Artikel 106: Betalingen aan schuldeisers of begunstigden tussen Lid-Staten - Hoofdinhoud
-
1.Elke Lid-Staat verbindt zich, om in de valuta van de Lid-Staat waarin de schuldeiser of de begunstigde verblijf houdt, de betalingen welke betrekking hebben op het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer, evenals de overmaking van kapitaal en loon, toe te staan, voor zover het goederen-, diensten-, kapitaal- en personenverkeer tussen de Lid-Staten met toepassing van dit Verdrag is vrijgemaakt.
De Lid-Staten verklaren zich bereid hun betalingen in een, ruimere mate vrij te maken dan in de voorgaande alinea is bepaald, voor zover hun economische toestand in het algemeen en de toestand van hun betalingsbalans in het bijzonder zulks toelaten.
-
2.Voor zover de beperkingen in het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer slechts gelegen zijn in de daarmede verband houdende betalingen, worden, ter geleidelijke opheffing van die beperkingen, de bepalingen van de hoofdstukken inzake de afschaffing van de kwantitatieve beperkingen, de vrijmaking van de diensten en het vrije kapitaalverkeer, op overeenkomstige wijze toegepast.
-
3.De Lid-Staten verbinden zich in hun onderling verkeer geen nieuwe beperkingen in te voeren van de overmakingen ter zake van de onzichtbare transacties vermeld in de lijst die als bijlage III i aan dit Verdrag is gehecht.
De geleidelijke opheffing van de bestaande beperkingen wordt tot stand gebracht overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 63 tot en met 65, voor zover zij niet geregeld wordt door de bepalingen van de leden 1 en 2 of door het hoofdstuk inzake het vrije kapitaalverkeer.
-
4.Indien nodig plegen de Lid-Staten met elkaar overleg omtrent de maatregelen die moeten worden genomen om de betalingen en overmakingen bedoeld in dit artikel mogelijk te maken; die maatregelen mogen geen inbreuk maken op de doeleinden vermeld in dit hoofdstuk.
De vrijheid op het gebied van het goederen-, diensten-, personen- en kapitaalverkeer eist, vanzelfsprekend, dat ook de daarmede verband houdende betalingen worden vrijgegeven. In het Verdrag is dit geregeld in artikel 106.
Leden 2 en 3
De hierin getroffen voorzieningen waren technisch noodzakelijk in verband met het algemene systeem van het Verdrag, volgens hetwelk de hoofdstukken over het goederen-, diensten-, personen- en kapitaalverkeer in principe alleen de reële transacties tot onderwerp hebben. Uit dien hoofde was allereerst al de in het eerste lid vervatte regeling noodzakelijk, dat de Lid-Staten, parallel met de volgens hun verdragsverplichtingen tot stand te brengen liberalisatie van de reële transacties, ook de hierop betrekking hebbende betalingen aan hun ingezetenen zouden toestaan.
Hiermede was echter strikt genomen nog niet voorzien in de eventuele bijzondere gevallen, dat de Lid-Staten bij de inwerkingtreding van het Verdrag geen restricties zouden toepassen op de reële transacties, doch uitsluitend op de betalingen. In het tweede lid is daarom bepaald, dat in dergelijke gevallen toch de liberelisatievoorschriften van de hoofdstukken over het goederenverkeer etc. van toepassing zullen zijn.
Het derde lid behelst vervolgens, in aansluiting bij artikel 62 i, waarin het bij de inwerkingtreding van bet Verdrag bestaande liberalisatiepeil op het gebied van de reële transacties in het dienstenverkeer wordt geconsolideerd, een overeenkomstige consolidatie op het gebied van de overmakingen.
Voorts is in dit lid vastgelegd, dat de liberalisatie van de bestaande restricties op het gebied van de overmakingen zal worden beheerst door de artikelen 63 tot en met 65 i. Deze laatste voorziening was speciaal nodig om die categorieën van het dienstenverkeer onder het Verdrag te brengen, waarbij de overmakingen niet voortvloeien uit reële transacties, b.v. overmakingen van reisdeviezen (in alle andere gevallen zijn nl. reeds het eerste en het tweede lid van toepassing).
Ten einde echter weer het misverstand te voorkomen, dat hieronder b.v. ook zou vallen liberalisatie van het reisverkeer in de zin van onbeperkte beschikbaarstelling van deviezen of andere liberalisatiemaatregelen, welke in wezen het karakter van eenbevrijding van het kapitaalverkeer zouden dragen, is nog een voorbehoud omtrent de voorzieningen van het hoofdstuk over het kapitaalverkeer gemaakt.
Vermeld dient nog te worden, dat Annex III, waarnaar verwezen wordt, een opsomming behelst overeenkomstig de z.g. Lijst voor Onzichtbare Transacties van de O.E.E.S.