op welke manier de lidstaten ervoor zorgen dat de systemen worden ingevoerd en naar tevredenheid werken.
  • 27. 
    Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake financiële controle, dienen de Commissie en de lidstaten op dit gebied meer samen te werken en moeten de criteria worden vastgesteld op basis waarvan de Commissie in het kader van haar strategie voor de controle van nationale systemen kan bepalen welk garantieniveau zij van de nationale controle-instanties kan krijgen.
  • 28. 
    Naast de schorsing van betalingen bij kennelijke tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen, dient de mogelijkheid te bestaan hetzij voor de gedelegeerde ordonnateur om betalingen te schorsen wanneer er twijfels zijn over de deugdelijke werking van die systemen, hetzij voor de Commissie om bedragen op de betalingen in te houden wanneer de betrokken lidstaat middels een plan voor corrigerende actie niet alle andere ter beschikking staande maatregelen heeft gebruikt.
  • 29. 
    Ter wille van de effectiviteit en de impact dienen de acties waarvoor uit dit instrument bijstand wordt verleend, aan een evaluatie te worden onderworpen. De verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie op dit gebied moeten worden vastgelegd, evenals regelingen om de betrouwbaarheid van de evaluaties te garanderen.
  • 30. 
    De maatregelen dienen te worden geëvalueerd met het oog op een tussentijdse herziening en op de effectbeoordeling, en het evaluatieproces dient in de follow-up van de maatregelen te worden geïntegreerd.
  • 31. 
    In het onderhavige besluit wordt voor de gehele looptijd van het programma een financieel raamwerk vastgelegd, dat in de zin van punt 33 van het op 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesloten Interinstitutioneel Akkoord inzake de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure59 het belangrijkste referentiepunt voor de begrotingsautoriteit is.
  • 32. 
    Aangezien de doelstelling van het overwogen optreden, namelijk bevorderen van de integratie van onderdanen van derde landen in de gastsamenlevingen overeenkomstig de gemeenschappelijke basisbeginselen, onvoldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het beginsel van subsidiariteit van artikel 5 van het Verdrag, maatregelen nemen. Overeenkomstig het proportionaliteitsbeginsel waar hetzelfde artikel naar verwijst, gaat deze beschikking niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
  • 33. 
    De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden60.
  • 34. 
    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking; deze beschikking is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DOELSTELLINGEN EN ACTIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te versterken en meer in het algemeen bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europese Unie, wordt bij deze beschikking voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 decemer 2013 het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen (hierna "het fonds" genoemd) opgericht, als onderdeel van het algemene programma Solidariteit en beheer van migratiestromen.

Bij deze beschikking wordt vastgesteld welke doelstellingen het fonds nastreeft, hoe het fonds ten uitvoer wordt gelegd, welke financiële middelen beschikbaar zijn en volgens welke criteria deze verdeeld worden.

Daarnaast worden de regels voor het beheer van het fonds, ook op financieel gebied, en de toezicht- en controlemechanismen vastgesteld, uitgaande van gedeelde verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten worden.

Artikel 2

Algemene doelstelling van het fonds

  • 1. 
    De algemene doelstelling van het fonds is de inspanningen te ondersteunen die door de lidstaten worden geleverd om onderdanen van derde landen met een andere culturele, religieuze, linguïstische en etnische achtergrond in de gelegenheid te stellen zich te vestigen en actief deel te nemen aan alle aspecten van de Europese samenleving, en die betrekking hebben op toelatingsprocedures, introductiebasisprogramma’s en -activiteiten, maatschappelijke en politieke participatie, respect voor verscheidenheid en burgerzin.
  • 2. 
    Met het oog op de verwezenlijking van het in lid 1 gestelde doel draagt het fonds bij tot de ontwikkeling van nationale strategieën voor de integratie van onderdanen van derde landen die in overeenstemming zijn met de gemeenschappelijke basisbeginselen voor het beleid inzake de integratie van immigranten in de Europese Unie als vastgesteld door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten op 19 november 2004.
  • 3. 
    Het fonds draagt bij tot de financiering van technische bijstand die wordt verleend op initiatief van de lidstaten of de Commissie.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

(a) de uitwerking en toepassing van toelatingsprocedures voor migranten vergemakkelijken;

(b) bijdragen aan de uitwerking en uitvoering van introductieprogramma’s en -activiteiten voor onderdanen van derde landen, met de bedoeling "nieuwkomers" vertrouwd te maken met de samenleving in het gastland en hen basiskennis bij te brengen van de taal, de geschiedenis, de instellingen, de sociaal-economische situatie, het culturele landschap en de fundamentele normen en waarden;

(c) de maatschappelijke, culturele en politieke participatie van onderdanen van derde landen in het gastland vergroten en de dialoog tussen verschillende groepen onderdanen van derde landen, de overheid en de samenleving verbeteren, om actief burgerschap en erkenning van de fundamentele waarden te stimuleren;

(d) de capaciteit vergroten van de dienstenverstrekkers in de lidstaten om om te gaan met onderdanen van derde landen en migrantenorganisaties, en beter in te spelen op de behoeften van de verschillende groepen onderdanen van derde landen, onder wie vrouwen en kinderen;

(e) het vermogen vergroten van de ontvangende samenleving om zich aan de toenemende diversiteit aan te passen, teneinde te benadrukken dat een geslaagde integratie een bilateraal proces is, waarbij met de ontwikkeling op het gebied van diversiteitsmanagement rekening moet worden gehouden;

(f) de capaciteit vergroten in de lidstaten om een beleid van integratie van onderdanen van derde landen te ontwikkelen, de uitvoering ervan te volgen en te evalueren.

Artikel 4

Voor bijstand in aanmerking komende acties in de lidstaten

  • 1. 
    Met het oog op het in artikel 3, onder a), gestelde doel wordt uit het fonds bijstand verleend voor acties in de lidstaten die gericht zijn op:

    (a) facilitering van de ontwikkeling van toelatingsprocedures, middels bijstandsverlening voor raadpleging van belanghebbenden, inwinning van deskundig advies en uitwisseling van informatie over benaderingen gericht op specifieke nationaliteiten of categorieën onderdanen van derde landen

    (b) het effectiever toepasbaar en toegankelijker maken van dergelijke procedures voor onderdanen van derde landen door gebruikmaking van gebruikersvriendelijke informatie- en communicatietechnologie, bijvoorbeeld voor voorlichtingscampagnes en selectieprocedures;

    (c) het beter voorbereiden van onderdanen van derde landen op hun integratie in de samenleving van het gastland, middels bijstandsverlening voor maatregelen vóór het vertrek uit het thuisland, zoals verstrekking van informatiepakketten en alomvattende inburgeringscursussen.

  • 2. 
    Met het oog op het in artikel 3, onder b), gestelde doel wordt uit het fonds bijstand verleend voor acties in de lidstaten die gericht zijn op:

    (a) het opzetten van en het verbeteren van de kwaliteit van introductieprogramma’s en -activiteiten op lokaal en regionaal niveau, met bijzondere nadruk op inburgering;

    (b) vergroting van het vermogen van introductieprogramma’s en –activiteiten om specifieke groepen te bereiken, zoals personen die afhankelijk zijn van personen voor wie een toelatingsprocedure loopt, kinderen, vrouwen, ouderen, analfabeten of personen met een handicap, teneinde rekening te houden met hun bijzondere behoeften in het licht van de criteria die zijn vastgesteld voor het met succes voltooien van een introductieprogramma;

    (c) meer flexibiliteit van introductieprogramma’s en inburgeringsactiviteiten, in het bijzonder door middel van het aanbieden van deeltijdopleidingen, snelcursussen, afstandsonderwijs, e-learning en dergelijke, waardoor onderdanen van derde landen een programma kunnen volgen terwijl ze werken of studeren;

    (d) het opzetten en uitvoeren van introductieprogramma’s en inburgeringsactiviteiten toegespitst op jonge onderdanen van derde landen, in het bijzonder nieuwkomers met specifieke sociale en culturele problemen samenhangend met identiteitsvraagstukken en de preventie van delinquentie, met inbegrip van mentoring- en rolmodelprogramma's.

  • 3. 
    Met het oog op het in artikel 3, onder c), gestelde doel wordt uit het fonds bijstand verleend voor acties in de lidstaten die gericht zijn op:

    (a) het bijdragen aan de totstandkoming van gespreksplatforms tussen geloofsgemeenschappen en/of tussen gemeenschappen en beleidsmakers/autoriteiten, ter bevordering van goed burgerschap en eerbied voor verscheidenheid;

    (b) het versterken van de deelname van onderdanen van derde landen aan het maatschappelijk leven en van hun rol als actieve burgers door hun participatie in (vrijwilligers)organisaties van het maatschappelijk middenveld te bevorderen of door het opzetten en uitvoeren van speciale vrijwilligersprogramma's en stageprogramma’s, en het opbouwen van de daartoe benodigde capaciteit te ondersteunen;

    (c) een grotere maatschappelijke participatie van bepaalde groepen onderdanen van derde landen, zoals personen afhankelijk van personen die geselecteerd zijn voor deelname aan een toelatingsprogramma, kinderen, vrouwen, ouderen, analfabeten of onderdanen van derde landen met een handicap;

    (d) het ondersteunen, binnen het politieke besluitvormingsproces van de lidstaat, van de totstandkoming van adviesplatforms op nationaal, regionaal en lokaal niveau, waar onderdanen van derde landen kunnen worden geraadpleegd en alle belanghebbenden informatie kunnen uitwisselen;

    (e) een grotere deelname van onderdanen van derde landen aan lokale verkiezingen en democratische processen, in de vorm van bewustmakings- en voorlichtingsprogramma’s en programma’s om de daartoe vereiste capaciteiten te ontwikkelen;

    (f) het uitwerken en verbeteren van programma’s ter voorbereiding op burgerschap en naturalisatie.

  • 4. 
    Met het oog op het in artikel 3, onder d), gestelde doel wordt uit het fonds bijstand verleend voor acties in de lidstaten die gericht zijn op:

    (a) het voor onderdanen van derde landen toegankelijker maken van dienstvoorzieningen, door middel van bijvoorbeeld tolk- en vertaaldiensten, begeleidingsprogramma’s, bemiddeling door vertegenwoordigers van gemeenschappen, oprichting van gemakkelijk toegankelijke en allesomvattende infocentra en versterking van de interculturele vaardigheden van personeel;

    (b) het ontwikkelen en up-to-date houden van overzichtelijk informatiemateriaal, zoals handboeken, websites, personeelsregisters voor interculturele vaardigheden enz.;

    (c) het opzetten van duurzame organisatiestructuren voor integratie- en diversiteitsmanagement en het ontwikkelen van vormen van samenwerking tussen de verschillende betrokken overheidspartijen waardoor ambtenaren snel informatie kunnen inwinnen over ervaringen en werkmethoden van anderen, en zo mogelijk krachten en middelen kunnen bundelen;

    (d) het vergroten van de capaciteit om nationale integratiestrategieën voor onderdanen van derde landen te coördineren op de verschillende bestuurlijke niveaus;

    (e) het opzetten van programma’s om, door middel van contact met platforms voor raadpleging van onderdanen van derde landen en informatie-uitwisseling tussen belanghebbenden en door peilingen bij migrantengemeenschappen informatie te vergaren, en vervolgens te analyseren, over de behoeften die bij de verschillende categorieën onderdanen van derde landen op lokaal of regionaal niveau aanwezig zijn en hoe deze het best kunnen worden aangepakt.

  • 5. 
    Met het oog op het in artikel 3, onder e), gestelde doel wordt uit het fonds bijstand verleend voor acties in de lidstaten die gericht zijn op:

    (a) het vergroten, binnen de samenleving van het gastland, van de kennis van de inhoud en de gevolgen van de introductie- en toelatingsprogramma’s en het bevorderen van interactie inzake dergelijke programma’s met publieke en particuliere dienstverleners, werkgevers (o.a. MKB), onderwijs- en andere instellingen;

    (b) het vergroten, binnen de samenleving van het gastland, van de acceptatie van migratie en toelatingsprogramma’s door middel van bewustmakingscampagnes;

    (c) het mede mogelijk maken en promoten van (grootschalige) interculturele volksevenementen, bedoeld voor specifieke doelgroepen of voor het grote publiek, mits er in het kader daarvan ruimte is voor interculturele dialoog en gedachtewisseling over de multiculturele samenleving;

    (d) het bevorderen van dialoog en uitwisseling tussen (jongeren)organisaties van verschillende culturen;

    (e) het ondersteunen van pleitbezorgers voor de integratiekwestie;

    (f) een sterkere betrokkenheid van onderdanen van derde landen bij de ontwikkeling van de antwoorden van de samenleving op migratieverschijnselen;

    (g) een grotere rol van particuliere instanties bij het bevorderen en beheren van diversiteit.

  • 6. 
    Met het oog op het in artikel 3, onder f), gestelde doel wordt uit het fonds bijstand verleend voor acties in de lidstaten die gericht zijn op:

    (a) het vergroten van de capaciteit inzake het verzamelen, analyseren en verspreiden van statistisch materiaal over de integratie van en het integratiebeleid voor onderdanen van derde landen;

    (b) het helpen evalueren van het immigratiebeleid en het integratiebeleid voor onderdanen van derde landen, door middel van ondersteuning van nationale impactbeoordelingen, mechanismen om belanghebbenden zoals werkgevers en onderwijsinstellingen te raadplegen, en beoordelings- en monitoringmechanismen;

    (c) het ontwikkelen van indicatoren en maatstaven om resultaten en vorderingen op nationale schaal te meten;

    (d) het ontwikkelen van hoogwaardige tests en beoordelingsplannen voor verplichte integratieprogramma’s;

    (e) het helpen evalueren van toelatingsprocedures of introductieprogramma’s, door middel van ondersteuning van representatieve enquêtes bij onderdanen van derde landen die aan een programma hebben deelgenomen en/of bij belanghebbenden, zoals ondernemingen, niet-gouvernementele organisaties en regionale of plaatselijke overheden.

Artikel 5

Acties die van belang zijn voor de Gemeenschap

  • 1. 
    Maximaal 7% van de beschikbare middelen van het fonds kan op initiatief van de Commissie worden gebruikt voor de financiering van transnationale acties of acties die van belang zijn voor de Gemeenschap als geheel ("communautaire acties") en die verband houden met immigratie- en integratiebeleid en met maatregelen welke van toepassing zijn op de doelgroepen als bedoeld in artikel 6.
  • 2. 
    Om voor bijstand uit het fonds in aanmerking te komen, moeten communautaire acties gericht zijn op:

    (a) het bevorderen van communautaire samenwerking bij de toepassing van communautaire wetgeving en beproefde methoden op het gebied van immigratie, en van beproefde methoden op het gebied van integratie;

    (b) het stimuleren van transnationale samenwerkingsnetwerken en proefprojecten op basis van transnationale partnerschappen tussen instanties in drie of meer lidstaten die gericht zijn op innovatie, uitwisseling van ervaringen en beproefde methoden, en kwaliteitsverbetering van integratiebeleid;

    (c) het ondersteunen van transnationale bewustmakingscampagnes;

    (d) het stimuleren van studies en van de verspreiding en uitwisseling van informatie over beproefde methoden en over alle andere aspecten van het fonds, onder andere het gebruik van moderne technologie;

    (e) het aanmoedigen van projecten en studies waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen van communitaire samenwerking op het gebied van immigratie en integratie en van Gemeenschapsrecht op het gebied van immigratie;

    (f) het aanmoedigen van de ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en gemeenschappelijke indicatoren.

  • 3. 
    Het jaarlijkse werkprogramma met de prioriteiten voor de communautaire acties wordt vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 6

Doelgroepen

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze beschikking wordt onder "doelgroepen" verstaan:

    (a) onderdanen van derde landen aan wie door de autoriteiten van een lidstaat toestemming is gegeven op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, hetzij om in loondienst of als zelfstandige te werken, hetzij met het oog op gezinshereniging of enig ander doel dat in de nationale wetgeving is bepaald, met uitzondering van onderdanen van derde landen of staatlozen die de status van vluchteling of subsidiaire bescherming in de zin van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 genieten; en

    (b) onderdanen van derde landen die zich op het grondgebied van een derde land bevinden en die, voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming van de autoriteiten van een lidstaat om naar het grondgebied van deze lidstaat te komen en er te verblijven, voldoen aan specifieke voorwaarden van de nationale wetgeving, onder andere wat betreft het vermogen om zich in de samenleving van de lidstaat te integreren.

  • 2. 
    "Onderdaan van een derde land" is eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag.

HOOFDSTUK II

BIJSTANDSBEGINSELEN

Artikel 7

Complementariteit, coherentie en conformiteit

  • 1. 
    De bijstand uit het fonds dient als aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties waarin de prioriteiten van de Gemeenschap zijn overgenomen.

    Om voor een samenhangende aanpak van de integratie van onderdanen van derde landen door de Gemeenschap te zorgen, moeten acties die uit dit instrument worden gefinancierd met name een specifiek karakter hebben ten opzichte van en complementair zijn met acties die uit het Europees Sociaal Fonds worden gefinancierd.

  • 2. 
    De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand uit het fonds en de lidstaten aansluit bij de activiteiten, beleidslijnen en prioriteiten van de Gemeenschap. Deze samenhang moet duidelijk tot uiting komen in het meerjarenprogramma.
  • 3. 
    Uit het fonds gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 8

Programmering

  • 1. 
    De doelstellingen van het fonds worden nagestreefd in het kader van twee meerjarige programmeringsperioden (2007-2010 en 2011-2013). Dit meerjarig programmeringssysteem omvat de prioriteiten en een beheers-, besluitvormings-, controle- en financieringsproces.
  • 2. 
    De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden ten uitvoer gelegd door middel van jaarlijkse programma's.

Artikel 9

Subsidiaire en evenredige bijstandsverlening

  • 1. 
    De lidstaten zijn, op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met hun eigen specifieke institutionele stelsels, verantwoordelijk voor de uitvoering van de in de artikelen 19 en 21 bedoelde meerjaren- en jaarprogramma's. Deze verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze beschikking.
  • 2. 
    De middelen die door de Commissie en de lidstaten worden ingezet op het gebied van controle, variëren naar gelang van de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Deze differentiatie is ook van toepassing op de evaluatievoorschriften en de verslagen over de meerjaren- en de jaarprogramma's.

Artikel 10

Uitvoering

  • 1. 
    De begroting van het fonds wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, met uitzondering van de in artikel 5 bedoelde communautaire acties en de in artikel 16 bedoelde technische bijstand. De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat het beginsel van goed financieel beheer wordt nageleefd.
  • 2. 
    De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen uit door:

    (a) te controleren of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die goed functioneren, overeenkomstig artikel 30;

    (b) de betalingen overeenkomstig de artikelen 39 en 40 geheel of gedeeltelijk uit te stellen of op te schorten indien de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren en door de nodige financiële correcties toe te passen volgens de procedures van de artikelen 43 en 44.

Artikel 11

Additionaliteit

  • 1. 
    De bijdragen uit het fonds komen niet in de plaats van overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten.
  • 2. 
    In samenwerking met elk van de lidstaten gaat de Commissie uiterlijk op 31 december 2012 en achteraf, uiterlijk op 31 december 2015, na of het additionaliteitsbeginsel in acht is genomen.

Artikel 12

Partnerschappen

  • 1. 
    Elke lidstaat organiseert, overeenkomstig de geldende nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de instanties en organisaties die hij aanwijst, namelijk:

    (a) de uitvoeringsinstanties die door de lidstaat zijn aangewezen voor het beheer van de bijstandsverlening uit het Europees Sociaal Fonds en andere bevoegde regionale, lokale, stedelijke en andere openbare autoriteiten;

    (b) andere passende organisaties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties en de sociale partners.

    Elke lidstaat zorgt overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken voor een brede en doeltreffende betrokkenheid van alle passende organisaties.

  • 2. 
    Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.

    Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van, het toezicht op en de evaluatie van de meerjarenprogramma's.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER

Artikel 13

Totale middelen

  • 1. 
    De jaarlijkse toewijzing voor het fonds wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten goedgekeurd.
  • 2. 
    De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in artikel 14 vastgestelde criteria.

Artikel 14

Jaarlijkse verdeling van de middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

  • 1. 
    Iedere lidstaat ontvangt een vast bedrag van 300 000 euro uit de jaarlijkse toewijzing aan het Fonds.

    Voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, beloopt dit bedrag voor de periode 2007-2013 500 000 euro per jaar.

    Voor de lidstaten die tijdens de periode 2007-2013 tot de Europese Unie toetreden, beloopt dit bedrag met ingang van het jaar na dat van toetreding 500 000 euro per jaar tot het einde van de periode.

  • 2. 
    De resterende beschikbare middelen worden jaarlijks als volgt onder de lidstaten verdeeld:

    (a) 40% in verhouding tot het totale aantal onderdanen van derde landen dat gemiddeld in de drie voorgaande jaren legaal in een lidstaat verbleef overeenkomstig artikel 6, en

    (b) 60% in verhouding tot het aantal onderdanen van derde landen dat in de drie voorgaande jaren van de autoriteiten van een lidstaat toestemming heeft gekregen om op zijn grondgebied te verblijven overeenkomstig artikel 6.

  • 3. 
    De volgende categorieën van personen worden voor de berekening van het in lid 2, onder b), bedoelde aantal evenwel buiten beschouwing gelaten:

    (a) seizoenarbeiders, zoals gedefinieerd in de wetgeving van de lidstaat;

    (b) onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 200461 zijn toegelaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk;

    (c) onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn …/…/.. van … 2005 zijn toegelaten met het oog op wetenschappelijk onderzoek, en

    (d) onderdanen van derde landen van wie de door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven toestemming is verlengd of van wie de status is gewijzigd, met inbegrip van onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezeten hebben verkregen overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 200362.

  • 4. 
    Als referentiecijfers gelden de meest recente statistieken die het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen heeft opgesteld overeenkomstig het Gemeenschapsrecht.
  • 5. 
    Indien de in lid 4 bedoelde statistieken niet beschikbaar zijn, verstrekken de lidstaten de benodigde cijfers.

Artikel 15

Financieringsstructuur

  • 1. 
    Financiële bijdragen uit het fonds worden verstrekt in de vorm van subsidies.
  • 2. 
    De acties die uit het fonds worden gefinancierd, worden medegefinancierd uit publieke of particuliere middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen vallen.
  • 3. 
    De kredieten uit het fonds dienen ter aanvulling van de overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten voor de maatregelen waarop deze beschikking betrekking heeft.
  • 4. 
    De bijdrage van de Gemeenschap aan acties in de lidstaten in de zin van artikel 4 bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten van de betrokken actie.
  • 5. 
    Dit maximum kan worden verhoogd tot 60% voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 19 bedoelde strategische richtsnoeren.
  • 6. 
    Dit percentage kan in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, worden verhoogd tot 75% .
  • 7. 
    De financiële steun van de Gemeenschap voor acties in het kader van het fonds wordt in de regel voor ten hoogste drie jaar toegekend, onder voorbehoud van periodieke voortgangsverslagen.

Artikel 16

Technische assistentie op initiatief van de Commissie

  • 1. 
    Maximaal 0,20% van de jaarlijkse toewijzing van het fonds kan op initiatief en/of namens de Commissie worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, controle en inspectie die voor de uitvoering van deze beschikking nodig zijn.
  • 2. 
    Deze maatregelen omvatten met name:

    (a) studies, evaluaties, deskundigenverslagen en statistieken, met name van algemene aard betreffende de werking van het fonds;

    (b) maatregelen gericht op de partners, de begunstigden van bijstand uit het fonds en het grote publiek, in het bijzonder voorlichtingsmaatregelen;

    (c) het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van de computersystemen voor het beheer, het toezicht, de inspectie en de evaluatie;

    (d) de verbetering van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over dergelijke methoden.

Artikel 17

Technische bijstand van de lidstaten

  • 1. 
    Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen uit het fonds voor elk jaarprogrmma maatregelen op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle worden gefinancierd, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van het fonds te versterken.
  • 2. 
    Het bedrag dat per jaar wordt uitgetrokken voor technische en administratieve bijstand mag niet hoger zijn dan 4% van de aan de lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000 EUR.

Hoofdstuk IV

Programmering

Artikel 18

Vaststelling van strategische richtsnoeren

  • 1. 
    Voor elke meerjarige programmeringsperiode stelt de Commissie strategische richtsnoeren vast die het kader vormen voor de bijstandsverlening uit het fonds, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling en toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van immigratie en andere gebieden die verband houden met de integratie van onderdanen van derde landen, en met de indicatieve verdeling van de financiële middelen van het fonds voor de looptijd van het meerjarenprogramma.
  • 2. 
    Deze richtsnoeren geven voor elk van de doelstellingen van het fonds met name gestalte aan de prioriteiten van de Gemeenschap, ter bevordering van de gemeenschappelijke basisbeginselen.
  • 3. 
    De Commissie stelt de strategische richtsnoeren voor het eerste meerjarenprogramma (2007-2010) uiterlijk op 31 maart 2006 vast en die voor het tweede meerjarenprogramma (2011-2013) uiterlijk op 31 maart 2010.
  • 4. 
    De strategische richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2 bedoelde procedure.

Artikel 19

Opstelling en goedkeuring van de nationale meerjarenprogramma's

  • 1. 
    Elke lidstaat stelt op basis van de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren voor elke programmeringsperiode een ontwerp-meerjarenprogramma vast met daarin:

    (a) een beschrijving van de situatie in de lidstaat met betrekking tot de uitvoering van de nationale integratiestrategie tegen de achtergrond van de gemeenschappelijke basisbeginselen en, eventueel, met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van nationale toelatings- en introductieprogramma’s;

    (b) een analyse van de behoeften van de betrokken lidstaat op het gebied van een nationale integratiestrategie en, eventueel, toelatings- en introductieprogramma’s alsmede een opgave van de operationele doelstellingen om in de loop van de programmeringsperiode in deze behoeften te voorzien;

    (c) beschrijving van een adequate strategie om deze doelstellingen te verwezenlijken, met de prioriteiten die aan elk van de doelstellingen worden toegekend en een beschrijving van de acties om uitvoering te geven aan deze prioriteiten;

    (d) een overzicht waaruit blijkt dat deze strategie strookt met andere regionale, nationale en communautaire instrumenten;

    (e) gegevens over de prioriteiten en de bijbehorende specifieke doelen. Deze specifieke doelen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal uitvoerings-, resultaat- en effectindicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Met deze indicatoren moeten de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie kunnen worden gemeten en moet kunnen worden nagegaan in hoeverre deze doelen uitvoering geven aan de prioriteiten;

    (f) een ontwerp-financieringsplan met per doelstelling en per jaar de geplande financiële bijdrage uit het fonds en met het totaalbedrag van de publieke of particuliere medefinanciering;

    (g) de uitvoeringsbepalingen voor het meerjarenprogramma, zoals:

  • de aanwijzing door de lidstaat van de in artikel 24 genoemde instanties;
  • een beschrijving van de systemen voor de tenuitvoerlegging, het toezicht, de controle en de evaluatie, alsook van de maatregelen die zijn genomen om voor complementariteit met de uit het Europees Sociaal Fonds gefinancierde acties te zorgen;
  • een omschrijving van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, om de doorzichtigheid van deze geldstromen te waarborgen,
  • de voorschriften die ervoor moeten zorgen dat bekendheid aan het meerjarenprogramma wordt gegeven.
  • 2. 
    De lidstaten stellen de meerjarenprogramma's op in nauwe samenwerking met de in artikel 12 bedoelde partners.
  • 3. 
    Uiterlijk vier maanden nadat de Commissie de strategische richtsnoeren voor de betrokken periode heeft bekendgemaakt, dienen de lidstaten hun ontwerp-meerjarenprogramma in.
  • 4. 
    Bij de beoordeling van het voorgestelde meerjarenprogamma gaat de Commissie na of:

    (a) het programma strookt met de doelstellingen van het fonds en de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren;

    (b) de strategie en de operationele prioriteiten die door de lidstaat worden voorgesteld, relevant en geschikt zijn en welke resultaten ervan worden verwacht;

    (c) de beheers- en controlesystemen die door de lidstaat zijn ingevoerd voor de tenuitvoerlegging van de bijstand uit het fonds, stroken met de bepalingen van deze beschikking;

    (d) het programma in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het Gemeenschapsrecht dat het vrije verkeer van personen moet waarborgen in samenhang met de daarmee verband houdende begeleidende maatregelen inzake de controle van de buitengrenzen, asiel en immigratie.

  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat een meerjarenprogramma niet strookt met de strategische richtsnoeren of met de bepalingen van deze beschikking betreffende de beheers- en controlesystemen, verzoekt zij de betrokken lidstaat het voorgestelde programma aan te passen.
  • 6. 
    De Commissie keurt het meerjarenprogramma uiterlijk vier maanden na de formele indiening ervan goed volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 20

Herziening van meerjarenprogramma's

  • 1. 
    Op initiatief van de betrokken lidstaat of van de Commissie kunnen meerjarenprogramma's opnieuw worden bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de conclusies van de Raad. De meerjarenprogramma's kunnen opnieuw worden bekeken in het licht van een evaluatie en/of wegens moeilijkheden bij de uitvoering.
  • 2. 
    De Commissie neemt zo snel mogelijk nadat een lidstaat een formeel verzoek tot herziening van een meerjarenprogramma indient, een besluit tot goedkeuring van de herziening.

Artikel 21

Jaarprogramma's

  • 1. 
    De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden ten uitvoer gelegd door middel van jaarlijkse werkprogramma's.
  • 2. 
    De Commissie verstrekt de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 1 juli een raming van de bedragen die hun voor het volgende jaar worden toegekend uit de totale kredieten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure aan het fonds worden toegewezen, waarbij de in artikel 14 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.
  • 3. 
    De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 1 november bij de Commissie een ontwerp-jaarprogramma voor het volgende jaar in, dat wordt opgesteld op basis van het meerjarenprogramma en betrekking heeft op:

    (a) de selectievoorwaarden voor de projecten die worden gefinancierd in het kader van het jaarprogramma;

    (b) een beschrijving van de taken van de verantwoordelijke instantie bij de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma;

    (c) de geplande verdeling van de bijdrage uit het fonds over de verschillende acties in het kader van het programma, alsmede een indicatie van het bedrag dat nodig is voor de in artikel 17 bedoelde technische bijstand voor de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma.

  • 4. 
    Bij de behandeling van het voorstel van de lidstaat houdt de Commissie rekening met het definitieve bedrag dat in het kader van de begrotingsprocedure aan het fonds is toegekend, en neemt zij uiterlijk op 1 maart van het betreffende jaar een besluit over de financiering uit het fonds. In dat besluit wordt vermeld welk bedrag aan de lidstaat wordt toegewezen en gedurende welke termijn de uitgaven subsidiabel zijn.

HOOFDSTUK V

BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 22

Uitvoering

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze beschikking en stelt de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 23

Algemene beginselen betreffende de beheers- en controlesystemen

De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de meerjarenprogramma's voorzien in:

(a) een duidelijke taakomschrijving van de bij het beheer en de controle betrokken organisaties en/of diensten en een duidelijke taakverdeling binnen elke organisatie en/of dienst;

(b) een duidelijke taakverdeling tussen de bij het beheer, de certificering van de uitgaven en de controle betrokken organisaties en/of diensten en binnen elke organisatie en/of dienst;

(c) voldoende middelen voor elke organisatie en/of dienst om de eraan opgedragen taken te kunnen vervullen gedurende de periode waarin de uit het fonds gefinancierde acties ten uitvoer worden gelegd;

(d) doeltreffende interne controlevoorschriften voor de verantwoordelijke instantie en alle instanties waaraan taken worden gedelegeerd;

(e) betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

(f) in de gevallen waarin taken zijn gedelegeerd, doeltreffende systemen voor de verslaglegging en het toezicht;

(g) uitvoerige procedurehandleidingen met betrekking tot de te verrichten taken;

(h) doeltreffende regelingen voor de controle van de werking van het systeem;

(i) systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

(j) procedures voor het melden en volgen van onregelmatigheden en voor het terugvorderen van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 24

Aanwijzing van instanties

  • 1. 
    Voor elk meerjarenprogramma wijst de lidstaat de volgend instanties aan:

    (a) een verantwoordelijke instantie: een functioneel orgaan van de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie, die verantwoordelijk is voor het beheer van de uit het fonds ondersteunde meerjaren- en de jaarprogramma's en voor alle communicatie met de Commissie;

    (b) een certificeringsinstantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie die functioneel onafhankelijk is van de dienst die bij de verantwoordelijke instantie de uitgaven fiatteert, en die is belast met het certificeren van de declaraties en betalingsaanvragen voordat zij aan de Commissie worden toegezonden;

    (c) een controle-instantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie die functioneel onafhankelijk is van de dienst die bij de verantwoordelijke instantie de uitgaven fiatteert, en die is belast met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem;

    (d) indien nodig, een instantie waaraan taken worden gedelegeerd;

    (e) een conformiteitsbeoordelende instantie, die wordt aangewezen bij de indiening van het ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie. De Commissie kan ermee instemmen dat de aangewezen controle-instantie als conformiteitsbeoordelende instantie optreedt, mits die over de nodige capaciteit beschikt en functioneel onafhankelijk is. De conformiteitsbeoordelende instantie verricht zijn werkzaamheden op basis van internationale controlenormen.

  • 2. 
    De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn betrekkingen met de instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.
  • 3. 
    Onverminderd artikel 23, onder b), kunnen de controle- en certificeringstaken door dezelfde organisatie of dienst worden verricht.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 25 tot en met 29 worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 25

Verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    De verantwoordelijke instantie kan een orgaan van de lidstaat zelf zijn, een nationale overheidsinstantie of een privaatrechtelijke organisatie met een openbaredienstverleningstaak. Indien de lidstaat een verantwoordelijke instantie aanwijst die geen orgaan is van de lidstaat zelf, stelt hij de regelingen vast voor zijn betrekkingen met deze instantie en de betrekkingen van de instantie met de Commissie.
  • 2. 
    De verantwoordelijke instantie moet ten minste:

    (a) rechtspersoonlijkheid hebben, behalve wanneer het gaat om een functioneel orgaan van de lidstaat;

    (b) beschikken over de vereiste infrastructuur voor een vlotte communicatie met een groot scala aan gebruikers, de verantwoordelijke instanties van de andere lidstaten en de Commissie;

    (c) functioneren binnen een administratief kader dat haar in staat stelt zich naar behoren van haar taken te kwijten en belangenconflicten te vermijden;

    (d) in staat zijn de regels voor het beheer van financiële middelen van de Gemeenschap toe te passen;

    (e) op financieel gebied en op het gebied van het beheer beschikken over een capaciteit die in verhouding staat tot de omvang van de communautaire middelen die zij moet beheren;

    (f) beschikken over personeel met voldoende beroepskwalificaties en taalvaardigheid om administratieve werkzaamheden te verrichten in een internationale omgeving.

  • 3. 
    De lidstaat zorgt voor adequate financiering van de verantwoordelijke instantie, zodat zij haar taken in de periode 2007-2013 naar behoren en zonder onderbreking kan vervullen.

Artikel 26

Taken van de verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    De verantwoordelijke instantie heeft tot taak het meerjarenprogramma doelmatig, doeltreffend en correct te beheren en ten uitvoer te leggen.

    Dit houdt met name in dat zij:

    (a) de betrokken partners (niet-gouvernementele organisaties, plaatselijke autoriteiten, bevoegde internationale organisaties, sociale partners, enz.) raadpleegt in het kader van het in artikel 12 bedoelde partnerschap;

    (b) bij de Commissie de in de artikelen 19 en 21 bedoelde voorstellen voor meerjaren- en jaarprogramma's indient;

    (c) mechanismen instelt voor samenwerking en coördinatie met de autoriteiten die door de lidstaat zijn aangewezen om de uit het Europees Sociaal Fonds gefinancierde acties te beheren;

    (d) aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen organiseert en publiceert;

    (e) procedures voor selectie en toekenning van medefinanciering uit het fonds organiseert, met inachtneming van het transparantiebeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het cumulatieverbod;

    (f) de betalingen van de Commissie ontvangt en betalingen aan de begunstigden verricht;

    (g) zorgt voor samenhang en complementariteit tussen de medefinanciering uit het fonds en die uit andere nationale en communautaire financieringsinstrumenten;

    (h) verifieert of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de voor de acties gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn;

    (i) zorgt voor een systeem om gedetailleerde boekhoudkundige gegevens over elke actie in het kader van de jaarprogramma's in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren en waarborgt dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het financiële beheer, het toezicht, de controle en de evaluatie worden verzameld;

    (j) ervoor zorgt dat de begunstigden en de andere instanties die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van acties die uit het fonds worden medegefinancierd, voor alle transacties die verband houden met een actie een afzonderlijk boekhoudsysteem of een passende boekhoudkundige code gebruiken;

    (k) erop toeziet dat de in artikel 48 bedoelde evaluaties van de meerjarenprogramma's binnen de in deze beschikking gestelde termijnen plaatsvinden en voldoen aan de kwaliteitsnormen die de Commissie en de lidstaat hebben vastgesteld;

    (l) procedures instelt om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en controles die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bewaard overeenkomstig artikel 42;

    (m) erop toeziet dat de controle-instantie met het oog op de in artikel 29, lid 1, bedoelde controles de nodigde informatie ontvangt over de beheersprocedures die worden toegepast en de projecten die uit het fonds worden medegefinancierd;

    (n) erop toeziet dat de certificeringsinstantie met het oog op de certificering de nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte controles;

    (o) verslagen, door de certificeringsinstantie gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsverzoeken opstelt en indient bij de Commissie;

    (p) activiteiten op het gebied van voorlichting en advies verricht en de resultaten van medegefinancierde acties verspreidt;

    (q) samenwerkt met de Commissie en met de verantwoordelijke instanties in de andere lidstaten.

  • 5. 
    De werkzaamheden van de verantwoordelijke instanties in verband met het beheer van de in de lidstaten uitgevoerde projecten kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde technische bijstand.

Artikel 27

Delegatie van taken door de verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    Indien de taken van de verantwoordelijke instantie geheel of gedeeltelijk worden gedelegeerd aan een andere instantie, legt de verantwoordelijke instantie nauwkeurig vast wat de gedelegeerde taken inhouden en volgens welke procedures zij moeten worden uitgevoerd, waarbij de voorwaarden van artikel 25 in acht worden genomen.
  • 2. 
    Deze procedures omvatten het regelmatig verstrekken van informatie over de uitvoering van de gedelegeerde taken en van een beschrijving van de gebruikte middelen aan de verantwoordelijke instantie.

Artikel 28

Certificeringsinstantie

  • 7. 
    De certificeringsinstantie van een meerjarenprogramma:

    (a) verklaart dat:

  • de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken,
  • de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd en die in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

    (b) de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd en die in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

    (c) ziet er, met het oog op de certificering, op toe dat zij van de verantwoordelijke instantie toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de controles die zijn verricht in verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;

    (d) houdt voor de certificering rekening met de resultaten van alle controles die door of onder de verantwoordelijkheid van de controle-instantie zijn verricht;

    (e) houdt boekhoudkundige gegevens in geïnformatiseerde vorm bij over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven;

    (f) zorgt ervoor dat alle communautaire bijstand waarvan blijkt dat hij wegens geconstateerde onregelmatigheden onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd, eventueel verhoogd met rente, waarbij zij een boekhouding bijhoudt van de te innen bedragen en de geïnde bedragen aan de Commissie terugbetaalt, indien mogelijk door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat.

  • 8. 
    De werkzaamheden van de certificeringsinstantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde technische bijstand, mits de in artikel 24 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

Artikel 29

Controle-instantie

  • 1. 
    De controle-instantie van een meerjarenprogramma:

    (a) ziet erop toe dat er volgens de internationale normen controles worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem van het meerjarenprogramma goed functioneert;

    (b) ziet erop toe dat er aan de hand van een adequate steekproef controles worden verricht om de voor bepaalde maatregelen gedeclareerde uitgaven te verifiëren; de steekproef bestrijkt ten minste 10% van de totale subsidiabele uitgaven van elk jaarprogramma;

    (c) legt binnen zes maanden na de goedkeuring van het meerjarenprogramma de Commissie een controlestrategie voor waarin wordt uiteengezet welke organisaties de onder a) en b) bedoelde controles zullen uitvoeren, welke methode daarbij zal worden gevolgd, volgens welke methode steekproeven zullen worden genomen voor de controle op acties die uit het fonds worden gefinancierd en hoe de indicatieve planning van de controles eruitziet; doel hiervan is te garanderen dat de belangrijkste begunstigden van de medefinanciering uit het fonds worden gecontroleerd en dat de controles gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid;

  • 2. 
    Indien de op grond van deze beschikking aangewezen controle-instantie tevens als controle-instantie is aangewezen op grond van de beschikkingen ....., ...... en .......,63 of indien twee of meer van de bij die beschikkingen ingestelde fondsen bepaalde systemen gemeenschappelijk hebben, kan een enkele gecombineerde controle-strategie in de zin van lid 1, onder c, worden ingediend.
  • 3. 
    De controle-instantie stelt een eindverslag op over de tenuitvoerlegging van de jaarprogramma's zoals bedoeld in artikel 49, lid 2, met daarin:

    (a) een jaarlijks controleverslag met de resultaten van de controles die overeenkomstig de controlestrategie met betrekking tot het jaarprogramma zijn verricht, waarbij eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma worden vermeld;

    (b) een oordeel over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende efficiënt heeft gefunctioneerd om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de juistheid van de uitgavenstaten die bij de Commissie zijn ingediend en omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;

    (c) een verklaring over de geldigheid van de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo, alsmede van de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties waarop de definitieve uitgavenstaat betrekking heeft.

  • 4. 
    Indien de in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd door een andere organisatie dan de controle-instantie, ziet de controle-instantie erop toe dat deze organisatie de nodige functionele onafhankelijkheid heeft en dat de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde controlenormen.
  • 5. 
    De werkzaamheden van de controle-instantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 17 bedoelde technische bijstand, mits de in artikel 24 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

HOOFDSTUK VI

CONTROLE

Artikel 30

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

  • 1. 
    De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het goed financieel beheer van de meerjaren- en de jaarprogramma's en voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties.
  • 2. 
    Zij zien erop toe dat de verantwoordelijke instanties en de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd, de certificeringsinstanties, de controle-instanties en alle andere betrokken instanties adequate richtsnoeren ontvangen voor het opzetten van de in de artikelen 23 tot en met 29 bedoelde beheers- en controlesystemen, die moeten garanderen dat de financiële middelen van de Gemeenschap doelmatig en correct worden gebruikt.
  • 3. 
    De lidstaten voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

    Indien bedragen die onverschuldigd aan een begunstigde zijn betaald, niet kunnen worden teruggevorderd, is de lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de bedragen die verloren gaan voor de begroting van de Europese Gemeenschappen.

  • 4. 
    De lidstaten zijn eerstverantwoordelijk voor de financiële controle van de acties en zien erop toe dat de beheerssystemen en de controles zodanig worden toegepast dat wordt gegarandeerd dat de communautaire middelen op doeltreffende en regelmatige wijze worden gebruikt. Zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen.
  • 5. 
    De lidstaten werken met de Commissie samen bij het verzamelen van de statistieken die nodig zijn voor de toepassing van artikel 14.
  • 6. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 5 worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 31

Beheers- en controlesystemen

  • 1. 
    Voordat een meerjarenprogramma wordt vastgesteld, zorgen de lidstaten ervoor dat de beheers- en controlesystemen zijn opgezet overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 29. Zij zijn verantwoordelijk voor de efficiënte werking van deze systemen gedurende de hele programmeringsperiode.
  • 2. 
    Tegelijk met het ontwerp-meerjarenprogramma dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de systemen in, waarin de organisatie en de procedures van de verantwoordelijke instantie, de instantie waaraan taken worden gedelegeerd en de certificeringsinstantie worden beschreven, alsmede de interne controlesystemen die worden toegepast bij deze instanties, de controle-instantie en alle andere instanties die onder haar verantwoordelijkheid controles verrichten.
  • 3. 
    Uiterlijk drie maanden na de indiening van het ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie, dienen de lidstaten een verslag in van de conformiteitsbeoordelende instantie, met de resultaten van een evaluatie van de systemen en een oordeel over de conformiteit van die systemen met de artikelen 23 tot en met 28. Indien dit oordeel niet onverdeeld gunstig is, worden in het verslag de tekortkomingen en de ernst daarvan vermeld. De lidstaat stelt in overleg met de Commissie een plan op dat de te nemen corrigerende maatregelen en het tijdschema voor de uitvoering daarvan bevat.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 3 worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 32

Verantwoordelijkheden van de Commissie

  • 1. 
    De Commissie vergewist zich er volgens de procedure van artikel 31 van dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die in overeenstemming zijn met de artikelen 23 tot en met 29, en, op basis van jaarlijkse controleverslagen en haar eigen controles, dat de systemen efficiënt functioneren tijdens de periode van de uitvoering van de meerjarenprogramma's.
  • 2. 
    Onverminderd de controles van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie controles ter plaatse verrichten om na te gaan of de beheers- en controlesystemen goed functioneren, waarbij ook acties uit de jaarprogramma's kunnen worden gecontroleerd, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.
  • 3. 
    De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om na te gaan of de systemen goed werken of om voor een of meer transacties te controleren of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.
  • 4. 
    De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor passende voorlichting en publiciteit over en follow-up van de uit het fonds ondersteunde acties.
  • 5. 
    De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat de maatregelen aansluiten bij en een aanvulling vormen op andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven.

Artikel 33

Samenwerking met de controle-instanties van de lidstaten

  • 1. 
    De Commissie werkt met de controle-instanties van de meerjarenprogramma's samen om hun respectieve controleplannen en -methoden te coördineren en zij wisselt onmiddellijk de resultaten van de controles van de beheers- en controlesystemen uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de voor de controle beschikbare middelen en om dubbel werk te voorkomen.

    De Commissie maakt binnen drie maanden of tijdens de eerste vergadering na ontvangst van de krachtens artikel 29 ingediende controlestrategie, haar opmerkingen daarover kenbaar.

  • 2. 
    Om haar eigen controlestrategie te bepalen, stelt de Commissie vast voor welke meerjarenprogramma's

    (a) geen enkel voorbehoud wordt gemaakt omdat ze volledig in overeenstemming zijn met het op grond van artikel 31 ingevoerde systeem, of waarvoor het voorbehoud is ingetrokken nadat corrigerende maatregelen zijn genomen, en

    (b) de controlestrategie van de controle-instantie in de zin van artikel 29 afdoende is en voor welke de controles van de Commissie en de lidstaat een redelijke garantie hebben opgeleverd dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.

Voor die programma's kan de Commissie de betrokken lidstaten meedelen dat zij zich wat de juistheid, wettigheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven betreft, voornamelijk op het oordeel van de controle-instantie zal baseren en dat zij slechts in uitzonderlijke omstandigheden eigen controles ter plaatse zal uitvoeren.

HOOFDSTUK VII

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 34

Subsidiabiliteit - declaraties

  • 1. 
    Alle declaraties bevatten het bedrag van de uitgaven die de begunstigden hebben gedaan in verband met de uitvoering van de acties, alsmede de bijbehorende bijdrage uit publieke of private middelen.
  • 2. 
    De uitgaven komen overeen met de betalingen die door de begunstigden zijn verricht. Zij worden gestaafd met facturen die zijn voldaan of met vergelijkbare boekhoudkundige bewijsstukken.
  • 3. 
    Alleen uitgaven die zijn verricht op of na 1 januari van het jaar waarop het in artikel 21, lid 4 bedoelde medefinancieringsbesluit van de Commissie betrekking heeft, komen in aanmerking voor bijstand uit het fonds. De medegefinancierde acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.
  • 4. 
    De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor bijstand uit het fonds:
  • BTW;
  • debetrente;
  • aankoop van grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken actie;
  • huisvesting.
  • 5. 
    De regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de in artikel 4 bedoelde acties in de lidstaten die worden medegefinancierd uit het fonds, worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 35

Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de verantwoordelijke instantie het volledige bedrag van de bijdrage uit overheidsmiddelen zonder vertraging aan de begunstigden laat overmaken. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.

Artikel 36

Gebruik van de euro

Alle bedragen die worden vermeld in de financieringsbesluiten van de Commissie, de vastleggingen en betalingen van de Commissie en de gecertificeerde uitgaven en betalingsaanvragen van de lidstaten luiden in euro's en worden in euro's uitgevoerd.

Artikel 37

Vastleggingskredieten

De communautaire kredieten worden jaarlijks vastgelegd op basis van het in artikel 21, lid 4, bedoelde financieringsbesluit van de Commissie.

Artikel 38

Betalingen - Voorfinanciering

  • 1. 
    De Commissie betaalt de bijdrage uit het fonds overeenkomstig de vastleggingen.
  • 2. 
    De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen verantwoordelijke instantie.
  • 3. 
    Van het bedrag dat in het financieringsbesluit van de Commissie wordt toegekend, wordt 50% binnen 60 dagen na de goedkeuring van dit financieringsbesluit aan de lidstaat uitbetaald als voorschot.
  • 4. 
    Een tweede voorschot wordt uitbetaald uiterlijk drie maanden nadat de Commissie haar goedkeuring heeft gehecht aan een voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma en aan een gecertificeerde declaratie, die is opgesteld overeenkomstig artikel 27, onder a), en artikel 33, en die betrekking heeft op ten minste 70% van het bedrag van het eerste voorschot. De tweede voorfinanciering bedraagt ten hoogste 50% van het in het medefinancieringsbesluit toegewezen totaalbedrag, en in geen geval meer dan het verschil tussen het bedrag aan communautaire middelen dat daadwerkelijk door de lidstaat is vastgelegd voor in het kader van het jaarprogramma geselecteerde projecten en het bedrag van de eerste voorfinanciering.
  • 5. 
    Rente op betaalde voorfinanciering wordt aan het betrokken programma toegewezen en in mindering gebracht op het in de definitieve uitgavenstaat vermelde bedrag aan overheidsuitgaven.
  • 6. 
    Bij de afsluiting van het jaarprogramma worden de bedragen van de voorfinanciering vereffend.

Artikel 39

Saldobetalingen

1 De Commissie betaalt het saldo op voorwaarde dat zij uiterlijk negen maanden na de in het jaarlijkse financieringsbesluit vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven de volgende documenten heeft ontvangen:

(a) een gecertificeerde declaratie en een saldobetalingsaanvraag of een terugbetalingsverklaring, opgesteld overeenkomstig artikel 28, onder a) en artikel 34;

(b) het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, met de in artikel 50 bedoelde gegevens;

(c) het controleverslag, het oordeel en de verklaring zoals bedoeld in artikel 29, lid 3.

Het saldo wordt uitgekeerd op voorwaarde dat het eindverslag over de uitvoering en de verklaring betreffende de geldigheid van de saldobetalingsaanvraag worden aanvaard.

  • 2. 
    Indien de verantwoordelijke instantie de in lid 1 bedoelde documenten niet tijdig in een aanvaardbaar formaat verstrekt, wordt het gedeelte van de vastlegging voor het betrokken jaarprogramma dat niet voor een voorfinanciering is gebruikt, door de Commissie vrijgemaakt.
  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde procedure voor het ambtshalve vrijmaken van de kredieten wordt voor het bedrag dat met de betrokken projecten overeenkomt, geschorst indien op het moment dat de in lid 1 bedoelde documenten worden ingediend, in de lidstaat een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking loopt. De lidstaat verstrekt in het gedeeltelijke eindverslag uitvoerige informatie over dergelijke projecten en dient elke zes maanden een voortgangsverslag in. Uiterlijk drie maanden na de afronding van de gerechtelijke procedure of het administratief beroep dient de lidstaat voor het betrokken project de in lid 1 genoemde documenten in.
  • 4. 
    De in lid 1 genoemde termijn van 9 maanden wordt geschorst indien de Commissie een besluit tot opschorting van de betalingen voor het betrokken jaarprogramma heeft genomen overeenkomstig artikel 41. De termijn loopt verder vanaf de datum waarop het in artikel 41, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie is medegedeeld aan de lidstaat.
  • 5. 
    Onverminderd de bepalingen van artikel 40 laat de Commissie de lidstaat binnen zes maanden na de ontvangst van de in lid 1 bedoelde documenten weten welk bedrag zij ten laste van het fonds aanvaardt en welke financiële correcties eventueel worden toegepast als gevolg van het verschil tussen de gedeclareerde en de aanvaarde uitgaven. De lidstaat heeft drie maanden de tijd om te reageren.
  • 6. 
    Binnen drie maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat beslist de Commissie welk bedrag zij aanvaardt ten laste van het fonds en vordert zij het verschil tussen de uiteindelijk aanvaarde uitgaven en het reeds aan de lidstaat betaalde bedrag terug.
  • 7. 
    Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het saldo uiterlijk zestig dagen na de datum waarop zij de in lid 1 bedoelde documenten aanvaardt. Het saldo van de vastlegging wordt zes maanden na de betaling vrijgemaakt.

Artikel 40

Schorsing

  • 1. 
    De gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 schorst de betalingstermijn voor maximaal zes maanden als er twijfels zijn over de goede werking van de beheers- en controlesystemen, als hij extra informatie van de nationale instanties nodig heeft in verband met de follow-up van de tijdens de jaarlijkse herziening gemaakte opmerkingen, of als hij vermoedt dat bij de gedeclareerde uitgaven ernstige onregelmatigheden zijn begaan, die al dan niet zijn bevestigd.

    De Commissie stelt de lidstaat en de verantwoordelijke instantie onmiddellijk in kennis van de redenen voor deze schorsing. De lidstaat neemt de nodige stappen om de situatie zo spoedig mogelijk te corrigeren.

  • 2. 
    De maximale schorsing van zes maanden wordt met zes maanden verlengd indien er een besluit overeenkomstig de artikelen 41 en 44 blijkt te moeten worden genomen.

Artikel 41

Opschorting

  • 1. 
    De Commissie kan de voorfinancieringen en de saldobetalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

    (a) de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen en er in dat verband geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

    (b) uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

    (c) een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 30 en 31 niet is nagekomen.

  • 2. 
    De Commissie kan besluiten de voorfinancierings- en saldobetalingen op te schorten na de lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld binnen drie maanden zijn opmerkingen te maken.
  • 3. 
    De Commissie heft de opschorting van de voorfinancierings- en saldobetalingen op als zij van mening is dat de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.
  • 4. 
    Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie besluiten het nettobedrag te verlagen of de bijdrage van de Gemeenschap aan het jaarprogramma in te trekken overeenkomstig artikel 45.

Artikel 42

Bewaring van documenten

De beheersautoriteit in elke lidstaat zorgt ervoor dat alle bewijsstukken betreffende betalingen en audits in verband met het jaarprogramma ter beschikking van de Commissie en de Europese Rekenkamer worden gehouden.

De bewijsstukken worden, onverminderd de voorschriften voor staatssteun, gedurende ten minste drie jaar na de afsluiting van het jaarprogramma ter beschikking gehouden. In geval van gerechtelijke vervolging of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt deze termijn geschorst.

De bewijsstukken moeten hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers worden bewaard.

HOOFDSTUK VIII

FINANCIËLE CORRECTIES

Artikel 43

Financiële correcties van de lidstaten

  • 1. 
    Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, zijn de lidstaten eerstverantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden. Zij treden op wanneer er belangrijke veranderingen worden geconstateerd die de aard van of de voorwaarden voor de uitvoering of de controle van de bijstand beïnvloeden, en verrichten de nodige financiële correcties.
  • 2. 
    De lidstaten verrichten de nodige financiële correcties voor de bij de maatregelen of de jaarprogramma's geconstateerde incidentele of systematische onregelmatigheden. De door de lidstaten verrichte correcties behelzen een gehele of gedeeltelijke terugvordering van de communautaire bijdrage. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het fonds.
  • 3. 
    De lidstaten geven in het jaarverslag dat zij overeenkomstig artikel 49, lid 2, bij de Commissie indienen, een overzicht van de intrekkingsprocedures die voor het betrokken jaarprogramma zijn ingeleid.

    De financiële correcties van de lidstaten bestaan uit het geheel of gedeeltelijk intrekken van de bijdrage van het fonds; indien het betrokken bedrag niet wordt terugbetaald binnen de daarvoor door de lidstaat gestelde termijn is achterstandsrente verschuldigd tegen de in artikel 46, lid 2, bedoelde rentevoet.

  • 4. 
    Bij systematische onregelmatigheden breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

Artikel 44

Controles en financiële correcties van de Commissie

  • 1. 
    Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie de uit het fonds gefinancierde maatregelen en de beheers- en controlesystemen ter plaatse controleren, met name door middel van steekproeven. Deze controles moeten ten minste een werkdag van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

    De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om voor of een of meer transacties na te gaan of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

  • 2. 
    Indien de Commissie, nadat zij de nodige verificaties heeft verricht, concludeert dat een lidstaat de krachtens artikel 29 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, wordt de betaling van de voorfinanciering of van het saldo overeenkomstig artikel 41 opgeschort.

Artikel 45

Criteria voor de correcties

  • 1. 
    Indien de lidstaat geen correcties heeft verricht binnen de in artikel 41, lid 2, bedoelde termijn en er geen overeenstemming is bereikt, kan de Commissie binnen drie maanden besluiten de communautaire bijdrage geheel of gedeeltelijk in te trekken indien zij tot de conclusie komt dat:

    (a) het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

    (b) de uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd gestart;

    (c) een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 29 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd gestart.

    De Commissie houdt rekening met de eventuele opmerkingen van de lidstaat voordat zij een besluit neemt.

  • 2. 
    De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met de systematische aard van de onregelmatigheid om te bepalen of het nodig is een forfaitaire of geëxtrapoleerde correctie toe te passen. Indien de onregelmatigheid betrekking heeft op een uitgavenstaat waarvoor eerder overeenkomstig artikel 29, lid 3, onder b), een positieve garantie in het jaarlijkse controleverslag was gegeven, wordt aangenomen dat het om een systematisch probleem gaat dat aanleiding geeft tot een forfaitaire of een geëxtrapoleerde correctie, tenzij de lidstaat deze veronderstelling binnen drie maanden met bewijzen kan weerleggen.
  • 3. 
    De Commissie houdt bij het vaststellen van het bedrag van een correctie rekening met de ernst van de onregelmatigheid en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken jaarprogramma zijn geconstateerd.
  • 4. 
    Indien de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere controleurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 31 door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de verslagen over de gemelde onregelmatigheden en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

Artikel 46

Terugbetaling

  • 1. 
    Terugbetalingen aan de Commissie geschieden vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad64. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.
  • 2. 
    Bij te late terugbetaling is achterstandsrente verschuldigd, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. Deze rente wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties toegepaste en in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, bekendgemaakte rentevoet die gold op de eerste kalenderdag van de maand waarin de vervaldatum valt, vermeerderd met drieëneenhalf procentpunt.

Artikel 47

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 45 onverlet.

HOOFDSTUK IX

TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGEN

Artikel 48

Toezicht en evaluatie

  • 1. 
    De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een regelmatig toezicht op het fonds.
  • 2. 
    Er vindt regelmatig een evaluatie van het fonds plaats, waarbij de Commissie in samenwerking met de lidstaten de relevantie, de doeltreffendheid en het effect van de uitgevoerde acties toetst aan de in artikel 2 geformuleerde doelstellingen.
  • 3. 
    Er wordt ook geëvalueerd door de Commissie in hoeverre de acties die in het kader van het fonds worden uitgevoerd, complementair zijn aan de activiteiten uit hoofde van andere communautaire beleidsterreinen, instrumenten en initiatieven.

Artikel 49

Verslagen

  • 1. 
    In elke lidstaat neemt de verantwoordelijke instantie de nodige maatregelen met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de acties.

    Daartoe wordt in de overeenkomsten die deze instantie sluit met de organisaties die zijn belast met de tenuitvoerlegging van de acties, de verplichting opgenomen om geregeld gedetailleerde verslagen in te dienen over de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de acties en de verwezenlijking van de doelstellingen.

  • 2. 
    Uiterlijk negen maanden na de in het medefinancieringsbesluit vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven dient de verantwoordelijke instantie bij de Commissie een eindverslag in over de tenuitvoerlegging van de acties, alsmede de in artikel 34 genoemde definitieve declaratie.
  • 3. 
    De lidstaten dienen de volgende stukken in bij de Commissie:

    (a) uiterlijk op 30 juni 2010: een evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van de acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen;

    (b) uiterlijk op 30 juni 2012 (voor de periode 2007-2010) en op 30 juni 2015 (voor de periode 2011-2013): een evaluatieverslag over de resultaten en het effect van de acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen.

  • 4. 
    De Commissie legt de volgende verslagen voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio' s:

    (a) uiterlijk op 30 juni 2009: een verslag over de toepassing van de in artikel 14 geformuleerde criteria voor de jaarlijkse verdeling van de middelen tussen de lidstaten, zo nodig met voorstellen voor wijzigingen;

    (b) uiterlijk op 31 december 2010: een tussentijds verslag over de resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de tenuitvoerlegging van het fonds, vergezeld van een voorstel voor de toekomstige ontwikkeling van het fonds;

    (c) uiterlijk op 31 december 2012 (voor de periode 2007-2010) en op 31 december 2015 (voor de periode 2011-2013): een verslag van de evaluatie achteraf.

Artikel 50

Eindverslag

  • 1. 
    De in artikel 49, lid 2, bedoelde verslagen schetsen een duidelijk beeld van de tenuitvoerlegging van de jaar- en de meerjarenprogramma's, aan de hand van de volgende gegevens:

    (a) de financiële en de operationele tenuitvoerlegging van het jaarprogramma;

    (b) de vorderingen die bij de tenuitvoerlegging van het meerjarenprogramma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare doelen ervan, met waar mogelijk een kwantificering van de materiële indicatoren en de output-, resultaat- en effectindicatoren per prioriteit;

    (c) de maatregelen die de verantwoordelijke instantie heeft genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging te waarborgen, en met name:

  • de maatregelen op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van de voorschriften inzake gegevensverzameling,
  • een samenvatting van eventuele belangrijke problemen die bij de tenuitvoerlegging van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel zijn genomen,
  • het gebruik dat is gemaakt van technische hulp;
  • de maatregelen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan de meerjaren- en de jaarprogramma's.
  • 2. 
    De verslagen worden ontvankelijk geacht als ze alle in lid 1 genoemde gegevens bevatten. De Commissie neemt binnen twee maanden een besluit over de inhoud van het door de verantwoordelijke instantie ingediende uitvoeringsverslag. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn.

HOOFDSTUK IX

SLOTBEPALINGEN

Artikel 51

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" (hierna "het comité" genoemd), dat wordt opgericht bij de Beschikking tot oprichting van het Europees Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" ../… 65 .
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
  • 3. 
    Het Comité keurt zijn reglement van orde goed.

Artikel 52

Herziening

Op voorstel van de Commissie beziet de Raad deze beschikking uiterlijk op 30 juni 2013 opnieuw.

Artikel 53

Inwerkingtreding

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 54

Geadresseerden

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

TOELICHTING

21.

1.Ontwikkeling van solidariteit op het gebied van de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

1.1.Probleemstelling en analyse

De terugkeer van onderdanen van derde landen die niet of niet meer aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voldoen omdat zij illegaal zijn binnengekomen, omdat de termijn van hun visum of verblijfsvergunning is verstreken of omdat hun asielverzoek definitief is verworpen, is van essentieel belang.

Dit is van essentieel belang om te garanderen dat het toelatingsbeleid niet wordt ondermijnd en de beginselen van de rechtsstaat worden nageleefd, wat een wezenlijk kenmerk is van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

In de praktijk is de tenuitvoerlegging van een terugkeerbeleid echter een zware opgave, vooral voor lidstaten met een relatief laag BBP en weinig ervaring. Het terugkeerbeleid is een complex proces: het vereist de ontwikkeling van goede werkrelaties met de landen van terugkeer, terwijl individuele rechten en humanitaire overwegingen moeten worden afgewogen tegen het belang van de staat om het recht te handhaven. Illegale situaties worden dikwijls de facto gedoogd en lidstaten maken vaak aanzienlijke en aanhoudende kosten door de betrokkenen voor lange periodes in detentie te houden en verwikkeld te raken in langdurig juridisch getouwtrek over hun uitzetting.

Alle lidstaten hebben belang bij het terugdringen van de illegale immigratie door een doeltreffend terugkeerbeleid. In een gebied zonder binnengrenzen kunnen personen zich in beginsel vrij verplaatsen. Het gedogen van illegaal verblijf in een lidstaat zou een negatieve invloed kunnen hebben op de strijd tegen illegale tewerkstelling in de hele EU, die op haar beurt meer illegale immigratie naar de EU aantrekt. Omgekeerd zou een doeltreffend terugkeerbeleid in de hele EU bevorderlijk kunnen zijn voor de geloofwaardigheid van het gemeenschappelijke immigratiebeleid en het legaal verblijf van onderdanen van derde landen in de lidstaten meer aanvaardbaar kunnen maken.

1.2.De koers voor de toekomst

De lidstaten zullen de moeilijkheden in kwestie, gelet op hun omvang, waarschijnlijk eerder overwinnen wanneer zij collectief optreden dan wanneer zij individueel optreden – en vooral wanneer zij modellen volgen die in verschillende lidstaten hebben geleid tot een geslaagde maar rechtvaardige tenuitvoerlegging van het terugkeerbeleid, in het bijzonder het concept van ‘geïntegreerd terugkeerbeleid’, dat ernaar streeft risico’s en belemmeringen tot een minimum te beperken.

Naast de toepassing op het nationale niveau van methoden die in het verleden succesvol zijn gebleken, zouden lidstaten ook meer informatie kunnen uitwisselen over de procedures inzake het terugkeerbeleid, over de personen tot wie een bevel tot uitzetting is gericht, over de ervaring met het toepassen van verschillende maatregelen en stimulansen om vrijwillige terugkeer aan te moedigen en over omstandigheden in derde landen. Ten slotte zouden de kosten van terugkeeroperaties en van bijstand en steun in die landen voor en na de terugkeer meer over de lidstaten kunnen worden verdeeld.

Dit moet echter gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke interpretatie van wie kan worden teruggestuurd en hoe het terugkeerbeleid moet worden toegepast. De Commissie werkt momenteel aan een voorstel voor een richtlijn over gemeenschappelijke procedurenormen in de lidstaten voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. De richtlijn zal binnen de EU gelijke voorwaarden creëren ten aanzien van terugkeerprocedures. Met dergelijke normen kunnen de vastgestelde problemen inzake de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van het terugkeerbeleid niet perse worden aangepakt, maar zij zullen wel een belangrijk deel van het algemene EU-terugkeerbeleid vormen.

Bovendien moeten bij de uitvoering van de door het fonds gesteunde acties de mensenrechten worden geëerbiedigd.

In het Haags programma riep de Europese Raad op tot de oprichting van een terugkeerfonds.

1.3.Doelstellingen van het fonds

De belangrijkste doelstellingen van het fonds zijn:

  • het vaststellen en verbeteren van de organisatie en de tenuitvoerlegging van een geïntegreerd terugkeerbeleid door de lidstaten;
  • het versterken van de samenwerking tussen lidstaten in het kader van een geïntegreerd terugkeerbeleid en de tenuitvoerlegging ervan;
  • het bevorderen van een doeltreffende en uniforme toepassing van gemeenschappelijke normen inzake terugkeer overeenkomstig de beleidsontwikkeling op dit gebied.

Onder het fonds zou in beginsel de terugkeer vallen van immigranten en asielzoekers die een negatieve beslissing hebben ontvangen.

Terugkeermaatregelen voor afgewezen asielzoekers moeten tot 1 januari 2008 uit het Europees Vluchtelingenfonds worden gefinancierd zodat de eerste fase van het meerjarenprogramma onder de huidige beschikking volledig kan worden uitgevoerd.

De Commissie zal dit jaar nog voorbereidende acties vaststellen op het gebied van terugkeer. De voorbereidende acties zullen in 2005 en 2006 plaatsvinden. Om zoveel mogelijk rekening te houden met de (eerste) resultaten van die voorbereidende acties, wordt voorgesteld om pas in 2008 met de tenuitvoerlegging van het fonds te starten. Bijgevolg worden voor 2007 geen middelen uitgetrokken.

22.

2.Rechtsgrond en bedoeling van het beleidsinstrument

2.1.Keuze van de rechtsgrond

De voorgestelde rechtsgrond van dit besluit van de Raad is artikel 63, punt 3, onder b), omdat deze wetgeving betrekking heeft op “maatregelen inzake immigratiebeleid” op het gebied van “illegale immigratie en illegaal verblijf, met inbegrip van repatriëring van illegaal verblijvende personen”.

Overeenkomstig het Besluit van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing van de procedure zoals vastgelegd in artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op sommige gebieden die onder titel IV van het derde deel van dat Verdrag vallen (2004/927/EG) handelt de Raad overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag bij de aanneming van de maatregelen die zijn bedoeld in artikel 63, punt 3, onder b).

Omdat het voorstel is gebaseerd op Titel IV van het EG-Verdrag (Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen), moet het worden ingediend en goedgekeurd volgens de aan het Verdrag van Amsterdam gehechte protocollen betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben de mogelijkheid om aan deze beleidsmaatregel deel te nemen. Denemarken neemt niet deel aan de aanneming van deze beschikking, die derhalve niet bindend is voor en niet van toepassing is op Denemarken.

Verdeling van de middelen op basis van solidariteit

De wijze waarop de middelen aan de lidstaten worden toegewezen, lijkt op die uit de beschikking van de Raad tot instelling van het EVF voor de periode 2005-2010.

Om te benadrukken dat in diverse (en met name de nieuwe) lidstaten structurele investeringen nodig zijn om de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen te doen slagen, wordt jaarlijks enerzijds een vast bedrag aan de lidstaten toegekend. Dit bedrag zal voor de periode 2008-2013 hoger zijn voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden. Het zal eveneens, met ingang van het jaar volgende op dat van toetreding en voor de resterende tijd tot het einde van de periode, hoger zijn voor landen die tijdens de periode 2008-2013 tot de Europese Unie zullen toetreden.

Om het solidariteitsbeginsel te benadrukken, worden de toewijzingen aan de lidstaten anderzijds overwegend bepaald aan de hand van een verdeelsleutel volgens het aandeel van elke lidstaat in het terugkeerbeleid. Deze verdeelsleutel omvat twee componenten: één met betrekking tot het aantal onderdanen van derde landen ten aanzien waarvan een terugkeerbesluit werd genomen dat hen verplicht en/of inlicht over de verplichting om het grondgebied van de lidstaat te verlaten en één betreffende geslaagde terugkeeracties in het verleden. De eerste omvat het totaal aantal onderdanen van derde landen ten aanzien van wie in de laatste drie jaar een dergelijk besluit werd genomen. Het resultaat zou grosso modo overeenkomen met het aantal personen waarvoor de overheid een terugkeer overweegt in de gegeven referentieperiode. Immers, een tijdruimte tussen het besluit en het eigenlijke vertrek is dikwijls onvermijdelijk: de uitzetting zelf (de handeling waarbij het terugkeerbesluit wordt uitgevoerd) kan in sommige lidstaten een specifiek besluit vereisen en/of is het voorwerp van een specifieke procedure (inclusief, waar nodig, detentie in afwachting van uitzetting). De tweede component neemt geslaagde terugkeeracties in het verleden op in de verdeelsleutel. Op die manier komt er een ingebouwd mechanisme dat de lidstaten aanmoedigt om een terugkeerbeleid te voeren en te verbeteren, en om bij te dragen tot de vermindering van illegale immigratie in de hele EU. Aangezien de nadruk vooral op toekomstige inspanningen moet worden gelegd, zal de verhouding tussen beide bestanddelen 70% – 30% bedragen.

De definitie van de categorie personen ten aanzien van wie een terugkeerbesluit is genomen, zou in beginsel moeten overeenkomen met de definitie van deze categorie in de toekomstige richtlijn van de Raad.

Er wordt voorgesteld om onderdanen van derde landen aan wie de toegang tot een transitzone van een lidstaat is geweigerd, van deze definitie uit te sluiten omdat moet worden aangenomen dat deze personen de Europese Unie nooit zijn binnengekomen en dat zij niet noodzakelijk onder de regeling van de bovengenoemde toekomstige richtlijn van de Raad vallen omdat hun eigenlijke terugkeer meestal onder andere instrumenten valt.

Dit doet geen afbreuk van de mogelijkheid van de lidstaten om acties die (ook) op deze categorie van personen van toepassing zijn, te financieren overeenkomstig de doelstellingen van het fonds. Hetzelfde geldt voor de vrijwillige terugkeer van onderdanen van derde landen die geen asielverzoek hebben ingediend en die (nog) niet illegaal verblijven op het grondgebied van een lidstaat.

2.2.Acties in het kader van het fonds

Gezien de algemene doelstelling van het fonds om op grond van het concept van de geïntegreerde terugkeer bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van het terugkeerbeleid, stelt de Commissie voor het fonds voornamelijk ten uitvoer te leggen door middel van gedeeld beheer met de lidstaten. Op die manier kan de financiële bijstand worden afgestemd op de specifieke situatie en behoeften van elke lidstaat.

Om ervoor te zorgen dat het geld zo doeltreffend mogelijk wordt besteed, bevat het voorstel zeer gedetailleerde bepalingen over de operationele doelstellingen en het soort acties waarmee deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt.

23.

3.Evaluaties

Tot dusver zijn er op communautair niveau alleen fondsen geweest voor bijstand voor administratieve samenwerking op het gebied van terugkeer (ARGO). Bij deze acties werd de klemtoon vooral gelegd op studies van beproefde methoden en de overdracht van dergelijke informatie tussen overheden en andere partijen zoals de IOM.

De Commissie heeft een evaluatie vooraf verricht die als bijlage aan dit voorstel is gehecht.

24.

4.Subsidiariteit en evenredigheid

Subsidiariteit

Het uitgangspunt blijft dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van alle aspecten van het terugkeerbeleid. Daarom zullen nationale begrotingen de belangrijkste bron van investeringen en voorgenomen uitgaven blijven. Voor nationale inspanningen om het beginsel van het geïntegreerde terugkeerbeleid ten uitvoer te leggen, kan evenwel toch bijstand uit een fonds worden verleend vanwege de mogelijke effecten van de beleidsmaatregelen op de andere lidstaten. De te financieren acties moeten dus duidelijk worden omschreven, gekoppeld zijn aan objectieve omstandigheden in de afzonderlijke lidstaten en een meerwaarde voor de Gemeenschap als geheel bieden.

Evenredigheid

Deze beschikking maakt het mogelijk financiële bijstand uit het fonds toe te kennen aan acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een aantal specifieke doelstellingen, waarbij het aan de lidstaten wordt gelaten de acties te selecteren en te bepalen op welke manier ze worden uitgevoerd in het kader van programma's die in overleg met de Commissie zijn vastgesteld. Het fonds moet een strategisch instrument zijn dat zal bijdragen aan de ontwikkeling van nationale terugkeerstrategieën. Bovendien moeten bij beschikking van de Raad - het passende instrument voor de tenuitvoerlegging van communautaire programma's - duidelijke en uniforme regels voor het gebruik van de communautaire middelen worden vastgesteld.

25.

5.Gevolgen voor de begroting

Voor 2007 is geen financiering uitgetrokken. De financiële toewijzing voor het fonds volgens de door de Commissie voorgestelde financiële vooruitzichten voor de periode 2008-2013 bedraagt 759 miljoen EUR.

Voor het verdelen van de financiële middelen over de lidstaten is de Commissie voornemens een methode op basis van objectieve criteria toe te passen. Om de werkelijke situatie in elke lidstaat te weerspiegelen, hebben de criteria voornamelijk betrekking op de “doelgroep”. Dit zal garanderen dat in de wijze waarop de middelen worden toegekend, rekening kan worden gehouden met bepaalde ontwikkelingen (b.v. als gevolg van veranderingen in het toelatingsbeleid) en het mogelijk maken bij te sturen met behulp van het fonds.

2005/0049 (COD)

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 in het kader van het algemeen programma ‘Solidariteit en beheer van de migratiestromen’

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 3, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie66,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité67,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's68,

Overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag69

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voorziet het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in de aanneming, enerzijds van maatregelen die erop gericht zijn het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met begeleidende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie, en anderzijds van maatregelen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van onderdanen van derde landen.
  • (2) 
    Tijdens zijn speciale bijeenkomst in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad zijn streven bevestigd om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen. Met het oog hierop dient een gemeenschappelijk Europees beleid inzake asiel en migratie tegelijkertijd gericht te zijn op een eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen en een betere beheersing van de migratiestromen.
  • (3) 
    Een doeltreffend communautair terugkeerbeleid is een noodzakelijke aanvulling bij een geloofwaardig immigratie- en asielbeleid en ook een belangrijk bestanddeel van de bestrijding van illegale immigratie. De lidstaten hebben aanzienlijke bedragen uitgetrokken om vrijwillige terugkeerprogramma's en gedwongen terugkeeroperaties ten uitvoer te leggen. Gemeenschappelijke actie van de EU op dit gebied, ondersteund met voldoende financiële middelen van de Gemeenschap, zou de lidstaten kunnen steunen, kunnen beklemtonen dat het noodzakelijk is dat illegaal verblijvende personen terugkeren en kunnen bijdragen tot meer solidariteit tussen de lidstaten.
  • (4) 
    Op 28 februari 2002 stelde de Raad het algemeen plan ter bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel in de Europese Unie70 vast, waarin wordt beklemtoond dat het terugkeer- en overnamebeleid een integraal en cruciaal onderdeel is van de bestrijding van illegale immigratie en waarin twee elementen worden vastgesteld waarop een communautair terugkeerbeleid dient te zijn gebaseerd, namelijk gemeenschappelijke beginselen en gemeenschappelijke maatregelen, binnen het kader van het verbeteren van de administratieve samenwerking van de lidstaten.
  • (5) 
    Het actieprogramma inzake terugkeer van de Raad van 28 november 2002, dat was gebaseerd op de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2002 over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven, behandelt de hele keten van acties met betrekking tot het terugkeerbeleid in de lidstaten, waaronder zowel de vrijwillige als de gedwongen terugkeer valt alsook de belangrijkste fases van de terugkeer, inclusief voorbereiding en follow-up.
  • (6) 
    De Europese Raad, te Thessaloniki bijeen op 19 en 20 juni 2003, heeft de Commissie opgeroepen zich te buigen over alle aspecten die verbonden zijn aan een afzonderlijk communautair instrument inzake terugkeer ter ondersteuning van met name de prioriteiten van het actieprogramma inzake terugkeer.
  • (7) 
    Naar aanleiding van de conclusies van 8 juni 2004 waarin de Raad de begrotingsautoriteit heeft opgeroepen om voorbereidende acties mogelijk te maken en de Commissie heeft verzocht om rekening te houden met zijn standpunt over de ontwikkeling van geïntegreerde terugkeerplannen in nauwe samenwerking met de lidstaten, werden voorbereidende acties voor de periode 2005 en 2006 opgestart.
  • (8) 
    Op zijn vergadering van 4 en 5 november 2004 te Brussel drong de Europese Raad er in “het Haags programma” op aan om de voorbereidende fase voor een Europees terugkeerfonds (hierna: “het fonds”) te starten en het fonds in 2007 op te richten, rekening houdend met de beoordeling van de voorbereidende fase.
  • (9) 
    In november 2004 nam de Raad kennis van het verslag van het voorzitterschap over een analyse van gerapporteerde beproefde methoden inzake terugkeer naar specifieke landen. Het rapport wees op ruime mogelijkheden voor en een behoefte aan meer praktische samenwerking tussen de lidstaten op het terrein van terugkeer. Het verslag wees op mogelijkheden voor een meer geïntegreerde benadering van het terugkeerbeleid en van het algemene beleid, zowel op nationaal als op gemeenschapsniveau. Het verslag bevatte ook beproefde methoden van lidstaten inzake vrijwillige of gedwongen terugkeer van onderdanen van derde landen naar hun land van herkomst of doorreis, zoals het bevorderen van programma's voor begeleide vrijwillige terugkeer voor duurzame terugkeer, terugkeerbegeleiding en de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties, inclusief chartervluchten.
  • (10) 
    De Gemeenschap moet over een instrument beschikken waarmee zij de inspanningen van de lidstaten om alle aspecten van het terugkeerbeleid te verbeteren op grond van het beginsel van een geïntegreerd terugkeerbeleid kan ondersteunen en aanmoedigen en waarmee een rechtvaardige en doeltreffende tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke normen inzake terugkeer, zoals vastgesteld in het kader van bestaande en toekomstige instrumenten van de Gemeenschap inzake terugkeer, kan worden bevorderd.
  • (11) 
    In het kader van dit instrument is voor 2007 geen financiering gepland om rekening te kunnen houden met de resultaten van voorbereidende acties inzake terugkeer (2005-2006), op basis van een verslag van de Commissie over de evaluatie van de voorbereidende acties.
  • (12) 
    De betrokken gemeenschappelijke normen zijn in het bijzonder Richtlijn 2001/40/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen71 en de daaruit voortvloeiende Beschikking 2004/191/EG van de Raad van 23 februari 2004 tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG van 28 mei 2001 betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen72 en de Beschikking 2004/573/EG van de Raad inzake het organiseren van gezamenlijke vluchten voor de verwijdering van onderdanen van derde landen tegen wie individuele verwijderingsmaatregelen zijn genomen van het grondgebied van twee of meer lidstaten73.
  • (13) 
    Dit heeft ook betrekking op de toekomstige instrumenten van de Gemeenschap, zoals een instrument inzake gemeenschappelijke normen voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, dat binnen de EU gelijke voorwaarden zou moeten creëren wat terugkeerprocedures betreft en daarom de voorwaarden waaronder en de marge waarbinnen lidstaten terugkeermaatregelen kunnen vaststellen, moet definiëren.
  • (14) 
    Teneinde de samenhang van het optreden van de Gemeenschap tegenover illegaal in de EU verblijvende onderdanen van derde landen te waarborgen, moeten de ingevolge dit instrument gefinancierde acties specifiek zijn en complementair zijn met door het Europees Vluchtelingenfonds gefinancierde acties en met de programma’s gericht op ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking met partnerlanden en –regio’s die geen lidstaten zijn of landen en gebieden overzee.
  • (15) 
    Dit wil in het bijzonder zeggen dat afgewezen asielzoekers alleen onder de acties van dit instrument mogen vallen wanneer zij niet langer onder het onderdeel terugkeer van het Europees Vluchtelingenfonds vallen. Als de eerste fase van het meerjarenprogramma van het Europees Vluchtelingenfonds (2005-2007) is afgesloten, moeten ook afgewezen asielzoekers onder dit instrument vallen.
  • (16) 
    Dit instrument maakt deel uit van een coherent kader, het algemene programma "Solidariteit en beheer van migratiestromen", dat gericht is op een eerlijke verdeling van de lasten tussen de lidstaten, met name de financiële lasten die voortvloeien uit de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Unie en uit het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid dat is ontwikkeld overeenkomstig titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
  • (17) 
    De bevordering van een geïntegreerd terugkeerbeleid op nationaal niveau moet één van de voornaamste doelstellingen van dit instrument zijn. De lidstaten worden aangemoedigd om terugkeeroperaties uit te voeren in het kader van geïntegreerde terugkeeractieplannen waarin de situatie van de doelgroep in de lidstaten wordt onderzocht, waarin doelen voor voorgenomen acties worden gesteld en waarin via uiteenlopende maatregelen, in samenwerking met betrokken partijen zoals UNHCR en IOM, terugkeerregelingen voor doeltreffende en duurzame terugkeer worden vastgesteld. Indien nodig worden geïntegreerde terugkeerplannen regelmatig beoordeeld en aangepast.
  • (18) 
    Om de vrijwillige terugkeer van personen die een verplichting om het grondgebied te verlaten naleven, te bevorderen, moet worden voorzien in stimulansen voor dergelijke repatrianten, zoals een voorkeursbehandeling met extra ondersteuning bij de terugkeer. Dit soort vrijwillige terugkeer is zowel in het belang van een waardige terugkeer van de repatrianten als van de autoriteiten op het gebied van kosteneffectiviteit.
  • (19) 
    Nochtans zijn vrijwillige terugkeer en gedwongen terugkeer vanuit beleidsoogpunt onlosmakelijk verbonden en de lidstaten moeten in hun terugkeerbeleid worden aangemoedigd om de complementariteit van beide vormen te versterken. Het is duidelijk dat gedwongen terugkeer nodig is om de integriteit van het immigratie- en asielbeleid van de Europese Unie en van de immigratie- en asielregelingen van de lidstaten te waarborgen. Tot gedwongen terugkeer te kunnen overgaan is een noodzakelijke voorwaarde om te garanderen dat dit beleid niet wordt ondermijnd en om de beginselen van de rechtsstaat af te dwingen, wat een wezenlijk kenmerk is van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Daarom moet dit instrument acties van lidstaten ondersteunen die gedwongen terugkeer vergemakkelijken.
  • (20) 
    Bovendien ondervinden de lidstaten inzake terugkeer de grootste belemmeringen op het gebied van gedwongen terugkeer. Een belangrijke belemmering is de onzekerheid inzake de identiteit van de betrokken persoon en/of het feit dat hij of zij niet over de noodzakelijke reisdocumenten beschikt. Vaak aarzelen of weigeren landen van herkomst terugkeerdocumenten af te geven vanwege het ontbreken van gegevens over de nationaliteit of de identiteit. Om uitzetting te vermijden zullen illegaal in de EU verblijvende personen hun reisdocumenten dan ook verbergen of vernietigen en vaak een valse identiteit en/of nationaliteit opgeven. Bijgevolg moeten vaak lange en dure procedures worden gevoerd, zoals de aanbieding op verschillende ambassades van aangrenzende derde landen of een analyse van de taal of het dialect. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de samenwerking met consulaire diensten van derde landen te verbeteren en om onderling meer informatie uit te wisselen en de samenwerking met dergelijke diensten beter onderling af te stemmen.
  • (21) 
    Tenslotte moet dit instrument in lidstaten die dit nodig achten, specifieke maatregelen voor repatrianten in het land van terugkeer ondersteunen, ten eerste om de terugkeer naar de stad of streek van oorsprong in goede omstandigheden te garanderen en ten tweede om hun duurzame herintegratie in hun gemeenschap te bevorderen. Dergelijke maatregelen mogen niet bestaan uit steun aan het derde land als dusdanig en komen alleen voor financiering in aanmerking wanneer en in zoverre het nodig is om verder te gaan met activiteiten die zijn aangevat en hoofdzakelijk worden uitgevoerd op het grondgebied van de lidstaten in het kader van een geïntegreerd terugkeerplan.
  • (22) 
    Een van de taken van het agentschap dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (hierna: “het agentschap” genoemd), is het verlenen van de nodige steun voor het organiseren van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten en het vaststellen van beproefde methoden voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn. Bijgevolg moet het agentschap garanderen dat aan de voorwaarden voor een doeltreffende gecoördineerde terugkeeroperatie is voldaan, terwijl de uitvoering en de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties aan de bevoegde nationale diensten moet worden overgelaten. Daarom moet het agentschap middelen kunnen gebruiken die in het kader van dit instrument door communautaire acties beschikbaar zijn gesteld.
  • (23) 
    De bijstand uit het fonds kan gerichter worden verleend en daardoor doeltreffender zijn indien de medefinanciering van acties is gebaseerd op strategische meerjarenprogramma's met bijbehorende jaarlijkse werkprogramma's, die in overleg met de Commissie worden opgesteld door de lidstaten.
  • (24) 
    Op basis van strategische richtsnoeren die door de Commissie worden vastgesteld, dienen de lidstaten, uitgaande van de bestaande situatie en behoeften, een meerjarig programmeringsdocument met een ontwikkelingsstrategie op te stellen dat met de Commissie wordt besproken en door haar definitief wordt vastgesteld en dat het kader vormt voor de opstelling van de jaarprogramma's.
  • (25) 
    Een meerjarige programmering zorgt voor voldoende financiële middelen en voor samenhang en continuïteit van het gezamenlijk optreden van de Gemeenschap en de lidstaten, waardoor de doelstellingen van het fonds kunnen worden verwezenlijkt.
  • (26) 
    Bij de meerjarenprogrammering dient te worden gezorgd voor coördinatie met andere bestaande financieringsinstrumenten.
  • (27) 
    In de context van het gedeelde beheer zoals bedoeld in artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen74, moeten de voorwaarden waaronder de Commissie haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting kan uitoefenen, worden vastgesteld en de samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Door deze voorwaarden toe te passen kan de Commissie zich ervan vergewissen dat de lidstaten het fonds op een wettige en correcte manier gebruiken volgens het beginsel van goed financieel beheer in de zin van artikel 27 van het Financieel Reglement.
  • (28) 
    De Commissie moet via een objectieve en transparante methode de beschikbare vastleggingskredieten op indicatieve wijze verdelen.
  • (29) 
    Door middel van technische bijstand dient dit fonds bijstand te verlenen voor evaluaties, uitbreiding van de bestuurlijke capaciteit voor het beheer van het fonds, studies, proefprojecten en uitwisselingen van ervaringen ter bevordering van innovatieve benaderingen en methoden.
  • (30) 
    De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het beheers- en controlesysteem goed werkt. Daartoe moet worden vastgesteld welke algemene beginselen en functies in alle programma's moeten zijn terug te vinden.
  • (31) 
    Er moet voor worden gezorgd dat in elke lidstaat een enkele instantie wordt aangewezen die verantwoordelijk is voor het beheer van de bijstand uit het fonds en dat de taken van deze instantie duidelijk worden vastgesteld. Tevens moet een controle-instantie worden aangewezen waarvan de taken ook moeten worden omschreven. Om ervoor te zorgen dat de declaraties volgens uniforme kwaliteitsnormen worden goedgekeurd voordat ze bij de Commissie worden ingediend, en dat duidelijk is wat de aard en de kwaliteit is van de gegevens waarop deze declaraties zijn gebaseerd, moet bovendien een certificeringsinstantie worden aangewezen.
  • (32) 
    Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn de lidstaten eerstverantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging en de controle van de bijstandsverlening.
  • (33) 
    De verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en inbreuken op het Gemeenschapsrecht moeten nader worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de meerjaren- en de jaarprogramma's efficiënt en correct ten uitvoer worden gelegd. Voor het beheer en de controle moet worden vastgesteld op welke manier de lidstaten ervoor zorgen dat de systemen worden ingevoerd en naar tevredenheid werken.
  • (34) 
    Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake financiële controle, dienen de Commissie en de lidstaten op dit gebied meer samen te werken en moeten de criteria worden vastgesteld op basis waarvan de Commissie in het kader van haar strategie voor de controle van nationale systemen kan bepalen welk garantieniveau zij van de nationale controle-instanties kan krijgen.
  • (35) 
    De doeltreffendheid en het effect van de acties die met geld uit dit fonds worden ondersteund, hangen mede af van de evaluatie. Er moet formeel worden geregeld welke verantwoordelijkheden de lidstaten en de Commissie op dit gebied hebben, en hoe de betrouwbaarheid van de evaluaties wordt gewaarborgd.
  • (36) 
    De acties dienen te worden geëvalueerd met het oog op de tussentijdse herziening en effectbeoordeling, en in de regelingen voor het volgen van projecten dient evaluatie een vast onderdeel te zijn.
  • (37) 
    Bij deze beschikking worden voor de gehele looptijd van het programma financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt zijn in de zin van punt 33 van het op 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesloten Interinstitutioneel Akkoord inzake de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure75.
  • (38) 
    Daar de doelstellingen van de voorgestelde actie, namelijk het bevorderen van de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen binnen het kader van gemeenschappelijke normen en het beginsel van geïntegreerd terugkeerbeleid, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel bepaalde evenredigheidsbeginsel reikt deze beschikking niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te bereiken.
  • (39) 
    De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden76.
  • (40) 
    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking; deze beschikking is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

TITEL I

Doelstellingen en algemene bepalingen

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DOELSTELLINGEN EN ACTIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te versterken wordt bij deze beschikking voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2013 het Europees Terugkeerfonds (hierna "het fonds" genoemd) opgericht, als onderdeel van het algemene programma Solidariteit en beheer van migratiestromen.

Bij deze beschikking wordt vastgesteld welke doelstellingen het fonds nastreeft, hoe het fonds ten uitvoer wordt gelegd, welke financiële middelen beschikbaar zijn en volgens welke criteria deze verdeeld worden.

Daarnaast worden de regels voor het beheer van het fonds, ook op financieel gebied, en de toezicht- en controlemechanismen vastgesteld, uitgaande van gedeelde verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten.

Artikel 2

Algemene doelstellingen van het fonds

1 De algemene doelstelling van het fonds bestaat erin bijstand te verlenen voor de inspanningen van de lidstaten om alle aspecten van het terugkeerbeleid te verbeteren door het gebruik van het concept van geïntegreerd beleid, rekening houdend met de communautaire wetgeving op dit gebied.

  • 2. 
    Het fonds draagt bij tot de financiering van technische bijstand die wordt verleend op initiatief van de lidstaten of de Commissie.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen

  • 1. 
    Het fonds draagt bij tot de volgende specifieke doelstellingen:

    (a) het vaststellen en verbeteren van de organisatie en de tenuitvoerlegging van een geïntegreerd terugkeerbeleid door de lidstaten;

    (b) het versterken van de samenwerking tussen de lidstaten in het kader van een geïntegreerd terugkeerbeleid en de tenuitvoerlegging ervan;

    (c) het bevorderen van een doeltreffende en uniforme toepassing van gemeenschappelijke normen inzake terugkeer overeenkomstig de beleidsontwikkeling op dit gebied.

  • 2. 
    Een geïntegreerd terugkeerbeleid bevat in het bijzonder de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging door de bevoegde instanties van een betrokken lidstaat van geïntegreerde terugkeerplannen die
  • gebaseerd zijn op een algemene beoordeling van de situatie in de lidstaat met betrekking tot de doelgroep en de problemen inzake de voorgenomen acties (zoals die inzake het verkrijgen van reisdocumenten en andere praktische belemmeringen voor de terugkeer). De algemene beoordeling wordt in samenwerking met alle relevante instanties en partners gemaakt; en
  • een breed pakket maatregelen tot doel hebben die regelingen voor vrijwillige terugkeer van illegaal op het nationale grondgebied verblijvende onderdanen aanmoedigen en die, indien nodig, gedwongen terugkeeroperaties ten uitvoer leggen met volledige inachtneming van de humanitaire beginselen en met respect voor de menselijke waardigheid; en
  • het mogelijk maken te kiezen voor een doelgroep op basis van het aantal en de aard van de gevallen; en
  • een planning en/of tijdstabel bevatten en indien nodig voorzien in een periodiek beoordelingssysteem dat het mogelijk maakt de planning aan te passen en de gevolgen van het plan in de praktijk te beoordelen.
  • 3. 
    Geïntegreerde terugkeerplannen zijn in het bijzonder gericht op doeltreffende en duurzame terugkeer – zowel gedwongen als vrijwillig – door middel van acties zoals voorlichting in de fase vóór het vertrek, planning van de reis, en doorreis naar het land van terugkeer, zowel voor vrijwillige als gedwongen terugkeer. Om vrijwillige terugkeer te bevorderen, kan, voorzover mogelijk, in stimuleringsmaatregelen worden voorzien voor vrijwillige repatrianten, zoals extra ondersteuning bij de terugkeer.

    Wanneer de lidstaten zulks nodig achten, kunnen zij steun verlenen voor opvang en herintegratie.

Artikel 4

Subsidiabele acties in de lidstaten

  • 1. 
    Acties die betrekking hebben op de in artikel 3, lid 1, onder a), vastgestelde doelstelling en in het bijzonder de volgende acties, komen voor steun uit het fonds in aanmerking:

    (a) het vaststellen en verbeteren van een doeltreffende, stabiele en blijvende operationele samenwerking tussen de instanties van de lidstaten en consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen om terugkeerdocumenten voor onderdanen van derde landen te verkrijgen en om snelle en geslaagde uitzettingsprocedures te garanderen;

    (b) het bevorderen en vergemakkelijken van vrijwillige terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in het bijzonder door middel van programma's voor begeleide vrijwillige terugkeer om de duurzaamheid van de terugkeer te garanderen;

    (c) het vereenvoudigen en tenuitvoerleggen van gedwongen terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen om de geloofwaardigheid en integriteit van het immigratiebeleid te versterken en om de detentie van personen die wachten op hun gedwongen uitzetting in te korten.

  • 2. 
    Acties die betrekking hebben op de in artikel 3, lid 1, onder b), vastgestelde doelstelling en in het bijzonder de volgende acties, komen voor steun uit het fonds in aanmerking:

    (a) samenwerking bij het verzamelen van informatie over het land van herkomst en het verstrekken van die informatie aan potentiële repatrianten;

    (b) samenwerking bij de ontwikkeling van doeltreffende, stabiele en blijvende werkrelaties tussen de instanties van de lidstaten en consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen om consulaire bijstand te vergemakkelijken inzake het verkrijgen van terugkeerdocumenten voor onderdanen van derde landen en om snelle en geslaagde uitzettingsprocedures te garanderen;

    (c) ontwerp en tenuitvoerlegging van gezamenlijke geïntegreerde terugkeerprogramma's, inclusief gezamenlijke programma’s voor vrijwillige terugkeer voor specifieke landen en regio's van herkomst, vorig verblijf of doorreis;

    (d) studies over de huidige situatie en mogelijkheden om de administratieve samenwerking tussen lidstaten op het gebied van terugkeer te verbeteren alsook over de rol die internationale en niet-gouvernementele organisaties in deze context moeten spelen;

    (e) uitwisseling van informatie, bijstand en adviesverlening op het vlak van terugkeer van bijzonder kwetsbare groepen;

    (f) organisatie van studiebijeenkomsten voor mensen uit de praktijk over beproefde methoden waarbij de nadruk wordt gelegd op specifieke derde landen en/of regio’s;

    (g) gezamenlijke maatregelen die de opvang van overgenomen personen in landen van herkomst, vorig verblijf of doorreis mogelijk maken;

    (h) gezamenlijke ontwikkeling van acties om de duurzame herintegratie van personen in het land van herkomst of vorig verblijf te garanderen;

    (i) gezamenlijke maatregelen voor de monitoring van de situatie van repatrianten en de duurzaamheid van hun situatie na hun terugkeer.

  • 3. 
    Acties die betrekking hebben op de in artikel 3, lid 1, onder c), vastgestelde doelstelling en in het bijzonder de volgende acties, komen voor steun uit het fonds in aanmerking:

    (a) versterking van de capaciteit van de bevoegde instanties om zo snel mogelijk terugkeerbesluiten van hoge kwaliteit te nemen;

    (b) versterking van de capaciteit van de bevoegde administratieve instanties om snel uitzettingsbesluiten uit te voeren/af te dwingen met eerbiediging van de menselijke waardigheid en de relevante Europese veiligheidsnormen inzake dergelijke acties;

    (c) versterking van de capaciteit van de rechterlijke instanties om sneller terugkeerbesluiten waartegen beroep is ingesteld, te beoordelen;

    (d) organisatie van studiebijeenkomsten en gezamenlijke opleiding voor het personeel van de bevoegde administratieve, rechtshandhavings- en rechterlijke instanties betreffende wettelijke en praktische aspecten van terugkeeroperaties;

    (e) versterking van de capaciteit van de bevoegde administratieve instanties om gemeenschappelijke regelingen inzake wederzijdse erkenning en gezamenlijke terugkeeroperaties daadwerkelijk ten uitvoer te leggen, inclusief de aanbevelingen, operationele normen en beproefde methoden die door het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie inzake terugkeer zijn vastgesteld.

  • 4. 
    De in de leden 1 tot en met 3 bedoelde acties dragen in het bijzonder bij tot de tenuitvoerlegging van de relevante gemeenschapswetgeving inzake het gemeenschappelijke Europese immigratie- en terugkeerbeleid.
  • 5. 
    Acties moeten rekening houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen, zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, lichamelijk gehandicapten, bejaarden, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en personen die gefolterd of verkracht werden of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan.

Artikel 5

Subsidiabele acties in de lidstaten

Acties waaraan steun wordt verleend, mogen de volgende maatregelen behelzen:

  • in alle gevallen van terugkeer: aan de terugkeer voorafgaande voorlichting, het verschaffen van essentiële reisdocumenten, kosten voor noodzakelijke, aan de terugkeer voorgaande medische controles, reiskosten en kosten voor levensmiddelen voor repatrianten en begeleiders, inclusief medisch personeel, logies voor begeleiders, specifieke bijstand aan kwetsbare groepen zoals kinderen en personen met een lichamelijk handicap, kosten voor vervoer naar de eindbestemming in het land van terugkeer en samenwerking met de instanties van het land van herkomst, vorig verblijf of doorreis;
  • daarnaast, in het geval van gedwongen terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen: kosten voor tijdelijk logies voor repatrianten en hun begeleiders van de participerende lidstaat in de organiserende lidstaat, voorafgaand aan het vertrek in het geval van gezamenlijke terugkeeroperaties;
  • daarnaast, in het geval van vrijwillige terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen: alomvattende, aan de terugkeer voorafgaande voorlichting, bijstand en begeleiding alsook essentiële uitgaven vóór vertrek;
  • daarnaast, en voorzover dit door de lidstaten wenselijk wordt geacht, de eerste kosten na de terugkeer, het vervoer van de persoonlijke bezittingen van de repatriant, passende tijdelijke logies voor de eerste dagen na aankomst in het land van terugkeer in een opvangcentrum of, indien nodig, in een hotel, bijstand op het gebied van opleiding en werk, en, indien nodig, beperkte steun voor het opbouwen van economische activiteiten;
  • onderwijs en opleiding van het personeel van de bevoegde instanties, en van rechtshandhavings- en rechterlijke instanties, detachering van deze categorieën van personeel uit andere lidstaten om een doeltreffende en uniforme toepassing van gemeenschappelijke normen inzake terugkeer te waarborgen en om beter samen te werken, alsook dienstreizen om de resultaten van het terugkeerbeleid in derde landen te beoordelen;
  • in het geval van operationele samenwerking met consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen om terugkeerdocumenten te verkrijgen en om snelle uitzettingsprocedures te garanderen: de reis- en verblijfkosten in de lidstaten voor het personeel van de autoriteiten en de diensten die verantwoordelijk zijn voor de identificatie van onderdanen van derde landen en voor de controle van hun reisdocumenten;
  • in het geval van herintegratiemaatregelen om de duurzaamheid van de terugkeer te bevorderen overeenkomstig een geïntegreerd terugkeerbeleid en, indien lidstaten dit wenselijk achten: geldelijke stimulansen en andere kortetermijnmaatregelen die noodzakelijk zijn om voor de persoonlijke ontwikkeling van de repatriant de herintegratie op gang te brengen zoals opleiding, bijstand bij het vinden van werk, steun voor het opbouwen van economische activiteiten, hulp en begeleiding na terugkeer, alsook maatregelen die de lidstaten in staat stellen om passende regelingen te treffen om repatrianten in derde landen bij hun terugkeer te ontvangen.

Artikel 6

Acties die van belang zijn voor de Gemeenschap

  • 1. 
    Op initiatief van de Commissie kan maximaal 7% van de voor het fonds beschikbare middelen worden gebruikt ter financiering van transnationale acties of acties van communautair belang ("communautaire acties") met betrekking tot het terugkeerbeleid en maatregelen ten aanzien van de in artikel 7 bedoelde doelgroepen.
  • 2. 
    Om voor bijstand uit het fonds in aanmerking te komen, moeten communautaire acties gericht zijn op:

    (a) het bevorderen van communautaire samenwerking bij de toepassing van communautaire wetgeving en beproefde methoden;

    (b) het stimuleren van transnationale samenwerkingsnetwerken en proefprojecten op basis van transnationale partnerschappen tussen diensten in twee of meer lidstaten die gericht zijn op innovatie en uitwisseling van ervaringen en beproefde methoden en het verbeteren van de kwaliteit van het terugkeerbeleid;

    (c) het stimuleren van transnationale bewustmakingscampagnes;

    (d) het stimuleren van studies en van de verspreiding en uitwisseling van informatie, onder meer over het gebruik van moderne technologie, over beproefde methoden en over alle andere aspecten van het fonds;

    (e) het aanmoedigen van proefprojecten en studies waarin wordt gezocht naar nieuwe vormen van communautaire samenwerking en Gemeenschapsrecht op dit gebied;

    (f) het aanmoedigen van de ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en gemeenschappelijke indicatoren.

  • 3. 
    Het jaarlijkse werkprogramma met de prioriteiten voor de communautaire acties wordt vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 7

Doelgroepen

  • 1. 
    Voor de doeleinden van deze beschikking bestaan de doelgroepen uit alle onderdanen van derde landen die illegaal in een lidstaat verblijven.
  • 2. 
    Daaronder vallen onderdanen van derde landen die niet of niet langer internationale bescherming nodig hebben omdat hun asielverzoek bij een definitief besluit is afgewezen onder de respectievelijke wettelijke regelingen of omdat hun statuut overeenkomstig het nationale recht en het Gemeenschapsrecht (bij een definitief besluit) is ingetrokken, beëindigd of niet is vernieuwd.
  • 3. 
    Onderdanen van derde landen zijn personen die geen burgers zijn van de Unie in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag.

HOOFDSTUK II

BIJSTANDSBEGINSELEN

Artikel 8

Complementariteit, coherentie en conformiteit

  • 1. 
    De bijstand uit het fonds dient als aanvulling op nationale, regionale en plaatselijke acties waarin de prioriteiten van de Gemeenschap zijn overgenomen.
  • 2. 
    De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand uit het fonds en de lidstaten aansluit bij de activiteiten, beleidslijnen en prioriteiten van de Gemeenschap. Deze samenhang moet duidelijk tot uiting komen in het in artikel 20 bedoelde meerjarenprogramma.
  • 3. 
    Uit het fonds gefinancierde acties moeten in overeenstemming zijn met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.

Artikel 9

Programmering

  • 1. 
    De doelstellingen van het fonds worden nagestreefd in het kader van twee meerjarige programmeringsperioden (2008-2010 en 2011-2013). Dit meerjarig programmeringssysteem omvat de prioriteiten en een beheers-, besluitvormings-, controle- en financieringsproces.
  • 2. 
    De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden ten uitvoer gelegd door middel van jaarlijkse programma's.

Artikel 10

Subsidiaire en evenredige bijstandsverlening

  • 1. 
    De lidstaten zijn, op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met hun eigen specifieke institutionele stelsels, verantwoordelijk voor de uitvoering van de in de artikelen 20 en 22 bedoelde meerjaren- en jaarprogramma's. Deze verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze beschikking.
  • 2. 
    De middelen die door de Commissie en de lidstaten worden ingezet op het gebied van controle, variëren naar gelang van de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Deze differentiatie is ook van toepassing op de evaluatievoorschriften en de verslagen over de meerjaren- en de jaarprogramma's.

Artikel 11

Uitvoering

  • 1. 
    De begroting van het fonds wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad, met uitzondering van de in artikel 6 bedoelde communautaire acties en de in artikel 17 bedoelde technische bijstand.

    De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat het beginsel van goed financieel beheer wordt nageleefd.

  • 2. 
    De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen uit door:

    (a) te controleren of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan die goed functioneren, overeenkomstig artikel 32;

    (b) de betalingen overeenkomstig de artikelen 41 en 42 geheel of gedeeltelijk uit te stellen of op te schorten indien de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren en door de nodige financiële correcties toe te passen volgens de procedures van de artikelen 45 en 46.

Artikel 12

Additionaliteit

  • 1. 
    De bijdragen uit het fonds komen niet in de plaats van overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten.
  • 2. 
    In samenwerking met elk van de lidstaten gaat de Commissie uiterlijk op 31 december 2012 en achteraf, uiterlijk op 31 december 2015, na of het additionaliteitsbeginsel in acht is genomen.

Artikel 13

Partnerschap

  • 1. 
    Elke lidstaat organiseert, overeenkomstig de geldende nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met de instanties en organisaties die hij aanwijst, namelijk:

    (a) de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere autoriteiten;

    (b) andere passende organisaties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals niet-gouvernementele organisaties en de sociale partners.

    Elke lidstaat zorgt overeenkomstig de nationale voorschriften en gebruiken voor een brede en doeltreffende betrokkenheid van alle passende organisaties.

  • 2. 
    Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners.

    Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van, het toezicht op en de evaluatie van de meerjarenprogramma's.

HOOFDSTUK III

FINANCIEEL KADER

Artikel 14

Totale middelen

  • 1. 
    Het referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van het fonds voor de periode van 1 januari 2008 tot 31 december 2013 beloopt 759 miljoen EUR.
  • 2. 
    De jaarlijkse toewijzing voor het fonds wordt door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten goedgekeurd.
  • 3. 
    De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat aan de hand van de in artikel 15 vastgestelde criteria.

Artikel 15

Jaarlijkse verdeling van de middelen voor subsidiabele acties in de lidstaten

  • 1. 
    Iedere lidstaat ontvangt een vast bedrag van 300 000 EUR van de jaarlijkse toewijzing aan het fonds.

    Voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden beloopt dit bedrag voor de periode 2008-2013 500 000 EUR.

    Voor de lidstaten die in de periode 2008–2013 tot de Europese Unie toetreden, beloopt dit bedrag vanaf het jaar van hun toetreding gedurende het resterende gedeelte van genoemde periode 500.000 EUR per jaar.

  • 2. 
    De rest van de jaarlijks beschikbare middelen wordt als volgt onder de lidstaten verdeeld:

    (a) 70 % van deze middelen: naar verhouding van het totaal aantal onderdanen van derde landen die illegaal in een lidstaat verblijven of hebben verbleven en tegen wie in de loop van de drie voorgaande jaren in het kader van het nationale recht of het Gemeenschapsrecht een terugkeerbesluit is gericht, d.w.z. een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling, waarin de illegaliteit van het verblijf wordt vastgesteld of verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd;

    (b) 30% van deze middelen: naar verhouding van het aantal onderdanen van derde landen die ingevolge een administratief of rechterlijk bevel daartoe, in de loop van de drie voorgaande jaren, vrijwillig of onder dwang, effectief het grondgebied van de lidstaat hebben verlaten.

  • 3. 
    Onder de in lid 2 bedoelde onderdanen van derde landen vallen niet:

    (a) onderdanen van derde landen aan wie een lidstaat de toegang tot een transitzone weigert;

    (b) onderdanen van derde landen die door een lidstaat naar een andere lidstaat moeten worden teruggestuurd, met name overeenkomstig Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend.

  • 4. 
    De referentiecijfers zijn de meest recente statistieken die het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen heeft verstrekt overeenkomstig de communautaire wetgeving.
  • 5. 
    Indien de in lid 4 bedoelde statistieken niet beschikbaar zijn, verstrekken de lidstaten de benodigde cijfers.

Artikel 16

Financieringsstructuur

  • 1. 
    Financiële bijdragen uit het fonds worden verstrekt in de vorm van subsidies.
  • 2. 
    De acties die uit het fonds worden gefinancierd, worden medegefinancierd uit publieke of particuliere middelen, hebben geen winstoogmerk en komen niet in aanmerking voor financiering uit andere bronnen die onder de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen vallen.
  • 3. 
    De kredieten uit het fonds dienen ter aanvulling van de overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen uitgaven van de lidstaten voor de maatregelen waarop deze beschikking betrekking heeft.
  • 4. 
    De bijdrage van de Gemeenschap aan acties in de lidstaten in de zin van artikel 4 bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten van de betrokken actie.

    Dit maximum kan worden verhoogd tot 60% voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 19 bedoelde strategische richtsnoeren.

    Dit percentage kan in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, worden verhoogd tot 75% .

  • 5. 
    De financiële steun van de Gemeenschap voor acties in het kader van het fonds wordt in de regel voor ten hoogste drie jaar toegekend, onder voorbehoud van periodieke voortgangsverslagen.

Artikel 17

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

  • 1. 
    Maximaal 0,20% van de jaarlijkse toewijzing van het fonds kan op initiatief en/of namens de Commissie worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, controle en inspectie die voor de uitvoering van deze beschikking nodig zijn.
  • 2. 
    Deze maatregelen omvatten met name:

    (a) studies, evaluaties, deskundigenverslagen en statistieken, met name van algemene aard betreffende de werking van het fonds;

    (b) maatregelen gericht op de partners, de begunstigden van bijstand uit het fonds en het grote publiek, in het bijzonder voorlichtingsmaatregelen;

    (c) het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van de computersystemen voor het beheer, het toezicht, de inspectie en de evaluatie;

    (d) de verbetering van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over dergelijke methoden.

Artikel 18

Technische bijstand van de lidstaten

  • 1. 
    Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen uit het fonds voor elk jaarprogramma maatregelen op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle worden gefinancierd, alsmede maatregelen om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van het fonds te versterken.
  • 2. 
    Het bedrag dat per jaar wordt uitgetrokken voor technische bijstand mag niet hoger zijn dan 4% van de aan de lidstaat toegekende jaarlijkse medefinanciering, vermeerderd met 30 000 EUR.

HOOFDSTUK IV

Programmering

Artikel 19

Vaststelling van strategische richtsnoeren

  • 1. 
    Voor elke meerjarenprogramma stelt de Commissie strategische richtsnoeren vast die het kader vormen voor de bijstandsverlening uit het fonds, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling en toepassing van het Gemeenschapsrecht op het gebied van terugkeer en Gemeenschapsmaatregelen op het gebied van illegale immigratie en de indicatieve verdeling van de financiële middelen van het fonds voor de looptijd van het meerjarenprogramma.
  • 2. 
    Voor de doelstellingen van het fonds die in artikel 3, lid 1, onder a) en b) worden genoemd, geven deze richtsnoeren met name gestalte aan de prioriteiten van de Gemeenschap ter bevordering van:
  • de terugkeer van onderdanen van derde landen die geen paspoort of andere identiteitsdocumenten bezitten;
  • de terugkeer van onderdanen van derde landen die niet onder Communautaire overnameovereenkomsten of nationale bilaterale overnameovereenkomsten vallen, om de verplichting van internationaal recht om eigen onderdanen terug te nemen, te versterken;
  • de terugkeer naar een specifiek land van onderdanen van derde landen en staatlozen, die niet als eigen onderdanen uit dat land zijn gekomen of daar hebben verbleven;
  • de terugkeer van bijzonder kwetsbare groepen.
  • Voor de doelstelling van het fonds die in artikel 3, lid 1, onder c) wordt genoemd, geven deze richtsnoeren met name gestalte aan de prioriteiten van de Gemeenschap ter bevordering van de kennis over gemeenschappelijke normen in de EU en de integratie van deze normen in de dagelijkse werkwijzen inzake terugkeerbeleid in de administratieve diensten van de lidstaten.
  • 3. 
    De Commissie stelt de strategische richtsnoeren voor het eerste meerjarenprogramma (2008-2010) uiterlijk op 31 maart 2007 vast en die voor het tweede meerjarenprogramma (2011-2013) op 31 maart 2010.
  • 4. 
    De strategische richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 20

Opstelling en goedkeuring van de nationale meerjarenprogramma's

  • 1. 
    Elke lidstaat stelt op basis van de in artikel 19 bedoelde strategische richtsnoeren voor elke programmeringsperiode een ontwerp-meerjarenprogramma vast met daarin:

    (a) een beschrijving van de in de lidstaat geldende situatie betreffende het geïntegreerde terugkeerbeleid, de samenwerking met consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen, de maatregelen en het beleid inzake vrijwillige en gedwongen terugkeer, de aanpak inzake herintegratiemaatregelen en duurzaamheid van de terugkeer, het ontwikkelen van bevoegde administratieve en rechterlijke diensten en de samenwerking met andere lidstaten inzake het voorgaande;

    (b) analyse van de nationale behoeften op het gebied van samenwerking met consulaire diensten en immigratiediensten van derde landen, de maatregelen en het beleid inzake vrijwillige en gedwongen terugkeer, de aanpak inzake herintegratiemaatregelen en duurzaamheid van de terugkeer, het ontwikkelen van bevoegde administratieve en rechterlijke diensten en de samenwerking met andere lidstaten inzake het voorgaande en een omschrijving van de operationele doelstellingen die zijn geformuleerd om in deze behoeften te voorzien gedurende de periode waarop het meerjarenprogramma betrekking heeft;

    (c) een beschrijving van de strategie om deze doelstellingen te verwezenlijken, met de prioriteiten die aan elk van de doelstellingen wordt toegekend en een beschrijving van de acties om uitvoering te geven aan deze prioriteiten;

    (d) een overzicht waaruit blijkt dat deze strategie strookt met andere regionale, nationale en communautaire instrumenten;

    (e) gegevens over de prioriteiten en de bijbehorende specifieke doelen. Deze specifieke doelen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal uitvoerings-, resultaat- en effectindicatoren, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Met deze indicatoren moeten de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie kunnen worden gemeten en moet kunnen worden nagegaan in hoeverre deze doelen uitvoering geven aan de prioriteiten;

    (f) een ontwerp-financieringsplan met per doelstelling en per jaar de geplande financiële bijdrage uit het fonds en met het totaalbedrag van de publieke of particuliere medefinanciering;

    (g) de uitvoeringsbepalingen voor het meerjarenprogramma, zoals:

    • de aanwijzing van de in artikel 25 genoemde instanties;
    • een beschrijving van de systemen voor de tenuitvoerlegging, het toezicht, de controle en de evaluatie;
    • een omschrijving van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, om de doorzichtigheid van deze geldstromen te waarborgen,
    • de voorschriften die ervoor moeten zorgen dat bekendheid aan het meerjarenprogramma wordt gegeven.
  • 2. 
    De lidstaten stellen de meerjarenprogramma's op in nauwe samenwerking met de in artikel 13 bedoelde partners.
  • 3. 
    Uiterlijk vier maanden nadat de Commissie de strategische richtsnoeren voor de betrokken periode heeft bekendgemaakt, dienen de lidstaten hun ontwerp-meerjarenprogramma in.
  • 4. 
    Bij de beoordeling van het voorgestelde meerjarenprogramma gaat de Commissie na of:

    (a) het programma strookt met de doelstellingen van het fonds en de in artikel 19 bedoelde strategische richtsnoeren;

    (b) de strategie en de operationele prioriteiten die door de lidstaat worden voorgesteld, relevant en geschikt zijn en welke resultaten ervan worden verwacht;

    (c) de beheers- en controlesystemen die door de lidstaat zijn ingevoerd voor de tenuitvoerlegging van de bijstand uit het fonds, stroken met de bepalingen van deze beschikking;

    (d) het programma in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder met het Gemeenschapsrecht dat het vrije verkeer van personen moet waarborgen in samenhang met de daarmee verband houdende begeleidende maatregelen inzake de controle van de buitengrenzen, asiel en immigratie.

  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat een meerjarenprogramma niet strookt met de strategische richtsnoeren of met de bepalingen van deze beschikking betreffende de beheers- en controlesystemen, verzoekt zij de betrokken lidstaat het voorgestelde programma aan te passen.
  • 6. 
    De Commissie keurt het meerjarenprogramma uiterlijk vier maanden na de formele indiening ervan goed volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 21

Herziening van meerjarenprogramma's

  • 1. 
    Op initiatief van de betrokken lidstaat of van de Commissie kunnen meerjarenprogramma's opnieuw worden bekeken en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien om meer of op een andere wijze rekening te houden met de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de conclusies van de Raad. De meerjarenprogramma's kunnen opnieuw worden bekeken in het licht van een evaluatie en/of wegens moeilijkheden bij de uitvoering.
  • 2. 
    De Commissie neemt zo snel mogelijk nadat een lidstaat een formeel verzoek tot herziening van een meerjarenprogramma indient, een besluit tot goedkeuring van de herziening.

Artikel 22

Jaarprogramma's

  • 1. 
    De door de Commissie goedgekeurde meerjarenprogramma's worden ten uitvoer gelegd door middel van jaarlijkse werkprogramma's.
  • 2. 
    De Commissie verstrekt de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 1 juli een raming van de bedragen die hun voor het volgende jaar worden toegekend uit de totale kredieten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure aan het fonds worden toegewezen, waarbij de in artikel 15 beschreven verdeelsleutel wordt toegepast.
  • 3. 
    De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 1 november bij de Commissie een ontwerp-jaarprogramma voor het volgende jaar in, dat wordt opgesteld op basis van het meerjarenprogramma en betrekking heeft op:

    (a) de selectievoorwaarden voor de projecten die worden gefinancierd in het kader van het jaarprogramma;

    (b) een beschrijving van de taken van de verantwoordelijke instantie bij de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma;

    (c) de geplande verdeling van de bijdrage uit het fonds over de verschillende acties in het kader van het programma, alsmede een indicatie van het bedrag dat nodig is voor de in artikel 17 bedoelde technische bijstand voor de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma.

  • 4. 
    Bij de behandeling van het voorstel van de lidstaat houdt de Commissie rekening met het definitieve bedrag dat in het kader van de begrotingsprocedure aan het fonds is toegekend, en neemt zij uiterlijk op 1 maart van het betreffende jaar een besluit over de financiering uit het fonds. In dat besluit wordt vermeld welk bedrag aan de lidstaat wordt toegewezen en gedurende welke termijn de uitgaven subsidiabel zijn.

HOOFDSTUK V

BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 23

Uitvoering

De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze beschikking en stelt de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 24

Algemene beginselen betreffende de beheers- en controlesystemen

De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de meerjarenprogramma's voorzien in:

(a) een duidelijke taakomschrijving van de bij het beheer en de controle betrokken organisaties en/of diensten en een duidelijke taakverdeling binnen elke organisatie en/of dienst;

(b) een duidelijke taakverdeling tussen de bij het beheer, de certificering van de uitgaven en de controle betrokken organisaties en/of diensten en binnen elke organisatie en/of dienst;

(c) voldoende middelen voor elke organisatie of dienst om de eraan opgedragen taken te kunnen vervullen gedurende de periode waarin de uit het fonds gefinancierde acties ten uitvoer worden gelegd;

(d) doeltreffende interne controlevoorschriften voor de verantwoordelijke instantie en alle instanties waaraan taken worden gedelegeerd;

(e) betrouwbare geautomatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;

(f) in de gevallen waarin taken zijn gedelegeerd, doeltreffende systemen voor de verslaglegging en het toezicht;

(g) uitvoerige procedurehandleidingen met betrekking tot de te verrichten taken;

(h) doeltreffende regelingen voor de controle van de werking van het systeem;

(i) systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

(j) procedures voor het melden en volgen van onregelmatigheden en voor het terugvorderen van onverschuldigd betaalde bedragen.

Artikel 25

Aanwijzing van instanties

  • 1. 
    Voor elk meerjarenprogramma wijst de lidstaat de volgend instanties aan:

    (a) een verantwoordelijke instantie: een functioneel orgaan van de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie, die verantwoordelijk is voor het beheer van de uit het fonds ondersteunde meerjaren- en de jaarprogramma's en voor alle communicatie met de Commissie;

    (b) een certificeringsinstantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie die functioneel onafhankelijk is van de dienst die bij de verantwoordelijke instantie de uitgaven fiatteert, en die is belast met het certificeren van de uitgavendeclaraties en betalingsaanvragen voordat zij aan de Commissie worden toegezonden;

    (c) een controle-instantie: een door de lidstaat aangewezen nationale overheidsinstantie of organisatie die functioneel onafhankelijk is van de dienst die bij de verantwoordelijke instantie de uitgaven fiatteert, en die is belast met het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem;

    (d) indien nodig, een instantie waaraan taken worden gedelegeerd;

    (e) een conformiteitsbeoordelende instantie, die wordt aangewezen bij de indiening van het ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie. De Commissie kan ermee instemmen dat de aangewezen controle-instantie als conformiteitsbeoordelende instantie optreedt, mits die over de nodige capaciteit beschikt en functioneel onafhankelijk is. De conformiteitsbeoordelende instantie verricht zijn werkzaamheden op basis van internationale controlenormen.

  • 2. 
    De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn betrekkingen met de instanties, alsmede de betrekkingen van deze instanties met de Commissie worden geregeld.
  • 3. 
    Onverminderd artikel 24, onder b), kunnen de controle- en certificeringstaak door dezelfde organisatie of dienst worden verricht.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 26 tot en met 29 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 26

Verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    De verantwoordelijke instantie kan een orgaan van de lidstaat zelf zijn, een nationale overheidsinstantie of een privaatrechtelijke organisatie met een openbaredienstverleningstaak. Indien de lidstaat een verantwoordelijke instantie aanwijst die geen orgaan is van de lidstaat zelf, stelt hij de regelingen vast voor zijn betrekkingen met deze instantie en de betrekkingen van de instantie met de Commissie.
  • 2. 
    De als verantwoordelijke instantie aangewezen organisatie moet ten minste:

    (a) rechtspersoonlijkheid hebben, behalve wanneer het gaat om een functioneel orgaan van de lidstaat;

    (b) beschikken over de vereiste infrastructuur voor een vlotte communicatie met een groot scala aan gebruikers, de verantwoordelijke instanties van de andere lidstaten en de Commissie;

    (c) functioneren binnen een administratief kader dat haar in staat stelt zich naar behoren van haar taken te kwijten en belangenconflicten te vermijden;

    (d) in staat zijn de regels voor het beheer van financiële middelen van de Gemeenschap toe te passen;

    (e) op financieel gebied en op het gebied van het beheer beschikken over een capaciteit die in verhouding staat tot de omvang van de communautaire middelen die zij moet beheren;

    (f) beschikken over personeel met voldoende beroepskwalificaties en taalvaardigheid om administratieve werkzaamheden te verrichten in een internationale omgeving.

  • 3. 
    De lidstaat zorgt voor adequate financiering van de verantwoordelijke instantie, zodat zij haar taken in de periode 2007-2013 naar behoren en zonder onderbreking kan vervullen.

Artikel 27

Taken van de verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    De verantwoordelijke instantie heeft tot taak het meerjarenprogramma doelmatig, doeltreffend en correct te beheren en ten uitvoer te leggen.

    Dit houdt met name in dat zij:

    (a) de betrokken partners (niet-gouvernementele organisaties, plaatselijke autoriteiten, bevoegde internationale organisaties, sociale partners, enz.) raadpleegt in het kader van het in artikel 13 bedoelde partnerschap;

    (b) bij de Commissie de in de artikelen 20 en 22 bedoelde voorstellen voor meerjaren- en jaarprogramma's indient;

    (c) aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen organiseert en publiceert;

    (d) procedures voor selectie en toekenning van medefinanciering uit het fonds organiseert, met inachtneming van het transparantiebeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het cumulatieverbod;

    (e) de betalingen van de Commissie ontvangt en betalingen aan de begunstigden verricht;

    (f) zorgt voor samenhang en complementariteit tussen de medefinanciering uit het fonds en die uit andere nationale en communautaire financieringsinstrumenten;

    (g) verifieert of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de voor de acties gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn;

    (h) zorgt voor een systeem om gedetailleerde boekhoudkundige gegevens over elke actie in het kader van de jaarprogramma's in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren en waarborgt dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het financiële beheer, het toezicht, de controle en de evaluatie worden verzameld;

    (i) ervoor zorgt dat de begunstigden en de andere instanties die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van acties die uit het fonds worden medegefinancierd, voor alle transacties die verband houden met een actie een afzonderlijk boekhoudsysteem of een passende boekhoudkundige code gebruiken;

    (j) erop toeziet dat de in artikel 49 bedoelde evaluaties van de meerjarenprogramma's binnen de in deze beschikking gestelde termijnen plaatsvinden en voldoen aan de kwaliteitsnormen die de Commissie en de lidstaat hebben vastgesteld;

    (k) procedures instelt om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en controles die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bewaard overeenkomstig artikel 43;

    (l) erop toeziet dat de controle-instantie met het oog op de in artikel 30, lid 1, bedoelde controles de nodige informatie ontvangt over de beheersprocedures die worden toegepast en de projecten die uit het fonds worden medegefinancierd;

    (m) erop toeziet dat de certificeringsinstantie met het oog op de certificering de nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte controles;

    (n) verslagen, door de certificeringsinstantie gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsverzoeken opstelt en indient bij de Commissie;

    (o) activiteiten op het gebied van voorlichting en advies verricht en de resultaten van medegefinancierde acties verspreidt;

    (p) samenwerkt met de Commissie en met de verantwoordelijke instanties in de andere lidstaten.

  • 5. 
    De werkzaamheden van de verantwoordelijke instanties in verband met het beheer van de in de lidstaten uitgevoerde projecten kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 18 bedoelde technische bijstand.

Artikel 28

Delegatie van taken door de verantwoordelijke instantie

  • 1. 
    Indien de taken van de verantwoordelijke instantie geheel of gedeeltelijk worden gedelegeerd aan een andere instantie, legt de verantwoordelijke instantie nauwkeurig vast wat de gedelegeerde taken inhouden en volgens welke procedures zij moeten worden uitgevoerd, waarbij de voorwaarden van artikel 26 in acht worden genomen.
  • 2. 
    Deze procedures omvatten het regelmatig verstrekken van informatie over de uitvoering van de gedelegeerde taken en van een beschrijving van de gebruikte middelen aan de verantwoordelijke instantie.

Artikel 29

Certificeringsinstantie

  • 1. 
    De certificeringsinstantie van een meerjarenprogramma:

    (a) verklaart dat:

  • de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken,
  • de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd en die in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;

    (b) ziet er, met het oog op de certificering, op toe dat zij van de verantwoordelijke instantie toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de controles die zijn verricht in verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;

    (c) houdt voor de certificering rekening met de resultaten van alle controles die door of onder de verantwoordelijkheid van de controle-instantie zijn verricht;

    (d) houdt boekhoudkundige gegevens in geïnformatiseerde vorm bij over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven;

    (e) zorgt ervoor dat alle communautaire bijstand waarvan blijkt dat hij wegens geconstateerde onregelmatigheden onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd, eventueel verhoogd met rente, waarbij zij een boekhouding bijhoudt van de te innen bedragen en de geïnde bedragen aan de Commissie terugbetaalt, indien mogelijk door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat.

  • 2. 
    De werkzaamheden van de certificeringsinstantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 18 bedoelde technische bijstand, mits de in artikel 24 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

Artikel 30

Controle-instantie

  • 1. 
    De controle-instantie van een meerjarenprogramma:

    (a) ziet erop toe dat er volgens de internationale normen controles worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem van het meerjarenprogramma goed functioneert;

    (b) ziet erop toe dat er aan de hand van een adequate steekproef controles worden verricht om de voor bepaalde maatregelen gedeclareerde uitgaven te verifiëren; de steekproef bestrijkt ten minste 10% van de totale subsidiabele uitgaven van elk jaarprogramma;

    (c) legt binnen zes maanden na de goedkeuring van het meerjarenprogramma de Commissie een controlestrategie voor waarin wordt uiteengezet welke organisaties de onder a) en b) bedoelde controles zullen uitvoeren, welke methode daarbij zal worden gevolgd, volgens welke methode steekproeven zullen worden genomen voor de controle op acties die uit het fonds worden gefinancierd en hoe de indicatieve planning van de controles eruitziet; doel hiervan is te garanderen dat de belangrijkste begunstigden van de medefinanciering uit het fonds worden gecontroleerd en dat de controles gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid;

  • 2. 
    Indien de op grond van deze beschikking aangewezen controle-instantie tevens als controle-instantie is aangewezen op grond van de beschikkingen ....., ...... en .......,77 of indien twee of meer van de bij die beschikkingen ingestelde fondsen bepaalde systemen gemeenschappelijk hebben, kan een enkele gecombineerde controle-strategie in de zin van lid 1, onder c), worden ingediend.
  • 3. 
    De controle-instantie stelt een eindverslag op over de tenuitvoerlegging van de jaarprogramma's zoals bedoeld in artikel 50, lid 2, met daarin:

    (a) een jaarlijks controleverslag met de resultaten van de controles die overeenkomstig de controlestrategie met betrekking tot het jaarprogramma zijn verricht, waarbij eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma worden vermeld;

    (b) een oordeel over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende efficiënt heeft gefunctioneerd om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de juistheid van de uitgavenstaten die bij de Commissie zijn ingediend en omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;

    (c) een verklaring over de geldigheid van de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo, alsmede van de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties waarop de definitieve uitgavenstaat betrekking heeft.

  • 4. 
    Indien de in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd door een andere organisatie dan de controle-instantie, ziet de controle-instantie erop toe dat deze organisatie de nodige functionele onafhankelijkheid heeft en dat de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde controlenormen.
  • 5. 
    De werkzaamheden van de controle-instantie in verband met projecten die in de lidstaten worden uitgevoerd, kunnen worden gefinancierd in het kader van de in artikel 18 bedoelde technische bijstand, mits de in artikel 24 beschreven prerogatieven van deze instantie in acht worden genomen.

HOOFDSTUK VI

CONTROLE

Artikel 31

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

  • 1. 
    De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het goed financieel beheer van de meerjaren- en de jaarprogramma's en voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende transacties.
  • 2. 
    Zij zien erop toe dat de verantwoordelijke instanties en de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd, de certificeringsinstanties, de controle-instanties en alle andere betrokken instanties adequate richtsnoeren ontvangen voor het opzetten van de in de artikelen 24 tot en met 30 bedoelde beheers- en controlesystemen, die moeten garanderen dat de financiële middelen van de Gemeenschap doelmatig en correct worden gebruikt.
  • 3. 
    De lidstaten voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.

    Indien bedragen die onverschuldigd aan een begunstigde zijn betaald, niet kunnen worden teruggevorderd, is de lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de bedragen die verloren gaan voor de begroting van de Europese Gemeenschappen.

  • 4. 
    De lidstaten zijn eerstverantwoordelijk voor de financiële controle van de acties en zien erop toe dat de beheerssystemen en de controles zodanig worden toegepast dat wordt gegarandeerd dat de communautaire middelen op doeltreffende en regelmatige wijze worden gebruikt. Zij verstrekken de Commissie een beschrijving van deze systemen.
  • 5. 
    De lidstaten werken met de Commissie samen bij het verzamelen van de statistieken die nodig zijn voor de toepassing van artikel 15.
  • 6. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 5 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 32

Beheers- en controlesystemen

  • 1. 
    Voordat een meerjarenprogramma wordt vastgesteld, zorgen de lidstaten ervoor dat de beheers- en controlesystemen zijn opgezet overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 30. Zij zijn verantwoordelijk voor de efficiënte werking van deze systemen gedurende de hele programmeringsperiode.
  • 2. 
    Tegelijk met het ontwerp-meerjarenprogramma dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de organisatie en de procedures van de verantwoordelijke instantie in, de instantie waaraan taken worden gedelegeerd en de certificeringsinstantie worden beschreven, alsmede de interne controlesystemen die worden toegepast bij deze instanties, de controle-instantie en alle andere instanties die onder haar verantwoordelijkheid controles verrichten.
  • 3. 
    Uiterlijk drie maanden na de indiening van het ontwerp-meerjarenprogramma bij de Commissie, dienen de lidstaten een verslag in van de conformiteitsbeoordelende instantie, met de resultaten van een evaluatie van de systemen en een oordeel over de conformiteit van die systemen met de artikelen 24 tot en met 30. Indien dit oordeel niet onverdeeld gunstig is, worden in het verslag de tekortkomingen en de ernst daarvan vermeld. De lidstaat stelt in overleg met de Commissie een plan op dat de te nemen corrigerende maatregelen en het tijdschema voor de uitvoering daarvan bevat.
  • 4. 
    De uitvoeringsbepalingen voor de leden 1 tot en met 3 worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 33

Verantwoordelijkheden van de Commissie

  • 1. 
    De Commissie vergewist zich er volgens de procedure van artikel 32 van dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die in overeenstemming zijn met de artikelen 24 tot en met 30, en, op basis van jaarlijkse controleverslagen en haar eigen controles, dat de systemen efficiënt functioneren tijdens de periode van de uitvoering van de meerjarenprogramma's.
  • 2. 
    Onverminderd de controles van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie controles ter plaatse verrichten om na te gaan of de beheers- en controlesystemen goed functioneren, waarbij ook acties uit de jaarprogramma's kunnen worden gecontroleerd, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.
  • 3. 
    De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om na te gaan of de systemen goed werken of om voor een of meer transacties te controleren of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.
  • 4. 
    De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor passende voorlichting en publiciteit over en follow-up van de uit het fonds ondersteunde acties.
  • 5. 
    De Commissie zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat de maatregelen aansluiten bij en een aanvulling vormen op andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en initiatieven.

Artikel 34

Samenwerking met de controle-instanties van de lidstaten

  • 1. 
    De Commissie werkt met de controle-instanties van de meerjarenprogramma's samen om hun respectieve controleplannen en -methoden te coördineren en zij wisselt onmiddellijk de resultaten van de controles van de beheers- en controlesystemen uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de voor de controle beschikbare middelen en om dubbel werk te voorkomen.

    De Commissie maakt binnen drie maanden of tijdens de eerste vergadering na ontvangst van de krachtens artikel 30 ingediende controlestrategie, haar opmerkingen daarover kenbaar.

  • 2. 
    Om haar eigen controlestrategie te bepalen, stelt de Commissie vast voor welke meerjarenprogramma's

    (a) geen enkel voorbehoud wordt gemaakt omdat ze volledig in overeenstemming zijn met het op grond van artikel 32 ingevoerde systeem, of waarvoor het voorbehoud is ingetrokken nadat corrigerende maatregelen zijn genomen, en

    (b) de controlestrategie van de controle-instantie in de zin van artikel 30 afdoende is en voor welke de controles van de Commissie en de lidstaat een redelijke garantie hebben opgeleverd dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.

    Voor die programma's kan de Commissie de betrokken lidstaten meedelen dat zij zich wat de juistheid, wettigheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven betreft, voornamelijk op het oordeel van de controle-instantie zal baseren en dat zij slechts in uitzonderlijke omstandigheden eigen controles ter plaatse zal uitvoeren.

HOOFDSTUK VII

FINANCIEEL BEHEER

Artikel 35

Subsidiabiliteit - declaraties

  • 1. 
    Alle declaraties bevatten het bedrag van de uitgaven die de begunstigden hebben gedaan in verband met de uitvoering van de acties, alsmede de bijbehorende bijdrage uit publieke of private middelen.
  • 2. 
    De uitgaven komen overeen met de betalingen die door de begunstigden zijn verricht. Zij worden gestaafd met facturen die zijn voldaan of met vergelijkbare boekhoudkundige bewijsstukken.
  • 3. 
    Alleen uitgaven die zijn verricht op of na 1 januari van het jaar waarop het in artikel 22, lid 4 bedoelde medefinancieringsbesluit van de Commissie betrekking heeft, komen in aanmerking voor bijstand uit het fonds. De medegefinancierde acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.
  • 4. 
    De volgende uitgaven komen niet in aanmerking voor bijstand uit het fonds:
  • BTW;
  • debetrente;
  • aankoop van grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken actie;
  • huisvesting.
  • 5. 
    De regels voor de subsidiabiliteit van de uitgaven in het kader van de in artikel 4 bedoelde acties in de lidstaten die worden medegefinancierd uit het fonds, worden vastgesteld volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde procedure. .

Artikel 36

Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de verantwoordelijke instantie het volledige bedrag van de bijdrage uit overheidsmiddelen zonder vertraging aan de begunstigden laat overmaken. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.

Artikel 37

Gebruik van de euro

Alle bedragen die worden vermeld in de financieringsbesluiten van de Commissie, de vastleggingen en betalingen van de Commissie en de gecertificeerde uitgaven en betalingsaanvragen van de lidstaten luiden in euro's en worden in euro's uitgevoerd.

Artikel 38

Vastleggingskredieten

De communautaire kredieten worden jaarlijks vastgelegd op basis van het in artikel 22, lid 4, bedoelde financieringsbesluit van de Commissie.

Artikel 39

Betalingen - Voorfinanciering

  • 1. 
    De Commissie betaalt de bijdrage uit het fonds overeenkomstig de vastleggingen.
  • 2. 
    De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen verantwoordelijke instantie.
  • 3. 
    Van het bedrag dat in het besluit van de Commissie over de financiering uit het fonds aan de lidstaat wordt toegekend, wordt 50% binnen 60 dagen na de goedkeuring van dit financieringsbesluit aan de lidstaat uitbetaald als voorschot.
  • 4. 
    Een tweede voorschot wordt uitbetaald uiterlijk drie maanden nadat de Commissie haar goedkeuring heeft gehecht aan een voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van het jaarprogramma en aan een gecertificeerde declaratie, die is opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a), en artikel 35, en die betrekking heeft op ten minste 70% van het bedrag van het eerste voorschot. De tweede voorfinanciering bedraagt ten hoogste 50% van het in het medefinancieringsbesluit toegewezen totaalbedrag, of, in ieder geval, het verschil tussen het bedrag aan communautaire middelen dat daadwerkelijk door de lidstaat is vastgelegd voor in het kader van het jaarprogramma geselecteerde projecten en het bedrag van de eerste voorfinanciering.
  • 5. 
    Rente op betaalde voorfinanciering wordt aan het betrokken programma toegewezen en in mindering gebracht op het in de definitieve uitgavenstaat vermelde bedrag aan overheidsuitgaven.
  • 6. 
    Bij de afsluiting van het jaarprogramma worden de bedragen van de voorfinanciering vereffend.

Artikel 40

Saldobetalingen

1 De Commissie betaalt het saldo op voorwaarde dat zij uiterlijk negen maanden na de in het jaarlijkse financieringsbesluit vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven de volgende documenten heeft ontvangen:

(a) een gecertificeerde declaratie en een saldobetalingsaanvraag of een terugbetalingsverklaring, opgesteld overeenkomstig artikel 29, lid 1, onder a) en artikel 35;

(b) het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma, met de in artikel 51 bedoelde gegevens;

(c) het controleverslag, het oordeel en de verklaring zoals bedoeld in artikel 30, lid 3.

Het saldo wordt uitgekeerd op voorwaarde dat het eindverslag over de uitvoering en de verklaring betreffende de geldigheid van de saldobetalingsaanvraag worden aanvaard.

  • 2. 
    Indien de verantwoordelijke instantie de in lid 1 bedoelde documenten niet tijdig in een aanvaardbaar formaat verstrekt, wordt het gedeelte van de vastlegging voor het betrokken jaarprogramma dat niet voor een voorfinanciering is gebruikt, door de Commissie vrijgemaakt.
  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde procedure voor het ambtshalve vrijmaken van de kredieten wordt voor het bedrag dat met de betrokken projecten overeenkomt, geschorst indien op het moment dat de in lid 1 bedoelde documenten worden ingediend, in de lidstaat een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking loopt. De lidstaat verstrekt in het gedeeltelijke eindverslag uitvoerige informatie over dergelijke projecten en dient elke zes maanden een voortgangsverslag in. Uiterlijk drie maanden na de afronding van de gerechtelijke procedure of het administratief beroep dient de lidstaat voor het betrokken project de in lid 1 genoemde documenten in.
  • 4. 
    De in lid 1 genoemde termijn van 9 maanden wordt geschorst indien de Commissie een besluit tot opschorting van de betalingen voor het betrokken jaarprogramma heeft genomen overeenkomstig artikel 42. De termijn loopt verder vanaf de datum waarop het in artikel 42, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie is medegedeeld aan de lidstaat.
  • 5. 
    Onverminderd de bepalingen van artikel 41 laat de Commissie de lidstaat binnen zes maanden na de ontvangst van de in lid 1 bedoelde documenten weten welk bedrag zij ten laste van het fonds aanvaardt en welke financiële correcties eventueel worden toegepast als gevolg van het verschil tussen de gedeclareerde en de aanvaarde uitgaven. De lidstaat heeft drie maanden de tijd om te reageren.
  • 6. 
    Binnen drie maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat beslist de Commissie welk bedrag zij aanvaardt ten laste van het fonds en vordert zij het verschil tussen de uiteindelijk aanvaarde uitgaven en het reeds aan de lidstaat betaalde bedrag terug.
  • 7. 
    Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het saldo uiterlijk zestig dagen na de datum waarop zij de in lid 1 bedoelde documenten aanvaardt. Het saldo van de vastlegging wordt zes maanden na de betaling vrijgemaakt.

Artikel 41

Schorsing

  • 1. 
    De gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 schorst de betalingstermijn voor maximaal zes maanden als er twijfels zijn over de goede werking van de beheers- en controlesystemen, als hij extra informatie van de nationale instanties nodig heeft in verband met de follow-up van de tijdens de jaarlijkse herziening gemaakte opmerkingen, of als hij vermoedt dat bij de gedeclareerde uitgaven ernstige onregelmatigheden zijn begaan, die al dan niet zijn bevestigd.

    De Commissie stelt de lidstaat en de verantwoordelijke instantie onmiddellijk in kennis van de redenen voor deze schorsing. De lidstaat neemt de nodige stappen om de situatie zo spoedig mogelijk te corrigeren.

  • 2. 
    De maximale schorsing van zes maanden wordt met zes maanden verlengd indien er een besluit overeenkomstig de artikelen 42 en 45 blijkt te moeten worden genomen.

Artikel 42

Opschorting

  • 1. 
    De Commissie kan de voorfinancieringen en de saldobetalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

    (a) de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

    (b) uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of

    (c) een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 31 en 32 niet is nagekomen.

  • 2. 
    De Commissie kan besluiten de voorfinancierings- en saldobetalingen op te schorten na de lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld binnen drie maanden zijn opmerkingen te maken.
  • 3. 
    De Commissie heft de opschorting van de voorfinancierings- en saldobetalingen op als zij van mening is dat de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.
  • 4. 
    Indien de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie besluiten het nettobedrag te verlagen of de bijdrage van de Gemeenschap aan het jaarprogramma in te trekken overeenkomstig artikel 46.

Artikel 43

Bewaring van documenten

In elke lidstaat zorgt de verantwoordelijke instantie ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en controles in verband met het betrokken jaarprogramma ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden.

De bewijsstukken worden, onverminderd de voorschriften voor staatssteun, gedurende ten minste drie jaar na de afsluiting van het jaarprogramma ter beschikking gehouden. In geval van gerechtelijke vervolging of indien de Commissie daartoe een met redenen omkleed verzoek indient, wordt deze termijn geschorst.

De bewijsstukken moeten hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers worden bewaard.

HOOFDSTUK VIII

FINANCIËLE CORRECTIES

Artikel 44

Financiële correcties van de lidstaten

  • 1. 
    Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, zijn de lidstaten eerstverantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden. Zij treden op wanneer er belangrijke veranderingen worden geconstateerd die de aard van of de voorwaarden voor de uitvoering of de controle van de bijstand beïnvloeden, en verrichten de nodige financiële correcties.
  • 2. 
    De lidstaat verricht de nodige financiële correcties voor de bij de maatregelen of de jaarprogramma's geconstateerde incidentele of systematische onregelmatigheden. De door de lidstaten verrichte correcties behelzen een gehele of gedeeltelijke terugvordering van de communautaire bijdrage. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het fonds.

    De lidstaten geven in het jaarverslag dat zij overeenkomstig artikel 50, lid 2, bij de Commissie indienen, een overzicht van de intrekkingsprocedures die voor het betrokken jaarprogramma zijn ingeleid.

    De financiële correcties van de lidstaten bestaan uit het geheel of gedeeltelijk intrekken van de bijdrage van het fonds; indien het betrokken bedrag niet wordt terugbetaald binnen de daarvoor door de lidstaat gestelde termijn is achterstandsrente verschuldigd tegen de in artikel 47, lid 2, bedoelde rentevoet.

  • 3. 
    Bij systematische onregelmatigheden breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

Artikel 45

Controles en financiële correcties van de Commissie

  • 1. 
    Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie de uit het fonds gefinancierde acties en de beheers- en controlesystemen ter plaatse controleren, met name door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van de controle teneinde de nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

    De Commissie kan van een lidstaat verlangen dat hij een controle ter plaatse verricht om voor of een of meer transacties na te gaan of ze correct zijn verlopen. Aan deze controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.

  • 2. 
    Indien de Commissie, nadat zij de nodige verificaties heeft verricht, concludeert dat een lidstaat de krachtens artikel 31 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, wordt de betaling van de voorfinanciering of van het saldo overeenkomstig artikel 42 opgeschort.

Artikel 46

Criteria voor de correcties

  • 1. 
    Indien de lidstaat geen correcties heeft verricht binnen de in artikel 42, lid 2, bedoelde termijn en er geen overeenstemming is bereikt, kan de Commissie binnen drie maanden besluiten de communautaire bijdrage geheel of gedeeltelijk in te trekken indien zij tot de conclusie komt dat:

    (a) het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;

    (b) de uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd gestart;

    (c) een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 31 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd gestart.

    De Commissie houdt rekening met de eventuele opmerkingen van de lidstaat voordat zij een besluit neemt.

  • 2. 
    De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met de systematische aard van de onregelmatigheid om te bepalen of het nodig is een forfaitaire of geëxtrapoleerde correctie toe te passen. Indien de onregelmatigheid betrekking heeft op een uitgavenstaat waarvoor eerder overeenkomstig artikel 30, lid 3, onder b), een positieve garantie in het jaarlijkse controleverslag was gegeven, wordt aangenomen dat het om een systematisch probleem gaat dat aanleiding geeft tot een forfaitaire of een geëxtrapoleerde correctie, tenzij de lidstaat deze veronderstelling binnen drie maanden met bewijzen kan weerleggen.
  • 3. 
    De Commissie houdt bij het vaststellen van het bedrag van een correctie rekening met de ernst van de onregelmatigheid en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken jaarprogramma zijn geconstateerd.
  • 4. 
    Indien de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere controleurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 32 door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de verslagen over de gemelde onregelmatigheden en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

Artikel 47

Terugbetaling

  • 1. 
    Terugbetalingen aan de Commissie geschieden vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad78. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.
  • 2. 
    Bij te late terugbetaling is achterstandsrente verschuldigd, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. Deze rente wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties toegepaste en in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, bekendgemaakte rentevoet die gold op de eerste kalenderdag van de maand waarin de vervaldatum valt, vermeerderd met drieëneenhalf procentpunt.

Artikel 48

Verplichtingen van de lidstaten

Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 46 onverlet.

Hoofdstuk IX

TOEZICHT, EVALUATIE EN VERSLAGEN

Artikel 49

Toezicht en evaluatie

  • 1. 
    De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor een regelmatig toezicht op het fonds.
  • 2. 
    Er vindt regelmatig een evaluatie van het fonds plaats, waarbij de Commissie in samenwerking met de lidstaten de relevantie, de doeltreffendheid en het effect van de uitgevoerde acties toetst aan de in artikel 2 geformuleerde doelstellingen.
  • 3. 
    De evaluatie van de Commissie heeft tevens betrekking op de complementariteit van de acties die in het kader van het fonds worden uitgevoerd en acties uit hoofde van andere communautaire beleidsterreinen, instrumenten en initiatieven.

Artikel 50

Verslagen

  • 1. 
    In elke lidstaat neemt de verantwoordelijke instantie de nodige maatregelen met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de acties.

    Daartoe wordt in de overeenkomsten die deze instantie sluit met de organisaties die zijn belast met de tenuitvoerlegging van de acties, de verplichting opgenomen om geregeld gedetailleerde verslagen in te dienen over de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de acties en de verwezenlijking van de doelstellingen.

  • 2. 
    Uiterlijk negen maanden na de in het medefinancieringsbesluit vastgestelde uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven dient de verantwoordelijke instantie bij de Commissie een eindverslag in over de tenuitvoerlegging van de acties, alsmede de in artikel 35 genoemde definitieve declaratie.
  • 3. 
    Uiterlijk op 30 juni 2012 (voor de periode 2008-2010) en op 30 juni 2015 (voor de periode 2011-2013) dienen de lidstaten bij de Commissie een evaluatieverslag in over de resultaten en het effect van de acties die medefinanciering uit het fonds hebben ontvangen.
  • 4. 
    De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende documenten voor:

    (a) uiterlijk op 30 juni 2010: een verslag over de toepassing van de in artikel 15 geformuleerde criteria voor de jaarlijkse verdeling van de middelen tussen de lidstaten, zo nodig met voorstellen voor wijzigingen;

    (b) uiterlijk op 31 december 2010: een tussentijds verslag over de resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de tenuitvoerlegging van het fonds, vergezeld van een voorstel voor de toekomstige ontwikkeling van het fonds;

    (c) uiterlijk op 31 december 2012 (voor de periode 2008-2010) en op 31 december 2015 (voor de periode 2011-2013): een verslag van de evaluatie achteraf.

Artikel 51

Eindverslag

  • 1. 
    De in artikel 50, lid 2, bedoelde verslagen schetsen een duidelijk beeld van de tenuitvoerlegging van de jaar- en de meerjarenprogramma's, aan de hand van de volgende gegevens:

    (a) de financiële en de operationele tenuitvoerlegging van het jaarprogramma;

    (b) de vorderingen die bij de tenuitvoerlegging van het meerjarenprogramma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare doelen ervan, met waar mogelijk een kwantificering van de materiële indicatoren en de output-, resultaat- en effectindicatoren per prioriteit;

    (c) de maatregelen die de verantwoordelijke instantie heeft genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging te waarborgen, en met name:

    • de maatregelen op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van de voorschriften inzake gegevensverzameling,
    • een samenvatting van eventuele belangrijke problemen die bij de tenuitvoerlegging van het programma zijn ondervonden, en de maatregelen die eventueel zijn genomen,
    • het gebruik van technische bijstand;
    • de maatregelen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan de meerjaren- en de jaarprogramma's.
  • 2. 
    De verslagen worden ontvankelijk geacht als ze alle in lid 1 genoemde gegevens bevatten. De Commissie neemt binnen twee maanden een besluit over de inhoud van het door de verantwoordelijke instantie ingediende uitvoeringsverslag. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn.

HOOFDSTUK X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 52

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het gemeenschappelijk comité "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" dat bij de beschikking tot vaststelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma ‘Solidariteit en beheer van de migratiestromen’ wordt opgericht (hierna "het comité" genoemd)79.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.
  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 53

Herziening

Op voorstel van de Commissie wordt deze beschikking uiterlijk op 30 juni 2013 door het Europees Parlement en de Raad herzien.

Artikel 54

Inwerkingtreding

Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 januari 2008.

Artikel 55

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

FINANCIAL STATEMENT

LEGISLATIVE FINANCIAL STATEMENT

  • 1. 
    NAME OF THE PROPOSAL:

Programme “Solidarity and Management of Migration Flows “

Proposal for a Council Decision establishing the “European Refugee Fund” for the period 2008-2013

Proposal for a Council Decision establishing the “European Fund for the Integration of Third-Country nationals” for the period 2007-2013

Proposal for a Decision of the European Parliament and the Council establishing the “European Return Fund” for the period 2008-2013

Proposal for a Decision of the European Parliament and the Council establishing the “External Borders Fund” for the period 2007-2013

  • 2. 
    ABM / ABB FRAMEWORK

1802 – External Frontiers, visa policy and free movement of people

1803 – Common Immigration and Asylum Policies

  • 3. 
    BUDGET LINES

3.1. Budget lines (operational lines and related technical and administrative assistance lines (ex- B.A lines)) including headings :

Financial Perspectives 2007 - 2013: Heading 3.

3.2. Duration of the action and of the financial impact:

2007-2013

3.3. Budgetary characteristics (add rows if necessary) :

 

Budget line

Type of expenditure

New

EFTA contribution

Contributions from applicant countries

Heading in financial perspective

European Refugee Fund

Non-comp

Diff

 

NO

NO

No

No 3

Integration of Third-country nationals

Non-comp

Diff

 

Yes

NO

No

No 3

European Return Fund

Non-comp

Diff

 

Yes

NO

No

No 3

External Borders Fund

Non-comp

Diff

 

Yes

NO

No

No 3

  • 4. 
    SUMMARY OF RESOURCES

4.1. Financial Resources (Current Prices)

4.1.1. Summary of commitment appropriations (CA) and payment appropriations (PA)

EUR million (to 3 decimal places)

 
                       
 

Section no.

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014 -…

Total

Expenditure type

Operational expenditure (8.1)

Commitment Appropriations (CA)

European Refugee Fund

a

60,000

140,000

140,000

150,000

200,000

204,200

208,600

 

1.102,800

 

Emergency measures

a

9,800

9,800

9,800

9,800

9,800

9,800

9,800

 

68,600

 

Integration of Third-country Nationals

a

95,000

126,000

205,000

265,000

305,000

360,000

400,000

 

1.756,000

 

European Return Fund

a

0,000

39,000

60,000

100,000

150,000

200,000

200,000

 

749,000

 

External Borders Fund

a

170,000

170,000

220,000

285,000

320,000

400,000

570,000

 

2.135,000

Payment Appropriations (PA)

European Refugee Fund

b

54,771

105,000

150,000

145,000

175,000

202,100

206,400

64,529

1.102,800

 

Emergency measures

b

9,800

9,800

9,800

9,800

9,800

9,800

9,800

 

68,600

 

Integration of Third-country Nationals

b

47,500

110,500

165,500

235,000

285,000

332,500

380,000

200,000

1.756,000

 

European Return Fund

b

0,000

19,500

49,500

80,000

125,000

175,000

200,000

100,000

749,000

 

External Borders Fund

b

85,000

170,000

195,000

252,500

302,500

360,000

485,000

285,000

2.135,000

Administrative expenditure within reference amount (8.2.4)

Technical & administrative assistance (NDA)

European Refugee Fund

c

1,300

1,600

1,500

1,600

1,850

1,550

1,800

 

11,200

Technical & administrative assistance (NDA)

Emergency measures

c

0,200

0,200

0,200

0,200

0,200

0,200

0,200

 

1,400

Technical & administrative assistance (NDA)

Integration of Third-country Nationals

c

1,100

1,750

1,700

2,150

2,550

2,850

2,900

 

15,000

Technical & administrative assistance (NDA)

European Return Fund

c

0,000

1,400

1,500

1,600

1,700

1,750

2,050

 

10,000

Technical & administrative assistance (NDA)

External Borders Fund

c

1,600

2,250

2,300

2,650

2,900

2,650

2,650

 

17,000

TOTAL REFERENCE AMOUNT

Commitment Appropriations

 

a+c

339,000

492,000

642,000

818,000

994,000

1.183,000

1.398,000

 

5.866,000

Payment Appropriations

 

b+c

201,271

422,000

577,000

730,500

906,500

1.088,400

1.290,800

649,529

5.866,000

Administrative expenditure not included within reference amount

Human resources and associated expenditure (NDA)

8.2.5

d

7,587

8,856

10,044

11,232

12,420

13,392

13,608

 

77,139

Administrative costs, other than human resources and associated costs, not included in reference amount (NDA)

8.2.6

e

0,676

0,732

0,746

0,761

0,777

0,792

0,808

 

5,292

Total indicative financial cost of intervention

             

TOTAL CA including cost of Human Resources

 

a+c+d+e

347,263

501,588

652,790

829,993

1.007,197

1.197,184

1.412,416

 

5.948,431

TOTAL PA including cost of Human Resources

 

b+c+d+e

209,534

431,588

587,790

742,493

919,697

1.102,584

1.305,216

649,529

5.948,431

                       

Co-financing details

If the proposal involves co-financing by Member States, or other bodies (please specify which), an estimate of the level of this co-financing should be indicated in the table below (additional lines may be added if different bodies are foreseen for the provision of the co-financing):

EUR million (to 3 decimal places)

 

Co-financing body

 

Year n

n + 1

n + 2

n + 3

n + 4

n + 5 and later

Total

……………………

f

             

TOTAL CA including co-financing

a+c+d+e+f

             

4.1.2. Compatibility with Financial Programming

X Proposal is compatible with next financial programming 2007-2013

 Proposal will entail reprogramming of the relevant heading in the financial perspective.

 Proposal may require application of the provisions of the Interinstitutional Agreement80 (i.e. flexibility instrument or revision of the financial perspective).

4.1.3. Financial impact on Revenue

 Proposal has no financial implications on revenue

x Proposal has financial impact – the effect on revenue is as follows:

NB: All details and observations relating to the method of calculating the effect on revenue should be shown in a separate annex.

EUR million (to one decimal place)

 
   

Prior to

action

[Year n-1]

 

Situation following action

 

Budget line

Revenue

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

 
  • a) 
    Revenue in absolute terms
   

3.7

3.7

4.8

6.2

7

8.8

12.5

  • b) 
    Change in revenue

               

(Please specify each revenue budget line involved, adding the appropriate number of rows to the table if there is an effect on more than one budget line.)

The Proposal for a Decision of the European Parliament and the Council establishing the “External Borders Fund” constitutes a development of the Schengen acquis within the meaning of the Agreement concluded by the Council of the European Union and the Republic of Iceland and the Kingdom of Norway concerning the association of those two States with the implementation, application and development of the Schengen acquis.

This Decision also constitutes a development of the provisions of the Schengen acquis within the meaning of the Agreement signed by the European Union, the European Community and the Swiss Confederation on the latter's association with the implementation, application and development of the Schengen acquis.

Contribution : 2,19 % (2004 figures).

4.2. Human Resources FTE (including officials, temporary and external staff) – see detail under point 8.2.1.

 

Annual requirements

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Total number of human resources

70,25

82

93

104

115

124

126

  • 5. 
    CHARACTERISTICS AND OBJECTIVES

5.1. Need to be met in the short or long term

5.1.1. European Refugee Fund :

The existing financial instrument supporting the implementation of the common asylum policy is the European Refugee Fund. Its objective is set by the Treaty establishing the European Community (Article 63.2.b): to promote a balance of efforts between Member States in receiving and bearing the consequences of receiving refugees and displaced persons.

More specifically, the aim of the ERF is to express solidarity at Community level and to alleviate the pressures felt by Member States most affected by reception of refugees and displaced persons in facing the consequences of this reception, which includes reception conditions during asylum procedure (and ensuring fair and efficient asylum procedure), integration of recognised refugees and promoting voluntary return solutions for rejected asylum seekers and refugees who wish to return to their country of origin. Furthermore, the European Refugee Fund is one of the instruments of a Common Asylum policy, and as such the measures supported by the Fund should seek to complement and support EU legislation in order to support the progressive implementation of a Common Asylum System at all levels (common legislation and development of common best practices).

The ERF is an important part of an overall policy for building a common European asylum policy. Reducing divergence between asylum systems and progressive implementation of common standards at EU level will have a cost, which will be greater for Member States with larger number of asylum seekers and refugees, but also to new Member States. The Community should contribute to correcting those imbalances and to supporting Member States in complying with their obligations81. Finally, account must also be taken of the other objectives being formulated in related policies, such as the integration of third country nationals and management of illegal immigration.

5.1.2. Integration of Third-country nationals :

The common basic principles adopted by Governments at the JLS Council on 19 November 2004 underline the need for a holistic approach to integration of migrants. It is stated that not only within Member States but also at the European level, steps are needed to ensure that the focus on integration is a mainstream consideration in policy formulation and implementation, while at the same time specific policies for integrating third-country nationals are being developed.

In accordance with the common basic principles, the specific policies for integrating legally residing immigrants in Member States, envisage to:

  • Provide opportunity for immigrants and create incentives to integrate and overcome language difficulties and/or problems relating to understanding the norms, values and traditions of the host society or satisfying job requirements;
  • Be pro-active in the design and implementation of national introduction programmes and activities, the capacity building of migrant organisations and of their interlocutors at all level of government;
  • Recognise new challenges in migratory pressure and address them through a successful integration strategy, either because the Member States concerned have only been welcoming immigrants over the last few years, such as the Member States in the south of the EU, or because they are at the eve of a period of more immigration, as is the case in some of the new Member States;
  • Overcome shortcomings in infrastructure at local, regional and national levels to deal with migratory inflows, and promote coherence between policy design and its implementation on the ground;
  • Combat intolerance and prejudice among the host population, and to raise awareness of the importance of diversity in society, including among public and private sector service providers;
  • Promote dialogue and consultation between political decision makers and local communities on the challenges faced by migrants, about their needs and circumstances and about ways of improving their position.

To achieve such policies, in particular to promote the integration of third country nationals having recently arrived and been admitted by a Member State to reside in its territory, the following specific objectives should be pursued, turning into concrete action the common basic principles:

  • (1) 
    Facilitate the organization and implementation of admission programmes for economic migrants, strengthening their integration component and anticipating the needs of third-country nationals.
  • (2) 
    Contribute to the organisation and implementation of introduction programmes and activities for third country nationals, by way of capacity building, policy development and implementation.
  • (3) 
    Increase civic, cultural and political participation of third country nationals in the host society, in order to promote their active citizenship and recognition of fundamental values.
  • (4) 
    Strengthen the capacity of Member States’ public and private service providers to interact with third country nationals and their organizations and to answer better the needs of different groups of third country nationals
  • (5) 
    Strengthen the ability of the host society to adjust to increasing diversity by targeting integration actions at the host population.
  • (6) 
    Strengthen the capacity of Member States to monitor and evaluate integration policies.

5.1.3. European Return Fund

The policy objective in this area is to support and encourage Member State efforts to improve the management of the return of illegal third country nationals in all aspects, taking account of Community legislation in this area.

In particular, the following specific objectives should be pursued:

  • 1. 
    to promote the introduction of integrated return management procedures by all Member States and to improve the operation and organisation of existing procedures;
  • 2. 
    to strengthen co-operation between Member States in the conception and implementation of integrated return management procedures and practices;
  • 3. 
    to ensure the effective and uniform application of common standards on return.

These aims will be pursued through actions such as:

  • the development of effective and lasting operational co-operation between Member State authorities and consular and immigration services in third countries, with a view to facilitating the receipt of travel documents for the return of third country nationals and ensuring speedy and successful removal procedures;
  • developing co-operation between Member States in the collection and dissemination of information on their country of origin to potential returnees;
  • increasing the number of illegal migrants opting to return voluntarily by encouraging this through better targeted and more attractive assisted voluntary return programmes and other means;
  • simplifying enforced return procedures and improving the capacity of courts to deal with cases, with a view to reducing the period of detention of those awaiting forced removal without infringing their basic rights;
  • formulating joint integrated return plans, including implementing joint voluntary return programmes in respect of particular countries or regions and arranging joint flights, thus reinforcing the message of an effective management of migration flows by the EU;
  • implement joint return operations, thus making better use of existing national resources and expertise for the common good of the fight against illegal immigration throughout the EU
  • encouraging exchange of information, support, advice and best practice between Member States in dealing with the return of people to specific countries and/or of particularly vulnerable groups;
  • establishing joint arrangements for the reception of those returning in countries of origin, former residence or transit in co-operation with the countries concerned;
  • developing measures to ensure the effective reintegration of people in their country of origin or former residence after they return;
  • improving the capacity of competent authorities to enforce removal decisions with full respect for the rights of the people concerned and for their dignity in accordance with relevant EU standards;
  • ensuring the provision of specific assistance to vulnerable groups such as children, the elderly, people with disabilities, pregnant women and those who have been subjected to torture, rape or other serious forms of psychological, physical or sexual violence.

5.1.4. External Borders Fund

Given the uneven division of responsibility between Member States for controlling the external borders of the EU, the policy objectives to achieve are:

  • 1. 
    to improve the efficiency of controls and thereby the effectiveness of the management and protection of external borders in order to reduce illegal entry and increase the security of the internal EU area of free movement;
  • 2. 
    to make it easier and faster for authorised travellers to enter the EU in conformity with the Schengen acquis while protecting the EU against illegal entry;
  • 3. 
    to achieve a uniform application of the EU law by Member States and an overall efficiency of national border guards in carrying out their tasks in accordance with EU law;
  • 4. 
    to enhance the efficiency of the issuing of visas and the implementation of other pre-frontier checks.

These general aims can be translated into a series of specific and operational objectives of which the key ones, in terms of added value and cost-effectiveness for the European Union, would be the following:

  • improving efficiency of control and surveillance measures through the use of state of the art technological means;
  • establishing the necessary infrastructures to improve efficient flow management at border crossing points;
  • enhancing the capacity of the human resources allocated to border management, for instance by implementing the common core curriculum to be set up by the Agency;
  • improving the coordination and information exchange at national level for all relevant authorities involved in securing effective border control;
  • reducing as much as possible illegal entries at external borders through operations in third countries, in cooperation with these countries;
  • enhancing the coordination and cooperation between Member States as regards the implementation of the common visa policy.

5.2. Value-added of Community involvement and coherence of the proposal with other financial instruments and possible synergy

5.2.1. European Refugee Fund

The discussion on the policy options available to achieve solidarity in the field of asylum policy was inevitably influenced by the existing financial instrument, the European Refugee Fund. At the time of its renewal last year, different options have been considered The above assessment on the different model is valid to date. The current proposal will therefore merely extend the programming period of the ERF II until the end of the new financial perspectives, i.e. to change its end date from end 2010 to the end of 2013.

Moreover, to take into account the establishment of the Return Fund, the need for an adjustment of the strand on return in the European Refugee Fund was considered necessary.

Currently, the European Refugee Fund supports actions for the voluntary return of persons who have applied for international protection or who are enjoying international protection in the Member States. In practice, in terms of returns, this covers a wide spectrum of situations, from those who, having been granted refugee status, decide to return to their countries of origin to those who decide to return because they have had applications refused and have few prospects in the Member State and who, in the absence of alternatives, decide to avail themselves of the arrangements made to facilitate voluntary return.

The following options were examined:

  • 1. 
    To leave the ERF as it is and limit the Return Fund to illegal immigrants;
  • 2. 
    To exclude all return measures relating to asylum seekers, refugees and other beneficiaries of protection from the ERF and to transfer support for such measures to the Return Fund;
  • 3. 
    To only transfer the support for measures relating to rejected asylum seekers to the Return Fund and maintain the support by the ERF for the voluntary return of asylum seekers and persons benefiting from international protection

The third option was the chosen option

5.2.2. Integration of Third-country nationals

Following the adoption of the legislative framework establishing a common immigration policy and in view of the solidarity provision in the new Constitutional Treaty, setting-up a financial instrument would provide support and incentives for the Member States to develop integration policies for integration of third-country nationals admitted in accordance with the legislative framework laid down in both national and Community law.

Here, different models for financial support were considered:

  • 1. 
    Integration of third-country nationals is funded via joint projects and Community actions (e.g. the ARGO framework model or the INTI programme):
  • 2. 
    Integration of third-country nationals is solely funded within a mainstreaming instrument, such as the European Social Fund (ESF)
  • 3. 
    Integration of third-country nationals is funded within a separate instrument expressing solidarity between Member States on the basis of the number of third country nationals legally present in the Member States.

The ex ante evaluation demonstrated the need to opt for a separate instrument on integration for third country nationals in complementarity with the ESF mainstreaming approach. To respond to the specific challenges in the area of integration of third-country nationals, the instrument would intervene in six specific areas:

  • Improving the implementation of admission programmes. Facilitating a rapid and smooth integration of those migrants who have been explicitly invited to contribute to Member States’ societies. In many Member States it is recognised that these persons in particular provide a valuable contribution to economic growth. Their arrival is commonly seen as important to counteract the prospective decline in the EU’s work force in future years. Action should be taken to prepare their integration even before they arrive in the territory of the Member States.
  • The implementation of introduction programmes and introductory activities. The early stages of a third country national’s residence in the Member State are of particular importance. Introduction programmes and activities express the investment host societies are willing to make in the future, by: providing opportunity for migrants to learn the language of the host country to learn about ways of doing things, so increasing their chances of being self-sufficient as soon as possible finding employment; increasing the incentive and motivation for migrants to integrate; making it easier for young migrants, in particular, to integrate and so prevent identity problems and reduce delinquency: facilitating the development of targeted and flexible integration policies and activities, taking account of the special needs of third-country nationals and encouraging the development of new and innovative approaches to integration.
  • Promoting active citizenship through civic, cultural, religious and political participation. These activities can contribute by increasing the knowledge of migrants of the history, traditions, norms, values and local customs of the host society, facilitating the dialogue between different religious communities; encouraging migrants to take responsibility and an active part in local community life, increasing their understanding of political processes and encouraging them to participate in decision making processes and increasing their possibilities of applying for citizenship. In short, active citizenship can highlight skills and open up avenues to third country nationals to realise their full potential in host societies.
  • Supporting capacity building in public and private sector service providers in Member States. Much interaction between third country nationals and other citizens takes place in such mainstream organisations as schools, hospitals, communal housing societies etc. Opening up these providers through diversity management will reinforce the motivation and willingness of third country nationals to participate in society. This can be achieved by: making service providers more aware of diversity issues and helping them to develop inter-cultural communication skills; increasing co-operation between local, regional and national authorities responsible for integration and helping to bring about better coordination between the design of policy and its operation on the ground; raising awareness of the benefits of putting in place an effective policy for managing diversity; increasing co-operation between local, regional and national authorities responsible for integration and helping to bring about better coordination between the design of policy and its operation on the ground; raising awareness of the benefits of putting in place an effective policy for managing diversity.
  • Helping society to adjust to diversity by making the host population more aware of the true facts about migration and about the people concerned, increasing tolerance towards other cultures and religions and so helping to strengthen social cohesion, increasing dialogue and interaction between migrants and the host population and actively involving private bodies (including SME) in the integration process.
  • Policy development, monitoring and evaluation of policies and strategies by: stimulating the collection of relevant data on migration in the Member States so providing the basis for informed discussion and decision-making; ensuring that the effectiveness of integration efforts are assessed on an ongoing basis and that programmes are responsive to immigrants needs; enabling policy-makers across the EU to learn from past experience not only of policies pursued in their own countries but also of those pursued elsewhere, so helping to improve the policies implemented in the future across Member States.

The Integration Fund will build on past experience, namely the pilot projects on integration of third country nationals (INTI) started in 2002 with a budget of € 4 million. Nearly 300 applications were received in the first two years, applying for more than € 85 million whereas the total budget available was only €10 million.

The pilot projects complement the policy outlined in the Communication on Immigration, integration and employment adopted in June 2003 in which the Commission presented its views on how to elaborate comprehensive and multi-dimensional policies on the integration of legally residing third-country nationals. According to the Communication integration policy should be based on two fundamental underlying principles: First of all that the principle of subsidiarity prevails clearly demonstrating that the primary responsibility for the elaboration and implementation of integration policies lies with the Member States, and secondly, the holistic approach which will ensure integration of immigrants into all aspects of society and which requires that a two-way approach - implying that the responsibility for integration lies both with the receiving society as well as with the arriving immigrant - is applied. The pilot projects supports networks and the transferral of information and good practices between Member States, regional and local authorities and other stakeholders in order to facilitate open dialogue and identify priorities for national integration policies and the actions also support new innovative projects which promote integration of third-country nationals.

To continue the encouragement of a more structured policy development in the field of integration as initiated by INTI, the financial instrument should be complemented by actions facilitating co-operation between Member States and exchange of best practices (Community actions).

The Integration Fund will work in complementarity with the ESF and the ERF.

5.2.3. European Return Fund

A distinct fund established with the particular objective of supporting an integrated return management policy seems best equipped to achieve the objectives set out above. By creating a separate instrument which is targeted at return, the specific problems identified with respect to persuading or coercing illegal migrants to leave the country in which they are residing can be addressed.

The Return Fund will need to work in complementarity with the other financial instruments mentioned in the extended impact assessment – the ERF, AENEAS– each of which addresses specific aspects of the return to their country of origin or former residence.

The European Return Fund will seek to promote the development of integrated set of return measures aiming at putting in place in Member States an effective programme. This should cover all phases of the return process, from the pre-departure phase and the return as such to the reception and reintegration in the country of return and should be tailored to take account of the specific situation in different countries. At the basis of such a programme should be an analysis of the situation in the Member State(s) with respect to the targeted population, a realistic assessment of the potential for return and the cooperation with the countries of return, a planning and evaluation mechanism with respect to the return process of the targeted population and cooperation throughout the process with relevant stakeholders at national, European and international level, such as UNHCR and IOM.

Priority should be given to cooperation between Member States to secure such an approach, given the cost-effectiveness and the synergies involved.

Accordingly, the measures to be supported, when they form part of such an integrated return approach, would include:

  • In all cases: the procurement of indispensable travel documents, costs of necessary pre-return medical checks, costs of travel and food for returnees and escorts, including medical staff, accommodation for escorts, specific assistance to vulnerable groups such as children or invalids, costs of transportation to the final destination in the country of return and co-operation with the authorities of the country of origin, former residence or transit.
  • Additionally in the case of forced return the costs of temporary accommodation for returnees and their escorts prior to departure in case of joint return operations.
  • Additionally in the case of voluntary return: comprehensive pre-return information, assistance and counselling as well as essential expenses before return and initial expenses after return, transport of the returnee’s personal belongings, adequate temporary accommodation for the first days after arrival in the country of return in a reception centre or a hotel if necessary, training and employment assistance and limited start-up support for economic activities where appropriate.
  • As regards the application of the common standards: education and training of staff in the competent administrative, law enforcement and judicial bodies as well as secondments of these categories of staff from other Member States;
  • As regards the cooperation between Member States: actions relating to the cooperation with consular authorities and immigration services of third countries, to facilitate the assistance in obtaining travel documents; actions relating to the joint design and implementation of action plans realising an integrated return management, joint evaluation and monitoring of the process etc.

5.2.4. External Borders Fund

The most relevant policy option is the establishment of a financial solidarity mechanism at Community level to support Member States who bear a lasting and heavy financial burden by being responsible for controlling external borders for the benefit of the Union as a whole. This Fund should be designed to be a concrete expression of EU solidarity by providing financial assistance to those Member States which apply the Schengen provisions on external borders, in addition to those on internal borders (the dismantling of controls on entry). It would accordingly represent an explicit recognition of the tasks they perform in carrying out checks on people entering the EU from third countries and border surveillance not only in their own interests but on behalf of all Member States which have dismantled internal border controls.

Support from the Fund should be extended from the outset to new Member States, as their external borders are operational since their accession even if they have undertaken to remove border controls at a later stage when they are judged ready to do so. It should also extend to the need for Member States to implement Community legislation in relation to specific situations which have arisen as a result of enlargement (the most notable example is of Russians who need to cross Lithuania to reach Kaliningrad). The Fund should, in addition, provide support for managing visas and other similar activities undertaken before people reach the border, whether these are carried out in cooperation with other Member States or not. The efficient management of such activities by the consular services of Member States in third countries is an integral part of a common integrated border management system, which is aimed at facilitating legitimate travel into the EU while preventing illegal entry.

Objective criteria need to be established to allocate funds to Member States. These criteria should take account of the various elements which add to the burden of control on the Member States, in particular, the length of external land and maritime borders, the number of authorised border crossing points, the number of travellers crossing and the extent of pressure caused by people refused entry. The criteria should also take account of the challenges posed by the risk of illegal entry affecting each border, taking into account the geopolitical situation, typology and geography. The assessments made by the Common Centre in Finland and in the future by the European Agency for the management of operational cooperation at external borders will be very helpful in this regard.

From a subsidiarity point of view, such a Fund would support Member States in carrying out the various tasks involved in external border control while not interfering with their responsibilities in respect of determining who they allow to enter their territory.

Actions to be funded could include border crossing infrastructures and related buildings (e.g. border stations, helicopter landing places or lanes, etc.); operating equipment (laboratory equipment, document examination instruments, detection tools, mobile or fixed terminals for consulting SIS and national systems, etc.); means of transport for the surveillance of external borders; equipment for real time exchange of information between relevant authorities; ICT systems; exchange programmes and training of border guards, immigration officers and consular officers; etc.

5.3. Objectives, expected results and related indicators of the proposal in the context of the ABM framework

5.3.1. European Refugee Fund :

The main impacts of the ERF have been analysed according to its target groups as follows:

  • for final beneficiaries (asylum seekers and refugees): improvements in reception conditions (quality / quantity of material reception conditions such as health, housing, education, social benefits, access to the labour market), and fairer and more effective asylum procedures; easier integration by a decrease in dependence on social welfare, improved access to the labour market, and thus increased participation in social life through civil society organisations and other relevant channels;
  • for Member States, the ERF contributes to the economic responsibility undertaken by the Member State in relation to the reception of asylum seekers and refugees and implementation of a common asylum policy; it also supports changes in processes / policies by development of higher standards, fairer and more effective asylum procedures, reduction of the length of asylum procedures, capacity-building, improvement of qualification of staff, exchanges of experiences and best practices at EU level.
  • for partners of asylum policy (NGO, Refugee Community Organisations, local and regional authorities): capacity building and development of new services and greater involvement of self-help organisations; improvement of qualification of staff, increased cooperation of services / structures in developing capacity in the area of reception.
  • for EU citizens in general: awareness raising on the issue of refugees and asylum seekers and better acceptance of reception centres by local communities.

The potential impacts of the ERF II were screened and assessed for all measures, and it can be said that positive impacts outweigh negative impacts, in particularly as regards social impacts. A redistributive analysis has shown that the target group who benefits most directly is that of asylum seekers and refugees. Most importantly, significant important systemic effects have been identified with regard to the Member States and the organisations working in this area (NGOs and Refugee Community organisations). It must be noted that the situation varies from country to country, most notably in terms of the degree of consolidation of the asylum systems and the experience with the different strands of the programme.

When the types of impact were considered, the most significant were in the social sphere - economic impacts were more indirect and more difficult to identify given the scale of the Fund. Direct implementation costs have not been quantified and are being addressed in the framework of the monitoring system of the Fund. Indirect and associated costs are more difficult to assess. Environmental impacts have been found to be quite weak, and it has not been possible to differentiate these impacts by target group.

Identified impacts on countries of origin presented a somewhat ambiguous picture – if it was clear that a better management of asylum flows can have positive impacts in the development of these countries, associated risks have been identified. These included, for example, risks of asylum seekers and refugees losing contact with their countries of origin, and also risks of qualified people leaving these countries (brain drain).

To conclude, it can be said that, overall, expected impacts were coherent with the formulation of the main objectives of the Fund. Indeed, the overall impacts reflected the main policy goal of the ERF, i.e. the contribution to the implementation of the common asylum standards and guidelines agreed at EU level and convergence of practices across Member States to support an open and secure European Union, fully committed to the obligations of the Geneva Convention and other relevant human rights instruments, and able to respond to humanitarian needs on the basis of solidarity.

5.3.2. Integration of Third-country nationals

The impacts of the Integration Fund have been identified at two levels: firstly, the general impacts of a greater integration of third country nationals were considered; then, against this background, the specific impacts of the Fund were discussed, taking into account the magnitude of identified needs, and the proposed scale of EU intervention. These specific impacts will in essence represent the added-value of EU intervention in this field.

As regards general impacts, better integration of migrants is likely to have many positive economic and social effects both on migrants themselves and on the host community. At EU level, the improved integration of third-country nationals will have a positive economic impact by increasing labour supply and thus overcoming shortages in a number of sectors. More migrants in employment will increase both tax revenue and the income from social contributions and so help to fund social protection systems which need to cater for a growing number of elderly people and increased numbers in retirement. Improved integration has obvious positive economic effects on third-country nationals themselves by giving them a better chance of integrating into the labour market and not only of finding a job but one which is more secure and stable with better terms and working conditions.

It must be noted however that further integration and the increased participation of third country nationals in economic activity may have some costs as well as benefits. While firms, consumers and domestic workers with complementary skills may gain, associated costs may include, inter alia, increased expenditure for welfare and social protection systems; a possible adverse effect on domestic workers with similar skills; the administrative costs of implementing an effective immigration policy; and increased expenditure on active labour market policies such as training and job placement services.

The potential social effects of integration of immigrants are substantial. Lack of social integration of migrants has often been associated with their social exclusion, which has given rise to increased hostility towards them and to ethnic minorities in general (leading to the rise of racism and xenophobia). Further integration of immigrant populations should lead to a more cohesive and inclusive society overall, where differences are respected and the merits of diversity appreciated. A strengthened dialogue between different groups will increase general understanding of different cultures, traditions and religions.

For migrants themselves, greater integration in society and better access to education as well as the labour market will improve their well being and increase their self-esteem. Having a job and being able to provide for themselves and their families should give them an increased feeling of belonging to society and encourage them to engage in community life and social, cultural and political activities in general. The integration of women will also indirectly benefit future generations, by increasing their chances of integrating into society themselves, of gaining a better understanding of he language and of performing better at school.

Although it is difficult to point to direct beneficial effects on the environment, there ought to be generally positive effects on the educational level of EU society, which should make it a better place in which to live, and increased awareness of environmental issues and a wider tendency to take action to protect and improve the natural and physical environment. More active participation in social and political life at local level is, therefore, likely to be accompanied by increased involvement in activities to preserve the local environment and the common heritage.

Against this background, the specific impacts of the Integration Fund have been identified as ensuring a strong link with policy developments at EU level, thus supporting the implementation of a common immigration policy. In particular, the following impacts should be expected:

  • Create a level playing field in terms of integrating third-country nationals across the Member States. This requires a catch-up process in those countries of recent immigration, where integration policies are only developing.
  • In these countries, the Fund will also act as a catalyst, increasing government expenditure on integration of third-country nationals, and thus contributing to the consolidation of a true integration system.
  • Strengthening of integration systems will also take place through investments in human resources and upgrading of skills, as well as improved coordination and dialogue between all relevant stakeholders (national and regional authorities, civil society, etc.).
  • For those Member States with a history of immigration and integration of third-country nationals, the Fund will contribute towards a fine-tuning of existing policies, focussing on identified shortcomings, and thus increasing their overall effectiveness.

5.3.3. European Return Fund

General impacts of a more effective return policy

An effective implementation of the return policy for illegal migrants living in Member States would have beneficial effects on social cohesion in particular and for the general objective of creating an area of freedom, security and justice for EU citizens. It could also, however, have positive economic effects especially in the long-term.

An effective implementation would, therefore:

  • reinforce a managed immigration policy by complementing the control of the EU’s external borders and ensuring that those who succeed in entering the Union illegally are returned with minimum delay to the countries they came from;
  • help to increase the acceptance of third-country nationals in Member States and, therefore, of diversity, with potential benefits to the competitiveness of the EU economy as well as to social cohesion;
  • contribute thereby to increasing employment rates among third-country nationals and, therefore, their contribution to economic activity and the generation of real income;
  • facilitate the acceptance of the immigration of workers with the skills required by EU economies faced with a prospective natural decline in working-age population and, therefore, in the labour force;
  • reduce the costs on national budgets associated with the detention of illegal migrants;
  • give illegal migrants more opportunity to return and settle in their country of origin instead of having to live on the margins of society and very often to work in arduous jobs with poor terms and conditions.

Specific impact of the Return Fund

Action at EU level will have a number of positive effects, including:

  • ensuring the common implementation of effective procedures for the return of illegal migrants, which also protect their basic rights and human dignity;
  • promoting the adoption of best practices in this regard as well as with regard to the measures taken to provide incentives to the people concerned to return to their country of origin voluntarily;
  • encouraging a more intensive exchange of information between Member States on the national initiatives developed, the challenges relating to returns and the management of complex return processes, as well as the relations with third countries in this regard;
  • enhancing cost-effectiveness of return measures through joint operations.

5.3.4. External Borders Fund

The main impacts of the Externals Borders Fund would be as follows:

  • Positive impact on administrative systems and infrastructures of Member States, who will get more resources and be able to improve coordination and exchanges. On the other hand, MS will have to co finance the projects; therefore it could lead to an increase in MS expenditure.
  • Impacts for public health, public order and security would be direct and positive, thanks to the improvement of controls, which will make easier to prevent the entry of persons posing a risk from these points of view. Impact on civil society would be indirect but positive (better protection against illegal immigration and public security threats)
  • Impacts on the environment would be indirect but possibly negative (more control boats and aircrafts, more physical barriers in border zones, etc.), although some positive impacts can not be excluded (e.g. purchase of less polluting surveillance boats, usage of more efficient technologies)
  • From the human rights point of view, increasing MS border control capabilities (in particular through surveillance measures) could mean that more people would be intercepted, refused entry and/or removed to their countries of origin, where they probably face a situation of poverty and lack of freedoms. Increasing controls would make them more dissuasive and perhaps discourage some of these people from trying to immigrate illegally, avoiding them from putting their lives at risk.
  • The risks of fraud could be linked to cases of mismanagement, illicit appropriation or corruption, although they not seem to be big as the funds will be managed by MS law enforcement agencies. There is also a risk of giving funding to Member States that don’t really need it (e.g. because of being economically strong) or whose burden is lower, especially if objective criteria are not appropriately qualified by risk criteria
  • The smoothening of flows of bona fide travellers would have positive economic impacts for business and tourism.

The financial support under the Fund will be developed in complementarity with the work of the European Agency for the management of operational cooperation at external borders.

The Agency has constituted an important step for promoting solidarity between member States in the field of external border management. The Agency has at its objective to facilitate and render more effective the application of the Community acquis related to the external borders, through coordination but also by providing the necessary technical support and expertise. The Fund will be complementary to these efforts. The Fund can provide the necessary financial means for the implementation of joint operations and pilot projects, whenever the Agency will not undertake to do it by itself under Article 3(4) of the Regulation. The Fund will also contribute to the adoption of the necessary measures derived from the risk analysis prepared by the Agency, and to the implementation of the common core curriculum to be established by it.

5.4. Method of Implementation (indicative)

Show below the method(s) chosen for the implementation of the action.

X Centralised Management

X Directly by the Commission

ٱ Indirectly by delegation to:

ٱ Executive Agencies

ٱ Bodies set up by the Communities as referred to in art. 185 of the Financial Regulation

ٱ National public-sector bodies/bodies with public-service mission

XShared or decentralised management

X With Member states

X With Third countries

ٱJoint management with international organisations (please specify)

Relevant comments:

The funds within the action programme ‘Solidarity and the management of migration flows’ will be implemented within the framework of shared/decentralised management between the Member States and the Commission, in accordance with Article 53, paragraph 1, point b) of Council Regulation (EC, Euratom) No 1605/200282. The Community actions and the technical assistance of the Commission, as referred to within the instruments, will be implemented by the Commission within the framework of direct management.

As for the countries associated with the implementation, application and development of the Schengen Acquis, an agreement between the Commission and these countries needs to be concluded relating to the obligations concerning budgetary and financial control.

One of the key objectives of the programmes is to clearly define the division of responsibility between the Member States and the implementing bodies on the one hand, and the Commission on the other in the execution of the Community budget. All essential elements are defined within the different Funds.

Under Article 274 of the Treaty, in the context of shared management, the conditions allowing the Commission to exercise its responsibilities for implementation of the general budget of the European Communities and the obligations of cooperation on the Member States have to be clarified. These conditions will enable the Commission to satisfy itself that Member States are utilising the Fund in a lawful and correct manner and in accordance with the principle of sound financial management within the meaning of the Financial Regulation.

The need for coherency and transparency are the driving forces in the management modalities of the respective Funds. Coherency, as the draft instruments lay down the minimal conditions applicable to the management, internal control and audit systems as well as the involvement of each actor. Transparency, as the results and outcome of each part of the instrument are known to the different actors. The compliance of these systems will contribute to the full respect of the principle of sound financial management.

To this end, the Member States shall provide an assurance in relation with the management and control systems, according to the rules laid down in the draft instruments. This assurance, completed with its own system audits and on-the-spot controls, will facilitate the Commission’s assessment on the legality and regularity of declared expenditure.

The different instruments are developed with common delivery, management and implementation mechanisms. This will enable the Commission and the Member States to set up common management and control environments, thus increasing efficiency through the creation of potential synergies.

The following elements are found within the draft instruments:

  • Multi-annual and annual Programming:

    The Funds will be implemented in the framework of two multiannual programming periods(respectively 2007-2010 and 2011-2013). These programming periods will allow the Commission to take into account the effects of the midterm review of the financial perspectives, which is planned in 2010.

    The multiannual programming includes the definition of strategic guidelines by the Commission and multiannual programmes by the Member States. These mainly relate to a description of the management and control systems set up, the definition of priorities (and corresponding indicators, results and impacts) and a draft financing plan. This multiannual programme will be assessed and adopted by the Commission.

    The necessary provisions for the revision of these programmes are laid down within the draft instruments.

    The multiannual programmes will be implemented by means of annual work programmes, provided by the Member States and adopted by the Commission. The annual work programmes relate to the rules for selection of projects and an indicative financial breakdown per objective. The Commission’s decision shall indicate the amount allocated to each Member States in full respect of the appropriations allocated under the budgetary procedure.

  • Management and Control Systems
    • a) 
      Designation of authorities

    The following authorities are to be designed by the Member State:

  • A Responsible Authority, responsible for the management of the Fund and which will handle all the Communication with the Commission;
  • A Certifying authority, responsible for the certification of expenditure and application for payment requests prior to transmission to the Commission;
  • An Audit Authority, responsible for the verification of the compliance, adequacy and the sound operation of the management and control environment.
  • With respect of the clear separation of functions, several functions may be carried out by the same body.
    • b) 
      Definition of the responsibilities of the Member States and the Commission

    Member States will be responsible for ensuring sound financial management of the programmes and the legality and regularity of the underlying transactions, give guidance to the designated authorities, and be responsible for the proper and effective use of Community funds. In accordance with the principles of subsidiarity and proportionality, Member States have the primary responsibility for the implementation and control of the actions covered by the Fund.

    The Commission’s responsibilities are to satisfy that the systems set up are compliant with the provisions laid down, especially through the assessment of a unqualified opinion submitted by a “compliance assessment body”. In the event of a qualified opinion the Member State shall draw up, in agreement with the Commission, an action plan setting out the corrective measures and the timetable for implementation. The Commission is also responsible to satisfy that systems function effectively, on basis of annual control reports and on-the-spot audits.

    • c) 
      Financial Management

    Annual commitments shall be made on the basis of the Commission’s decision related the annual programmes.

    The following payment scheme is foreseen:

  • A prefinancing of 50%;
  • A balance payment, preconditioned by a request for payment, a certified declaration of expenditure, an implementation report and an audit report.

    The necessary provisions for suspension and interruption of payments, as well as the cancellation of commitments, have been formalised within the draft instruments. In all procedures the Commission will decide after a contradictory procedure, where the Member State may present its observations or take corrective measures.

    The draft instrument also provides with the necessary provisions, related to financial corrections to be established by the Commission and the Member States.

  • 6. 
    MONITORING AND EVALUATION

6.1. Monitoring system

Under the management system proposed, minimum standard formats will be established in all Member States for the presentation of projects, monitoring and evaluation. In this context common indicators will be defined for the various types of action, for which data will have to be gathered when action implementation reports are presented. During the course of 2005, a preparatory study will be launched to inform the Commission on adequate minimum standards and common standards.

By the same token, a common management system (supported by a common IT application) will be developed in the financial field, in liaison with the Member States, to ensure that implementation of the programmes and the actions funded are monitored on a common basis.

6.2. Evaluation

Several national and Community evaluations are planned, based around the multiannual programming schedule of the Funds. The timetable of evaluations for the External Borders Fund, the Integration Fund and the Return Fund as set out in the respective proposals is in principle as follows:

  • no later than 30 June 2009 in the case of the External Borders and Integration Funds, and 30 June 2010 in the case of the Return Fund, a report from the Commission to the European Parliament, the Council, the Economic and Social Committee and the Committee of the Regions on the application of the criteria used for the annual distribution of resources; together with proposals for amendments if deemed necessary;
  • no later than 31 December 2010 an intermediate report from the Commission to the European Parliament, the Council, the Economic and Social Committee and the Committee of the Regions on the results achieved and on implementation and with a proposal on the Fund future development;
  • no later than 30 June 2012 (concerning 2007-2010/2008-2010) and 30 June 2015 (concerning 2011-2013) an evaluation report from the Member State on the results and impacts;
  • no later than 31 December 2012 (concerning 2007-2010 and 31 December 2015 (concerning 2011-2013) an ex post evaluation report from the Commission to the European Parliament, the Council, the Economic and Social Committee and the Committee of the Regions.

    The evaluations for the European Refugee Fund follow a slightly different pattern in light of previous evaluations made.

  • 7. 
    Anti-fraud measures

    Action taken under the Commission’s direct, centralised management (Community action, technical assistance expenditure) will be implemented in accordance with the applicable rules, as defined in the Financial Regulation and its implementing rules. The contracts and grant agreements used will be the models recommended by the Commission and will provide for monitoring by the Commission and the Court of Auditors of the European Communities.

    The general rules on the administrative and financial management of action in the Member States, will comprise specific provisions on the management and control of projects by the authorities responsible and provisions on ex post checks by the Commission and the Court of Auditors of the European Communities.

  • 8. 
    DETAILS OF RESOURCES

8.1. Objectives of the proposal in terms of their financial cost (Commitment appropriations in M€)

  • a. 
    European Refugee Fund
 

(Headings of Objectives, actions and outputs should be provided)

Type of output

Av. cost

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Total

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

European Refugee Fund

                               

Community Actions

                               

Community Actions

Transnational cooperation projects

0,250

18

4,500

42

10,500

42

10,500

45

11,300

59

14,700

60

15,000

61

15,300

327

81,800

Sub-total Action 1

 

4,500

 

10,500

 

10,500

 

11,300

 

14,700

 

15,000

 

15,300

327

81,800

Actions in the Member States

                               

Responsible Authorities

Co-financing

   

2,800

 

6,500

 

6,500

 

6,900

 

9,300

 

9,500

 

9,700

 

51,200

Reception and asylum procedures

Projects

0,085

372

31,600

868

73,800

868

73,800

931

79,100

1.242

105,600

1.268

107,800

1.295

110,100

6.845

581,800

Integration

Projects

0,065

243

15,800

568

36,900

568

36,900

608

39,500

812

52,800

829

53,900

848

55,100

4.475

290,900

Voluntary return

Projects

0,175

30

5,300

70

12,300

70

12,300

75

13,200

101

17,600

103

18,000

105

18,400

555

97,100

Sub-total Action 2

 

55,500

 

129,500

 

129,500

 

138,700

 

185,300

 

189,200

 

193,300

11.320

1.021,000

Sub-total Objective 1

 

60,000

 

140,000

 

140,000

 

150,000

 

200,000

 

204,200

 

208,600

 

1.102,800

Emergency measures

                               

Actions in the Member States

                               

Responsible Authorities

Co-financing

   

1,210

 

1,210

 

1,210

 

1,210

 

1,210

 

1,210

 

1,210

 

8,470

Emergency measures

Projects

   

8,590

 

8,590

 

8,590

 

8,590

 

8,590

 

8,590

 

8,590

 

60,130

Sub-total Action 3

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

68,600

Sub-total Objective 1

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

9,800

 

68,600

TOTAL COST

     

69,800

 

149,800

 

149,800

 

159,800

 

209,800

 

214,000

 

218,400

 

1.171,400

  • b. 
    Integration of third-country nationals
 

(Headings of Objectives, actions and outputs should be provided)

Type of output

Av. cost

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Total

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

Integration of Third-country Nationals

                               

Community Actions

                               

Community Actions

Transnational cooperation projects

0,250

25

6,200

33

8,200

54

13,400

69

17,300

80

20,000

94

23,600

105

26,200

460

114,900

Sub-total Action 1

 

6,200

 

8,200

 

13,400

 

17,300

 

20,000

 

23,600

 

26,200

460

114,900

Actions in the Member States

                               

Responsible Authorities

Co-financing

   

4,300

 

5,500

 

8,500

 

10,800

 

12,300

 

14,300

 

15,800

 

71,500

Admission Procedures

Projects

0,085

101

8,600

134

11,400

216

18,400

278

23,600

319

27,100

380

32,300

421

35,800

1.849

157,200

Introduction Programmes

Projects

0,065

389

25,300

518

33,700

845

54,900

1094

71,100

1258

81,800

1486

96,600

1652

107,400

7.243

470,800

Civic, cultural, religious and political participation

Projects

0,175

97

16,900

128

22,400

209

36,600

271

47,400

312

54,600

368

64,400

409

71,600

1.794

313,900

Capacity building within MS' public and private service providers

Projects

0,175

97

16,900

128

22,400

209

36,600

271

47,400

312

54,600

368

64,400

409

71,600

1.794

313,900

Adjusting european societies to diversity

Projects

0,175

48

8,400

64

11,200

105

18,300

135

23,700

156

27,300

184

32,200

205

35,800

897

156,900

Policy development, monitoring and evaluation

Projects

0,175

48

8,400

64

11,200

105

18,300

135

23,700

156

27,300

184

32,200

205

35,800

897

156,900

Sub-total Action 2

 

88,800

 

117,800

 

191,600

 

247,700

 

285,000

 

336,400

 

373,800

9.092

1.641,100

Sub-total Objective 1

 

95,000

 

126,000

 

205,000

 

265,000

 

305,000

 

360,000

 

400,000

 

1.756,000

TOTAL COST

     

95,000

 

126,000

 

205,000

 

265,000

 

305,000

 

360,000

 

400,000

 

1.756,000

  • c. 
    European Return Fund
 
                     
                               
                                 
                                 
                                     
                                 
                                 
                                     
                                     
                                     
                                     
                                 
                                 
                                     

(Headings of Objectives, actions and outputs should be provided)

Type of output

Av. cost

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Total

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

European Return Fund

                               

Community Actions

                               

Community Actions

Transnational cooperation projects

0,250

0

0,000

10

2,500

16

3,900

26

6,500

39

9,800

52

13,100

52

13,100

196

48,900

Sub-total Action 1

 

0,000

 

2,500

 

3,900

 

6,500

 

9,800

 

13,100

 

13,100

196

48,900

Actions in the Member States

                               

Responsibe authorities

Co-financing

   

0,000

 

2,300

 

3,100

 

4,600

 

6,500

 

8,300

 

8,300

 

33,100

Integrated Return-management

Projects

0,150

0

0,000

68

10,200

106

15,900

178

26,700

267

40,100

357

53,600

357

53,600

1.334

200,100

Enhancement of ooperation between MS in integrated Return-management

Projects

0,250

0

0,000

69

17,200

106

26,500

178

44,400

268

66,900

357

89,300

357

89,300

1.334

333,600

Promotion and application of common standards on return

Projects

0,100

0

0,000

68

6,800

106

10,600

178

17,800

267

26,700

357

35,700

357

35,700

1.333

133,300

Sub-total Action 2

 

0,000

 

36,500

 

56,100

 

93,500

 

140,200

 

186,900

 

186,900

4.001

700,100

Sub-total Objective 1

 

0,000

 

39,000

 

60,000

 

100,000

 

150,000

 

200,000

 

200,000

 

749,000

TOTAL COST

     

0,000

 

39,000

 

60,000

 

100,000

 

150,000

 

200,000

 

200,000

 

749,000

  • d. 
    External Borders Fund
 
                     
                               
                                 
                                 
                                     
                                 
                                 
                                     
                                     
                                     
                                     
                                     
                                 
                                 
                                     
 

(Headings of Objectives, actions and outputs should be provided)

Type of output

Av. cost

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Total

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

No. outputs

Total cost

External Borders Fund

                               

Community Actions

                               

Community Actions

Transnational cooperation projects

0,250

13

3,300

13

3,300

17

4,300

22

5,600

25

6,300

31

7,800

45

11,200

167

41,800

Sub-total Action 1

 

3,300

 

3,300

 

4,300

 

5,600

 

6,300

 

7,800

 

11,200

167

41,800

Actions in the Member States

                               

Responsibe authorities

Co-financing

   

7,500

 

7,500

 

9,500

 

12,000

 

13,400

 

16,700

 

23,300

 

89,900

Implementation of the common integrated border management system

Projects

0,500

64

31,800

64

31,800

82

41,200

107

53,500

120

60,100

150

75,100

214

107,100

801

400,600

Contribution to the efficient management of the flows of persons at external borders

Projects

0,500

127

63,700

127

63,700

165

82,500

214

107,000

240

120,100

300

150,200

428

214,200

1.603

801,400

Contribution to the uniform and effective application of EU law and overall efficiency of national border guards

Projects

0,500

48

23,900

48

23,900

62

30,900

80

40,100

90

45,000

113

56,300

161

80,300

601

300,400

Contribution to the enhancement of the activities organised by consular services

Projects

0,500

80

39,800

80

39,800

103

51,600

134

66,800

150

75,100

188

93,900

268

133,900

1.002

500,900

Sub-total Action 2

 

166,700

 

166,700

 

215,700

 

279,400

 

313,700

 

392,200

 

558,800

3.005

2.093,200

Sub-total Objective 1

 

170,000

 

170,000

 

220,000

 

285,000

 

320,000

 

400,000

 

570,000

 

2135,000

TOTAL COST

     

170,000

 

170,000

 

220,000

 

285,000

 

320,000

 

400,000

 

570,000

 

2.135,000

8.2. Administrative Expenditure

The needs for human and administrative resources shall be covered within the allocation granted to the managing DG in the framework of the annual allocation procedure.

8.2.1. Number and type of human resources

 

Types of post

 

Staff to be assigned to management of the action using existing and/or additional resources (number of posts/FTEs)

   

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Officials or temporary staff (XX 01 01)

A*/AD

23

26

29

32

35

37

37,5

B*, C*/AST

38,75

46

52

58

64

70

70,5

Staff financed by art. XX 01 02

8,5

10

12

14

16

17

18

Other staff financed by art. XX 01 04/05

             

TOTAL

70,25

82

93

104

115

124

126

8.2.2. Description of tasks deriving from the action

 
     

Title

Description

Number

Management

 

Management

 

4

Policy definition and programming

 

Policy Making

Definition of strategy, legal base,…

4

Programme definition

Establishment of annual work programme (i.e. financing decision) and interservice consultation

1

Interface with relevant EC programmes & actions

interservice coordination in order to ensure complementarity-synergy with other policies

2

Interface with other Institutions and Member States

Interface Council,EP ensuring the appropriate reporting, information, questions, briefing requests

2

Information and Communication

  • 1. 
    Information and publicity activities
  • 2. 
    EUROPA Web site

2

Committee interface - chair & secretariat

 

1

Budgetting

APS,PDB,AAR,BIP,RAL - Preparation - Follow-up - Reporting

1,5

Programme : Reception, selection and award of projects , financial and legal commitments

 

Preparation Calls for proposals

 

2

Reception and evaluation proposals/mult-annual and annual programmes

(also involves staff involved in 12,13,14 and 15)

10

Award decisions

 

0,5

Financial Commitment

Preparation, maintenance and closure of all financial commitments + subconsequent amendments

2

Legal Commitment

Preparation, Signature, Closure of all juridical commitments + subconsequent amendments

4

Programme : monitoring of projects

 

Payments - Initiation

Preparation and Processing of all Prefinancing, Intermediate and Final Payments (including verification supporting docs)

5

Project Monitoring

Receipt and assessment of reports , requests for information, project visits

20

Procurement, control and audit

 

Ex- ante verification of transactions, setting up of control standards

Setting up appropriate control standards

3

System Audit

Setting up and monitoring of system audit of Member States (shared management)

10

Financial Audit

Ex-post Audit of expenditure / implementation

8

Internal audit

Verification of compliance with ICS

3

Procurement procedures

Drafting, procedures and autorisation of procurement procedures for projects and technical assistance (evaluation, studies,…) , including JPC, Helpdesk procurement procedures

8

Reporting

Report of Authorinsing Officer, RAA, relations with Court of Auditors…

2

Support services

 

Filing and Archiving

Database, digital and hardcopy filing

3

Programme Evaluation

Ex ante - Mid term - Final evaluation

3

IT Support

Specific development of IT Tools related to monitoring and implementation

4

Overhead

 

Administration(Overhead)

CIS, Translations,HRM,Logistics,…

21

 

126

8.2.3. Sources of human resources (statutory)

(When more than one source is stated, please indicate the number of posts originating from each of the sources)

 Posts currently allocated to the management of the programme to be replaced or extended

 Posts pre-allocated within the APS/PDB exercise for year n

 Posts to be requested in the next APS/PDB procedure

 Posts to be redeployed using existing resources within the managing service (internal redeployment)

 Posts required for year n although not foreseen in the APS/PDB exercise of the year in question

8.2.4. Other Administrative expenditure included in reference amount (XX 01 04/05 – Expenditure on administrative management)

EUR million (to 3 decimal places)

  • a. 
    European Refugee Fund
 

Budget line

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

TOTAL

European Refugee Fund

1 Technical and administrative assistance (including related staff costs)

               

Other technical and administrative assistance

               
  • intra muros : asylum statistics

0,250

0,250

0,250

0,250

0,250

0,250

0,250

1,750

  • extra muros : exchange of information, thematic meetings, website projects, computerised administrative and financial management of which for construction and maintenance of computerised management systems

0,500

0,700

0,700

0,700

0,700

0,700

0,700

4,700

Studies (incl. Evaluation)

0,300

0,600

0,300

0,600

0,600

0,400

0,600

3,400

Meetings of experts

0,050

0,050

0,050

0,050

0,100

0,050

0,050

0,400

Publications and informations

0,200

0,000

0,200

0,000

0,200

0,150

0,200

0,950

Total

1,300

1,600

1,500

1,600

1,850

1,550

1,800

9,450

Emergency measures

               

1 Technical and administrative assistance (including related staff costs)

               

Other technical and administrative assistance

               
  • intra muros : asylum statistics

0,050

0,050

0,050

0,050

0,050

0,050

0,050

0,350

  • extra muros : exchange of information, thematic meetings, website projects, computerised administrative and financial management of which for construction and maintenance of computerised management systems

0,060

0,060

0,060

0,060

0,060

0,060

0,060

0,420

Studies (incl. Evaluation)

0,080

0,080

0,080

0,080

0,080

0,080

0,080

0,560

Meetings of experts

               

Publications and informations

0,010

0,010

0,010

0,010

0,010

0,010

0,010

0,070

Total

0,200

0,200

0,200

0,200

0,200

0,200

0,200

1,400

  • b. 
    Integration of Third-country Nationals
 

Budget line

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

TOTAL

Integration of Third-country nationals

1 Technical and administrative assistance (including related staff costs)

               

Other technical and administrative assistance

               
  • intra muros : migration statistics

0,300

0,400

0,400

0,400

0,400

0,400

0,400

2,700

  • extra muros : exchange of information, thematic meetings, website projects, computerised administrative and financial management of which for construction and maintenance of computerised management systems

0,600

0,800

0,800

0,900

1,000

1,100

1,100

6,300

Studies (incl. Evaluation and Impact Assessment)

0,100

0,300

0,300

0,600

0,700

0,700

0,750

3,450

Meetings of experts

0,050

0,050

0,050

0,050

0,050

0,050

0,050

0,350

Dissemination

0,000

0,100

0,050

0,100

0,150

0,200

0,200

0,800

Publications and informations

0,050

0,100

0,100

0,100

0,250

0,400

0,400

1,400

Total

1,100

1,750

1,700

2,150

2,550

2,850

2,900

15,000

  • c. 
    European Return Fund
 

Budget line

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

TOTAL

European Return Fund

1 Technical and administrative assistance (including related staff costs)

               

Other technical and administrative assistance

               
  • intra muros : statistics
 

0,200

0,200

0,200

0,200

0,250

0,300

1,350

  • extra muros : exchange of information, thematic meetings, website projects, computerised administrative and financial management of which for construction and maintenance of computerised management systems
 

0,600

0,700

0,800

0,900

0,900

1,000

4,900

Studies (incl. Evaluation and Impact Assessment)

 

0,300

0,300

0,300

0,300

0,300

0,300

1,800

Meetings of experts

 

0,050

0,050

0,050

0,050

0,050

0,100

0,350

Dissemination

 

0,100

0,100

0,100

0,100

0,100

0,100

0,600

Publications and informations

 

0,150

0,150

0,150

0,150

0,150

0,250

1,000

Total

0,000

1,400

1,500

1,600

1,700

1,750

2,050

10,000

  • d. 
    External Borders Fund
 

Budget line

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

TOTAL

External Borders Fund

1 Technical and administrative assistance (including related staff costs)

               

Other technical and administrative assistance

               
  • intra muros : statistics

0,300

0,300

0,300

0,400

0,450

0,450

0,450

2,650

  • extra muros : exchange of information, thematic meetings, website projects, computerised administrative and financial management of which for construction and maintenance of computerised management systems

0,600

0,900

0,900

1,000

1,000

1,000

1,000

6,400

Studies (incl. Evaluation and Impact Assessment)

0,300

0,400

0,400

0,500

0,500

0,400

0,400

2,900

Meetings of experts

0,100

0,150

0,150

0,150

0,200

0,200

0,200

1,150

Dissemination

0,200

0,200

0,250

0,300

0,400

0,300

0,300

1,950

Publications and informations

0,100

0,300

0,300

0,300

0,350

0,300

0,300

1,950

Total

1,600

2,250

2,300

2,650

2,900

2,650

2,650

17,000

8.2.5. Financial cost of human resources and associated costs not included in the reference amount

EUR million (to 3 decimal places)

 

Type of human resources

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Total

Officials and temporary staff (XX 01 01)

6,669

7,776

8,748

9,72

10,692

11,556

11,664

66,825

Staff financed by Art XX 01 02 (auxiliary, END, contract staff, etc.)

0,918

1,08

1,296

1,512

1,728

1,836

1,944

10,314

(specify budget line)

Total cost of Human Resources and associated costs (NOT in reference amount)

7,587

8,856

10,044

11,232

12,420

13,392

13,608

77,139

Calculation– Officials and Temporary agents

Reference should be made to Point 8.2.1, if applicable

Each FTE rated at 108.000 € per FTE.

Calculation– Staff financed under art. XX 01 02

Reference should be made to Point 8.2.1, if applicable

Each FTE rated at 108.000 € per FTE.

 

8.2.6 Other administrative expenditure not included in reference amount

EUR million (to 3 decimal places)

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

TOTAL

XX 01 02 11 01 – Missions

0,216

0,234

0,238

0,243

0,248

0,253

0,258

1,691

XX 01 02 11 02 – Meetings & Conferences

               

XX 01 02 11 03 – Committees

0,460

0,498

0,508

0,518

0,528

0,539

0,550

3,601

XX 01 02 11 04 – Studies & consultations

               

XX 01 02 11 05 - Information systems

               

2Total Other Management Expenditure (XX 01 02 11)

0,676

0,732

0,746

0,761

0,777

0,792

0,808

5,292

3 Other expenditure of an administrative nature (specify including reference to budget line)

               

Total Administrative expenditure, other than human resources and associated costs (NOT included in reference amount)

8,263

9,588

10,790

11,993

13,197

14,184

14,416

68,015

                 
                 
                 
                 

Calculation - Other administrative expenditure not included in reference amount

   
         

2007

     

Missions

   

240 missions * €900

216.000

     
                 

Compulsory meetings

 

24 * 19200

460.800

     
                 
                 
           

1"Vrijheid is het eenmakende beginsel, de kern van het Europese project. Maar zonder veiligheid, zonder een rechtsstelsel en een rechtspraak die door de burgers erkend worden, zouden de uitoefening van de vrijheden en de inachtneming van de democratische waarden niet verzekerd zijn. De Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid biedt allereerst de garantie dat de democratische beginselen en de mensenrechten gerespecteerd zullen worden. De gemeenschappelijke erkenning van deze beginselen, van essentieel belang voor het burgerschap van de Unie, is nu vastgelegd in het Handvest van de Grondrechten, en vormt het voetstuk van de integratie voor al wie in de Unie verblijft". "Een ontwerp voor de Europese Unie" - COM(2002)247.

2Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement: Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst - Beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013. COM (2004) 101 van 10.2.2004.

Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement: Financiële vooruitzichten 2007-2013. COM(2004) 487 van 14.7.2004.

3Beschikking 2004/904/EG van de Raad van 2 december 2004 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010, PB L381 van 28.12.2004.

4COM (2004) 101 van 10.2.2004.

5COM (2004) 487 van 14.7.2004.

6Mededeling van de heer Vitorino aan de Commissie, 28 september 2004 (SEC(2004)1195) "Giving an operational dimension to the area of freedom, security and justice: Policy context and orientations for future financial interventions”.

7Beschikking 2004/904/EG van de Raad van 2 december 2004 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010, PB L381 van 28.12.2004.

8Beschikking 2000/596/EG van de Raad van 28 september 2000 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2000-2004, PB L252 van 6.10.200, blz.12.

9SEC (2004) 161 van 12.2.2004.

10COM(2004)102 van 12.2.2004, voorstel voor een beschikking van de Raad tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010.

11Voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds - COM(2004) 492 van 14.7.2004.

12Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad "De respectieve verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie bij het gezamenlijk beheer van de structuurfondsen en het Cohesiefonds - Stand van zaken en vooruitzichten voor de nieuwe programmeringsperiode na 2006", COM(2004)580 van 6.9.2004.

13PB C …

14PB C …

15PB C …

16PB C …

17PB L 252 van 6.10.2002, blz. 12.

18PB L 381 van 28.12.2004.

19PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12.

20PB L 248, 16.9.2002, blz.1.

21PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

22PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

23PB L 304 van 30.9.2004, blz. 12.

24Verwijzingen naar beschikkingen tot oprichting van het Terugkeerfonds, het Buitengrenzenfonds en het Integratiefonds opnemen.

25PB L 248 van 16.09.2002.

26Verwijzingen naar beschikkingen tot oprichting van het Terugkeerfonds, het Buitengrenzenfonds en het Integratiefonds opnemen.

27PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.

28Behalve artikel 5, lid 1, onder d) van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, dat betrekking heeft op de raadpleging van het Schengeninformatiesysteem.

29PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

30PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70.

31PB L 176 van 10.7.1999, blz. 35.

32PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.

33PB C …

34PB C …

35PB C …

36PB …

37COM(2002) 23.

38Document van de Raad 10019/02 van 14.6.02

39PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1.

40PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

41PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

42PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

43PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

44PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.

45PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

46PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

47PB L 99 van 17.4.2003, blz. 8.

48PB L 99 van 17.4.2003, blz. 15.

49PB L 248 van 16. 9.2002, blz. 1.

50Verwijzingen naar beschikkingen tot oprichting van het EVF, het Integratiefonds en het Terugkeerfonds opnemen.

51PB L 248 van 16.9.2002.

52Verwijzingen naar beschikkingen tot oprichting van het EVF, het Integratiefonds en het Terugkeerfonds opnemen.

53 COM(2004) 508 definitief van 16 juli 2004.

54PB C …

55PB C …

56PB C …

57PB C …

58PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

59PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

60PB L 184 van 17.07.1999, blz. 23.

61PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12.

62PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.

63Verwijzingen naar de beschikkingen tot oprichting van het EVF, het Buitengrenzenfonds en het Terugkeerfonds opnemen.

64PB L 351 van 28.12.2002.

65Verwijzingen naar de beschikkingen tot oprichting van het EVF, het Buitengrenzenfonds en het Terugkeerfonds opnemen.

66PB C …

67PB C …

68PB C …

69PB …

70PB C 142 van 14.6.2002, blz. 23.

71PB L 149 van 2.6.2001, blz. 34.

72PB L 60 van 27.2.2004, blz. 55.

73PB L 261 van 6.8.2004, blz. 28.

74PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

75PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

76PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

77Verwijzingen naar beschikkingen tot oprichting van het EVF, het Buitengrenzenfonds en het Integratiefonds opnemen.

78PB L 351 van 28.12.2002.

79Verwijzingen naar beschikkingen tot oprichting van het EVF, het Buitengrenzenfonds en het Integratiefonds opnemen.

80See points 19 and 24 of the Interinstitutional agreement.

81In drawing the impact assessment, and formulating the policy options available, account has been taken of previously established objectives underlying the European Refugee Fund and their likely achievement. Account also has to be taken of completion of other objectives (legislation) and the level of complementarity already achieved or soon to be achieved with these.

82OJ L 248, 16.9.2002, p.1.

NL NL

 
 

26.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

27.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.