Verordening (EG) nr. 1165/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende vee- en vleesstatistieken en houdende intrekking van Richtlijnen 93/23/EEG, 93/24/EEG en 93/25/EEG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)

1.

Tekst

1.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 321/1

 

VERORDENING (EG) Nr. 1165/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 19 november 2008

betreffende vee- en vleesstatistieken en houdende intrekking van Richtlijnen 93/23/EEG, 93/24/EEG en 93/25/EEG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Richtlijn 93/23/EEG van de Raad van 1 juni 1993 betreffende de statistische enquêtes op het gebied van de varkensproductie (2), Richtlijn 93/24/EEG van de Raad van 1 juni 1993 betreffende de statistische enquêtes op het gebied van de rundveeproductie (3) en Richtlijn 93/25/EEG van de Raad van 1 juni 1993 betreffende de statistische enquêtes op het gebied van de schapen- en geitenproductie (4) zijn meermaals gewijzigd. Aangezien er nu verdere wijzigingen en vereenvoudigingen nodig zijn, moeten deze richtlijnen om redenen van duidelijkheid door één enkel instrument worden vervangen.

 

(2)

Om ervoor te zorgen dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid naar behoren wordt beheerd, met name wat de markten voor rund-, varkens-, kalfs-, schapen-, geiten- en pluimveevlees betreft, heeft de Commissie behoefte aan regelmatige gegevens over de ontwikkelingen in de veestapel en de productie van vlees.

 

(3)

Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad van 29 februari 1988 houdende organisatie van communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven (5) voorziet in een programma van communautaire enquêtes om tot 2007 statistieken over de structuur van landbouwbedrijven te verschaffen.

 

(4)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (6), moet voor alle statistieken die de lidstaten aan de Commissie toezenden en die naar territoriale eenheden zijn ingedeeld, de NUTS-nomenclatuur worden gebruikt. Met het oog op de opstelling van vergelijkbare regionale statistieken moeten de territoriale eenheden daarom worden gedefinieerd overeenkomstig de NUTS-classificatie.

 

(5)

Om de lasten voor de lidstaten te beperken, mogen regionale gegevensvereisten niet zwaarder zijn dan die vastgesteld bij de vorige regelgeving (tenzij intussen nieuwe regionale niveaus zijn ontstaan) en moeten de regionale gegevens facultatief zijn wanneer de regionale veestapel onder een bepaalde drempel ligt.

 

(6)

Om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken, is nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie noodzakelijk; deze kan met name worden bereikt met behulp van het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, dat is opgericht bij Besluit 72/279/EEG van de Raad (7).

 

(7)

Met het oog op een soepele overgang van de regeling die toepasselijk is op grond van de Richtlijnen 93/23/EEG, 93/24/EEG en 93/25/EEG moet deze verordening erin voorzien dat de lidstaten een ontheffing van maximaal één jaar en wat schapen en geiten betreft, van maximaal twee jaar wordt toegekend als de toepassing van deze verordening op hun nationale statistische systemen grote aanpassingen vereist en wellicht tot aanzienlijke praktische problemen leidt.

 

(8)

De in deze verordening opgenomen maatregelen voor de productie van statistieken zijn nodig voor de vervulling van de taken van de Gemeenschap. Aangezien het doel van deze verordening, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de systematische productie van communautaire vee- en vleesstatistieken niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de lidstaten en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om haar doelstellingen te bereiken.

 

(9)

Volgens Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (8) dat een referentiekader voor deze verordening biedt, is het nodig dat de statistieken worden opgesteld conform de beginselen van onpartijdigheid, met name in de betekenis van objectiviteit en wetenschappelijke onafhankelijkheid, alsook doorzichtigheid, betrouwbaarheid, relevantie, kosteneffectiviteit en statistische geheimhouding.

 

(10)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9).

 

(11)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om de bijlagen I, II, IV en V te wijzigen. Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bepaald in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

 

(12)

De Richtlijnen 93/23/EEG, 93/24/EEG en 93/25/EEG moeten bijgevolg worden ingetrokken.

 

(13)

Het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Het doel van deze verordening is een gemeenschappelijk juridisch kader vast te stellen voor de systematische productie van communautaire statistieken over de vee- en vleesproductie in de lidstaten, met name

 

a)

statistieken over de rundvee-, varkens-, schapen- en geitenstapel;

 

b)

slachtstatistieken van runderen, varkens, schapen, geiten en pluimvee;

 

c)

productieprognoses voor rund-, kalfs-, varkens-, schapen- en geitenvlees.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

1.

„landbouwbedrijf”: een landbouwbedrijf zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw (10);

 

2.

„steekproefenquête”: steekproefenquête zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1166/2008;

 

3.

„runderen”: huisdieren van de soorten Bos taurus en Bubalus bubalis, met inbegrip van hybriden als Beefalo;

 

4.

„varken”: huisdier van de soort Sus scrofa domesticus;

 

5.

„schaap”: huisdier van de soort Ovis aries;

 

6.

„geit”: huisdier van de ondersoort Capra aegagrus hircus;

 

7.

„pluimvee”: als huisdier gehouden vogels van de soorten Gallus gallus (kip), Meleagris spp. (kalkoen), Anas spp. en Cairina moschata (eend) en Anser anser dom. (gans). Hieronder worden tevens begrepen de als huisdier gehouden vogels van onder meer de soorten Coturnix spp. (kwartel), Phasianus spp. (fazant), Numida meleagris dom. (parelhoen), Columbinae spp. (duif) en Struthio camelus (struisvogel). Binnen een omheining gefokte vogels die zijn bestemd voor de jacht en niet voor de vleesproductie, vallen evenwel niet onder deze definitie;

 

8.

„slachthuis”: een officieel geregistreerde en goedgekeurde inrichting voor het slachten en uitslachten van dieren waarvan het vlees voor de menselijke consumptie bestemd is.

Andere definities ten behoeve van de doeleinden van deze verordening zijn opgenomen in bijlage I.

DEEL I

VEESTATISTIEKEN

Artikel 3

Dekking

  • 1. 
    Elke lidstaat stelt statistieken op over het aantal varkens, runderen, schapen en geiten die op landbouwbedrijven op zijn grondgebied worden gehouden.
  • 2. 
    Lidstaten die steekproefenquêtes houden, zorgen ervoor dat zoveel landbouwbedrijven worden bestreken dat ten minste 95 % van de gehele populatie, zoals deze is vastgesteld bij de laatste enquête inzake de structuur van landbouwbedrijven, wordt gedekt.

Artikel 4

Frequentie en referentieperiode

  • 1. 
    De statistieken van de rundveestapel worden twee maal per jaar opgesteld, met betrekking tot een bepaalde dag in mei/juni en een bepaalde dag in november/december. lidstaten met een rundveestapel van minder dan 1 500 000 stuks mogen deze statistieken eens per jaar opstellen, met betrekking tot een bepaalde dag in november/december.
  • 2. 
    De statistieken van de varkensstapel worden twee maal per jaar opgesteld, met betrekking tot een bepaalde dag in mei/juni en een bepaalde dag in november/december. lidstaten met een varkensstapel van minder dan 3 000 000 stuks mogen deze statistieken eens per jaar opstellen, met betrekking tot een bepaalde dag in november/december.
  • 3. 
    Lidstaten met een schapenstapel van 500 000 stuks of meer stellen eens per jaar statistieken van het aantal schapen op, met betrekking tot een bepaalde dag in november/december.
  • 4. 
    Lidstaten met een geitenstapel van 500 000 stuks of meer stellen eens per jaar statistieken van het aantal geiten op, met betrekking tot een bepaalde dag in november/december.

Artikel 5

Categorieën

De veestatistieken worden opgesteld voor de categorieën die zijn opgenomen in bijlage II.

Artikel 6

Nauwkeurigheid

  • 1. 
    Lidstaten die steekproefenquêtes houden, nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de geëxtrapoleerde resultaten van de nationale enquête voldoen aan de nauwkeurigheidseisen in bijlage III.
  • 2. 
    Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van een administratieve bron, stelt de lidstaat de Commissie vooraf in kennis daarvan en levert hij de nodige details aan over de gebruikte methoden en de kwaliteit van de gegevens van deze administratieve bron.
  • 3. 
    Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van andere bronnen dan enquêtes, zorgt de lidstaat ervoor dat de kwaliteit van de informatie verkregen uit zulke bronnen ten minste gelijk is aan de kwaliteit van informatie die is verkregen bij statistische enquêtes.

Artikel 7

Indieningstermijnen

  • 1. 
    De lidstaten dienen bij de Commissie de voorlopige veestatistieken in:
 

a)

voor de statistieken van mei/juni: vóór 15 september van hetzelfde jaar;

 

b)

voor de statistieken van november/december: vóór 15 februari van het volgende jaar.

  • 2. 
    De lidstaten dienen bij de Commissie de definitieve veestatistieken in:
 

a)

voor de statistieken van mei/juni: vóór 15 oktober van hetzelfde jaar;

 

b)

voor de statistieken van november/december: vóór 15 mei van het volgende jaar.

Artikel 8

Regionale statistieken

De statistieken van november/december worden uitgesplitst naar de territoriale eenheden op NUTS-1- en NUTS-2-niveau, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1059/2003. Bij wijze van uitzondering hoeven zij voor Duitsland en het Verenigd Koninkrijk alleen voor territoriale eenheden op NUTS-1-niveau te worden verstrekt. Zij zijn facultatief voor territoriale eenheden met minder dan 75 000 runderen, 150 000 varkens, 100 000 schapen en 25 000 geiten als deze territoriale eenheden tezamen 5 % of minder bedragen van de nationale stapel van de desbetreffende dieren.

DEEL II

SLACHTSTATISTIEKEN

Artikel 9

Dekking

Elke lidstaat stelt statistieken op van het aantal en het slachtgewicht van alle in slachthuizen op zijn grondgebied geslachte runderen, varkens, schapen, geiten en pluimvee waarvan het vlees geschikt voor menselijke consumptie is bevonden. De lidstaat geeft ook schattingen van slachtingen buiten slachthuizen, zodat de statistieken alle op zijn grondgebied geslachte runderen, varkens, schapen en geiten omvatten.

Artikel 10

Frequentie en referentieperiode

  • 1. 
    De statistieken over slachtingen in slachthuizen moeten maandelijks door elke lidstaat worden opgesteld. De referentieperiode is de kalendermaand.
  • 2. 
    De statistieken over slachtingen buiten slachthuizen moeten jaarlijks door elke lidstaat worden opgesteld. De referentieperiode is het kalenderjaar.

Artikel 11

Categorieën

De slachtstatistieken worden opgesteld voor de categorieën die zijn opgenomen in bijlage IV.

Artikel 12

Indieningstermijnen

De lidstaten dienen bij de Commissie de statistieken in:

 

a)

betreffende slachtingen in slachthuizen, binnen 60 dagen na de referentieperiode;

 

b)

betreffende slachtingen buiten slachthuizen, vóór 30 juni van het volgende jaar.

DEEL III

PROGNOSES VAN DE VLEESPRODUCTIE

Artikel 13

Dekking

De lidstaten gebruiken de in de delen I en II genoemde statistieken en andere beschikbare informatie om prognoses van hun aanvoer van runderen, varkens, schapen en geiten op te stellen. Deze aanvoer is gelijk aan de bruto binnenlandse productie, die overeenkomt met het aantal geslachte runderen, varkens, schapen en geiten plus het saldo van de intracommunautaire en de buitenlandse handel in deze levende dieren.

Artikel 14

Frequentie en referentieperiode

  • 1. 
    De prognoses voor runderen worden door elke lidstaat tweemaal per jaar opgesteld. lidstaten met een rundveestapel van minder dan 1 500 000 stuks hoeven deze prognoses slechts eenmaal per jaar op te stellen.
  • 2. 
    De prognoses voor varkens worden door elke lidstaat twee maal per jaar opgesteld. lidstaten met een varkensstapel van minder dan 3 000 000 stuks hoeven deze prognoses slechts eenmaal per jaar op te stellen.
  • 3. 
    De prognoses voor schapen worden door de lidstaten met een schapenstapel van 500 000 stuks of meer eenmaal per jaar opgesteld.
  • 4. 
    De prognoses voor geiten worden door de lidstaten met een geitenstapel van 500 000 stuks of meer eenmaal per jaar opgesteld.
  • 5. 
    De prognoses hebben betrekking op:
 

a)

drie semesters voor runderen en vier kwartalen voor varkens voor lidstaten die twee keer per jaar prognoses opstellen;

 

b)

vier semesters voor runderen en zes kwartalen voor varkens voor lidstaten die eenmaal per jaar prognoses opstellen;

 

c)

twee semesters voor schapen en geiten.

Artikel 15

Categorieën

De prognoses worden opgesteld voor de categorieën die zijn opgenomen in bijlage V.

Artikel 16

Indieningstermijnen

De lidstaten dienen bij de Commissie de prognoses voor de vleesproductie in:

 

a)

vóór 15 februari voor prognoses voor runderen vanaf het begin van het eerste semester van het lopende jaar tot het einde van het eerste semester van het volgende jaar en vóór 15 september voor prognoses vanaf het begin van het tweede semester van het lopende jaar tot het eind van het tweede semester van het volgende jaar voor lidstaten die twee keer per jaar prognoses opstellen;

 

b)

vóór 15 februari voor prognoses voor runderen vanaf het begin van het eerste semester van het lopende jaar tot het einde van het tweede semester van het volgende jaar voor lidstaten die één keer per jaar prognoses opstellen;

 

c)

vóór 15 februari voor prognoses voor varkens vanaf van het begin van het eerste kwartaal tot het einde van het vierde kwartaal van het lopende jaar, en vóór 15 september voor prognoses voor de periode van het begin van het derde kwartaal van het lopende jaar tot het einde van het tweede kwartaal van het volgende jaar voor lidstaten die tweemaal per jaar prognoses opstellen;

 

d)

vóór 15 februari voor prognoses voor varkens vanaf van het begin van het eerste kwartaal van het lopende jaar tot het einde van het tweede kwartaal van het volgende jaar voor lidstaten die eenmaal per jaar prognoses opstellen;

 

e)

vóór 15 februari voor prognoses voor schapen en geiten vanaf van het begin van het eerste semester van het lopende jaar tot het einde van het tweede semester van het lopende jaar.

DEEL IV

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 17

Kwaliteitsbeoordeling en verslagen

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze verordening gelden onderstaande criteria inzake kwaliteitsbeoordeling voor de in te dienen gegevens:
 

a)

„relevantie”: betreft de mate waarin de statistieken voorzien in de huidige en potentiële behoeften van gebruikers;

 

b)

„nauwkeurigheid”: geeft aan hoe dicht de ramingen de onbekende werkelijke waarden benaderen;

 

c)

„actualiteit”: heeft betrekking op de tijdspanne tussen de beschikbaarheid van de gegevens en de gebeurtenis die of het verschijnsel dat door de gegevens wordt beschreven;

 

d)

„stiptheid”: heeft betrekking op het tijdsverloop tussen de datum van publicatie van de gegevens en de datum waarop ze hadden moeten worden geleverd;

 

e)

„toegankelijkheid” en „duidelijkheid”: betreffen de voorwaarden en modaliteiten voor het verkrijgen, gebruiken en interpreteren van gegevens door gebruikers;

 

f)

„vergelijkbaarheid”: betreft het meten van het effect van verschillen in toegepaste statistische concepten en meetinstrumenten en -procedures bij statistische vergelijkingen tussen geografische gebieden of sectoren c.q. gedurende een periode; en

 

g)

„coherentie”: betreft de geschiktheid van de gegevens om betrouwbaar op verschillende manieren en voor verschillende doeleinden te worden gecombineerd.

  • 2. 
    De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) elke drie jaar, en voor de eerste keer uiterlijk 1 juli 2011, een verslag over de kwaliteit van de ingediende gegevens.
  • 3. 
    De kwaliteitsverslagen bevatten een beschrijving van:
 

a)

de opzet en de methodiek van de in deze verordening bedoelde enquêtes;

 

b)

de nauwkeurigheidsniveaus die bij de in deze verordening bedoelde steekproefenquêtes zijn bereikt;

 

c)

de kwaliteit van andere gebruikte bronnen dan steekproeven; en

 

d)

de kwaliteit van de in deze verordening bedoelde prognoses.

  • 4. 
    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere methodologische of andere verandering die de statistieken aanzienlijk beïnvloedt. Dit geschiedt uiterlijk drie maanden nadat zo’n verandering in werking is getreden.
  • 5. 
    Daarbij wordt het beginsel in acht genomen dat de extra kosten en lasten binnen de grenzen van het redelijke moeten blijven.

Artikel 18

Uitvoeringsmaatregelen

  • 1. 
    De maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, en die wijzigingen van de bijlagen I, II, IV en V betreffen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 19, lid 2.
  • 2. 
    Daarbij wordt het beginsel in acht genomen dat de baten van wijzigingen hoger moeten zijn dan de kosten en dat de extra kosten en lasten binnen de grenzen van het redelijke moeten blijven.

Artikel 19

Comitéprocedure

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 20

Ontheffing

  • 1. 
    Als de toepassing van deze verordening op het nationale statistische systeem van een lidstaat grote aanpassingen vereist en wellicht tot aanzienlijke praktische problemen leidt, kan de Commissie een lidstaat een ontheffing op de toepassing van deze verordening toestaan uiterlijk tot 1 januari 2010 en wat de statistieken voor schapen en geiten betreft, uiterlijk tot 1 januari 2011.
  • 2. 
    Uiterlijk 21 maart 2009 stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 21

Intrekking

  • 1. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 3 van dit artikel worden de Richtlijnen 93/23/EEG, 93/24/EEG en 93/25/EEG ingetrokken.
  • 2. 
    Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze verordening.
  • 3. 
    In afwijking van artikel 22, tweede alinea, blijven de lidstaten waaraan een ontheffing overeenkomstig artikel 20 is toegestaan, de bepalingen van de Richtlijnen 93/23/EEG, 93/24/EEG en 93/25/EEG toepassen gedurende de ontheffingsperiode.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

Deze verordening is bindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 19 november 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J.-P. JOUYET

 

  • (1) 
    Advies van het Europees Parlement van 20 mei 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 oktober 2008.
  • Zie bladzijde 14 van dit Publicatieblad.
 

BIJLAGE I

DEFINITIES

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. 
    categorieën runderen
 
 

Bijlage II

Bijlagen IV en V

Kalveren

 

Runderen die niet ouder zijn dan acht maanden

Jongvee

 

Runderen die ouder zijn dan acht maanden maar niet ouder dan twaalf maanden

Slachtkalveren en ander voor de slacht bestemd jongvee

Kalveren en jongvee niet ouder dan twaalf maanden, bestemd om te worden geslacht

 

Stieren

 

Mannelijke, niet-gecastreerde runderen die niet onder kalveren of jongvee vallen

Ossen

 

Mannelijke, gecastreerde runderen die niet onder kalveren of jongvee vallen

Vaarzen

Vrouwelijke runderen die nog niet hebben gekalfd en die niet onder kalveren of jongvee vallen

Vrouwelijke runderen die nog niet hebben gekalfd en die niet onder kalveren of jongvee vallen

Slachtvaarzen

Vaarzen voor de vleesproductie

 

Overige vaarzen

Vaarzen die als fokdieren worden gehouden en bestemd zijn ter vervanging van melkkoeien of andere koeien

 

Koeien

Vrouwelijke runderen die al eens hebben gekalfd (eventueel met inbegrip van dieren van minder dan twee jaar)

Vrouwelijke runderen die al eens hebben gekalfd

Melkkoeien

Koeien die uitsluitend of hoofdzakelijk worden gehouden voor de productie van melk bestemd voor menselijke consumptie en/of voor de verwerking in zuivelproducten, met inbegrip van uitstootkoeien (ongeacht of zij tussen de laatste lactatie en het slachten al dan niet worden vetgemest)

 

Andere koeien

Andere koeien dan melkkoeien, eventueel met inbegrip van trekkoeien

 
  • 2. 
    categorieën schapen

Ooien en gedekte ooilammeren: vrouwelijke schapen die ten minste eenmaal hebben gelammerd, alsmede zij die voor de eerste maal zijn gedekt.

Melkooien: ooien die uitsluitend of hoofdzakelijk worden gehouden voor de productie van melk bestemd voor menselijke consumptie en/of voor de verwerking in zuivelproducten. Deze categorie omvat tevens de niet meer voor de reproductie bestemde melkooien (ongeacht of zij tussen de laatste lactatie en het slachten al dan nietwerden vetgemest).

Andere ooien: andere ooien dan melkooien.

Lammeren: mannelijke of vrouwelijke schapen van minder dan twaalf maanden.

  • 3. 
    „karkas”
 

a)

bij runderen het gehele lichaam van een geslacht dier na het uitbloeden, het ontdoen van de ingewanden en het villen, aangeboden zonder kop en poten (de kop moet van de romp zijn gescheiden ter hoogte van de bovenste halswervel, de poten moeten zijn afgescheiden ter hoogte van de voorkniegewrichten of van de spronggewrichten); zonder de organen in de borst- en buikholte, met of zonder nieren, het niervet en het slotvet, en zonder de geslachtsorganen met de bijbehorende spieren, zonder de uier en het uiervet;

 

b)

bij varkens het gehele of overlangs in twee helften gesneden lichaam van een geslacht varken, uitgebloed en ontdaan van de ingewanden, zonder de tong, de borstel, de hoeven, de geslachtsorganen, het buikvet, de nieren en het middenrif;

 

c)

bij schapen en geiten het gehele lichaam van het geslachte dier, uitgebloed, ontdaan van de ingewanden en gevild, zonder de kop (afgescheiden ter hoogte van de bovenste halswervel); zonder de poten (afgescheiden ter hoogte van de voorkniegewrichten, respectievelijk spronggewrichten); zonder de staart (deze moet zijn afgescheiden tussen de zesde en de zevende staartwervel); zonder de organen in de borst- en buikholte (met uitzondering van de nieren en het niervet) en zonder de uier en de geslachtsorganen; de nieren en het niervet zijn onderdeel van het karkas;

 

d)

bij pluimvee het geplukte en schoongemaakte dier, zonder kop en poten, zonder hals, hart, lever en spiermaag (de zogenaamde „65 %-kip”), of in andere staat aangeboden.

 

4.

„slachtgewicht”: het gewicht van het koude karkas dat bij varkens wordt verkregen door 2 % af te trekken van het warmgewicht dat is gemeten binnen 45 minuten na het uitbloeden van het dier, en dat bij runderen wordt verkregen door 2 % af te trekken van het warmgewicht dat is gemeten binnen 60 minuten na het uitbloeden van het dier.

 

BIJLAGE II

CATEGORIEËN VAN VEESTATISTIEKEN

Runderen:

 

runderen niet ouder dan één jaar:

 

slachtkalveren en voor de slacht bestemd jongvee

 

andere:

 

mannelijk

 

vrouwelijk

 

runderen ouder dan één jaar maar jonger dan 2 jaar (behalve vrouwelijke runderen die hebben gekalfd):

 

mannelijk

 

vrouwelijk (vaarzen; dieren die nog niet hebben gekalfd):

 

slachtdieren

 

andere

 

runderen van 2 jaar of ouder:

 

mannelijk

 

vrouwelijk:

 

vaarzen:

 

slachtvaarzen

 

andere

 

koeien (runderen die hebben gekalfd, waaronder dieren jonger dan 2 jaar):

 

melkkoeien

 

andere

 

buffels:

 

fokbuffelkoeien

 

andere buffels

Varkens

 

biggen met een levend gewicht van minder dan 20 kg

 

biggen met een levend gewicht van minstens 20 kg doch minder dan 50 kg

 

mestvarkens, met inbegrip van uitgeschifte beren en zeugen, met een levend gewicht:

 

van 50 kg of meer, doch minder dan 80 kg

 

van 80 kg of meer, doch minder dan 110 kg

 

van 110 kg of meer

 

fokvarkens met een levend gewicht van 50 kg of meer:

 

beren

 

gedekte zeugen, waarvan:

 

zeugen die voor de eerste maal gedekt zijn

 

andere zeugen, waarvan:

 

jonge, nog niet gedekte zeugen

Schapen

 

ooien en gedekte ooilammeren:

 

melkooien en gedekte melkooilammeren

 

andere ooien en gedekte ooilammeren

 

andere schapen

Geiten

 

geiten die al hebben gelammerd en gedekte geiten:

 

geiten die al hebben gelammerd

 

geiten die voor de eerste maal zijn gedekt

 

andere geiten.

 

BIJLAGE III

NAUWKEURIGHEIDSEISEN

Bij de veestapelenquêtes mag de steekproeffout voor elke lidstaat niet meer bedragen dan (met een betrouwbaarheidsinterval van 68 %):

 

a)

1 % van het totale aantal runderen (5 % indien de rundveestapel minder dan 1 000 000 stuks bedraagt);

 

b)

1,5 % van het totale aantal koeien (5 % indien de koeienstapel minder dan 500 000 stuks bedraagt);

 

c)

2 % van het totale aantal varkens (5 % indien de varkensstapel minder dan 1 000 000 stuks bedraagt);

 

d)

2 % van het totale aantal schapen en geiten (5 % indien de schapen- en geitenstapel minder dan 1 000 000 stuks bedraagt).

 

BIJLAGE IV

CATEGORIEËN VAN SLACHTSTATISTIEKEN

Runderen

 

kalveren

 

jongvee

 

vaarzen

 

koeien

 

stieren

 

ossen

Varkens:

geen indeling

Schapen:

 

lammeren

 

overige soorten

Geiten:

geen indeling

Pluimvee

 

kippen

 

kalkoenen

 

eenden

 

overige soorten.

 

BIJLAGE V

CATEGORIEËN VAN PROGNOSES VAN DE VLEESPRODUCTIE

Runderen

 

kalveren en jongvee

 

vaarzen

 

koeien

 

stieren en ossen

Varkens:

geen indeling

Schapen:

geen indeling

Geiten:

geen indeling.

 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.