Besluit nr. 1298/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot invoering van het actieprogramma Erasmus Mundus 2009-2013 voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Voor de EER relevante tekst)

1.

Tekst

19.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/83

 

BESLUIT Nr. 1298/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 december 2008

tot invoering van het actieprogramma Erasmus Mundus 2009-2013 voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Bij Besluit nr. 2317/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) is een programma ingevoerd voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2004-2008).

 

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad (4) werd een instrument voor pretoetredingssteun, bij Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5) waarbij een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument en bij Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6) een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking ingevoerd; bij Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad (7) werd een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen vastgesteld; de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (8) (hierna „partnerschapsovereenkomst ACS-EG” genoemd), en het intern akkoord, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het financiële meerjarenkader voor de periode 2008-2013 overeenkomstig de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing is (9) (hierna „intern akkoord ACS-EG” genoemd).

 

(3)

Het nieuwe programma Erasmus Mundus staat in het teken van het streven naar uitmuntendheid en sluit daarmee ook aan bij het programma voor de periode 2004-2008. De kwaliteit van de voorgestelde studies en begeleiding en het naar mondiale maatstaven competitieve beurzenstelstel bieden de mogelijkheid de beste studenten uit derde landen aan te trekken.

 

(4)

Tijdens de onderhandelingen over de instrumenten voor externe bijstand en het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (10) hebben het Europees Parlement en de Commissie een aantal afspraken gemaakt over democratisch toezicht en de samenhang van het externe optreden. Deze zijn neergelegd in verklaring 4 bij het Interinstitutioneel Akkoord.

 

(5)

Bij de verklaring van Bologna, die de ministers van Onderwijs van 29 Europese landen op 19 juni 1999 hebben ondertekend, werd een intergouvernementeel proces ingesteld waarmee de totstandbrenging van een Europese ruimte voor hoger onderwijs tegen 2010 werd beoogd. Dat proces wordt op communautair niveau actief ondersteund. De 45 ministers van hoger onderwijs van de landen die aan het Bolognaproces deelnemen, hebben tijdens een bijeenkomst in Londen op 17-18 mei 2007 de strategie „De Europese hogeronderwijsruimte in een mondiale context” goedgekeurd en in dat kader betere informatie over de Europese hogeronderwijsruimte en een verbetering van de internationale erkenning van kwalificaties uit het hoger onderwijs als prioriteiten voor 2009 vastgesteld.

 

(6)

Tijdens de bijzondere bijeenkomst van de Europese Raad in Lissabon op 23-24 maart 2000 werd het strategisch doel vastgesteld dat de Europese Unie de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld moet worden en werd de Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur verzocht om over de concrete doelstellingen die de onderwijsstelsels in de toekomst moeten nastreven, een algemene gedachtewisseling te houden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar gemeenschappelijke vraagstukken en prioriteiten en tegelijk rekening wordt gehouden met de nationale diversiteit. De Raad heeft op 12 februari 2001 een verslag over de concrete doelstellingen voor de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels aangenomen. Op 14 juni 2002 heeft de Raad vervolgens een gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up van die doelstellingen vastgesteld, dat om ondersteuning op het niveau van de Gemeenschap vraagt. Tijdens de bijeenkomst in Barcelona op 15-16 maart 2002 heeft de Europese Raad zich ten doel gesteld de onderwijs- en opleidingsstelsels in de Unie voor 2010 tot een kwaliteitsreferentie op wereldniveau te maken.

 

(7)

In de mededelingen van de Commissie van 20 april 2005 en van 10 mei 2006„Mobilisatie van het intellect in Europa: mogelijkheden voor universiteiten om een optimale bijdrage te leveren aan de Lissabonstrategie” en „Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten — onderwijs, onderzoek en innovatie”, de resolutie van de Raad van 23 november 2007 over de modernisering van universiteiten met het oog op het concurrentievermogen van Europa in een wereldwijde kenniseconomie en in Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (11) wordt onderstreept dat de Europese instellingen voor hoger onderwijs hun fragmentering moeten overwinnen en hun krachten moeten bundelen met het oog op onderwijs en onderzoek van betere kwaliteit en een betere afstemming op de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt. Tijdens de Europese Raad van Brussel van 15 en 16 juni 2006 werd bevestigd dat het hoger onderwijs in Europa moet worden gemoderniseerd.

 

(8)

In het tussentijdse evaluatieverslag van het huidige Erasmus Mundusprogramma en in de open publieke raadpleging over de toekomst van het programma werd het belang van de doelstellingen en acties van het huidige programma onderstreept en werd aangedrongen op continuïteit, met een aantal aanpassingen, zoals de uitbreiding van het programma tot het doctoraatsniveau, integreren van instellingen voor hoger onderwijs in derde landen en een grotere aandacht voor de behoeften van die landen in het programma, en meer financiële middelen voor Europese deelnemers aan het programma.

 

(9)

De kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa verbeteren, het begrip tussen volkeren bevorderen en bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van het hoger onderwijs in derde landen en tegelijkertijd braindrain voorkomen, alsook het bevoorrechten van kwetsbare bevolkingsgroepen, zijn de doelstellingen van een programma op het gebied van het hoger onderwijs dat op derde landen is gericht. Sterk geïntegreerde studieprogramma's en, voor wat betreft de actie betreffende Erasmus Munduspartnerschappen (actie 2), samenwerkingsverbanden met derde landen voor alle leerplannen, beurzen voor de meest getalenteerde studenten en projecten om de wereldwijde aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Europa te verbeteren zijn de doeltreffendste middelen om deze doelstellingen in een uitmuntendheidsprogramma te realiseren. Meer in het bijzonder dienen met de actie betreffende gezamenlijke Erasmus Mundusprogramma's (actie 1) en met actie 2 de excellentiedoelstellingen te worden nagestreefd, terwijl de ontwikkelingsdoelstellingen uitsluitend onder actie 2 dienen te vallen. Bij de evaluatie van het programma dient de Commissie speciale aandacht te besteden aan de eventuele braindraineffecten ervan.

 

(10)

Om de begunstigden van het programma op een kwalitatief verantwoorde manier te kunnen onderbrengen en begeleiden, moeten de lidstaten ervoor zorgen hun visumprocedures zo duidelijk mogelijk te maken. De Commissie moet erop toezien dat alle relevante websites van en alle nuttige informatie over contacten in de lidstaten op de website van Erasmus Mundus te vinden zijn.

 

(11)

De bestrijding van alle vormen van uitsluiting, inclusief racisme, xenofobie en alle vormen van discriminatie, en de inspanningen van de Gemeenschap ter bevordering van de dialoog en het begrip tussen de culturen over de gehele wereld moeten worden geïntensiveerd. Dankzij de sociale dimensie van hoger onderwijs en de idealen van democratie en de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van vraagstukken betreffende de gelijkheid van mannen en vrouwen, biedt mobiliteit op dit terrein de begunstigden de mogelijkheid om ervaring op te doen met nieuwe culturele en sociale contexten en zo meer begrip te krijgen van andere culturen. Het nastreven van deze doelen is in overeenstemming met de rechten en de beginselen die zijn vervat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (12), en met name in artikel 21, lid 1, daarvan.

 

(12)

Het verbeteren van het talenonderwijs en het bevorderen van het leren van talen en van taalverscheidenheid moet een prioriteit zijn in het optreden van de Gemeenschap op het gebied van het hoger onderwijs. Vooral met betrekking tot derde landen en voor de Europese studenten die naar deze landen trekken is het onderwijzen en leren van talen van bijzonder belang.

 

(13)

In de periode 2004-2008 werden de beurzen van Erasmus Mundus aangevuld met uit de instrumenten van de Commissie voor externe samenwerking gefinancierde beurzen voor bepaalde landen, zodat meer studenten uit bepaalde derde landen, zoals China, India, de westelijke Balkan of de ACS-landen, in Europa konden komen studeren. Voor de periode 2009-2013 kunnen in overeenstemming met de politieke prioriteiten, regels en procedures van de desbetreffende instrumenten voor externe samenwerking vergelijkbare initiatieven worden overwogen, met inachtneming van de academische excellentiedoelstellingen van het programma dat bij dit besluit wordt ingesteld, en rekening houdend met een zo evenwichtig mogelijke geografische vertegenwoordiging van de begunstigden.

 

(14)

Zoals in artikel 3, lid 2, van het Verdrag is bepaald, moet de Gemeenschap er bij elk optreden naar streven de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen.

 

(15)

De toegang voor achtergestelde groepen moet worden verbeterd en in de uitvoering van alle delen van het programma moet actief worden tegemoetgekomen aan de bijzondere leerbehoeften van gehandicapten, onder meer door hogere beurzen voor de bijkomende kosten van gehandicapte deelnemers.

 

(16)

Overeenkomstig artikel 149 van het Verdrag doet dit besluit geen afbreuk aan nationale wettelijke kaders en procedures die onder meer betrekking hebben op de oprichting en erkenning van instellingen voor hoger onderwijs.

 

(17)

Om het programma binnen en buiten de Unie meer bekendheid te geven, de doelstellingen ervan in ruimere mate te verwezenlijken en de resultaten ervan te verspreiden, is er behoefte aan een geïntegreerd, op het publiek gericht voorlichtingsbeleid, teneinde de burgers tijdig volledige informatie te verschaffen over alle acties en mogelijkheden die het programma biedt, en de te volgen procedures te verduidelijken. Het voorlichtingsbeleid, dat in de eerste plaats ten uitvoer dient te worden gelegd via de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs, is van bijzonder belang, vooral in landen waar het programma lage deelnamepercentages kent.

 

(18)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (13) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (14), die de financiële belangen van de Gemeenschap beschermen, zouden moeten worden toegepast, met inachtneming van de beginselen van eenvoud en samenhang in de keuze van begrotingsinstrumenten, alsook van de academische excellentiedoelstellingen van het programma en van de vereiste evenredigheid tussen het bedrag van de middelen en de administratieve lasten die met de gebruikmaking ervan verband houden.

 

(19)

Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (15).

 

(20)

De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van actie 1 en van de actie betreffende de promotie van het hoger onderwijs in Europa (actie 3), moeten, met inachtneming van de academische excellentiedoelstellingen van het programma, worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (16). De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van actie 2 moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordeningen (EG) nr. 1085/2006, nr. 1638/2006, nr. 1905/2006, en nr. 1934/2006, alsmede overeenkomstig de partnerschapsovereenkomst ACS-EG, en overeenkomstig het intern akkoord ACS-EG.

 

(21)

Aangezien de doelstellingen van dit besluit multilaterale partnerschappen, multilaterale mobiliteit en uitwisseling van informatie tussen de Gemeenschap en derde landen vereisen en bijgevolg niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, kunnen deze doelstellingen gezien de aard van de vereiste acties en maatregelen beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt en kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

  • 1. 
    Bij dit besluit wordt een programma vastgesteld om enerzijds de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa en het intercultureel begrip te bevorderen door middel van samenwerking met derde landen en anderzijds de ontwikkeling van derde landen op het gebied van het hoger onderwijs te ondersteunen: het Erasmus Mundusprogramma, hierna „het programma”. Het programma moet ten uitvoer worden gelegd met inachtneming van de academische excellentiedoelstellingen, waarbij rekening wordt gehouden met een zo evenwichtig mogelijke geografische vertegenwoordiging van de begunstigden.
  • 2. 
    Dit programma wordt uitgevoerd in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit kunnen evenwel voorbereidende maatregelen worden genomen, waaronder Commissiebesluiten uit hoofde van artikel 7.
  • 3. 
    Dit programma ondersteunt de door en in de lidstaten getroffen maatregelen en vult ze aan, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid.

Artikel 2

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

 

1.

„hoger onderwijs”: alle typen leerplannen of reeksen leerplannen, opleiding of onderzoeksopleiding op postsecundair niveau die door de bevoegde nationale autoriteiten als behorend tot het hogeronderwijsstelsel worden erkend;

 

2.

„instelling voor hoger onderwijs”: een instelling die hoger onderwijs biedt en door de relevante nationale autoriteiten van een deelnemend land als behorend tot haar hogeronderwijsstelsel wordt erkend;

 

3.

„student in de eerste cyclus”: een persoon die is ingeschreven in een programma voor de eerste cyclus van het hoger onderwijs en die na voltooiing van het programma een eerste graad van het hoger onderwijs behaalt;

 

4.

„masterstudent” (student in de tweede cyclus): een persoon die is ingeschreven in een programma voor de tweede cyclus van het hoger onderwijs en die reeds een eerste graad van het hoger onderwijs heeft behaald of die volgens de nationale wetgeving en praktijken beschikt over een erkend gelijkwaardig kennisniveau;

 

5.

„doctoraatskandidaat” (kandidaat in de derde cyclus): een beginnend onderzoeker aan het begin van zijn/haar onderzoeksloopbaan, te rekenen vanaf de datum waarop de graad werd behaald die hem/haar formeel het recht verleent om een doctoraatsprogramma te volgen;

 

6.

„postdoctoraatsonderzoeker”: een ervaren onderzoeker die in het bezit is van een doctorsgraad of die over ten minste drie jaar voltijdsequivalent in een overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken opgericht onderzoekscentrum opgedane onderzoekservaring beschikt, met inbegrip van de periode van onderzoeksopleiding, na het behalen van de graad die hem/haar formeel het recht verleende om een door een instelling voor onderwijs aangeboden doctoraatsprogramma te volgen;

 

7.

„universiteitsmedewerker”: een persoon met een uitstekende academische en/of beroepservaring die colleges geeft of onderzoek doet in een instelling voor hoger onderwijs of een overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken opgericht onderzoekscentrum;

 

8.

„hogeronderwijspersoneel”: elk corps van personen die door hun taken rechtstreeks bij het onderwijsproces in het hoger onderwijs betrokken zijn;

 

9.

„Europees land”: een lidstaat of een land dat overeenkomstig artikel 9 aan het programma deelneemt. Met betrekking tot een persoon betekent „Europees” dat die persoon onderdaan of ingezetene is van een Europees land. Een „instelling in Europa” is een instelling die zich bevindt in een Europees land;

 

10.

„derde land”: een land dat geen Europees land is. Een „persoon uit een derde land” is iemand die geen onderdaan of ingezetene is van een Europees land. Een „instelling uit een derde land” is een instelling die zich niet bevindt in een Europees land. De landen die aan het actieprogramma op het gebied van een leven lang leren, ingesteld bij Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement van de Raad (17) deelnemen, worden voor de uitvoering van actie 2 niet als derde landen beschouwd;

 

11.

„masterprogramma” (tweede cyclus): een programma voor de tweede cyclus van het hoger onderwijs dat volgt op een eerste graad of een gelijkwaardig kennisniveau en tot een door een instelling voor hoger onderwijs verleende kwalificatie op masterniveau leidt;

 

12.

„doctoraatsprogramma” (derde cyclus): een met onderzoek verband houdend programma van een studie in het hoger onderwijs dat volgt op een graad van het hoger onderwijs en tot een doctorsgraad leidt die wordt verleend door een instelling voor hoger onderwijs of, in landen waar dit in overeenstemming is met de nationale wetgeving en praktijken, door een onderzoekscentrum;

 

13.

„mobiliteit”: het zich fysiek naar een ander land begeven om er te studeren, werkervaring op te doen, onderzoek te doen, een andere leer-, onderwijs- of onderzoekservaring of daarmee verband houdende administratieve activiteit uit te oefenen, wat waar mogelijk wordt ondersteund door ter voorbereiding de taal van het gastland te leren;

 

14.

„dubbele of meervoudige graad”: twee of meer nationale diploma's die door twee of meer instellingen voor hoger onderwijs worden afgegeven en officieel worden erkend in de landen waar de instellingen die de graad toekennen zich bevinden;

 

15.

„gezamenlijke graad”: een diploma dat wordt afgegeven door ten minste twee instellingen voor hoger onderwijs die een geïntegreerd programma aanbieden en officieel worden erkend in de landen waar de instellingen die de graad verlenen zich bevinden;

 

16.

„onderneming”: alle ondernemingen die in de publieke of particuliere sector een economische activiteit uitoefenen, ongeacht hun omvang, rechtsvorm of de economische sector waarin zij actief zijn, inclusief de sociale economie.

Artikel 3

Doel en specifieke doelstellingen van het programma

  • 1. 
    Het programma heeft als doel het hoger onderwijs in Europa te bevorderen, bij te dragen tot de verruiming en verbetering van de loopbaanperspectieven voor studenten en tot het intercultureel begrip door samenwerking met derde landen, overeenkomstig de doelstellingen van het externe beleid van de Europese Unie, ten einde bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van deze landen op het gebied van hoger onderwijs.
  • 2. 
    Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:
 

a)

de gestructureerde samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs bevorderen en op het gebied van het hoger onderwijs een kwalitatief verantwoord aanbod in de hand werken door daadwerkelijk een Europese toegevoegde waarde tot stand te brengen waar zowel binnen de Unie als daarbuiten de nodige aantrekkingskracht van uitgaat, met als doel expertisecentra te creëren;

 

b)

de kwalificaties van mannen en vrouwen ontwikkelen zodat zij beschikken over vaardigheden die aansluiten bij met name de arbeidsmarkt en zij ruimdenkend en internationaal ervaren worden, en zodoende bijdragen tot de wederzijdse verrijking van samenlevingen door de mobiliteit te bevorderen van de meest getalenteerde studenten en universiteitsmedewerkers uit derde landen om in de Europese Unie kwalificaties en/of ervaring te verwerven enerzijds en van de meest getalenteerde Europese studenten en universiteitsmedewerkers om in derde landen kwalificaties en/of ervaring te verwerven anderzijds;

 

c)

door middel van grotere mobiliteitsstromen tussen de Europese Unie en derde landen bijdragen aan de ontwikkeling van human resources en aan de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in derde landen om op internationaal vlak samen te werken;

 

d)

de toegankelijkheid en de zichtbaarheid van het hoger onderwijs in Europa verbeteren, en het aantrekkelijker maken voor onderdanen van derde landen en burgers van de lidstaten.

  • 3. 
    De Commissie zorgt ervoor dat geen enkele groep onderdanen van derde landen of Europese landen wordt uitgesloten of benadeeld.

Artikel 4

Acties van het programma

  • 1. 
    Het doel en de specifieke doelstellingen van het programma, zoals neergelegd in artikel 3, worden nagestreefd door middel van de volgende acties:
 

a)

Actie 1: gezamenlijke Erasmus Mundusprogramma's (op masters- en doctoraatsniveau) van uitmuntende academische kwaliteit, met inbegrip van een beurzenstelsel;

 

b)

Actie 2: Erasmus Munduspartnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs in Europa en derde landen als basis voor gestructureerde samenwerking, uitwisseling en mobiliteit op alle niveaus van het hoger onderwijs, met inbegrip van een beurzenstelsel;

 

c)

Actie 3: bevordering van het Europees hoger onderwijs via maatregelen om Europa als onderwijsbestemming en als mondiaal excellentiecentrum aantrekkelijker te maken.

Nadere bijzonderheden van deze acties worden in de bijlage uiteengezet.

  • 2. 
    Met betrekking tot actie 2 zijn de bepalingen van dit besluit uitsluitend van toepassing voor zover zij in overeenstemming zijn met de bepalingen van het wetgevingsbesluit krachtens welke de acties overeenkomstig artikel 12, lid 2, worden gefinancierd.
  • 3. 
    De volgende benaderingen kunnen worden toegepast, indien nodig gecombineerd:
 

a)

steun voor het opzetten van gezamenlijke onderwijsprogramma's van hoge kwaliteit en samenwerkingsnetwerken die de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken bevorderen;

 

b)

meer steun voor de mobiliteit op hogeronderwijsgebied van op basis van academische excellentiecriteria geselecteerde personen, met name uit derde landen naar Europese landen, met inachtneming van de beginselen van gelijkheid van mannen en vrouwen en van een zo evenwichtig mogelijke geografische spreiding, waarbij de toegang tot het programma wordt vergemakkelijkt overeenkomstig de beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie;

 

c)

bevordering van talenkennis, waar mogelijk door studenten de mogelijkheid te bieden ten minste twee van de talen te leren die worden gesproken in de landen waar de instellingen van hoger onderwijs gevestigd zijn, en bevordering van het inzicht in verschillende culturen;

 

d)

steun voor proefprojecten, berustend op partnerschappen met een externe dimensie ten behoeve van de innovatie in en de kwaliteit van het hoger onderwijs, met name voor mogelijkheden om partnerschappen tussen universitaire en economische actoren te stimuleren;

 

e)

steun voor de analyse en follow-up van de trends in en de ontwikkeling van het hoger onderwijs in een internationaal perspectief.

  • 4. 
    Het programma voorziet in technische ondersteuning, zoals studies, vergaderingen van deskundigen en informatie en publicaties die rechtstreeks verband houden met de realisatie van de doelstellingen van het programma.
  • 5. 
    De Commissie zorgt voor een zo ruim mogelijke verspreiding van voorlichtingsmateriaal over de programma-activiteiten en -ontwikkelingen, vooral via de website van Erasmus Mundus.
  • 6. 
    Steun voor de in dit artikel beschreven acties wordt door de Commissie toegekend na beoordeling van de reacties op oproepen tot het indienen van voorstellen en/of aanbestedingen. De uit hoofde van lid 4 genomen maatregelen kunnen door de Commissie indien noodzakelijk overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 rechtstreeks worden uitgevoerd. Zij stelt het Europees Parlement en het in artikel 8, lid 1, van dit besluit bedoelde comité daarvan stelselmatig in kennis.

Artikel 5

Toegang tot het programma

Dit programma is, overeenkomstig de in de bijlage vastgestelde voorwaarden en uitvoeringsregelingen en met inachtneming van de definities in artikel 2, gericht op:

 

a)

instellingen voor hoger onderwijs;

 

b)

studenten in het hoger onderwijs, op alle niveaus, met inbegrip van doctoraatskandidaten;

 

c)

postdoctoraatsonderzoekers;

 

d)

universiteitsmedewerkers;

 

e)

hogeronderwijspersoneel;

 

f)

andere publieke of particuliere organen die op het gebied van het hoger onderwijs actief zijn, overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk;

 

g)

ondernemingen;

 

h)

onderzoekscentra.

Artikel 6

Taken van de Commissie en de lidstaten

  • 1. 
    De Commissie:
 

a)

zorgt voor de effectieve en transparante uitvoering van de communautaire acties waarin het programma voorziet, overeenkomstig de bijlage en, wat actie 2 betreft, overeenkomstig de in artikel 7, lid 1, vermelde rechtsinstrumenten, en tevens met inachtneming van de academische excellentiedoelstellingen van het programma bij de selectie van de begunstigden van het programma;

 

b)

houdt rekening met de bilaterale samenwerking die de lidstaten met derde landen zijn aangegaan;

 

c)

streeft naar synergie-effecten en, zo nodig, naar de ontwikkeling van gemeenschappelijke acties met andere communautaire programma's en activiteiten op het gebied van het hoger onderwijs en onderzoek;

 

d)

ziet er bij de vaststelling van de forfaitaire bedragen van studiebeurzen op toe dat rekening wordt gehouden met de inschrijvingskosten en met de geraamde studie-uitgaven;

 

e)

raadpleegt de relevante Europese hogeronderwijsverenigingen en -organisaties over aangelegenheden die tijdens de uitvoering van het programma aan de orde worden gesteld, en stelt het in artikel 8, lid 1, bedoelde comité in kennis van de resultaten van die raadpleging;

 

f)

stelt haar delegaties in de betrokken derde landen geregeld op de hoogte van alle voor het publiek nuttige gegevens over het programma.

  • 2. 
    De lidstaten:
 

a)

nemen de nodige maatregelen om het efficiënte verloop van het programma op het niveau van de lidstaten te waarborgen, betrekken hierbij, overeenkomstig de nationale praktijken, alle partijen die met hoger onderwijs te maken hebben en streven er onder andere naar passend geachte maatregelen te nemen om specifiek met de uitwisselingsprogramma's tussen de Europese landen en de derde landen samenhangende juridische en administratieve belemmeringen weg te nemen. De lidstaten zorgen ervoor dat de studenten en de onderwijsinstellingen nauwkeurige en duidelijke informatie ontvangen ten einde hun deelname aan het programma te vergemakkelijken;

 

b)

wijzen passende instanties aan die nauw met de Commissie samenwerken;

 

c)

bevorderen mogelijke synergieën met andere communautaire programma's en eventuele vergelijkbare initiatieven van de lidstaten.

  • 3. 
    De Commissie draagt, in samenwerking met de lidstaten, zorg voor:
 

a)

passende voorlichting, publiciteit en follow-up ten aanzien van door dit programma gesteunde acties;

 

b)

de verspreiding van de resultaten van de in het kader van het programma ondernomen acties;

 

c)

het versterken van de op de potentiële belangstellenden in de Europese landen gerichte communicatiestrategie en het stimuleren van partnerschappen tussen de universiteiten, de sociale partners en niet-gouvernementele organisaties, met het oog op de ontwikkeling van het programma.

Artikel 7

Uitvoeringsmaatregelen

  • 1. 
    De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van actie 2 vallen onder de procedures waarin wordt voorzien door de Verordeningen (EG) nr. 1085/2006, nr. 1638/2006, nr. 1905/2006 en nr. 1934/2006, alsmede in de partnerschapsovereenkomst ACS-EG en het intern akkoord ACS-EG. Het in artikel 8, lid 1, bedoelde comité wordt door de Commissie regelmatig van de genomen maatregelen in kennis gesteld.
  • 2. 
    De volgende voor de tenuitvoerlegging van het programma en voor de uitvoering van de andere acties van dit besluit vereiste maatregelen worden door de Commissie vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 8, lid 2, in overeenstemming met de beginselen, algemene richtsnoeren en selectiecriteria als neergelegd in de bijlage:
 

a)

het jaarlijkse werkprogramma, met inbegrip van de prioriteiten;

 

b)

de jaarlijkse begroting, de verdeling van de middelen over de verschillende acties van het programma, alsmede indicatieve bedragen voor de beurzen;

 

c)

de toepassing van de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het programma, met inbegrip van de selectiecriteria zoals beschreven in de bijlage;

 

d)

de selectieprocedures, zoals de samenstelling en het reglement van orde van de jury;

 

e)

de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het programma, alsook voor de verspreiding en overdracht van de resultaten.

  • 3. 
    Selectiebesluiten worden door de Commissie genomen. Zij stelt het Europees Parlement en het in artikel 8, lid 1, bedoelde comité daarvan in kennis binnen een termijn van twee werkdagen.

Artikel 8

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

Artikel 9

Deelname van andere landen aan het programma op dezelfde voet als de lidstaten

Aan het programma kan worden deelgenomen door:

 

a)

de EVA-landen die deel uitmaken van de EER, overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst;

 

b)

de kandidaat-lidstaten die over een toetredingsstrategie beschikken, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden die zijn vastgesteld in de kaderovereenkomsten die met die landen zijn gesloten met het oog op hun deelname aan communautaire programma's;

 

c)

de landen van de Westelijke Balkan, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden die zijn vastgesteld in de kaderovereenkomsten die met die landen zijn gesloten met het oog op hun deelname aan communautaire programma's;

 

d)

de Zwitserse Bondsstaat, op voorwaarde dat met dat land een bilaterale overeenkomst is gesloten die in deze deelname voorziet.

Artikel 10

Horizontale vraagstukken

Bij de uitvoering van het programma moet erop worden toegezien dat het ten volle bijdraagt aan de bevordering van het horizontale beleid van de Gemeenschap, met name door:

 

a)

de Europese kenniseconomie en kennismaatschappij te verbeteren en bij te dragen tot het ontstaan van meer werkgelegenheid, overeenkomstig de doelstellingen van de Lissabonstrategie, en tot de versterking van het algemene concurrentievermogen van de Europese Unie, haar duurzame economische groei en een hechtere sociale samenhang;

 

b)

de cultuur, de kennis en de knowhow te bevorderen met het oog op vreedzame en duurzame ontwikkeling in een gediversifieerd Europa;

 

c)

het besef te vergroten dat culturele en taalkundige diversiteit in Europa van groot belang zijn en dat racisme en vreemdelingenhaat moeten worden bestreden en intercultureel onderwijs moet worden bevorderd;

 

d)

voorzieningen te creëren voor studenten met bijzondere behoeften en in het bijzonder hun integratie in het algemeen hoger onderwijs te steunen en gelijke kansen voor iedereen te garanderen;

 

e)

de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te helpen bestrijden;

 

f)

de ontwikkeling van derde landen te bevorderen.

Artikel 11

Samenhang en complementariteit met ander beleid

  • 1. 
    De Commissie ziet, in samenwerking met de lidstaten, toe op de algehele samenhang en complementariteit tussen dit programma en andere relevante beleidsmaatregelen, instrumenten en acties van de Gemeenschap, met name het programma voor een leven lang leren, het zevende kaderprogramma voor onderzoek, het ontwikkelingsbeleid, externe samenwerkingsprogramma's, de ACS-associatieovereenkomsten en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen.
  • 2. 
    De Commissie houdt het Europees Parlement en het in artikel 8, lid 1, bedoelde comité regelmatig op de hoogte van de communautaire initiatieven op relevante gebieden en zorgt voor een doeltreffende koppeling en, waar passend, gezamenlijke acties tussen dit programma en de programma's en acties op het gebied van het hoger onderwijs in het kader van de samenwerking van de Gemeenschap met derde landen, met inbegrip van bilaterale overeenkomsten, en met de bevoegde internationale organisaties.

Artikel 12

Financiering

  • 1. 
    De financiële middelen voor de uitvoering van de acties 1 en 3 en voor de in artikel 4, lid 4, bedoelde technische ondersteuning voor die acties, worden hierbij voor de periode 2009-2013 op 493 690 000 EUR vastgesteld.
  • 2. 
    De financiële middelen voor de uitvoering van actie 2 alsmede voor de in artikel 4, lid 4, bedoelde technische ondersteuning voor die acties, worden voor de in artikel 1, lid 2, gespecificeerde periode vastgesteld overeenkomstig de voorschriften, procedures en doelstellingen van de Verordeningen (EG) nr. 1085/2006, nr. 1638/2006, nr. 1905/2006 en nr. 1934/2006 alsmede de partnerschapsovereenkomst ACS-EG en het intern akkoord ACS-EG.
  • 3. 
    De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan overeenkomstig de jaarlijkse begrotingsprocedure en binnen de grenzen van het financieel kader.

Artikel 13

Monitoring en evaluatie

  • 1. 
    De Commissie houdt in samenwerking met de lidstaten geregeld toezicht op het verloop van dit programma. Van de resultaten van de monitoring en evaluatie van dit en van het vorige programma wordt gebruik gemaakt bij de uitvoering van het programma. Deze monitoring heeft ook betrekking op de analyse van de geografische spreiding van de begunstigden van het programma per actie en per land, op de in lid 3 bedoelde verslagen en op specifieke activiteiten.
  • 2. 
    Het programma wordt regelmatig door de Commissie geevalueerd in het licht van de doelstellingen in artikel 3, de impact van het programma als geheel en de complementariteit tussen de in het kader van dit programma uitgevoerde acties en de acties in het kader van andere relevante communautaire beleidsmaatregelen, instrumenten en acties.
  • 3. 
    De Commissie verstrekt aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's:
 

a)

uiterlijk op 31 maart van het tweede jaar volgend op de effectieve aanvang van de nieuwe, uit hoofde van het programma ingestelde cursussen, een tussentijds verslag over de bereikte resultaten en de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de uitvoering van het programma;

 

b)

uiterlijk op 30 januari 2012 een mededeling over de voortzetting van het programma;

 

c)

uiterlijk op 31 december 2015, een verslag met de evaluatie achteraf.

Artikel 14

Overgangsbepaling

  • 1. 
    Acties met de uitvoering waarvan op of voor 31 december 2008 op grond van Besluit nr. 2317/2003/EG wordt begonnen, worden beheerd overeenkomstig de bepalingen van dat besluit, met die uitzondering dat het bij dat besluit ingestelde comité wordt vervangen door het in artikel 8, lid 1, van dit besluit bedoelde comité.
  • 2. 
    Acties met de uitvoering waarvan op of voor 31 december 2008 wordt begonnen op grond van procedures die zijn vastgesteld bij in artikel 7, lid 1, vermelde rechtsinstrumenten, worden beheerd overeenkomstig de bepalingen van die instrumenten.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 16 december 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitster

  • B. 
    LE MAIRE
 

  • (2) 
    Advies van het Europees Parlement van 21 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 december 2008.
 

BIJLAGE

COMMUNAUTAIRE ACTIES (ALGEMENE RICHTSNOEREN EN SELECTIECRITERIA), SELECTIEPROCEDURES EN FINANCIËLE BEPALINGEN

Alle acties van het programma worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de in deze bijlage beschreven algemene richtsnoeren en selectiecriteria.

ACTIE 1:   GEZAMENLIJKE ERASMUS MUNDUSPROGRAMMA'S

  • A. 
    ERASMUS MUNDUSMASTERPROGRAMMA'S
  • 1. 
    De Gemeenschap zal masterprogramma's van uitmuntende academische kwaliteit selecteren die voor de toepassing van het programma „Erasmus Mundusmasterprogramma's” worden genoemd.
  • 2. 
    Met het oog op de doelstellingen van het programma voldoen de Erasmus Mundusmasterprogramma's aan de volgende algemene richtsnoeren en selectiecriteria:
 

a)

er moeten instellingen voor hoger onderwijs uit minimaal drie verschillende Europese landen bij betrokken zijn;

 

b)

er kunnen instellingen voor hoger onderwijs of andere relevante partners, zoals onderzoekscentra, uit derde landen bij betrokken zijn;

 

c)

er moet een studieprogramma worden uitgevoerd dat een studietijdvak in ten minste twee van de onder a) bedoelde deelnemende instellingen voor hoger onderwijs omvat;

 

d)

er worden zo nodig stages aangemoedigd als onderdeel van het studieprogramma;

 

e)

zij moeten over ingebouwde mechanismen voor de erkenning van de bij partnerinstellingen doorgebrachte studietijdvakken beschikken, die gebaseerd zijn op of verenigbaar zijn met het Europese studiepuntenoverdrachtsysteem;

 

f)

zij moeten leiden tot de toekenning door de deelnemende instellingen van gezamenlijke en/of dubbele of meervoudige, door de Europese landen erkende of geaccrediteerde graden. Programma's die leiden tot de toekenning van gezamenlijke graden worden aangemoedigd;

 

g)

er moeten strenge zelfevaluatieprocedures worden vastgesteld die zich moeten lenen voor peer reviews door externe deskundigen (uit Europese landen of uit derde landen) om de blijvend hoge kwaliteit van het masterprogramma te kunnen waarborgen;

 

h)

er moet een minimumaantal plaatsen gereserveerd worden voor en in de opvang worden voorzien van doctoraatskandidaten uit Europa en uit derde landen aan wie in het kader van dit programma financiële steun is toegekend;

 

i)

er moeten gemeenschappelijke en doorzichtige toelatingscriteria worden opgesteld die onder andere rekening houden met gendervraagstukken en vraagstukken in verband met gelijke behandeling, en de toegang moet worden vergemakkelijkt in overeenstemming met de beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie;

 

j)

er kan naar eigen inzicht al dan niet collegegeld worden vastgesteld, met inachtneming van de respectieve nationale wetgevingen en van de tussen de onder a) en b) bedoelde instellingen gesloten overeenkomst;

 

k)

er moet mee worden ingestemd dat de regels in acht worden genomen die gelden voor selectieprocedures voor de toekenning van beurzen (aan studenten en universiteitsmedewerkers);

 

l)

er moeten passende regelingen worden getroffen om het programma toegankelijk te maken en in een goede opvang van studenten uit Europa en derde landen te voorzien (informatie, huisvesting, hulp bij visumaanvragen, enz.). De Commissie stelt haar delegaties in de betrokken derde landen geregeld op de hoogte van alle geactualiseerde bepalingen die op het programma betrekking hebben;

 

m)

er moeten, zonder dat de onderwijstaal daardoor in het gedrang komt, ten minste twee Europese talen worden gebruikt die worden gesproken in de lidstaten waar de betrokken instellingen voor hoger onderwijs gevestigd zijn, en er worden waar nodig voorbereidende taalcursussen en begeleiding van studenten voorgesteld, met name in de vorm van cursussen die door de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs worden georganiseerd.

  • 3. 
    Erasmus Mundusmasterprogramma's worden geselecteerd voor een periode van vijf jaar en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde jaarlijkse verlengingsprocedure.
  • 4. 
    De Erasmus Mundusmasterprogramma's die voor het Erasmus Mundusprogramma 2004-2008 werden geselecteerd, worden in het kader van actie 1 voortgezet tot het einde van de periode waarvoor ze werden geselecteerd, en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde jaarlijkse verlengingsprocedure.
  • B. 
    ERASMUS MUNDUSDOCTORAATSPROGRAMMA
  • 1. 
    De Gemeenschap zal doctoraatsprogramma's van uitmuntende academische kwaliteit selecteren die voor de toepassing van het programma „Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's” worden genoemd.
  • 2. 
    Met het oog op de doelstellingen van het programma voldoen de Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's aan de volgende algemene richtsnoeren en selectiecriteria:
 

a)

er moeten instellingen voor hoger onderwijs uit minimum drie verschillende Europese landen en zo nodig andere relevante partners betrokken zijn om innovatie en inzetbaarheid te garanderen;

 

b)

er kunnen instellingen voor hoger onderwijs of andere relevante partners, zoals onderzoekscentra, uit derde landen bij betrokken zijn;

 

c)

er moet een doctoraatsprogramma worden uitgevoerd dat een studie- en onderzoekstijdvak in ten minste twee van de onder a) bedoelde deelnemende instellingen voor hoger onderwijs omvat;

 

d)

er worden stages en partnerschappen tussen universitaire en economische actoren aangemoedigd;

 

e)

zij moeten over ingebouwde mechanismen voor de erkenning van de bij partnerinstellingen doorgebrachte studie- en onderzoekstijdvakken beschikken;

 

f)

zij moeten leiden tot de toekenning door de deelnemende instellingen van gezamenlijke en/of dubbele of meervoudige, door de Europese landen erkende of geaccrediteerde graden. Programma's die leiden tot de toekenning van gezamenlijke graden worden aangemoedigd;

 

g)

er moeten strenge zelfevaluatieprocedures worden vastgesteld die zich lenen voor peer reviews door externe deskundigen (afkomstig uit Europese landen of uit derde landen, maar werkzaam in Europese landen) om de blijvend hoge kwaliteit van het doctoraatsprogramma te kunnen waarborgen;

 

h)

er moet een minimumaantal plaatsen gereserveerd worden voor en in de opvang worden voorzien van doctoraatskandidaten uit Europa en uit derde landen aan wie in het kader van dit programma financiële steun is toegekend;

 

i)

er moeten gemeenschappelijke en doorzichtige toelatingscriteria worden opgesteld die onder andere rekening houden met gendervraagstukken en vraagstukken in verband met gelijke behandeling, en de toegang moet worden vergemakkelijkt in overeenstemming met het beginsel van gelijke kansen en non-discriminatie;.

 

j)

er kan naar eigen inzicht al dan niet collegegeld worden vastgesteld, met inachtneming van de respectieve nationale wetgevingen en van de tussen de onder a) en b) bedoelde instellingen gesloten overeenkomst;

 

k)

er moet mee worden ingestemd dat de regels in acht worden genomen die gelden voor selectieprocedures voor doctoraatskandidaten;

 

l)

er moeten passende regelingen worden getroffen om het programma toegankelijk te maken en in een goede opvang van doctoraatskandidaten uit Europa en derde landen te voorzien (informatie, huisvesting, hulp bij visumaanvragen, enz.);

 

m)

er kunnen voor doctoraatskandidaten arbeidscontracten worden voorgesteld als alternatief voor de beurzen, indien de nationale wetgeving dat toestaat;

 

n)

er moeten, zonder dat de onderwijstaal daardoor in het gedrang komt, ten minste twee Europese talen worden gebruikt die worden gesproken in de lidstaten waar de betrokken instellingen voor hoger onderwijs gevestigd zijn, en er worden waar nodig voorbereidende taalcursussen en begeleiding van studenten voorgesteld, met name in de vorm van cursussen die door de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs worden georganiseerd.

  • 3. 
    De Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's worden geselecteerd voor een periode van vijf jaar en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde jaarlijkse verlengingsprocedure. Deze periode kan, voorafgaand aan de rekrutering van doctoraatskandidaten, ook een jaar voorbereidend werk omvatten.
  • C. 
    BEURZEN
  • 1. 
    De Gemeenschap kan aan masterstudenten en doctoraatskandidaten uit derde landen of uit Europa beurzen voor een volledige studie toekennen, en kortetermijnbeurzen aan universiteitsmedewerkers uit derde landen of uit Europa. Om het programma aantrekkelijker te maken voor onderdanen van derde landen, zal het bedrag van een beurs voor een volledige studie hoger zijn voor masterstudenten en doctoraatskandidaten uit derde landen (beurzen van categorie A) dan voor masterstudenten en doctoraatskandidaten uit Europa (beurzen van categorie B).
 

a)

De Gemeenschap kan beurzen voor een volledige studie van categorie A toekennen aan masterstudenten en doctoraatskandidaten uit derde landen die na een vergelijkend onderzoek tot Erasmus Mundusmasterprogramma's en Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's zijn toegelaten. Deze beurzen dienen om te studeren aan de Europese instellingen voor hoger onderwijs die bij een Erasmus Mundusmasterprogramma of een Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma betrokken zijn. Beurzen van categorie A worden niet toegekend aan studenten uit derde landen die hun hoofdactiviteit (studie, werk, enz.) tijdens de laatste vijf jaar gedurende in totaal meer dan 12 maanden hebben uitgeoefend in een Europees land.

 

b)

De Gemeenschap kan beurzen voor een volledige studie van categorie B toekennen aan masterstudenten en doctoraatskandidaten uit Europa die na een vergelijkend onderzoek tot Erasmus Mundusmasterprogramma's en Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's zijn toegelaten. Deze beurzen dienen om te studeren aan de instellingen voor hoger onderwijs die bij een Erasmus Mundusmasterprogramma of een Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma betrokken zijn. Beurzen van categorie B kunnen worden toegekend aan studenten uit derde landen die niet in aanmerking komen voor beurzen van categorie A.

 

c)

De Gemeenschap kan kortetermijnbeurzen toekennen aan universiteitsmedewerkers uit derde landen die aan Erasmus Mundusmasterprogramma's deelnemen met het oog op onderwijs- of onderzoekstaken en wetenschappelijk werk bij de deelnemende Europese instellingen voor hoger onderwijs.

 

d)

De Gemeenschap kan kortetermijnbeurzen toekennen aan universiteitsmedewerkers uit Europa die aan Erasmus Mundusmasterprogramma's deelnemen met het oog op onderwijs- of onderzoekstaken en wetenschappelijk werk bij de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs uit derde landen.

 

e)

De Gemeenschap ziet erop toe dat bij de toekenning van beurzen door de instellingen voor hoger onderwijs transparante criteria worden toegepast waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie.

  • 2. 
    Zowel masterstudenten en doctoraatskandidaten uit Europa en uit derde landen als universiteitsmedewerkers als gedefinieerd in artikel 2 komen voor een beurs in aanmerking.
  • 3. 
    Studenten die een beurs hebben gekregen worden in kennis gesteld van de plaats waar zij hun studie zullen aanvangen, zodra het besluit tot toekenning van de beurs is genomen.
  • 4. 
    Wie een beurs voor Erasmus Mundusmasterprogramma's heeft gekregen, komt ook in aanmerking voor een beurs voor Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's.
  • 5. 
    De Commissie stelt maatregelen vast om ervoor te zorgen dat niemand voor hetzelfde doel financiële steun uit meer dan één communautair programma ontvangt. Wie met name een Erasmus Mundusbeurs heeft gekregen, komt niet in aanmerking voor een Erasmusbeurs voor hetzelfde Erasmus Mundusmaster- of -doctoraatsprogramma in het kader van het programma voor een leven lang leren. Zo komt ook wie een beurs geniet in het kader van het specifieke programma „Mensen” (Marie Curie-acties) van het 7e kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1) niet in aanmerking voor een Erasmus Mundusbeurs voor dezelfde studie- of onderzoeksperiode.

ACTIE 2:   ERASMUS MUNDUSPARTNERSCHAPPEN

  • 1. 
    De Gemeenschap selecteert partnerschappen van hoge academische kwaliteit die voor de toepassing van het programma „Erasmus Munduspartnerschappen” worden genoemd. Deze streven het doel en de specifieke doelstellingen in artikel 3 na en zijn ermee in overeenstemming, voor zover zij stroken met de rechtsgrondslag op basis waarvan de financiering wordt toegekend.
  • 2. 
    Met het oog op de doelstellingen van het programma, en in overeenstemming met de rechtsgrondslag op basis waarvan de financiering wordt toegekend, moeten de Erasmus Munduspartnerschappen:
 

a)

minimaal vijf instellingen voor hoger onderwijs omvatten uit minstens drie verschillende Europese landen en een aantal instellingen voor hoger onderwijs in specifieke derde landen die niet deelnemen aan het programma voor en leven lang leren en die in de jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen worden vastgesteld;

 

b)

als basis voor de overdracht van knowhow fungeren;

 

c)

op alle niveaus van het hoger onderwijs (van de eerste cyclus tot postdoctoraatsniveau) uitwisselingsprojecten voor op basis van academische excellentiecriteria te selecteren studenten, universiteitsmedewerkers en hogeronderwijspersoneel organiseren voor mobiliteitsperiodes van variabele duur, en bestaat ook de mogelijkheid van stageperiodes;

 

d)

over ingebouwde mechanismen voor de wederzijdse erkenning van de bij partnerinstellingen doorgebrachte studie- en onderzoekstijdvakken beschikken, die gebaseerd zijn op of verenigbaar zijn met het Europese studiepuntenoverdrachtsysteem en verenigbare systemen in derde landen;

 

e)

gebruik maken van mobiliteitsinstrumenten die in het kader van het Erasmusprogramma zijn ontwikkeld, zoals de erkenning van vroegere studieperiodes, de studieovereenkomst en het afschrift van het studiedossier;

 

f)

voor de toekenning van mobiliteitsbeurzen doorzichtige criteria vaststellen die onder andere rekening houden met gendervraagstukken en vraagstukken in verband met gelijke behandeling, alsook met passende talenkennis, en die de toegang vergemakkelijken in overeenstemming met het beginsel van gelijke kansen en non-discriminatie;

 

g)

het erover eens zijn de selectieprocedures voor de toekenning van beurzen (studenten, universiteitsmedewerkers en hogeronderwijspersoneel) in acht te nemen;

 

h)

passende regelingen treffen om de toegang voor en de opvang van studenten, universiteitsmedewerkers en hogeronderwijspersoneel uit Europa en uit derde landen te verbeteren (informatie, huisvesting, hulp bij visumaanvragen enz.);

 

i)

zonder dat de onderwijstaal daardoor in het gedrang komt, de talen worden gebruikt die worden gesproken in de landen waar de instellingen voor hoger onderwijs die lid zijn van het Erasmus Munduspartnerschap gevestigd zijn, en in voorkomend geval moeten er voorbereidende taalcursussen en begeleiding worden georganiseerd voor de personen die een beurs hebben gekregen, met name in de vorm van cursussen die door de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs worden georganiseerd;

 

j)

uitvoering geven aan andere partnerschapsactiviteiten zoals dubbele graden, gezamenlijke curriculumontwikkeling, uitwisseling van beste praktijken enz.;

 

k)

in het geval van maatregelen waarvoor krachtens Verordening (EG) nr. 1905/2006 of de partnerschapsovereenkomst ACS-EG financiering wordt toegekend, aanmoedigen dat onderdanen van derde landen na afloop van de periode van studie of onderzoek naar hun land van herkomst terugkeren, zodat zij een bijdrage kunnen leveren aan de economische ontwikkeling en het welzijn van het betrokken land.

  • 3. 
    Na via haar delegaties de bevoegde autoriteiten in de betrokken derde landen te hebben geraadpleegd, stelt de Commissie nationale en regionale prioriteiten vast die zijn afgestemd op de behoeften van het derde land/de derde landen die bij de partnerschappen betrokken is/zijn.
  • 4. 
    Erasmus Munduspartnerschappen worden geselecteerd voor een periode van drie jaar en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde jaarlijkse verlengingsprocedure.
  • 5. 
    Zowel studenten als universiteitsmedewerkers uit Europa en uit derde landen als gedefinieerd in artikel 2 komen voor een beurs in aanmerking.
  • 6. 
    Bij de toekenning van beurzen in het kader van actie 2 steunt de Commissie sociaaleconomisch achtergestelde groepen en bevolkingsgroepen in kwetsbare situaties, zonder afbreuk te doen aan de transparatievoorwaarden van 2, onder f).
  • 7. 
    De Commissie doet het nodige om ervoor te zorgen dat niemand voor hetzelfde doel financiële steun uit meer dan één communautair programma ontvangt. Wie met name een Erasmus Mundusbeurs heeft gekregen, komt niet in aanmerking voor een Erasmusbeurs voor dezelfde mobiliteitsperiode in het kader van het programma voor een leven lang leren. Zo komt ook wie een beurs geniet in het kader van het reeds aangehaalde specifieke programma „Mensen” niet in aanmerking voor een Erasmus Mundusbeurs voor dezelfde studie- of onderzoeksperiode.
  • 8. 
    De partnerschappen die voor het onderdeel externe samenwerking van Erasmus Mundus (de naam van de voorganger van actie 2) werden geselecteerd, worden in het kader van die actie voortgezet tot het einde van de periode waarvoor ze werden geselecteerd, en zijn onderworpen aan een op een voortgangsverslag gebaseerde niet-bureaucratische jaarlijkse verlengingsprocedure.

ACTIE 3:   PROMOTIE VAN HET HOGER ONDERWIJS IN EUROPA

  • 1. 
    In het kader van actie 3 kan de Gemeenschap steun verlenen voor activiteiten die tot doel hebben de aantrekkelijkheid, het imago, de zichtbaarheid en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in Europa te verbeteren. De activiteiten dragen bij tot de doelstellingen van het programma en houden verband met de internationale dimensie van alle aspecten van het hoger onderwijs, zoals promotie, toegankelijkheid, kwaliteitsborging, de erkenning van studiepunten, de erkenning van Europese kwalificaties elders in de wereld, de onderlinge erkenning van kwalificaties met derde landen, de curriculumontwikkeling, mobiliteit, de kwaliteit van de diensten enz. De activiteiten kunnen de promotie van het programma en van de resultaten ervan omvatten.
  • 2. 
    In aanmerking komen onder andere, overeenkomstig artikel 5, onder f), publieke of particuliere organen die actief zijn op het gebied van hoger onderwijs. De activiteiten vinden plaats in het kader van projecten waarbij organisaties uit ten minste drie verschillende Europese landen betrokken zijn en waarbij ook organisaties uit derde landen betrokken kunnen zijn.
  • 3. 
    De activiteiten kunnen diverse vormen hebben (conferenties, seminars, workshops, studies, analysen, proefprojecten, prijzen, internationale netwerken, de productie van materiaal voor publicatie, de ontwikkeling van ICT-instrumenten enz.) en overal ter wereld plaatsvinden. De Commissie zorgt voor optimale verspreiding van informatie over de activiteiten en ontwikkelingen in het kader van het Erasmus Mundusprogramma, met name via de meertalige Erasmus Munduswebsite, die meer zichtbaarheid moet krijgen en toegankelijker moet worden gemaakt.
  • 4. 
    Met de activiteiten wordt geprobeerd een koppeling tot stand te brengen tussen hoger onderwijs en onderzoek en tussen hoger onderwijs en de particuliere sector in Europese landen en derde landen, en in voorkomend geval gebruik te maken van potentiële synergieën.
  • 5. 
    De nationale bevoegde autoriteiten voeren een geïntegreerde voorlichtingscampagne voor de burgers, in samenwerking met de instellingen voor hoger onderwijs die aan het programma deelnemen; deze campagne heeft tot doel tijdig volledige informatie te verschaffen en de te volgen procedures uit te leggen, waarbij bijzondere prioriteit wordt toegekend aan ondervertegenwoordigde regio's.
  • 6. 
    Zo nodig kan de Gemeenschap de overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), aangewezen structuren bijstaan in hun inspanningen om het programma bekendheid te geven en de resultaten ervan op nationaal en internationaal vlak te verspreiden.
  • 7. 
    De Gemeenschap verleent steun aan een alumnivereniging van alle afgestudeerden (zowel uit derde landen als uit Europa) van de Erasmus Mundusmasterprogramma's en Erasmus Mundusdoctoraatsprogramma's.

ONDERSTEUNENDE MAATREGELEN VAN TECHNISCHE AARD

De algemene financiële middelen van het programma kunnen eveneens uitgaven dekken die verband houden met deskundigen, een uitvoerend agentschap, bestaande bevoegde instanties in de lidstaten en, indien nodig, andere vormen van technische en administratieve bijstand waarop de Commissie voor de uitvoering van het programma mogelijk een beroep moet doen. Het kan daarbij met name gaan om studies, vergaderingen, voorlichtingsactiviteiten, publicaties, monitoringactiviteiten, controle- en auditactiviteiten, evaluatieactiviteiten, uitgaven voor informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie en andere uitgaven die direct verband houden met de uitvoering van het programma en de realisatie van de doelstellingen ervan.

SELECTIEPROCEDURES

Bij de selectieprocedures moeten de volgende bepalingen in acht worden genomen:

 

a)

de voorstellen in het kader van actie 1 worden geselecteerd door de Commissie, die daarin wordt bijgestaan door een jury. Deze jury wordt voorgezeten door een uit zijn midden gekozen persoon en bestaat uit prominenten uit academische kringen die representatief zijn voor de diversiteit van het hoger onderwijs in de Europese Unie. De jury zorgt ervoor dat de Erasmus Mundusmasterprogramma's en -doctoraatsprogramma's van de hoogste academische kwaliteit zijn en dat een zo evenwichtig mogelijke geografische spreiding gewaarborgd is. Gedurende de looptijd van het programma zal gestreefd worden naar een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende studierichtingen. De Commissie organiseert op Europees niveau een evaluatie door onafhankelijke academische deskundigen van alle in aanmerking komende voorstellen alvorens deze aan de jury voor te leggen. Aan elk Erasmus Mundusmasterprogramma en -doctoraatsprogramma wordt een bepaald aantal beurzen toegekend die aan de geselecteerde personen worden uitbetaald door het orgaan (of de organen) waardoor de masterprogramma's en doctoraatsprogramma's worden beheerd. De instellingen die aan de Erasmus Mundusmasterprogramma's en -doctoraatsprogramma's deelnemen, selecteren de masterstudenten, doctoraatskandidaten en universiteitsmedewerkers na overleg met de Commissie op basis van academische excellentiecriteria. Actie 1 is weliswaar in hoofdzaak bestemd voor studenten uit derde landen, maar is ook toegankelijk voor Europese studenten. De selectieprocedures voor Erasmus Mundusmasterprogramma's en -doctoraatsprogramma's omvatten overleg met de overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), aangewezen instanties;

 

b)

de Commissie selecteert de voorstellen in het kader van actie 2 overeenkomstig de regels van Verordeningen (EG) nr. 1085/2006, nr. 1638/2006, nr. 1905/2006 en nr. 1934/2006 alsmede van de partnerschapsovereenkomst ACS-EG en het intern akkoord ACS-EG.

Onverminderd de bepalingen van de in de eerste alinea bedoelde verordeningen en overeenkomsten ziet de Commissie er voorts op toe dat de in het kader van Erasmus Mundus ingediende partnerschapsvoorstellen voldoen aan de hoogste academische kwaliteitscriteria en aan de maatstaf dat een zo evenwichtig mogelijke geografische spreiding moet zijn gewaarborgd. De studenten en universiteitsmedewerkers worden, na raadpleging van de Commissie, door de aan het partnerschap deelnemende instellingen geselecteerd aan de hand van academische excellentiecriteria. Actie 2 richt zich voornamelijk op studenten uit derde landen. Niettemin moet de mobiliteit ook gelden voor Europese onderdanen, ten einde een wederzijdse verrijking mogelijk te maken;

 

c)

voorstellen in het kader van actie 3 worden door de Commissie geselecteerd;

 

d)

het in artikel 8, lid 1, bedoelde comité wordt door de Commissie onmiddellijk van alle selectiebesluiten in kennis gesteld.

FINANCIËLE BEPALINGEN

  • 1. 
    Forfaitaire subsidies, tabellen voor de kosten per eenheid en prijzen

Voor alle in artikel 4 bedoelde acties mogen subsidies met een vast bedrag en/of tarieven voor de kosten per eenheid, zoals vastgesteld in artikel 181, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, worden gebruikt.

In een subsidieovereenkomst mogen subsidies met een vast bedrag worden gebruikt tot een maximumbedrag van 25 000 EUR per partner. Zij kunnen worden gecombineerd tot een maximum van 100 000 EUR en/of worden gebruikt in combinatie met tarieven voor de kosten per eenheid.

De Commissie kan prijzen uitreiken voor activiteiten die in het kader van het programma werden uitgevoerd.

  • 2. 
    Partnerschapsovereenkomsten

Wanneer acties in het kader van het programma overeenkomstig artikel 163 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 met kaderpartnerschapssubsidies worden gesteund, kunnen dergelijke partnerschappen worden geselecteerd en gefinancierd voor een periode van vijf jaar, die aan een niet-bureaucratische verlengingsprocedure onderworpen is.

  • 3. 
    Publieke instellingen of organisaties voor hoger onderwijs

De Commissie beschouwt alle door de lidstaten gespecificeerde instellingen en organisaties voor hoger onderwijs die de laatste twee jaar meer dan 50 % van hun jaarlijkse inkomsten van de overheid hebben ontvangen, of die door overheidsorganen of vertegenwoordigers daarvan worden gecontroleerd, als instellingen en organisaties die over de nodige financiële, professionele en administratieve capaciteit en de nodige financiële stabiliteit beschikken om projecten in het kader van het programma uit te voeren; zij hoeven geen verdere bewijsstukken over te leggen om dit aan te tonen. Dergelijke instellingen of organisaties kunnen worden vrijgesteld van de controle-eisen waarin artikel 173, lid 4, alinea 5, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 voorziet.

  • 4. 
    Beroepsbekwaamheden en -kwalificaties van de aanvragers

De Commissie kan beslissen dat bepaalde categorieën van begunstigden over de nodige beroepsbekwaamheden en -kwalificaties beschikken om de voorgestelde actie of het voorgestelde werkprogramma overeenkomstig artikel 176, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot een goed einde te brengen.

  • 5. 
    Fraudebestrijdingsmaatregelen

In maatregelen die de Commissie overeenkomstig artikel 7 vaststelt, in de contracten en overeenkomsten die daaruit voortvloeien en in overeenkomsten met deelnemende derde landen wordt met name voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een vertegenwoordiger die daartoe door de Commissie is gemachtigd), zoals het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en in controles — zo nodig ter plaatse — door de Rekenkamer.

De begunstigde van een subsidie zorgt ervoor dat eventuele bewijsstukken in het bezit van partners of leden ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

De Commissie kan de besteding van de subsidie ofwel rechtstreeks door eigen personeel, ofwel door een gekwalificeerde externe organisatie van haar keuze laten controleren. Dergelijke controles kunnen gedurende de hele looptijd van de overeenkomst en gedurende vijf jaar na de beëindiging van het project plaatsvinden. In voorkomend geval kan het resultaat van deze controle leiden tot besluiten tot terugvordering door de Commissie.

Medewerkers van de Commissie en extern personeel dat daartoe door de Commissie is gemachtigd, beschikken over een passend recht van toegang, met name tot de kantoren van de begunstigde en tot alle informatie, ook in elektronisch formaat, dat nodig is om dergelijke controles uit te voeren.

De Rekenkamer en het OLAF hebben dezelfde rechten, met name wat de te verschaffen toegang betreft, als de Commissie.

De Commissie kan in het kader van het programma ook controles en verificaties ter plaatse uitvoeren overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (2).

Voor de communautaire acties die in het kader van dit besluit worden gefinancierd, wordt onder het begrip „onregelmatigheid” bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (3) elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht of elke niet-nakoming van een contractuele verplichting verstaan die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Europese Unie of de door haar beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

 

 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.