Verslag algemeen overleg op 4 december 1996 over de bestrijding van voetbalvandalisme - Voetbalvandalisme

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 25232 - Voetbalvandalisme.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Voetbalvandalisme; Verslag algemeen overleg op 4 december 1996 over de bestrijding van voetbalvandalisme 
Document­datum 07-02-1997
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST19730
Kenmerk 25232, nr. 1
Van Staten-Generaal
Commissie(s) Justitie (JUST), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Binnenlandse Zaken (BIZA)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1996–1997

25 232

Voetbalvandalisme

Nr. 1

1  Samenstelling:

Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66) en Van Blerck-Woerdman (VVD). Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Hoogervorst (VVD).

2  Samenstelling:

Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF) en Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA),

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 februari 1997

De vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, Binnenlandse Zaken2 en Justitie3 hebben op 4 december 1996 overleg gevoerd met minister Dijkstal van Binnenlandse Zaken, minister Sorgdrager van Justitie en staatssecretaris Terpstra van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de bestrijding van het voetbalvandalisme aan de hand van de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 13 november 1996 inzake de voortgang van de maatregelen ter bestrijding van ontoelaatbaar supportersgedrag (VWS-96-1334) en de brief van de minister van BiZa d.d. 14 november 1996 inzake het evaluatieverslag van het Centraal informatiepunt voetbalvandalisme over de afgelopen drie voetbalseizoenen (BiZa-96-1113, VWS-96-1406).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Rijpstra (VVD) stelde vast dat voetbal de samenleving beroert, veel toeschouwers trekt en het sportaanbod op de televisie bepaalt. De KNVB is de grootste sportbond. Bestuurders, trainers en spelers hebben een belangrijke voorbeeldfunctie in de samenleving. Agressie op het veld

Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+) en Van Oven (PvdA). 3 Samenstelling:

Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), J. M. de Vries

(VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).

Plv. leden: Koekkoek (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marij-nissen (SP), Biesheuvel (CDA), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-Den Uyl (PvdA), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).

roept agressie buiten het veld op. Slechte scheidsrechters, agressieve spelers en opgewonden trainers kunnen supportersgedrag beïnvloeden. Ook voorzitters van voetbalclubs hebben een voorbeeldfunctie. De onverkwikkelijke ontwikkelingen rond de rechten voor het uitzenden van voetbalwedstrijden doen het betaald voetbal geen goed, aldus de heer Rijpstra, die vond dat de clubvoorzitters zich dat zouden moeten realiseren.

De staatssecretaris heeft in haar brief medegedeeld wat er in gang is gezet om ongewenst supportersgedrag tegen te gaan, welke afspraken er zijn gemaakt en aan welke sancties en maatregelen wordt gedacht. De heer Rijpstra was van mening dat niet genoeg kan worden benadrukt dat ongewenst supportersgedrag in en rond het stadion tegengegaan moet worden. Hij vroeg wanneer het nationaal actieplan sport, tolerantie en fair play aan de Kamer zal worden aangeboden.

In het rapport van het Centraal informatiepunt voetbalvandalisme (CIV) en het KNVB-rapport stand van zaken aspecten veiligheidsbeleid komen in het oog springende zaken aan de orde. Er is sprake van gescheiden verantwoordelijkheden. Het betaald voetbal is een bedrijfstak met 36 betaaldvoetbalorganisaties, aangesloten bij de sectie betaald voetbal van de KNVB. Daarin zijn afspraken gemaakt over competitieverloop en veiligheid en over opleiding en inzet van stewards. Burgemeesters zijn verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in hun gemeente en moeten daarop ook zo nodig worden aangesproken. Omdat de openbare orde en veiligheid een verantwoordelijkheid is van de (lagere) overheid, voelde de heer Rijpstra niets voor doorberekening van de kosten van politie-inzet bij voetbalwedstrijden. Doet men dat wel, dan moeten de kosten van politie-inzet bij marathons, vrijmarkten, wielerrondes, popconcerten, de TT-nacht, jaarmarkten en dergelijke ook worden doorberekend. Tegengeworpen werd dat bij de genoemde voorbeelden nooit zo’n grote politie-inzet nodig is als bij zogenaamde risicowedstrijden in het betaald voetbal: in Rotterdam werden zondag voor een voetbalwedstrijd 600 agenten ingezet, terwijl er maar veertien agenten beschikbaar waren voor de hele provincie Zeeland. De heer Rijpstra bleef erbij dat de politie-inzet voor het handhaven van de openbare orde en veiligheid een verantwoordelijkheid is van de burgemeester (korpsbeheerder) en korpschef.

De kern van het probleem is, dat een groep mensen het uitlokken van geweld als het hoogste goed beschouwt. Deze vorm van georganiseerde criminaliteit dient bestreden te worden. Met langdurige stadionverboden voor deze mensen, gecombineerd met een meldplicht, zou moeten worden getracht dit gedrag tegen te gaan. Is zo’n combinatie eigenlijk wel mogelijk en hoever kan men daarmee gaan?

Het gaat vaak om een relatief kleine groep «supporters». Is het politieoptreden bij voetbalwedstrijden voornamelijk op deze probleemgroep gericht? Zo nee, verdient het dan niet de voorkeur om meer specifiek op deze groep gerichte maatregelen te nemen? Zou de inzet van meer aanhoudingseenheden een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van problemen door het gedrag van deze groep, zodat er de volgende keer minder politie-inzet nodig is? Is bekend of de groep bestaat uit personen die ook bij andere gelegenheden problemen veroorzaken? Is er onderzoek gedaan naar het gedrag en de herkomst van personen die structureel problemen veroorzaken bij voetbalwedstrijden?

De problemen bij voetbalwedstrijden verplaatsen zich van binnen naar buiten het stadion. Is het mogelijk te verbieden dat mensen met een stadionverbod zich in de buurt van het stadion of in de stad ophouden?

Wordt de landelijke Federatie van supportersverenigingen nauw betrokken bij het overleg tussen de minister van Binnenlandse Zaken, de burgemeesters, de korpschefs en de KNVB? Is het niet wenselijk, vorm te geven aan een nationaal supportersbeleidsplan, zodat er sprake zal zijn van een uniforme benadering van de supporters? Dat nu ieder politie- korps een eigen visie heeft, betekent onzekerheid en onduidelijkheid. De omvang van de inzet van politiepersoneel bij vergelijkbare wedstrijden verschilt nogal per plaats in Nederland. Zo’n nationaal plan zal waarschijnlijk tot minder politie-inzet kunnen leiden.

Sommige clubs hebben betaalde supporterscoördinatoren. Deze proef is in de praktijk goed uitgepakt. Zou de overheid niet kunnen adviseren, het aanstellen van supporterscoördinatoren verplicht te stellen in het betaald voetbal?

De heer Rijpstra wilde een actieve opsporing en aanpak van de harde kern voetbalvandalen, een stadionverbod en meldplicht, een goed gesloten toegangssysteem (persoonsgebonden toegangskaart, eventueel met toepassing van de chiptechnologie), een nationaal supportersbeleidsplan met een uniforme benadering van de supporters, verplichting van de aanstelling van fulltime supporterscoördinatoren en concentratie (voorzover mogelijk) van de wedstrijden op vrijdag, zaterdag en zondag.

Het inzetten van opbouwwerkers in de steden is zijns inziens van groot belang. Juist de jeugd van vijftien tot twintig jaar die nu met de harde kern meeloopt, moet worden benaderd. Ervaringen in Utrecht wijzen uit dat een goede intensieve benadering de jongeren op een ander pad kan brengen. Wellicht kan het ministerie van Justitie bepaalde vergoedingen hiervoor beschikbaar stellen.

De heer Rijpstra wenste overleg tussen alle betrokkenen, inclusief de supporters. Hij wilde voorts dat er een plan van aanpak wordt opgesteld, evenals een rapportage aan de Kamer. Graag zou hij vernemen – eventueel een andere keer – hoe het in het buitenland met politie-inzet bij voetbalwedstrijden is, hoe de coördinatie verloopt van de voorbereiding van de wereldkampioenschappen in 1998, wie zich daarmee in Nederland bezighoudt en hoe zulks gaat met betrekking tot het Europees kampioenschap in 2000.

Desgevraagd bevestigde hij te hebben gezegd, dat de politie moet weten om welke groepen het gaat en dat zij daarover alleen informatie zal kunnen verzamelen door zich onder die groepen te begeven.

Mevrouw Sterk (PvdA) gaf een schildering van gebeurtenissen en uitspraken van de afgelopen dagen op het terrein van het voetbalvandalisme en stelde vast dat er maatregelen moeten worden genomen die werken tegen raddraaiers, met soms extreem rechtse trekken, zoals degenen die zich zondag in Rotterdam door drank en drugs beneveld, hebben misdragen en zelfs door 600 man politie niet in bedwang konden worden gehouden. Het kan toch niet zo zijn, dat er alleen bewogen woorden worden gesproken en dat er vervolgens niets gebeurt tot de volgende risicowedstrijd. Een kleine groep raddraaiers weet het plezier van velen te bederven.

Voetbal is de etalage van de maatschappij. Om voetbalvandalisme te bestrijden, moet de samenleving veranderen, zo wordt wel gesteld. Maar door zulke uitspraken moeten Kamer en kabinet zich niet laten meeslepen, aldus mevrouw Sterk, die vond dat er een sluitend landelijk beleid moet worden ontwikkeld samen met alle betrokkenen: politie, OM, lokale overheden, KNVB, clubs, Federatie van supportersverenigingen en supportersprojecten. Is het kabinet bereid daartoe actie te ondernemen en, zo ja, welke? Is het niet aanbevelenswaardig om in dit kader bij de Engelsen in de leer te gaan? Die zijn er kennelijk in geslaagd het hooliganisme grotendeels uit te bannen, onder andere door middel van andere toeleidingsroutes, bijvoorbeeld via tourniquets, en door de clubs een deel van de kosten van de politie-inzet te laten betalen. Haars inziens moet de lokale overheid wel verantwoordelijk blijven voor de openbare orde, maar zou wel eens kunnen worden gedacht over het laten meebetalen van de clubs in de politiekosten.

Onderschrijft het kabinet dat er in Nederland thans sprake is van een nieuw soort hooliganisme met criminele trekken? Zo ja, hoe denkt het dit aan te pakken? Mevrouw Sterk achtte hardere maatregelen nodig. Hoe vaak is in 1996 in dit kader proces-verbaal opgemaakt en hoe vaak heeft dit tot vervolging geleid? Hoe vaak leidt snelrecht tot het direct na de veroordeling uitzitten van een eventuele gevangenisstraf? Hoe vaak is er na toepassing van snelrecht sprake van recidive? Wat zijn de resultaten van de bespreking die tussen het kabinet en de verschillende actoren is gevoerd? Aan welke daden wordt op basis van welke woorden door de bewindspersonen in gezamenlijkheid gedacht? Dat er een integrale aanpak nodig is, is duidelijk.

Strengere andere straffen en hogere boetes zijn voor mevrouw Sterk bespreekbaar ter vermindering van het voetbalvandalisme. Het is geen straf als een bus vol herrieschoppers weer naar huis wordt gestuurd. Kan de minister van Justitie inzicht geven in de strafmaat van dit moment? Is zij bereid een hogere strafmaat voor te stellen? Kan de strafrechtelijke afdoening nog sneller geschieden? In hoeverre levert het Nederlandse, individueel gerichte strafrecht een belemmering op voor de groepsgerichte aanpak die in dezen nodig is? Is de minister van Binnenlandse Zaken van mening dat de politie-inzet kan worden verbeterd? Wordt er nog steeds gebruik gemaakt van de inzet van onherkenbare politiemensen in de vorm van verkenningseenheden? Is het mogelijk mensen uit de directe omgeving van de jongeren, zoals jongerenwerkers en opbouwwerkers, toegerust met goede communicatiemiddelen, met de jongeren mee te laten gaan om het gedrag van die jongeren in goede banen te leiden? Wordt er voldoende gebruik gemaakt van aanhoudingsteams, naast de ME-inzet? Is het geen tijd om de clubs, al was het maar uit pedagogisch oogpunt, te laten meebetalen in de kosten van de politie-inzet? Dan gaan ze zich misschien meer inspannen om voetbalvandalisme te voorkomen. Het moet toch mogelijk zijn, de clubkaart als een soort controle- en veiligheidsinstrument te gebruiken en niet alleen, zoals nu gebeurt, voor marketingdoeleinden. Clubs en politie zouden met behulp van die clubkaart-nieuwe-stijl sneller en adequater maatregelen kunnen nemen, zoals een landelijk stadionverbod inclusief de plicht zich tijdens wedstrijden op het politiebureau te melden. Hoe denkt het kabinet over de suggestie om alleen overdag of in het weekend te laten spelen of om de supporters van de uitspelende vereniging thuis te laten? Mevrouw Sterk vond het van belang dat er een zoveel mogelijk uniform beleid wordt ontwikkeld.

Wat denkt de staatssecretaris van VWS te gaan doen nu blijkbaar de rondetafelconferentie sport, tolerantie en fair play en de maatregelen naar aanleiding van het rapport bestrijding discriminatie in voetbalstadions niet die resultaten hebben opgeleverd waarop zo werd gehoopt? Wanneer is het moment gekomen dat de scheidsrechters, na overleg met het bestuur van de club en de plaatselijke korpsleiding, overgaan tot het staken van de wedstrijd of tot andere afdoende maatregelen? Welke maatregelen zouden dat kunnen zijn? Werken de boetes voor verenigingen afdoende? Zijn de stewards voldoende geschoold of moet daarbij ook verbetering nagestreefd worden? Moet er betere onderlinge afstemming komen tussen stewards en politie?

Bij alle repressieve maatregelen mag het supporterspreventiebeleid niet worden vergeten. Mevrouw Sterk vroeg het kabinet dan ook om, gegeven de goede ervaringen die inmiddels zijn opgedaan met de acht sociaal-preventieve projecten, dit systeem uit te breiden met de achttien steden waarin eredivisieclubs gevestigd zijn. Wat haar betreft, moet het Landelijk centrum opbouwwerk daarbij een regiefunctie vervullen. Hoe men ook over repressieve instrumenten denkt, ze kunnen nooit de problematiek volledig oplossen. Het beste is het natuurlijk om aan de sociaal-preventieve kant te beginnen, zeker daar waar de jeugdcultuur zich aan het verharden lijkt, wat eenieder grote zorgen moet baren.

Mevrouw Sterk deed nogmaals het verzoek het niet bij woorden te laten. Zij verzocht het kabinet onmiddellijk na de winterstop met een pakket van maatregelen te komen waardoor het voetbalvandalisme beteugeld en beheerst kan worden.

De heer Van Dijke (RPF) constateerde dat voetbalvandalisme niet alleen een probleem van clubs in de Randstad is en dat sportieve ontmoetingen door zogenaamde «supporters» verworden tot stammen-oorlogen. De KNVB probeert duidelijk te maken dat het om een kleine harde kern van «supporters» van een beperkt aantal clubs gaat. Dat neemt niet weg dat het probleem moeilijk te hanteren is, omdat het een grillig fenomeen is dat overal de kop kan opsteken. Het is wrang dat mede als gevolg daarvan het streven naar meer blauw op straat wordt doorkruist, omdat er veel politie bij voetbalwedstrijden moet worden ingezet, zodat er elders – Zeeland is al genoemd – te weinig agenten inzetbaar zijn, met als gevolg lange aanrijtijden als er assistentie nodig is. Uit maatschappelijk oogpunt is het derhalve gewenst om de politie-inzet bij voetbalwedstrijden te reduceren. In het afgelopen seizoen is dat met 2,8% gebeurd. Kan met cijfers duidelijk worden gemaakt wat het begeleiden van wedstrijden daadwerkelijk van de politie vergt? De heer Van Dijke sprak de vrees uit dat de inzet bij Euro 2000 flink verhoogd zal moeten worden. Bij de komende voortgangsrapportage zal duidelijk gemaakt moeten worden welke gevolgen de politie-inzet bij dat toernooi voor politiekorpsen elders in het land zal hebben.

Inhakend op de uitspraak «voetbal is oorlog» vroeg hij zich, licht schertsend maar met een ernstige ondertoon, af wat zich verzet tegen het inzetten van het leger bij voetbalwedstrijden als een soort vredesmissie in eigen land. Dat zou een perfecte oefening in crisisbeheersing zijn en de politie zou zich dan bezig kunnen houden met haar eigenlijke taken. Gegeven de problemen, is er zijns inziens aanleiding naar onconventionele middelen te grijpen ter bestrijding.

Om het voetbalvandalisme te bestrijden hebben de clubs in de eredivisie videocamera’s geïnstalleerd, zodat relschoppers aan de hand van videobeelden kunnen worden geïdentificeerd. Wordt hiervan wel voldoende gebruik gemaakt bij de opsporing van relschoppers? Ook de heer Van Dijke pleitte voor strikt persoonsgebonden clubkaarten en voor een meldplicht voor mensen met een stadionverbod. Een betere registratie en uitwisseling van gegevens over vandalen en vandalisme is gewenst. Soms wordt de KNVB pas een halfjaar na dato om een stadionverbod gevraagd. Dat het wangedrag zich van binnen naar buiten de stadions lijkt te verplaatsen, roept de vraag op of de clubs wel kunnen worden aangesproken op het gedrag van vandalistische «supporters» elders in de stad.

Om de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen voor het beleid meer inzichtelijk te maken, wordt er een modelconvenant opgesteld waarin duidelijk afspraken kunnen worden vastgelegd. Welke garanties zijn er voor een goede afstemming van het beleid in de praktijk? Op welke wijze vindt het landelijke overleg plaats?

De heer Van Dijke steunde het beleid waarbij clubs direct worden aangesproken op onsmakelijke (beledigende/racistische) spreekkoren, maar benadrukte ook dat voetballers en trainers in dezen op hun verantwoordelijkheid en voorbeeldfunctie moeten worden gewezen.

Tot slot wees hij op het gebruik van onsmakelijke termen op een supportershomepage van Internet waartegen ook iets zal moeten worden gedaan. Bij interruptie werd aanvullend gewezen op faxen met dergelijke teksten.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA) vond het jammer dat de wanordelijkheden van de laatste tijd zo’n grote claim leggen op dit overleg over de voortgang van de bestrijding van het voetbalvandalisme en het evaluatierapport van het Centraal informatiepunt voetbalvandalisme. Een kleine groep verstoort het plezier van vele voetballiefhebbers.

Voetbalvandalisme is een hardnekkig probleem, mede veroorzaakt door de problematiek van jongeren in de samenleving. Ter bestrijding is men dus in de eerste plaats gebaat bij preventieve activiteiten. Sociale-preventieprojecten, gericht op risicogroepen – Vitesse heeft zo’n project – zouden daarom voor alle clubs in de eredivisie mogelijk moeten worden. Daarbij is waar mogelijk, samenwerking gewenst in het kader van het grotestedenbeleid. Mevrouw Mulder pleitte voor de uitvoering van het plan dat in dezen is opgesteld door het Landelijk centrum opbouwwerk en waarvoor ook een financiële inzet van de KNVB nodig is.

Dat na elke ontsporing het gezwel voortwoekert, doet niets af aan de waarde van reeds lopende activiteiten die de laatste jaren, veelal onder druk van de Kamer, door KNVB, clubs en supportersorganisaties zijn opgezet om een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het probleem. Dat beleid zal geïntensiveerd moeten worden, maar is ook op een aantal punten voor verbetering vatbaar. Om het volgens het CIV onbeheersbare probleem beheersbaar te maken, ook met het oog op Euro 2000, zullen er rigoureuzere maatregelen moeten worden genomen om de huidige trend te doorbreken. Maatregelen als het verbieden van wedstrijden, het spelen zonder de aanwezigheid van supporters van de tegenpartij of het spelen zonder publiek zijn de dood in de pot voor het voetbal. Derhalve zal moeten worden gekozen voor preventie: een persoonsgebonden clubkaart, een scherper aanhoudingsbeleid en doorberekening van de kosten van politie-inzet.

De minister van Binnenlandse Zaken heeft in zijn brief weinig nieuws vermeld en vooral de verantwoordelijkheid van de KNVB benadrukt, maar voor het beleid met betrekking tot openbare orde en veiligheid, aanhouding en vervolging zijn de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie wel degelijk (mede)verantwoordelijk. Er is behoefte aan een eenduidiger politieoptreden, een adequater aanhoudingsbeleid en strengere straffen voor de relschoppers. Mevrouw Mulder meende dat ook de schade in financiële zin op de relschoppers dient te worden verhaald. Vandaar dat het aanhoudingsbeleid moet worden verbeterd, met name door een beter gebruik van de videocamera’s binnen en buiten de stadions.

De veiligheid van spelers, toeschouwers en politiemensen moet prioriteit hebben bij de bestrijding van het voetbalvandalisme en mag nooit ondergeschikt worden gemaakt aan de commerciële eisen in de race en zucht naar het grote geld, dat in deze tak van sport zo’n belangrijke rol speelt. Het is derhalve terecht dat de korpsbeheerders willen dat risicowedstrijden zoveel mogelijk in het weekeinde en ’s middags worden gespeeld.

Blijkens het CIV-evaluatierapport is er op cruciale punten weinig veranderd en is het voetbalvandalisme niet wezenlijk afgenomen, maar verhard. Ook bij amateurwedstrijden is het geweld bij spelers en toeschouwers toegenomen; een strikte toepassing van de regels zal nodig zijn om er paal en perk aan te stellen. Mevrouw Mulder beaamde dat coaches, scheidsrechters, bestuurders en spelers een belangrijke voorbeeldrol hebben, zowel in het amateurvoetbal als in het betaald voetbal. Trainers zijn ook debet aan de verharding in het veld. De scheidsrechtersstaking van verleden week in Limburg had ook te maken met de verzwaring van de taak van de scheidsrechters. De clubkaart is als het om de veiligheid gaat, een wassen neus en de inzet van de politie is marginaal verminderd, terwijl de inzet van aanhoudingseenheden en bereden politie fors is gestegen. Het in december 1994 aangekondigde convenant tussen KNVB, korpsbeheerders, burgemeesters en de voorzitter van de raad van hoofdcommissarissen is er nog steeds niet. Waarom niet? In 1993 werd door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken een vermindering van de politie-inzet nodig geacht met 10% vanwege de grote druk op de korpsen. Het is er sindsdien niet beter op geworden, wat de politiesterkte betreft. Welke acties zijn ondernomen om de inzet terug te dringen? Of heeft het CIV gelijk dat er vooralsnog geen daling te verwachten is, maar eerder het tegendeel?

In het kader van de preventie zal er landelijk overeenstemming moeten komen over een toegangs- en supportersbeleid. KNVB en BVO’s moeten het belang van supportersverenigingen niet onderschatten. De FSV zou betrokken moeten worden bij het beleid. Immers, samenwerking tussen alle actoren, landelijk en lokaal, is en blijft noodzakelijk. De clubkaart is nog steeds niet overal in gebruik, zonder dat de KNVB daartegen sanctiemaatregelen neemt. Bovendien blijkt de kaart onvoldoende mogelijkheden te bieden om zich misdragende «supporters» te weren uit stadions, hoewel dat mede de bedoeling was bij de invoering van de kaart. Hoelang moet worden gewacht op het resultaat van het onderzoek naar de mogelijkheid van het inbouwen van meer veiligheidselementen? Ook mevrouw Mulder pleitte voor een duidelijke persoonsgebonden clubkaart. Clubkaart en plaatsnummer moeten geregistreerd kunnen worden. Clubkaart en seizoenkaart moeten allebei voorzien worden van een pasfoto.

De kosten van de politie-inzet in een stad als Rotterdam bedragen momenteel 4 mln. per jaar (is gelijk aan 40 formatieplaatsen). Op deze manier kan het niet doorgaan. Daarom vroeg mevrouw Mulder het kabinet aan te geven, op welke manier het bovenproportionele deel van de kosten die worden gemaakt om de orde en veiligheid bij risicowedstrijden te handhaven, doorberekend kan worden aan de KNVB of de BVO’s. De Federatie van supportersverenigingen deelt die mening. De organisaties zullen dan eerder geneigd zijn hun verantwoordelijkheid te nemen. En betere beheersbaarheid leidt tot minder kosten.

De heer Fermina (D66) refereerde aan de uitspraak van een vandalismeonderzoeker: politici moeten niet de pretentie hebben dat voetbalvandalisme kan worden uitgebannen, maar moeten het beleid richten op beheersing van het geweld. De fractie van D66 is evenwel niet bereid in dezen het hoofd te laten hangen.

Dat dit overleg op dit moment wordt gehouden en niet later, zoals gepland, is een direct gevolg van de gebeurtenissen in Rotterdam, maar een verdergaande aanpak van het probleem vraagt meer en een grondiger voorbereiding. Het is duidelijk dat voor alle partijen, de vandalen zelf uitgezonderd, de maat vol is.

Ook is duidelijk dat de harde kern van de huidige voetbalvandalen niet meer voldoet aan het loserprofiel (fanatieke supporters die binnen het agressieve groepsoptreden uiting geven aan hun frustraties over hun weinig geslaagde levensomstandigheden). De huidige harde kern bestaat uit goed georganiseerden, die beschikken over moderne communicatiemiddelen en over voldoende geld om zich te verplaatsen. Deze harde kern is erop uit, geweld te plegen en strafbare feiten te begaan, maar is slim genoeg om voldoende anonimiteit te bewaren en niet te veel risico’s te nemen als er veel politie of een overmacht aan tegenstanders is. Er is dus sprake van georganiseerd geweld en van verharding. Dat geldt ook in andere sectoren van de samenleving. Ook schoolfeesten bijvoorbeeld ontaarden soms in geweld.

Op welke wijze kan het politieoptreden met name worden gericht op de harde kern van voetbalvandalen, om de leiders te lokaliseren en aan te pakken en de meelopers te ontmoedigen? Ook de heer Fermina vroeg of er een structureel onderzoek is gedaan naar gedrag en herkomst van personen die structureel bij voetbalwedstrijden problemen veroorzaken. Het systeem waarbij clubs stewards inschakelen ter begeleiding van hun eigen supporters, werkt slechts ten dele, omdat de harde kern meestal buiten het zicht en de invloed van de stewards opereert. Deze nieuwe harde kern moet stevig worden aangepakt. Daartoe dient de samenwerking tussen voetbalclubs, KNVB, politie, justitie en gemeenten worden versterkt.

Er moeten inderdaad nog strengere regels worden gesteld met betrekking tot de toegang van de stadions. Overdracht van strafrechtelijke informatie en een meldplicht in combinatie met een stadionverbod zijn van essentieel belang. Verharding is een ernstig maatschappelijke probleem, dat niet gemakkelijk op te lossen zal zijn. Naast de voortzetting van begeleiding, opleiding van stewards, coördinatie en supporters-overleg moet de samenwerking worden benadrukt.

Ook de heer Fermina vroeg een oordeel over het door de FSV voorgestelde systeem van een clubkaart met pasfoto en stoelnummer. Hoe staat het kabinet tegenover de invoering van een gezichtsherkenningssysteem bij stadions? Is het waar dat voetballiefhebbers extra kaarten kopen om ze door te verkopen aan geregistreerde vandalen? Houden niet alle clubs zich aan de regels van de clubkaartcontrole?

Is het waar dat het voorkomt dat in strijd met gemaakte afspraken ongewenste toeschouwers toch toegelaten worden? Zo ja, wat kan daartegen worden gedaan? Werkt het lik-op-stukbeleid? Wat wordt er binnen het kader van het grotestedenbeleid gedaan op dit gebied?

Welke juridische mogelijkheden zijn er om mensen aan te houden en direct te straffen?

Inderdaad zijn naast de overheid de KNVB en de clubs verantwoordelijk, zodat het niet onlogisch is om zo langzamerhand ook de clubs te laten betalen voor de politie-inzet. Dat zou preventief kunnen werken. Het belang van de grote meerderheid voetballiefhebbers moet zwaarder wegen dan dat van de versjteerders. Vandaar dat de pakkans moet worden vergroot.

De heer Van der Vlies (SGP) herinnerde eraan dat de SGP tegen wedstrijdsport op zondag is en dat een belangrijk deel van de competitie in de eredivisie op zondag wordt gespeeld. De SGP verzet zich er ook tegen dat voetbal een soort subreligie aan het worden is, waarbij een jeugdtrainer het heeft over het «opfokken van gewone jongens tot godenzonen». Tegelijkertijd is het een maatschappelijke realiteit waaraan niet voorbijgegaan kan worden.

Duidelijk is ook, dat er regelmatig ergernis wordt opgeroepen door het gedrag van enkelen die in een massificatieproces anderen meekrijgen, de boel op stelten zetten en de sfeer verknoeien. Voor een dergelijk schofferend gedrag moet men niet capituleren, al leidt het telkens weer oplaaien ervan – ook al wordt er al jaren geëxperimenteerd met mogelijke oplossingen voor dit probleem – tot een gevoel van machteloosheid. De schade die het voetbalvandalisme veroorzaakt, is maatschappelijk onaanvaardbaar, net als het feit dat als gevolg van die grote politie-inzet bij risicowedstrijden, elders in het land mensen voor het opmaken van een proces-verbaal zo’n drie kwartier op de politie moeten wachten. Als het betaald voetbal werkelijk wil fungeren als een volwaardige bedrijfstak, dan moet men ook de eigen verantwoordelijkheid voor een ordelijk verloop van de wedstrijden waarmaken. Men doet z’n best en sommige clubs hebben met zelfregulering resultaten geboekt, maar het lukt niet altijd.

In de ogen van de heer Van der Vlies heeft een burgemeester het recht om risico’s afwegend, een wedstrijd te verbieden, desnoods op het laatste moment. De sector zelf zou dat misschien kunnen voorkomen door de wedstrijden over werkdagen en zaterdagen te spreiden. Toen hij destijds deze suggestie deed, werd deze als onbespreekbaar afgedaan, maar nu komen clubvoorzitters zelf met die gedachte. Hij vroeg de mogelijkheden hiervan te onderzoeken. Wedstrijden zonder publiek spelen, zou capituleren zijn voor de raddraaiers.

De organiserende club is verantwoordelijk voor het handhaven van de orde binnen het stadion. Er zijn instrumenten voorhanden en in ontwikkeling om de sociale controle te bevorderen, zoals de clubkaarten. De heer Van der Vlies vond het verbazingwekkend dat die kaarten nog niet overal worden gehanteerd en dat het systeem niet waterdicht is. Hij was er niet voor, de ordediensten buiten de stadions meer mogelijkheden te geven om op te treden. Particuliere beveiligingsdiensten hebben geen publieke status en mogen die van hem niet krijgen ook.

Voor raddraaiers, die het voor goedwillende anderen verknoeien, moet veel meer een lik-op-stukbeleid worden gehanteerd. Zijn er mogelijkheden voor meer snelrechtprocedures?

De politie is met openbaar gezag bekleed en treedt op in het openbaar belang. Wat de heer Van der Vlies betreft, is politiezorg niet te koop en kan er dus geen sprake van zijn dat de politie bij grootschalige manifestaties op declaratiebasis gaat werken. Als men die kant opgaat, is het einde zoek en dreigt er in dit geval een vermenging van de publieke ordetaak buiten de stadions en de particuliere ordetaak binnen de stadions.

Spreekkoren met racistische leuzen en dergelijke zijn ergernis- en deerniswekkend. In samenspraak zal men dit gedrag goed moeten aanpakken en eventueel de wedstrijd moeten staken. De heer Van der Vlies sloot zich tot slot aan bij de opmerkingen over Internet en bepaalde faxen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks) vond dat de kracht van de kritische opmerkingen nu en in het verleden, niet in verhouding staat tot de kracht van de aangedragen oplossingen. Hij was van mening dat het voetbalvandalisme in een breder perspectief moet worden geplaatst. Hij had de indruk dat er de afgelopen jaren wel degelijk enige vooruitgang is gemaakt met de bestrijding van voetbalvandalisme, zij het niet voldoende, zodat er nog andere maatregelen nodig zijn om het verder terug te dringen. De heer Rosenmöller vreesde dat men zich in ieder geval voor de korte en middellange termijn bij het beleid zal moeten beperken tot een poging het kwaad te beheersen, en zich er dus voor een deel bij zal moeten neerleggen dat dit kwaad bestaat en een relatie heeft met maatschappelijke ontwikkelingen. Wie de illusie heeft dat de samenleving ook op dit punt maakbaar is, schept verwachtingen die niet waargemaakt kunnen worden. Het aanpakken van die ontwikkelingen is het begin van de oplossing van het probleem.

Een jaar geleden heeft de heer Rosenmöller gewezen op de verschuiving van fysiek naar verbaal geweld. Thans is er sprake van verschuiving van geweld van binnen het stadion naar daarbuiten. Ook hij keurde de ontwikkelingen van de laatste maanden af, maar wilde niet de indruk wekken dat het probleem in dit overleg even kan worden opgelost. Hij typeerde het als een redelijk onoplosbaar probleem en vond dat er alles aan moet worden gedaan om het te beperken. De gebruikte kwalificaties en voorgestelde aanvullende maatregelen dienen enigszins met elkaar in overeenstemming te zijn. Er is tenslotte een verschil tussen wat men wil en wat redelijkerwijs op de korte en middellange termijn mogelijk is. Dat de Kamer als geheel het voetbalvandalisme afkeurt, staat buiten kijf, evenals dat de Kamer het in een breder perspectief plaatst en wil bekijken welke maatregelen er mogelijk zijn om het op korte of middellange termijn in te dammen. De heer Rosenmöller had daarbij dus niet de illusie dat het voetbalvandalisme op de korte of middellange termijn uit deze samenleving te bannen is.

Tegengeworpen werd, dat in dit unaniem door de commissie gevraagde, zij het vervroegd gevoerde overleg zeer goed gefundeerde betogen zijn gehouden en dat er voldoende handvatten zijn om – een verantwoordelijkheid van Kamerleden – oplossingen aan te dragen die de bewindslieden in het komende brede overleg met betrokkenen aan de orde kunnen stellen. De heer Rosenmöller stelde slechts op het ad-hockarakter van het overleg te hebben geduid, het onderwerp in een breder perspectief te hebben geplaatst en te hebben gewezen op de discrepantie die zijns inziens bestaat tussen de afkeurende kwalificaties en de voorgestelde aanvullende maatregelen, waarmee verwachtingen worden gewekt die de politiek volgens hem niet kan waarmaken.

Het pasjessysteem is te weinig persoonsgebonden. De heer Rosen-möller sloot zich aan bij de opmerkingen over pasfoto’s op de pasjes. Het contact tussen de politie en de betaaldvoetbalorganisaties kan volgens hem beter. Het stewardsysteem werkt op zich goed, maar de kwaliteit van de stewards zou kunnen worden verbeterd. Men moet erop kunnen vertrouwen dat de kwaliteit van het optreden van de stewards in de stadions verzekerd is.

In Duitsland heeft het inzetten van trainers en spelers tegen verbaal geweld tot redelijk goede resultaten geleid. In Engeland heeft men gemerkt dat verminderde aandacht van de media voor voetbalvandalisme helpt. Veel mensen krijgen immers een kick als ze ’s avonds op de televisie of de volgende dag in de krant terugzien wat zij aangericht hebben. Nagegaan zou moeten worden of de media niet inderdaad een bepaalde verantwoordelijkheid hebben in dezen en, zo ja, of zij daarop kunnen worden aangesproken.

Het georganiseerde karakter van het vandalisme buiten de stadions baarde de heer Rosenmöller grote zorgen. Snelrecht, alternatieve straffen en lik-op-stukbeleid zijn prima. In welke omvang wordt hiervan momenteel gebruik gemaakt? Het is inderdaad de vraag of het maatschappelijk nog aanvaardbaar is dat er in Rotterdam 600 politieagenten zijn ingezet voor een voetbalwedstrijd. Hij vreesde dat dit de prijs is die men moet betalen als men de openbare orde en veiligheid ook buiten het stadion wil garanderen. Hij voelde er uit principieel oogpunt en vanwege de precedentwerking niets voor om de clubs te laten betalen voor politie-inzet. Dat er als gevolg van die grote inzet in Rotterdam maar veertien agenten in Zeeland konden worden ingezet, vond hij natuurlijk vervelend.

Antwoord van de regering

De minister van Binnenlandse Zaken noemde als eerste reden om zich zo serieus met dit probleem bezig te houden, dat alles wat te maken heeft met de veiligheid van de burger en de samenleving in de brede zin, tegenwoordig helaas voor elke overheid een belangrijk punt van aandacht moet zijn. Een tweede reden is dat eenieder vindt dat er een ongestoorde voortgang van het maatschappelijk leven mogelijk moet zijn. Het is een taak van de overheid om verstoringen weg te nemen die de vrijheid van de burgers en instituten bedreigen om zelf te bepalen hoe zij hun leven willen inrichten en wat zij willen doen. Het is niet meer dan normaal, dat men bij verstoring van een belangrijk maatschappelijk gebeuren verontwaardigd of ronduit boos is en zegt dat dit niet kan. Het is dan de vraag welk startpunt kabinet of Kamer kiest en hoe en binnen welke marges beleid wordt ontwikkeld.

In de eerste plaats is het van belang hoe men aankijkt tegen sport in het algemeen en tegen (betaald) voetbal in het bijzonder. Mensen die weinig affiniteit met sport hebben, zeggen: houd er dan mee op. Wie er wel affiniteit mee heeft, kijkt daar anders tegenaan. De minister miste vaak de erkenning van de (ook uit onderzoek gebleken) grote sociaal-culturele betekenis van het (betaald) voetbal in het algemeen. Deze maatschappelijke realiteit is in zijn ogen van groot belang en van grote waarde. De samenleving is opgebouwd uit verschillende subculturen. Dat moet men niet proberen te negeren. Men moet juist ruimte proberen te vinden om die subculturen zich te laten ontwikkelen, uiteraard wél binnen de grenzen van de strafwet en andere wet- en regelgeving.

Miljoenen mensen hebben iets met voetbal. Men kan niet capituleren voor een kleine groep die het plezier van velen wil bederven en sommigen zelfs ertoe brengt, te zeggen dat voetbal moet worden verboden. Het verleden heeft geleerd dat dit probleem alleen in samenwerking aangepakt kan worden, omdat het handelen van de een, bijvoorbeeld de KNVB, onmiddellijk consequenties heeft voor het handelen van de ander, bijvoorbeeld een burgemeester. In de loop van de jaren heeft de samenwerking steeds meer gestalte gekregen, zij het misschien nog niet voldoende.

In de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig was er nog veel vandalisme binnen de stadions. De gezamenlijke aanpak heeft het voetbalvandalisme binnen het stadion grotendeels teruggedrongen. Maar het voetbalvandalisme buiten het stadion is fors toegenomen en beperkt zich niet tot het stadionplein. Het is de vraag in hoeverre internationale aspecten een rol spelen. Vroeger kwamen groepen supporters elkaar bij wedstrijden tegen en begonnen dan tegen elkaar te schelden en soms met elkaar te vechten, maar tegenwoordig grijpen bepaalde groepen «supporters» de wedstrijd alleen maar aan om via moderne communicatiemiddelen met elkaar af te spreken waar ze met elkaar op de vuist zullen gaan. Als men meer en meer tot deze vorm van georganiseerd geweld overgaat, zullen er andere maatregelen moeten worden genomen.

In het overleg van maandag jl. met de burgemeesters van steden met risicoclubs, de KNVB en het korpsbeheerdersberaad is gebleken dat er een nadere analyse nodig is van wat zich nu voordoet, mede om te weten of het gaat om een op zich zelf staand probleem, dat afzonderlijk kan worden aangepakt, dan wel om een onderdeel van een veel bredere ernstige problematiek, zoals de algemene criminaliteit. Het verschijnsel doet zich overigens in alle West-Europese landen voor. De ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit in de afgelopen jaren en van het geweld daarin, baart zorgen. Het vorige kabinet heeft daarom de commissie-Van Montfrans ingesteld. Vanuit dit bredere kader probeert het kabinet meer te doen.

In het overleg van maandag jl. is afgesproken dat zal worden geprobeerd meer inzicht te verkrijgen in de aard van de problematiek, na te gaan wat er op organisatorisch en politieel/justitieel terrein beter kan worden gedaan en hoe het preventiebeleid, supportersbeleid e.d. verder kunnen worden uitgewerkt. De minister ging ervan uit dat de Kamer na het kerstreces zal kunnen worden geïnformeerd over het resultaat van het nadere overleg.

Hij was het ermee eens dat politici niet de pretentie moeten hebben, een gecompliceerde zaak als deze op korte termijn te kunnen oplossen, omdat zo’n suggestie alleen maar tot teleurstelling leidt. Het verleden heeft nu eenmaal geleerd dat dit probleem niet zomaar op te lossen is. Hij beaamde dat in de eerste plaats zal moeten worden geprobeerd het geweld te beheersen. Er is geen sprake van, dat die benadering betekent dat het probleem niet ernstig wordt genomen. Het kabinet neemt het zeer ernstig, maar wel in de geschetste context. Het is waar dat het risico bestaat dat de overheid in deze open samenleving ad hoc moet reageren, maar voorkomen moet worden dat er per incident wordt gereageerd en dat niet wordt nagegaan wat er structureel kan worden gedaan. Daarbij moet helder zijn van welke politiek-bestuurlijke noties wordt uitgegaan. Uiteraard is de eerste verantwoordelijkheid van de overheid, op welk niveau ook, het handhaven van de openbare orde en de rechtsorde. En zeker mogen commerciële belangen niet prevaleren boven openbareorde-belangen.

Het is terecht dat de Kamer het kabinet op zijn coördinerende en inhoudelijke taak aanspreekt, maar dat moet wel beperkt zijn tot de eigen verantwoordelijkheid van het kabinet. Op een aantal onderdelen is de verantwoordelijkheid nu eenmaal elders gelegd, namelijk bij burgemeesters, openbaar ministerie, KNVB, BVO’s, stadiondirecties e.d. Dat is uiteraard een complicerende factor bij het voeren van het beleid.

Over het doorberekenen van de kosten van de politie-inzet zijn vele parlementaire debatten gevoerd. Het vorige kabinet was voor het doorberekenen, maar is bij het ontwerpen van een daartoe strekkend wetsvoorstel op praktische bestuurlijk-juridische vraagstukken gestuit. Het huidige kabinet heeft zich op het probleem beraden. Het kabinet is op principiële gronden – die ook vanuit de Kamer heden zijn aangevoerd – tegen doorberekening en voorziet ook grote praktische problemen. Het vindt het beter, zich te concentreren op wat er wel kan worden gedaan. De gemeenten hebben een zekere vrijheid om bij verordening vast te stellen welke leges in rekening worden gebracht voor grootschalige activiteiten. Het kan dan gaan om allerlei soorten van kosten. De gemeenten hebben daarnaast de mogelijkheid additionele voorwaarden te stellen aan mensen die zoiets organiseren. Bovendien kunnen gemeenten in het uiterste geval een bepaalde activiteit op een bepaald moment verbieden. De minister gaf desgevraagd toe dat de Kamer wel eerder had kunnen worden geïnformeerd over het nu geschetste resultaat (hanteren lokale legesverordening) van het onderzoek naar de mogelijkheden om bij grote evenementen kosten door te berekenen aan de organiserende particulieren.

Bij interruptie werd erop gewezen dat dan aan legesbedragen zal moeten worden gedacht die niet passen in de huidige legescultuur en -structuur. De minister had daarom de mogelijkheid genoemd van het stellen van nadere voorwaarden. Daarbij kan een deel van bepaalde kosten aan de organisatoren worden doorberekend. Bij grootschalige activiteiten wordt vaak als eis gesteld dat men zelf een ordedienst regelt of betaalt. Natuurlijk zullen er minder kosten doorberekend kunnen worden via deze weg en de weg van de legesverordening dan als de politiekosten doorberekend zouden kunnen worden. Bij interruptie werd gesteld dat het niet gaat om de kosten van politie-inzet bij grote evenementen in het algemeen, maar om de kosten van de bovenproportionele inzet die noodzakelijk is bij sommige voetbalwedstrijden. De minister nam aan, dat daarvoor geen norm te ontwikkelen is en kon de consequenties van deze suggestie niet ineens overzien. Hij wees erop dat als iets stelselmatig buitensporig veel kost en er geen mogelijkheden zijn om daarin verandering te brengen, de weg van het verbod opgegaan kan worden. Dat is een afweging die de burgemeester moet maken. Er zijn meer maatschappelijke activiteiten waaraan grenzen zijn gesteld, ook al is dat niet zo gemakkelijk in de Nederlandse wet- en regelgeving.

De minister wilde proberen om via een gerichtere aanpak de omvang van de politie-inzet te normaliseren. Bij een grootschalige activiteit zal er altijd een relatief grotere politie-inzet nodig zijn dan bijvoorbeeld voor het toerisme in de provincie Zeeland. Dat het in de regio Zeeland niet altijd gemakkelijk is om alle politiediensten uit te voeren, is één ding, de politie-inzet bij een wedstrijd in het betaald voetbal is een ander ding. Vele maatschappelijke activiteiten vragen meer politieaandacht dan andere. Tegengeworpen werd dat met deze opmerkingen tekort werd gedaan aan het emotionele maatschappelijke gevoel onder burgers die de kwantitatieve omvang van hun politiebescherming kennen en bij ogenblikken ervaren, en dan geconfronteerd worden met beelden van de overmatige politie-inzet bij een voetbalwedstrijd. De minister achtte deze emoties begrijpelijk, maar zag zich geconfronteerd met de in politiek-bestuurlijke zin te beantwoorden vraag hoe het probleem van het voetbalvandalisme moet worden aangepakt en teruggedrongen.

Er is gepleit voor een landelijk uniforme aanpak. Het zou inderdaad goed zijn als bijvoorbeeld aan de hand van een modelconvenant overal in den lande min of meer gelijk zou worden gereageerd op de problematiek. Het Nederlands politie-instituut heeft een modelconvenant ontworpen dat aan de Kamer overgelegd zal worden. Al te veel uniformiteit is evenwel ongewenst, omdat in het huidige systeem wordt uitgegaan van de regionale driehoek, waarbinnen op lokaal niveau wordt ingeschat wat er moet worden gedaan. Voor de rechtszekerheid e.d. is uniformiteit nodig, maar daarnaast moet er ruimte bestaan voor gerichte maatregelen. Getracht zal worden gegevens te verzamelen over het beleid in dezen in het buitenland, al is het de vraag van welke landen dat interessant is voor

Nederland. Engeland zou zo’n land kunnen zijn. Na ordening zal de informatie zal naar de Kamer worden gezonden.

Er kan geen twijfel over zijn dat de totale politie-inzet te groot is en dat deze moet worden verminderd. Er is een lichte kentering, maar de 10% vermindering wordt nog bij lange na niet gehaald. Als de verschijnselen van de laatste weken een structureel karakter krijgen, zal de inzet juist moeten worden vergroot. Daarom moeten er dus mogelijkheden worden gezocht om de omvang van de politie-inzet te beperken. Aard en omvang van de politie-inzet zullen moeten worden bepaald naar de aard van de verstoring van de openbare orde en van de strafwet, naar de aard van de hulpverleningstaak van de politie en naar de aard de verkeersproblematiek. Een goede analyse van het probleem kan wellicht leiden tot een betere en gerichtere politie-inzet, waarbij met minder kwantiteit meer resultaat wordt geboekt.

Bij interruptie werd erop gewezen dat het CIV heeft gesteld dat het ontbreken van vertrouwen bij de politie in het veiligheidsmanagement bij de BVO’s en de uitvoeringsmaatregelen die door anderen dan de politie genomen moeten worden, mogelijk een oorzaak is van het uitblijven van een grote afname van de politie-inzet. De minister veronderstelde dat dit waar is en was er tot op zekere hoogte niet verbaasd over. Beide politieministers zullen in overleg met de korpsbeheerders en de andere partners moeten bekijken, hoe dat gebrek aan vertrouwen weggenomen kan worden.

Tot slot beaamde hij dat er politie in burger wordt ingezet. Dat gebeurt met name om raddraaiers direct te kunnen aanhouden, met name in stadions.

De minister van Justitie constateerde dat ieder weekend ruim een miljoen mensen direct of indirect met voetbal bezig zijn. De KNVB heeft gemeld dat ongeveer duizend mensen de kern vormen van de groep die moeilijkheden veroorzaakt. Dit beperkte aantal mensen is wel verantwoordelijk voor heel wat narigheid. Er worden vernielingen aangericht op weg naar de wedstrijd in trein of bus, vervolgens in de binnensteden en daarna weer tijdens de terugreis. Het is dan ook nodig, te proberen dit probleem zoveel mogelijk te beheersen.

Voetbalvandalisme bestaat al geruime tijd. In de loop van de tijd is er veel ervaring opgedaan met het aanpakken ervan en is er een goede samenwerking ontstaan tussen alle organisaties die daarbij betrokken zijn. Het is wel waar, dat er op sommige punten lacunes zijn. Die komen ook in evaluaties naar voren en moeten dan worden aangepakt. Het is alleen niet zo, dat er een heel nieuw beleid moet worden ontworpen.

Na een periode waarin men greep had gekregen op het verschijnsel voetbalvandalisme zijn daarin veranderingen opgetreden, waardoor dat verschijnsel weer meer toeneemt. Nagegaan moet worden waarom welke veranderingen zich hebben voltrokken. Er is sprake van een hoge mate van organisatie en sturing van geweld. Onderzocht moet worden wat voor mensen dat doen en waarom, waar ze vandaan komen, hoever ze reizen voor een wedstrijd, hoe ze georganiseerd zijn e.d. Die gegevens zijn relevant voor een preventieve en repressieve aanpak. Vroeger kon met preventie veel resultaat worden bereikt en dat kan waarschijnlijk nog onder de groep meelopers, maar tegen de harde kern zullen waarschijnlijk andere maatregelen moeten worden genomen. De minister wilde ook graag weten hoe men in Engeland redelijk greep heeft gekregen op het verschijnsel en op wat voor mensen men daar welke maatregelen heeft toegepast.

Als het niet mogelijk is de zaak met andere maatregelen te beheersen, dan komt het strafrecht aan de orde, maar daarvan moet men geen wonderen verwachten. Het justitieel beleid wordt al een aantal jaren bijgesteld en verfijnd. De laatste richtlijn dateert uit 1994 en bevat een draaiboek van preventie tot openbareordehandhaving. De officier van justitie levert uiteindelijk het sluitstuk met het strafrecht. In het seizoen 1995–1996 zijn er 1550 processen-verbaal opgemaakt op grond van het Wetboek van Strafrecht, de Wet wapens en munitie en gemeentelijke verordeningen. De meeste processen-verbaal zijn opgemaakt op basis van het Wetboek van Strafrecht vanwege mishandeling, openlijke geweldpleging, bedreiging, wapengebruik e.d. Het dragen van wapens valt onder de Wet wapens en munitie. Als de politie buiten het stadion ziet dat er een strafbaar feit wordt gepleegd door iemand die als dader kan worden geïdentificeerd, dan kan zij betrokkene oppakken. Bij massaal gepleegde feiten is het moeilijk per persoon aan te geven wat betrokkene voor strafrechtelijk relevants heeft gedaan. Toch slaagt de politie erin een groot aantal mensen die strafbare feiten hebben gepleegd, op te pakken en een proces-verbaal te geven.

Als iemand grof openlijk geweld heeft gepleegd, kan hij in voorlopige hechtenis gehouden worden en binnen vrij korte tijd worden voorgeleid en gestraft, afhankelijk van de aard van het strafbare feit. Betrokkene kan vervolgens hoger beroep instellen. Dat de KNVB soms pas na geruime tijd iets hoort, kan een gevolg zijn van het feit dat de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen, zodat het strafproces enige tijd heeft geduurd. De rechter kan onder meer voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met als bijkomende voorwaarde een stadionverbod met meldingsplicht.

Wanneer iemand niet in voorlopige hechtenis is genomen, wordt ernaar gestreefd snelrecht toe te passen. In Rotterdam lukt het, mensen binnen vier weken ter zitting te brengen. Ook dan kan de rechter een voorwaardelijke straf opleggen met bijkomende voorwaarden. Wie schade heeft geleden, moet bij de rechter een vordering instellen tot vergoeding van de schade. Dan moet wel duidelijk aanwijsbaar zijn dat de verdachte de veroorzaker van de schade is. Dat is vaak moeilijk te bewijzen. Er is daarom wel eens geprobeerd, de algehele schade te inventariseren en alle betrokkenen aansprakelijk te stellen voor een zoveelste deel van de kosten, maar dat accepteerde de rechter helaas niet. De civiele weg naar schadevergoeding is duur en de daders hebben vaak geen cent. De minister was ervoor, zoveel mogelijk te proberen mensen die schade hebben aangericht, deze te laten vergoeden.

Het heeft niet veel zin het bestaande instrumentarium uit te breiden. Het gaat erom, de bestaande instrumenten zo goed en gericht mogelijk toe passen. Vandaar dat steeds wordt bekeken of de samenwerking tussen de verschillende delen van de keten wel voldoende is. Er is een werkgroep bezig om de relatie tussen het openbaar ministerie en de KNVB te verbeteren. In de landelijke overleggroep zitten vertegenwoordigers van allerlei organisaties, ook van het openbaar ministerie. Er is op landelijk niveau geen specifiek informatie-uitwisselingsoverleg tussen openbaar ministerie en supportersverenigingen, maar het openbaar ministerie zoekt wel zoveel mogelijk contact met groeperingen die relevante gegevens kunnen aanleveren.

Geprobeerd wordt discriminatie (verbaal geweld, spandoeken etc.) zoveel mogelijk strafrechtelijk aan te pakken, maar het is moeilijk om bij spreekkoren individuele mensen eruit te halen. Toch is dat wel gebeurd en zijn er ook veroordelingen geweest. Er zal vooral preventief opgetreden moeten worden met inschakeling van scheidsrechters, spelers en clubs.

Verspreiding van discriminerend materiaal via Internet gebeurt veelal anoniem, terwijl strafrechtelijke vervolging alleen mogelijk is als de verspreider identificeerbaar is. Er is thans een meldpunt voor kinderporno op Internet. Als dit tot goede resultaten leidt, zal met de providers worden overlegd over de mogelijkheid de werking van het meldpunt uit te breiden tot racistische taal en andere vuiligheid, aldus de minister. Het leek haar beter te proberen te bereiken dat zoiets via zelfregulering van het scherm verdwijnt dan dat er veel strafrechtelijke capaciteit wordt ingezet, terwijl de teksten vaak moeilijk te herleiden zijn tot de schrijvers.

Videocamera’s worden steeds meer gebruikt, met name binnen het stadion. Beelden van mensen die grove strafbare feiten plegen, worden ook gebruikt om die mensen te pakken. Wel moet altijd worden afgewogen of het zinvol is om extra recherchecapaciteit in te zetten om die videobeelden te gaan bekijken als er geen ernstige dingen zijn voorgekomen. Tegengeworpen werd dat het waarschijnlijk wel zinvol is, omdat dan vermoedelijk de notoire raddraaiers te zien zijn en deze een volgende keer gemakkelijker te identificeren zullen zijn. De minister beaamde dat als het zinvol is, beelden wel worden geanalyseerd, maar dan wel altijd in verband gebracht met andere gegevens. Videobeelden kunnen dus nuttig zijn bij de opsporing van de daders van strafbare feiten.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport sprak het aan dat enerzijds iedereen heeft gezegd, dat het geweld niet de norm mag worden en dat anderzijds de gebeurtenissen in een breder perspectief zijn gezet.

Ook zij vond het uitermate triest dat er kleine groepjes zijn die zich bezighouden met voetbalcriminaliteit in plaats van van het voetbal te genieten. Georganiseerd geweld dient al in een eerder stadium dan bij topwedstrijden te worden getraceerd. Het is inderdaad de eigen verantwoordelijkheid van bestuurders, trainers en spelers. Niet alleen bij topclubs en betaald voetbal, maar ook bij amateurclubs tot op het allerlaagste kringniveau moet ontoelaatbaar supportersgedrag worden gecorrigeerd. Bij de allerjongste voetballertjes komt het al voor dat ouders hun kind oproepen tot agressief gedrag. Dat gedrag van die ouders dient meteen al gecorrigeerd te worden.

Het mag waar zijn dat er nog nooit een speler in het eerste elftal terecht is gekomen omdat hij zo sportief speelt, toch moet worden geprobeerd een cultuuromslag te bereiken. Internationaal wordt dat ook nagestreefd: voor de UEFA-cup mag een land met een extra club meedoen, wanneer die club de Fair Play Cup heeft gewonnen. Het nationaal actieplan sport, tolerantie en fair play zal in januari a.s. worden gepubliceerd en zal ook dit soort elementen bevatten, bedoeld om te laten zien hoe het ook zou kunnen en hoe ontoelaatbaar supportersgedrag tegengegaan kan worden, zodat vervolgens de voetbalcriminaliteit kan worden aangepakt.

De verbeteringen die zijn bereikt, zijn in de eerste plaats het gevolg van de maatregelen van de KNVB zelf. Dat de maatregelen binnen het stadion wat het fysieke geweld betreft redelijk succesvol zijn, is waarschijnlijk een van de oorzaken van het feit dat het geweld zich van binnen naar buiten het stadion verplaatst.

De clubkaart die door de KNVB is ingevoerd en medio 1997 door alle clubs moet worden gebruikt, is in de eerste plaats bedoeld als service-kaart. De KNVB is inmiddels ook van mening dat de clubkaart tegelijkertijd een beveiligingskaart zou moeten zijn. De staatssecretaris was het ermee eens dat de kaart persoonsgebonden zou moeten worden, maar zei dat dit nogal wat voeten in de aarde heeft en dat het de vraag is of het effectief zal zijn, omdat het geweld nu veelal buiten het stadion plaatsheeft. Dat laat onverlet, dat dit ook zou moeten gebeuren.

Zo’n tweeënhalf jaar geleden is voor het eerst in de Kamer gesproken over de noodzaak, clubs te verplichten stewards op te leiden en aan te stellen. In overleg met de politie is voor alle clubs vastgesteld hoeveel stewards er noodzakelijk zijn. Zowel in het stadion als ter begeleiding daarbuiten hebben alle clubs nu stewards aan het werk. Het is vanzelfsprekend dat de afstemming met de politie nog beter kan en dat de deskundigheidsbevordering verder moet worden aangezwengeld.

De staatssecretaris beaamde dat het instrument «betaalde supporterscoördinatoren» in de praktijk goed werkt bij de clubs die het hanteren. Het aanstellen van die coördinatoren is uiteraard een verantwoordelijkheid van de KNVB en de clubs. Hiermee kan het supportersbeleid van de KNVB nog meer reliëf worden gegeven. Dit beleid ligt voor een deel vast in de veiligheidsvoorschriften en heeft o.a. betrekking op het begeleiden van de supporters. De staatssecretaris was voornemens, de FSV binnenkort nog eens uit te nodigen voor overleg over hun ideeën ten aanzien van de vormgeving van een goed supportersbeleid.

Vier jaar geleden heeft het ministerie samen met de KNVB de sociale-preventieprojecten opgezet. Het ministerie heeft ze ook tijdelijk gefinancierd. Inderdaad blijkt dat de jeugd van vijftien tot twintig jaar met een goede intensieve begeleiding weggehaald kan worden van de harde kern. Vrijdag a.s. hebben ambtenaren van VWS met het Landelijk centrum van opbouwwerk een eerste vergadering over de mogelijkheden om op deze weg voort te gaan. In dat overleg zal naar voren worden gebracht dat het wellicht mogelijk is de projecten te financieren uit het fonds supportersprojecten, dat wordt gevoed door de boetes die aan clubs worden opgelegd bij wanordelijk gedrag. Het fonds bevat f 230 000, geïnd in het vorige seizoen, en f 265 000, geïnd in het lopende seizoen.

De KNVB houdt bij het opstellen van het competitieschema al rekening met risicowedstrijden, maar dat heeft natuurlijk z’n beperkingen.

De KNVB heeft bij zijn halfjaarlijkse rapportage, die vandaag op het ministerie is ontvangen, een stappenplan gevoegd, waarin duidelijk wordt gemaakt met wie er van tevoren heldere afspraken moeten worden gemaakt en welke stappen er moeten worden ondernomen op het moment dat zich racistische spreekkoren voordoen of iets dergelijks. Het is de verantwoordelijkheid van de burgemeester om te bepalen of een wedstrijd eventueel uiteindelijk toch moet worden stilgelegd. Burgemeesters en trainers hebben gezegd, niet te zullen aarzelen om als dat nodig is een wedstrijd te staken.

Op 15 november jl. is door de Nederlandse en de Belgische voetbalbond een stichting Euro 2000 opgericht, gevestigd in Eindhoven, die belast is met de organisatie van het evenement. Met de KNVB zal worden afgesproken dat de minister van Binnenlandse Zaken aanspreekbaar is voor de veiligheidsorganisatie en dat de staatssecretaris van Sport aanspreekbaar is voor het evenement als zodanig. In de voortgangsrapportage voetbalvandalisme die in februari a.s. zal nadere informatie worden verstrekt.

De ervaringen met het EK ’96 worden op dit moment geëvalueerd door het CIV. De permanente commissie van de Raad van Europa heeft de afgelopen maand een evaluatiebijeenkomst gehouden met de landen die hebben deelgenomen aan het EK ’96. Die rapportage zal ook openbaar worden gemaakt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en

Sport,

Van Nieuwenhoven

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, V. A. M. van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en

Sport,

Van der Windt

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.