De verroomsing onzer bankbiljetten

Met dank overgenomen van Parlement.com.

De Katholieke Volkspartij i mocht bij de verkiezingen van 1952 haar positie als grootste partij hebben moeten laten aan de Partij van de Arbeid; de desintegratie naar links van de katholieke socialisten en naar rechts der Welterianen van de Katholiek Nationale Partij i mocht het partijbestuur tot gemeenschappelijk beraad met die dissidenten inspireren; de oude gerespecteerde 'oorlogs'kardinaal De Jong kon bij de viering van het eeuwfeest van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland anno 1953 de beminde gelovigen opwekken, één te blijven. Dat weerhield allemaal de fractieleider van de Staatkundig-Gereformeerde Partij, ds. P. Zandt i, niet, om de toenemende verroomsing van Nederland aan de kaak te stellen.

Deze toen 73-jarige emeritus-predikant uit Delft was al sinds 1925 lid van de Tweede Kamer. In dat jaar had hij zijn handtekening gezet onder het amendement-Kersten tot afschaffing van het gezantschap bij de Paus i. In de Tweede Wereldoorlog was dit gezantschap, zij het na lange aarzeling en verzet van Koningin Wilhelmina, opnieuw hersteld. Opnieuw had ds. Zandt de oude strijd hervat.

Steeds in sober zwart gestoken een kastanje als heilmiddel tegen de strammakende reumatiek in de broekzak dragend soms naar adem snakkend (een plaatsvervangend griffier stelde zich op het laatst bij het spreekgestoelte op om de oude dominee zo nodig op te vangen) klonk telkenjare bijna dezelfde boetpredikatie, uitmondend ook nu weer in een amendement tegen de Nederlandse vertegenwoordiging bij de Paus.

Ondanks zijn lange loopbaan raakte ds. Zandt nooit zijn spreekangst kwijt. Tevoren legde hij zijn notities op het spreekgestoelte en nerveus liep hij dan achter het groene gordijn zijn beurt af te wachten. Eenmaal moet een grappenmaker tot zijn wanhoop die papieren verwisseld hebben. Of het veel verschil maakte? Maar in 1953 had ds. Zandt een nieuwe steen des aanstoots ontdekt, al reageerde minister-president Drees i daar ietwat gekscherend op:

1.

Handelingen Tweede Kamer, 22 oktober 1953

De heer Zandt: Wat de verroomsing van ons land aangaat, deze gaat nog steeds voort, komt zelfs op onze bankbiljetten tot uiting. Er is toch een bankbiljet uitgegeven, gedateerd 1 juli 1949, dat niet zo lang geleden in omloop is gebracht, waarop aan de voorzijde een afbeelding voorkomt van de in 397 overleden bisschop Martinus van Tours. Volgens het Rooms kerkelijk goedgekeurde missaal, blz. 1132, is deze voor Rome de meest vereerde heilige in het westen van Europa, wiens voorspraak wordt ingeroepen om tegen alle onheil te worden beveiligd. Deze bisschop komt op het bankbiljet voor als een ruiter te paard, die met zijn zwaard zijn kleed doorsnijdt ten behoeve van een arme, die hem om een aalmoes vroeg. Hij draagt geen hoed, maar zijn hoofd is omgeven met een stralenkrans, zoals deze om het hoofd van door Rome vereerde heiligen of martelaren pleegt voor te komen, waarbij op de achtergrond een kathedraal met vier kruisen geplaatst is. Het is dus een zuiver Roomse voorstelling op een openbaar Nederlands bankbiljet.

Wil men de milddadigheid bij ons volk aanprijzen, men had de beeltenis van Calvijn daarop kunnen aanbrengen, die heel zijn vermogen en inkomsten aan de armen en vervolgde geloofsgenoten heeft gegeven, zodat hij bij zijn sterven nog geen 400 francs naliet. Had men de standvastigheid des geloofs ons volk ten voorbeeld willen stellen, men had een afbeelding van Huss op de brandstapel, van Luther op de Rijksdag te Worms of van Jan de Bakker op de houtmijt hier in Den Haag op de bankbiljetten kunnen afdrukken. Wat zou men daar wel van gezegd hebben? Men had er allicht in zekere kringen moord en brand over geroepen.

Mijnheer de Voorzitter! Onze bankbiljetten hebben tot dusverre immer een aanzien gehad, waaraan niemand zich kon ergeren, en behoren niet te dienen om ergernis te geven aan tal van landgenoten. Het is uit principiële, alsook uit praktische overwegingen, dat wij de Regering verzoeken, dat zij dit bankbiljet van f 25 ten spoedigste zal intrekken, en niet op deze wijze met Roomse propaganda zal worden doorgegaan. Men kan dit ons verzoek ook wel weer brandmerken als antipapisme, maar duizenden en nog eens duizenden met ons in het land zullen toch begeren, ook al zijn zij niet staatkundig-gereformeerd, dat de bankbiljetten geen aanstotelijk karakter zullen dragen en dat zij niet voor enige propaganda zullen dienen, waarvoor zij uit de aard van de zaak niet bestemd zijn en dus ook niet bestemd behoren te worden.

Handelingen TK: 1953/54 p. 230 27 oktober 1953

2.

Minister-president Drees

Minister-President: In dit verband kan ik nu misschien het best iets zeggen de overige vragen en opmerkingen, liggende op het financiële terrein overlatende aan mijn geachte collega van Financiën over een van decentrale punten uit de rede van de geachte afgevaardigde de heer Zandt, het bankbiljet van f 25. De geachte afgevaardigde de heer Zandt vreest, dat daarin één van de duidelijke kenmerken is te zien van de verroomsing van Nederland.

Eerlijk gezegd had ik dat bankbiljet nog niet zo zorgvuldig bekeken. Ik heb het nu gedaan. Ik geloof, dat men in de afbeeldingen op dat bankbiljet toch een betrekkelijk redelijk evenwicht heeft verkregen. De hoofdfiguur is Salomo, die, geloof ik, toch als een symbool niet gewraakt kan worden van Protestantse, Rooms-Katholieke of zelfs Israëlitische zijde. Salomo mag misschien in algemene zin als symbool der wijsheid gelden.

Voorts komt op het bankbiljet inderdaad voor een zeer kleine afbeelding van, ik durf het nauwelijks zeggen: Maarten, die zijn mantel doorsnijdt. Daarmede heeft de Nederlandsche Bank blijkbaar onder de aandacht willen brengen dat men bereid moet zijn, niet om zo'n bankbiljet in tweeën te snijden, maar toch om iets van zijn bezit af te staan. Dit dateert uit de tijd van de nog ongesplitste Christelijke Kerk, zodat dit op zich zelf geen aanstoot behoeft te geven. Het enige, dat men zou kunnen kwalificeren als Rooms-Katholiek, is het kleine cirkeltje om het hoofd van St. Maarten, dat doet denken aan een opvatting van heiligen, die de Protestanten niet kunnen delen.

Maar, indien dit al even naar de, zo zou men kunnen zeggen, Rooms-Katholieke kant zou gaan, dan wil ik er op wijzen, dat er op dat bankbiljet ook staat: Spreuken 11 : 24 in de Statenvertaling! Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof, dat, als de geachte afgevaardigde de heer Zandt het in die geest wil bezien, hij er zich wel bij zal kunnen neerleggen.

Ik heb gelezen, Mijnheer de Voorzitter, dat de directie van de Nederlandsche Bank zou hebben besloten, het bankbiljet in te trekken. Bij de directie van de Nederlandsche Bank is daarvan, naar ik verneem, niets bekend. De Regering neigt er toe, niet in te grijpen, omdat zij zich op dit gebied niet beweegt. De Regering heeft hiermede geen bemoeiing. Dit is nog een vrijheid van de Nederlandsche Bank.

Handelingen TK: 1953/54 deel p. 245

 

Literatuur

A.W. Abspoel, Van binnen en buitenhof, Amsterdam 1956 p. 13