Parlementaire sluitings- en openingsceremonie - Hoofdinhoud
Tot 1983 kende onze Grondwet het begrip parlementaire 'zitting'. Hiermee werd bedoeld de periode waarin de Staten-Generaal i vergaderde. De Grondwet bepaalde dat er jaarlijks minstens een gewone zitting moest worden gehouden. Die werd (sinds 1887) op de Derde Dinsdag in September geopend en als regel kort voor die datum gesloten. Er konden ook buitengewone zittingen worden gehouden, als de gewone zitting op een eerder tijdstip was gesloten. Die eerdere sluiting kwam vooral voor na Kamerontbinding en verkiezingen.
Tussen 1814 en 1982 vond jaarlijks sluiting en opening van de zitting van het parlement plaats. Soms, als er een buitengewone zitting was, gebeurde dat zelfs meerdere keren per jaar. De zittingen werden geopend door de koning(in) of namens de vorst door één of meer ministers. Sluiting gebeurde altijd namens de koning(in) door de minister van Binnenlandse Zaken.
De sluiting ging met enig ceremonieel vertoon gepaard. Als opening door de koning(in) gebeurde, was er een rijtoer met muzikale omlijsting en erewachten. Zowel bij de sluiting als bij de opening werd een rede gehouden. Als de koning(in) de rede uitspreekt, noemen we dat een troonrede i.
Inhoudsopgave
Parlementen kwamen lange tijd jaarlijks slechts korte tijd en vaak voor maar één periode van het jaar bijeen. Regel was dan dat de vorst de zitting van het parlement kwam openen. Andere monarchieën kennen of kenden eveneens dat gebruik. In Engeland gebeurde dat al in de 16e eeuw. De gewoonte werd in de Bataafs-Franse tijd i ook in ons land ingevoerd. België heeft overigens nooit een openingsceremonie gekend, maar er was wel soms een troonrede. Nadat in 1910 de troonrede van koning Albert ernstig was verstoord, is daarvan echter verder afgezien.
Op 15 mei 1805 opende R.J. Schimmelpenninck i in de Oude Balzaal aan het Binnenhof de zitting van het Wetgevend Lichaam. Daar werd Schimmelpenninck door leden van het Staatsbewind i benoemd als voorzitter. Vervolgens ging Schimmelpenninck, nadat er 24 saluutschoten te horen waren geweest, met een stoet met koetsen van het Paleis Noordeinde naar het Binnenhof i. Hij hield toen zijn 'troonrede'.
Nadat de raadpensionaris was vertrokken, begonnen de werkzaamheden van het Wetgevend Lichaam. De eerste daarvan was het benoemen van een commissie die een antwoord moest ontwerpen op de toespraak van Schimmelpenninck. Zo'n Adres van Antwoord i bleef nadien lange tijd gewoonte. Na de plechtigheid klonken er weer kanonschoten.
Op 5 juni 1806 werd Lodewijk Napoleon koning van Holland. De eerste opening van het parlement onder zijn koningschap was op 18 november 1806. Minister Mollerus i opende toen namens de koning de najaarszitting van het Wetgevend Lichaam. Hij hield daarbij ook een rede. Hij zei onder meer:
"Dezelve Zitting, welke ik thans, uit naam van Z.M. plegtig verklaar geopend te zijn, kan dus allerbelangrijkst worden, en ulieden, Mijne Heeren nieuwe gelegenheid verschaffen, om bewijzen te geven van derzelver verknochtheid aan den Persoon van Zijne Majesteit, en bereidvaardigheid om met Hoogstdenzelven mede te werken tot al het geen ter bevestiging en vermeerdering van het Rijk dienen kan."
Ook bij andere zittingen (er was een voorjaars- en najaarszitting) geschiedde de opening door de minister van Binnenlandse Zaken. In november 1808 was er echter wel een soort 'troonrede'. Omdat het Paleis van het Wetgevend Lichaam in Amsterdam nog niet klaar was, was de koning afwezig bij de opening.
Hij ontving de leden van het Wetgevend Lichaam echter wel later op het Paleis op de Dam en hield daar een lange rede. Daarin schetste hij niet alleen de toestand van het land, maar hij ging ook in op de begroting die zou worden ingediend en hij kondigde nieuwe wetgeving aan. Zo zouden er wetboeken komen, een wet over maten en gewichten en een wet inzake de Rekenkamer.
Gewone en buitengewone zittingen
Van 1814 tot 1983 kende onze Grondwet het begrip parlementaire 'zitting'. Hiermee werd bedoeld de periode waarin de Staten-Generaal vergaderingen kon houden. De Grondwet bepaalde dat er jaarlijks minstens een gewone zitting was (aanvankelijk met een minimum van twintig dagen). Als na sluiting van de gewone zitting een nieuwe zitting nodig was, werd gesproken van een buitengewone zitting. Zo werd in 1830 de zitting op 2 juni gesloten en werd, vanwege de Belgische Opstand, op 13 september een buitengewone zitting geopend.
Door bijzondere omstandigheden ving een gewone zitting wel soms op een afwijkend tijdstip aan. Dat was bijvoorbeeld het geval in 1849 na de Grondwetsherziening, in 1850 na totstandkoming van de nieuwe Kieswet en in november 1945 na de bevrijding.
De Grondwet van 1814 i bepaalde dat de opening van de zitting van de Staten-Generaal op de derde maandag van november moest plaatsvinden. In 1815 werd dat vervroegd naar de derde maandag van oktober, zodat er meer tijd was om de begroting voor januari te behandelen.
Toen het budgetrecht i in 1848 verder was uitgebreid (er kwam een jaarlijkse in plaats van een tweejaarlijkse begroting en de Tweede Kamer i kreeg het recht van amendement) werd de opening bepaald op de derde maandag in september. Vanwege het bezwaar dat Kamerleden soms op zondag moesten reizen, werd in 1887 uitgeweken naar de derde dinsdag in september.
Sluiting vond lange tijd plaats op de zaterdag voor Prinsjesdag i. Vanaf de jaren zeventig was de sluiting op de maandag voorafgaand aan de derde dinsdag van september.
De opening en sluiting vond vrijwel altijd plaats in Den Haag. In de periode 1815-1830 gebeurde dat om de twee jaar in Brussel (eerst in het Stadhuis en vanaf 1818 in het nieuwe parlementsgebouw). In Den Haag was de opening in 1814 in de Trêveszaal. Na de uitbreiding van het ledental en het in het leven roepen van de Eerste Kamer in 1815 gebeurde dat in de Oude Balzaal, de vergaderzaal van de Tweede Kamer.
Na restauratie kon in 1904 de Ridderzaal i voor de openingsplechtigheid worden gebruikt. De veel soberder sluitingsceremonie vond plaats in de vergaderzaal van de Eerste Kamer i.
De Grondwet bepaalde al in 1814 dat gewone en buitengewone zittingen door of namens de koning moesten worden geopend en gesloten. Als de vorst de opening of sluiting niet zelf verrichtte dan gebeurde dit door een uit één of meer ministers bestaande commissie.
De koning(in) opende lange tijd ook zelf de buitengewone zitting (bijvoorbeeld in juni 1853, november 1866, februari 1868, november 1884, juni 1917, in juli 1922 en, voor het laatst in 1946). De opening van de buitengewone zitting door de koningin ging gepaard met het gewone ceremoniële vertoon zoals op Prinsjesdag.
Koningin Wilhelmina i zag er in jaren waarin zijzelf de buitengewone zitting opende steeds vanaf om in september de gewone zitting te openen. Er was in die jaren dan ook geen traditionele Prinsjesdag. Zo opende zij bijvoorbeeld wel de buitengewone zitting die op 25 juli begon, maar de opening op de derde dinsdag liet zij over aan minister-preisdent Ruijs de Beerenbrouck i. Dat herhaalde zich in 1925. Vanaf 1933 was de koning(in) er (vrijwel) altijd op de derde dinsdag in september.
Sluiting van de zitting vond meestal plaats door de minister van Binnenlandse Zaken. Vanaf 1925 werden de buitengewone zittingen (met uitzondering van die in 1946) eveneens door hem geopend.
In de jaren zestig kwam de minister voor de sluitingsplechtigheid per auto naar het Binnenhof, maar daarvoor werd een koetsje gebruikt. Minister Wiegel i herstelde in 1978 die traditie, maar zijn opvolgers Van Thijn i en daarna Rood i, die in september 1982 als laatste een zitting sloot, zagen daarvan af. Tot de jaren zeventig waren bij de sluitingsceremonie een erewacht van de politie en muziekkorpsen aanwezig.
De standaardformulering die door de minister werd gebruikt bij de sluiting was:
"Hare Majesteit de Koningin heeft mij opgedragen de huidige zitting van de Staten-Generaal in haar naam te sluiten"
In een speechje memoreerde de minister daarna de belangrijkste wapenfeiten en dankte hij de parlementsleden voor hun inspanningen.
Hij sloot met de woorden:
"In naam van Hare Majesteit de Koningin en daartoe door haar gemachtigd, verklaar ik deze zitting van de Staten-Generaal te zijn gesloten."
De Staatscommissie-Cals/Donner i oordeelde in 1971 dat het ritueel van de opening en sluiting van de parlementaire zitting feitelijk geen betekenis had. Wel werd geoordeeld dat Prinsjesdag moest worden gehandhaafd. De rede die de koning(in) daarbij houdt, de troonrede, moest in de ogen van de commissie eveneens gehandhaafd blijven.
Dit voorstel werd overgenomen door de regering en werd vastgelegd in de gewijzigde Grondwet van 1983.
Artikel 65 bepaalt nu:
Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid gegeven.
Sinds 1983 eindigt de vorst(in) de troonrede dan ook niet meer met de woorden: "{...] verklaar ik deze zitting van de Staten-Generaal geopend".
Al in de jaren zeventig had de Tweede Kamer met de gedachte gespeeld om het mogelijk te maken Prinsjesdag op een eerder moment dan de derde dinsdag van september mogelijk te maken. Een initiatiefwetsvoorstel daarover strandde echter in 1971 in de Eerste Kamer.
Vanaf 1983 werd als nieuw element aan de plechtigheid in de Ridderzaal een muzikale omlijsting toegevoegd. Een muzikaal gezelschap speelt voor binnenkomst en na vertrek van de koninklijke gasten enkele muziekwerken, waarvan sommige speciaal voor deze gelegenheid werden gecomponeerd.
De grondwetsherziening van 1983 was ook reden om de opstelling in de zaal te wijzigen. Tot 1983 zaten de ministers recht tegenover de vorst(in). Tegenwoordig spreekt de koning(in) de leden van de Staten-Generaal toe en zitten de bewindspersonen aan de zijkant.
Meer over