Brief minister over een afzonderlijke aanwijzing van het College van procureurs-generaal over dit onderwerp - Interpellatie inzake de observatie van smokkel van Chinese vluchtelingen - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 27278 - Interpellatie-Van de Camp inzake de observatie van smokkel van Chinese vluchtelingen.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Interpellatie inzake de observatie van smokkel van Chinese vluchtelingen; Brief minister over een afzonderlijke aanwijzing van het College van procureurs-generaal over dit onderwerp |
---|---|
Documentdatum | 27-09-2000 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST48344 |
Kenmerk | 27278, nr. 2 |
Van | Justitie (JUS) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2000–2001
27 278
27 204
Interpellatie inzake de observatie van smokkel van Chinese vluchtingen
Mensensmokkel
Nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Den Haag, 27 september 2000
Tijdens het interpellatiedebat met uw Kamer op 7 september jl. inzake mensensmokkel heb ik toegezegd te bezien of het wenselijk is om naast de behandeling van het onderwerp mensensmokkel in het handboek BOB een afzonderlijke aanwijzing van het College van procureurs-generaal over dit onderwerp te geven.
Ik ben inmiddels tot het oordeel gekomen dat een afzonderlijke aanwijzing overbodig is. Ik licht dit als volgt toe.
Het handboek is een bijzondere uitgave in de reeks Beleidsregels van het Openbaar Ministerie. Kerndocument van het handboek is de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden, die onder meer ziet op artikel 126 ff van het Wetboek van Strafvordering waarin uitstel van inbeslagneming en afzien van inbeslagneming (doorlaten) worden geregeld.
Waar het betreft het doorlaten van personen wordt in het handboek BOB voldoende aandacht besteed aan de inhoud van de motie van het lid van uw Kamer, de heer Rouvoet, alsmede aan de inhoud van mijn brief aan uw Kamer van 12 april 1999, waarin de motie van de heer Rouvoet wordt uitgewerkt.
Een officier van justitie kan pas een bevel tot doorlaten geven nadat een zorgvuldige procedure is doorlopen. Ook deze procedure staat stapsgewijs uitgeschreven in het handboek BOB en houdt het volgende in:
– de zaaksofficier licht zijn hoofdofficier in over zijn voornemen tot afgifte van een bevel tot doorlaten;
– de hoofdofficier legt de zaak, via de CTC, ter goedkeuring voor aan het College van procureurs-generaal;
– het College dient vooraf en schriftelijk met het voornemen tot doorlaten te hebben ingestemd;
– het College geeft zijn instemming niet eerder dan nadat het zijn beslissing heeft voorgelegd aan de Minister van Justitie (art. 140a Sv jo 131 Wet RO).
Gelet op het bovenstaande ben ik van oordeel dat er geen reden is voor nadere regeling van het onderwerp in een afzonderlijke aanwijzing van het College van procureurs-generaal.
In bovengenoemd debat met uw Kamer is voorts nog de vraag aan de orde gekomen of de motie van de heer Rouvoet en meer in het bijzonder mijn eerdergenoemde brief van 12 april 1999, wel voldoende bij het openbaar ministerie en de politie bekend zijn. Deze vraag kan naar mijn oordeel bevestigend worden beantwoord, immers is het handboek BOB zowel in gedrukte vorm als op CD-rom ruim verspreid onder de leden van het openbaar ministerie, de politiekorpsen en andere bij de opsporing betrokken diensten en instanties.
Daarenboven is bij invoering van de Wet BOB voorzien in een inmiddels afgerond implementatie- en voorlichtingstraject voor het opsporings- en vervolgingsveld inzake de toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheden, waarbij per bijzondere opsporingsbevoegdheid aandacht is besteed aan alle relevante aspecten.
De Minister van Justitie, A. H. Korthals