Lijst van vragen en antwoorden - Emancipatie en Familiezaken 2003 - Hoofdinhoud
Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 28680 - Emancipatie en Familiezaken 2003.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Emancipatie en Familiezaken 2003; Lijst van vragen en antwoorden |
---|---|
Documentdatum | 02-12-2002 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST65253 |
Kenmerk | 28680, nr. 2 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2002–2003
28 680
Emancipatie en Familiezaken 2003
Nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 2 december 2002
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over de Beleidsbrief Emancipatie en Familiezaken 2003 (kamerstuk 28 680, nr. 1) de navolgende vragen aan de regering ter beantwoording voorgelegd. De vragen, alsmede de daarop op 29 november 2002 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Hamer
De griffier van de commissie, Nava
1 Samenstelling:
Leden: Rosenmöller (GroenLinks), Jorritsma-Lebbink (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), B.M. De Vries (VVD), De Grave (VVD), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Halsema (GroenLinks), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Bos (PvdA), Smulders (LPF), ondervoorzitter, Jense (LN), Rambocus (CDA), Wiersma (LPF), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), Smolders (LPF), Bruls (CDA), Zeroual (LPF), Eski (CDA), Verburg (CDA) en Van Loon-Koomen (CDA). Plv. leden: Tonkens (GroenLinks), Terpstra (VVD), Adelmund (PvdA), Van der Vlies (SGP), Van Geen (D66), Wilders (VVD), Van Hoof (VVD), Tichelaar (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Smilde (CDA), Oplaat (VVD), Verbeet (PvdA), Van Ruiten (LPF), Teeven (LN), Algra (CDA), Stuger (LPF), De Wit (SP), Vietsch (CDA), De Jong (Groep De Jong), Hessels (CDA), Varela (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Koopmans (CDA) en Van Dijk (CDA).
Vragen en Antwoorden behorende bij Emancipatie en Familiezaken 2003 (28 680)
1
Waarom zijn hoofdthema’s uit de Meerjarennota Emancipatiebeleid van 2002, zoals macht en besluitvorming, mensenrechten en de informatiesamenleving, in deze beleidsbrief niet centraal gesteld?
Er is in de Beleidsbrief voor gekozen om vanuit twee hoofdthema’s te werken, te weten «Beter Balans tussen Werk en Thuis» en «Bewuster Samen Leven».
Onder «Beter Balans tussen Werk en Thuis» valt échte keuzevrijheid (levensloop, dagindeling, mannen en familiezaken). Onder «Bewuster Samen Leven» valt veiligheid en rechten en participatie. Alle onderdelen, zoals deze in het Meerjarenbeleidsplan zijn geformuleerd komen derhalve in de twee genoemde hoofdstukken voor. Het houdt echter niet in dat ze in belangrijkheid zijn afgenomen.
2
Waarom wordt er op tal van andere onderwerpen vergaande beleidsvoorstellen gedaan, terwijl in de brief wordt vermeld dat het een beleidsarme beleidsbrief betreft vanwege het demissionaire karakter van het kabinet?
In de beleidsbrief treft u slechts activiteiten aan die reeds langer lopen of reeds zijn opgestart in 2002 en doorlopen in 2003. Ik heb er voor gekozen accent te leggen op «Betere Balans tussen Werk en Thuis» en «Bewuster Samen Leven». In de beleidsbrief treft u de activiteiten aan vanuit dit perspectief.
3
Is de beschrijving van de eerste doelgroep een feitelijke beschrijving, de beschrijving van een wenselijke situatie of wellicht de beschrijving van een te bereiken doel? Hoe groot is deze doelgroep, en kan deze wellicht concreter worden geduid? Bestaat deze groep niet minstens uit twee groepen, gezien het feit dat de meeste vrouwen voor wie balans tussen werk en thuis niet in evenwicht zijn, niet financieel kunnen rondkomen, in tegenstelling tot de meeste mannen? Is daarmee dus gebroken met de doelstelling uit de Meerjarennota Emancipatiebeleid, waarin het scheppen van voorwaarden voor een pluriforme maatschappij waarin een ieder ongeachte sekse de mogelijkheid heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen, vrijheiden en (sociale) verantwoordelijkheden kunnen realiseren? Waarom is van deze doelstelling is afgeweken?
De doelstellingen voor het emancipatiebeleid zoals geformuleerd in de Meerjarennota Emancipatiebeleid uit 2000 zijn gehandhaafd. Ik heb er voor gekozen om onderscheid te maken naar Sociaal Economische Status, o.a. naar opleiding en inkomen als kenmerken. Dit onderscheid valt voor een belangrijk deel samen met etniciteit. De emancipatie van vrouwen en mannen uit de hogere en middenklasse vereist andere ondersteunende maatregelen dan die van burgers uit de lagere sociaal economische klassen. Er is sprake van emancipatie in «verschillende snelheden», die een ondersteuning «op maat» vereisen.
4
Op welke wijze komt de eerste doelgroep als doelgroep aan de orde? Welke concrete doelstellingen voor 2003 worden gericht op deze doelgroep nagestreefd? Hoe wordt daarbij rekenschap gegeven van de sekseverschillenbinnen deze doelgroep?
Bij de eerste doelgroep gaat het vooral om het vergroten van het aandeel vrouwen op de arbeidsmarkt en het vergroten van het aandeel mannen in zorg. De wensen en behoeften van allochtone vrouwen en jongeren worden onderzocht in een interactief traject.
Het percentage werkende vrouwen moet tussen 2002 en 2010 toenemen tot 60%. Dit betekent een toename van 0,77 % per jaar. Het aandeel van mannen in zorg moet van 36% in 2001 naar 40% in 2010. Dit betekent een toename van 0,44 % per jaar. In 2003 moet dus het aandeel werkende vrouwen toenemen met 0,77% en het aandeel van mannen in de zorg met 0,44 %. Om het aandeel van mannen in zorg te vergroten wordt in 2003 een mediacampagne ontwikkeld. De trajecten levensloop en dagindeling zijn beide gericht op het vergemakkelijken van de combinatie werken en zorg.
In 2002 is een interactief traject gestart. (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11). Dit traject biedt iedereen in Nederland de mogelijkheid mee te praten over emancipatie en aan te geven waar men behoefte aan heeft.
5
Is de beschrijving van de tweede doelgroep een feitelijke beschrijving? Hoe groot is deze doelgroep, en kan deze wellicht concreter worden geduid? En hoe wordt hier rekenschap gegeven van de sekseverschillen binnen deze doelgroep?
Bij de tweede doelgroep die in de Beleidsbrief genoemd staat, valt te denken aan specifiek beleid voor herintredende vrouwen en aan allochtone vrouwen en meisjes waarvan het uitgangspunt is dat emancipatie van deze groep ondersteund wordt. Daarnaast zijn nog andere groepen genoemd zoals tienermoeders en mannen in de hoofdrol. De genoemde doelgroep kan gesegmenteerd worden naar diverse deel-doelgroepen. De grootte daarvan verschilt en de te nemen maatregelen kunnen op maat ontwikkeld worden.
6
Op welke termijn zal het samenhangende plan van aanpak voor de emancipatie van allochtone vrouwen en meisjes aan de Kamer worden gepresenteerd?
In kringgesprekken spreken allochtone vrouwen met mij over hun eigen emancipatieproces en de factoren die daarop van invloed zijn (geweest). In die gesprekken besteden we ook aandacht aan veiligheid achter de voordeur. Uiteindelijk zal dit alles resulteren in een document. Met behulp van dit document kan het volgende kabinet een plan van aanpak ontwikkelen, waarbij reeds lopend beleid in kaart wordt gebracht en aangesloten wordt bij de initiatieven op het terrein van interactieve beleidsontwikkeling.
7
Wat wordt verstaan onder«echte keuzevrijheid»? Wordt daarmee gerefereerd aan de klassiek liberale notie van afwezigheid van belemmering of dwang door derden (negatieve vrijheid) of eerder aan de sociaal liberale idee van de mogelijkheid tot zelfontplooiing (positieve vrijheid)?
Voor het emancipatiebeleid zijn beide invullingen van het vrijheidsbegrip relevant. Het streven naar de afwezigheid van belemmering of dwang door derden staat immers doorgaans aan de wieg van iedere emancipatiebeweging. Voor het grootste deel van het emancipatiebeleid anno 2002 is deze klassiek liberale notie een eerste voorwaarde. Voor het terrein van veiligheid en de bestrijding van geweld tegen vrouwen vormt die zelfs een belangrijke doelstelling. Op de andere terreinen van het emancipatiebeleid, zoals levensloop, dagindeling en tijd, gaat het om méér dan de afwe- zigheid van dwang en belemmeringen. Daarbij gaat het erom dat ieder die dat wenst, haar of zijn talenten optimaal kan ontplooien in arbeid, zorg en andere maatschappelijke activiteiten.
8
Hoe zien de streefcijfers voor 2003 eruit met betrekking tot de arbeidsparticipatie van vrouwen,het percentage economisch zelfstandige vrouwen, het aandeel van vrouwen in het totale inkomen uit arbeid en het aandeel van mannen in de zorg? Welke instrumenten zullen worden ingezet om deze doelen te realiseren?
In het beleidsartikel 12 Coördinatie Emancipatiebeleid staan voor 2003 de volgende streefwaarden vermeld:
– Netto arbeidsparticipatie vrouwen: 56%;
– Economische zelfstandigheid van vrouwen: 48%;
– Aandeel van vrouwen in inkomen uit arbeid: 31%;
– Aandeel van mannen in onbetaalde arbeid: 37,4%.
Voor de instrumenten die ingezet worden om deze doelen te realiseren wordt verwezen naar het hoofdstuk «Betere Balans tussen Werk en Thuis»
van de Beleidsbrief 2003.
9
Wat is nu precies het verschil tussen emancipatie en familiezaken? Onder «family friendly policies» wordt al jaren verstaan een evenwichtige combinatie van arbeid en zorg?
Als het goed is, is er geen verschil, of in ieder geval geen tegenstelling tussen Emancipatie en Familiezaken. Emancipatie en Familiezaken zijn te beschouwen als twee kanten van dezelfde medaille. Als doel voor familiezaken in relatie tot emancipatiebeleid ziet het kabinet het vergroten van échte keuzevrijheid voor vrouwen en mannen. Zoals uit het geciteerde Beijing + 5 document leidt de ongelijke verdeling van familietaken tot ongelijke kansen voor vrouwen en mannen bij de maatschappelijke participatie (betaalde arbeid, maar ook in de politiek). Een «Betere Balans tussen Werk en Thuis» betekent dat mannen meer ruimte nemen om familiezaken op zich te nemen, en dat vrouwen volwaardig aan de betaalde arbeid deel kunnen nemen. In het kader van Levensloop, Dagindeling, «beter omgaan met tijd en ruimte» en «mannen in de hoofdrol» zal verder gewerkt gaan worden aan het nog meer hand in hand laten gaan van emancipatiedoelen en familiezaken voor zowel vrouwen als mannen.
10
Hoe wordt de huidige stand van zaken met betrekking tot de coördinatie van het emancipatiebeleid beoordeeld? Wat zijn knelpunten en hoe zullen deze worden opgelost?
De coördinatie van het emancipatiebeleid heeft verschillende taken in zich. Enerzijds initiëren, innoveren, stimuleren, ondersteunen en adviseren en anderzijds monitoren en evalueren. Om deze rollen meer uit elkaar te trekken en de coördinatie van het emancipatiebeleid gemakkelijker te laten verlopen, heb ik ervoor gekozen in 2003 een visitatiecommissie gender mainstreaming in te stellen die per ministerie zal onderzoeken wat de kwaliteit is van de resultaten van het mainstreambe-leid. Met de komst van de visitatiecommissie worden de rollen van stimulans en beoordeling uit elkaar gehaald en verhelderd.
11
Welke «andere» instrumenten ten behoeve van de uitvoering van het kabinetsstandpunt mainstreaming wordenbedoeld (paragraaf 2.1, eerste blok)? En wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat de
genoemde instrumenten niet alleen aangeboden, maar bovendien ook gebruikt worden?
Andere instrumenten zijn: de handleiding gender mainstreaming en de publicatie «Bij wijze van schrijven»; over gender en trefzeker taalgebruik. Daarnaast worden e-learning modules gender mainstreaming en workshops over «emancipatie-effect rapportages» en gender en trefzeker taalgebruik ontwikkeld. De e-learning modules zullen in mei 2003 beschikbaar zijn en de workshops worden in de loop van 2003 gestart. De handleiding gender mainstreaming wordt in 2003 digitaal en interactief gemaakt. Eind februari 2003 wordt het emancipatieweb gelanceerd. Via deze website zullen in de toekomst alle door DCE ontwikkelde instrumenten aangeboden worden. Daarnaast worden alle documenten van DCE digitaal en interactief beschikbaar gesteld. In 2003 wordt een visitatiecommissie ingesteld. Deze commissie zal tussen 2003 en 2006 alle departementen 2 maal bezoeken en heeft tot doel de kwaliteit van het gender mainstream-beleid van de ministeries te beoordelen. In 2004 wordt door de visitatiecommissie een tussenrapportage gemaakt en in 2006 een eindrapportage. In 2006 zal de eindevaluatie van de visitatiecommissie plaats vinden.
12
Welke rol, naast die van stimulator, vervult de coördinerend bewindspersoon verder nog in het kader van mainstreaming?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 10.
13
Zijn er tot 2006 tussentijdse evaluatiemomenten voorzien voor het project mainstreaming? Zo ja, wanneer zullen deze plaatsvinden? Welke maatregelen zullen getroffen worden wanneer tussentijds blijkt dat de resultaten onvoldoende zijn om het traject in 2006 af te kunnen ronden?
In 2003 worden alle instrumenten verder ontwikkeld en uitgezet, getest en verder verspreid. Daarbij hoort monitoring. Daarnaast zal de visitatiecommissie, die voor drie jaar wordt ingesteld, tussentijds in 2004 rapporteren over haar bevindingen. In 2005 vindt een evaluatie plaats van het gehele visitatieproces. Op basis van de bevindingen kan tezijnertijd een besluit worden genomen over het al dan niet bijstellen van de strategie.
14
Welk effect heeft de inzet van het vernieuwde subsidie-instrument concreet voor 2003? Kan een overzicht verstrekt worden van projecten waaraan in 2003 subsidie wordt verstrekt?
Het vernieuwde subsidie-instrument wordt formeel pas in 2004 ingezet. Wel wordt er door middel van het professionaliseringstraject al sinds najaar 2001 toegewerkt naar die vernieuwing. Concreet zou ik in 2003 mogen verwachten dat de eerste effecten van de professionalisering al zichtbaar worden in subsidie-aanvragen.
Een overzicht van de gereserveerde subsidiebedragen voor 2003 is gegeven in het antwoord op vraag 53.
15
Wanneer verschijnt de nieuwe regeling voor het vernieuwd subsidiebeleid
in 2004? Wordt deze nog aan de Kamer voorgelegd?
De uitwerking van het herziene subsidiebeleid zal in de Beleidsbrief Emancipatiebeleid 2004 aan de Kamer worden voorgelegd. Indien de herziening van het subsidiebeleid aanleiding is tot de formulering van een nieuwe subsidieregeling, dan zal deze per 1 januari 2004 van kracht worden. De nieuwe regeling zal ter informatie aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
16
Welke vervolgstappen worden gezet naar aanleiding van de diverse onderzoeken die in samenwerking met vrouwenorganisaties zijn verricht naar de ondersteuning- en de subsidiestructuur?
Eind 2000/begin 2001 hebben verschillende evaluaties en onderzoeken plaatsgevonden (Evaluatie Emancipatie-ondersteuningsbeleid 1998–2000, KPMG; EOS verdient beter!, NEI; Richtinggeven aan wisselende verwachtingen, Tussentijdse evaluatie E-Quality,Marktplan Adviesgroep), die aanleiding vormden voor de eerste aanzetten van het veranderingstraject met betrekking tot het subsidiebeleid (zie ook: Tweede Kamer, 2001–2002, 28 009, nr. 1). Zwaartepunt ligt op het creëren van de randvoorwaarden voor de professionalisering van zowel kleinere als grotere maatschappelijke (vrouwen)organisaties in het emancipatieveld. Verwacht wordt dat de organisaties naderhand in staat zijn projectvoorstellen op te stellen die voldoen aan de volgende eisen (zie ook: Tweede Kamer, 2001–2002, 28 009, nr. 2):
– heldere, meetbare programmadoelstellingen, operationalisering van prestatie-indicatoren, – specificatie van doelgroepen, – benodigde personele capaciteit en planning, – heldere communicatie over «de boodschap», en – een inzichtelijke en outputgerichte begroting.
Het tijdpad voor dit traject loopt van najaar 2001 tot 2004; en zoals reeds is aangegeven, zullen de voorstellen voor de beoogde vernieuwing van het subsidiebeleid worden opgenomen in de Beleidsbrief 2004.
17
Wat is de relatie tussen het vernieuwd subsidiebeleid en de voornemens over de verandering in de emancipatie-ondersteuningsstructuur die de vorige staatssecretaris gepresenteerd heeft?
Zoals uit mijn antwoorden op de vorige vragen naar voren komt, bouwt mijn beleid met betrekking tot de vernieuwing van het subsidiebeleid voort op de gepresenteerde voornemens in de Beleidsbrief Emancipatie 2002. Subsidie wordt sterker dan voorheen ingezet als resultaatgericht instrumentten behoeve van het emancipatiebeleid. Het instrument subsidies zal specifiek worden ingezet als middel om:
-
a)draagvlak te creëren voor het emancipatiebeleid (i.e. organisaties worden gestimuleerd onderdelen van het emancipatiebeleid uit te dragen en uit te voeren.);
-
b)vernieuwing te stimuleren (i.e. organisaties worden specifiek uitgenodigd nieuwe methodes te ontwikkelen en uit te proberen die een bijdrage kunnen leveren aan de uitvoering van het emancipatiebeleid);
-
c)effectiviteit te bewerkstelligen (i.e. de overheid wil uiteindelijk op deze manier via de uitvoerende organisaties bijdragen aan maatschappelijke effecten op het gebied van emancipatie).
18
In hoeverre speelt de verwachte effectiviteit van het subsidieproject in een
vernieuwd subsidiebeleid (2004) een rol bij de beoordeling van de
subsidieaanvraag.
Een belangrijk aspect van het vernieuwde subsidiebeleid is dat er hogere eisen gesteld worden aan de kwaliteit van de ingediende aanvragen. Daarbij gaat het om heldere, meetbare programmadoelstellingen,
prestatie-indicatoren, specificatie van doelgroepen, en een inzichtelijke en outputgerichte begroting. De verwachte effectiviteit van het project speelt dus inderdaad een zeer grote rol bij de beoordeling ervan.
19
Welke middelen zullen ingezet worden om de belemmeringen die vrouwen met weinig of geen opleiding en allochtone vrouwen ervaren om de arbeidsmarkt te betreden, weg te nemen?
Naast het in mijn brief van 15 november jl uiteengezette beleid met betrekking tot herintredende vrouwen en met betrekking tot de arbeidsdeelname van vrouwen uit etnische minderheden (Kamerstukken II, 27 223, nr. 25) kunnen de in de Beleidsbrief genoemde categorie van vrouwen met weinig of geen opleiding (waaronder veel allochtone vrouwen) meer aandacht krijgen in het mogelijke vervolgbeleid, dat door het nieuwe kabinet verder vorm gegeven zal worden, inzake levensloop en Dagindeling. Voorbeelden zijn de experimenten Dagindeling met meer flexibele vormen van kinderopvang en persoonlijke dienstverlening.
20
Om hoeveel projecten onder het motto «Maak een Project van je levensloop» gaat het en hoeveel kosten deze projecten? Worden deze projecten ingezet in het onderwijs?
Deze projecten zijn gefinancierd als themasubsidie in het kader van artikel 2, lid a, van de subsidieregeling. In totaal werden 23 aanvragen ingediend waarvan er 11 zijn gehonoreerd. De bijdrage aan deze projecten vanuit de emancipatie-subsidieregeling betreft in totaal € 687 085,=. Sommige van deze projecten, of instrumenten die in deze projecten worden ontwikkeld, worden inderdaad ingezet in onderwijsactiviteiten.
21
Hoe groot is het deel van de emancipatie-subsidiegelden dat wordt ingezet voor langlopende projecten vanaf 2003 in het kader van dagindeling, levensloop en tijd?
Per 31 december 2002 lopen de subsidietermijnen voor Opportunity in Bedrijf en Toplink af. De hierdoor vrijvallende middelen, te weten € 589 914,= op jaarbasis, worden ingezet voor nieuwe meerjarige programma’s.
22
Welke maatregelen zullen worden genomen om de eenverdienersval tegen te gaan, anders dan via algemene maatregelen om de armoedeval tegen te gaan?
Vanwege de demissionaire staat van het kabinet wordt in de Beleidsbrief 2003 geen nieuw beleid aangekondigd. Dat neemt niet weg dat in het kader van het verder te ontwikkelen Levensloopbeleid gewezen wordt op deze belemmering voor het gaan werken of blijven werken van met name lager opgeleide vrouwen (waaronder ook veel allochtone vrouwen). De Beleidsbrief signaleert op basis van het Nyfer-onderzoek «Ik ga niet betalen om te werken» een dilemma: in het kader van inkomensbeleid is het sociaal om huishoudens met lage inkomens te ondersteunen, maar deze ondersteuning (bij alleenverdienershuishoudens in feite kostwinnersfaciliteiten) maakt het financieel onaantrekkelijker voor de tweede verdiener om op de arbeidsmarkt te blijven of herintreder te worden.
23
Zijn de projecten in het kader «Maak een Project van je levensloop» op het individuele niveau gericht of ook op het niveau van organisaties en instituties?
De projecten zijn hoofdzakelijk op individueel niveau gericht door middel van websites, spelen en planningsinstrumenten.
24
Wat moet worden verstaan onder zogenaamde «moedercontracten»? Zijn of worden deze contracten in de praktijk ook daadwerkelijke gesloten? Kunnen daar voorbeelden van worden gegeven?
De term «moedercontracten» is afkomstig van het Universitair Medisch Centrum in Utrecht. (UMC) In dit experiment in het kader van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling gaan m.n. (herintredende) vrouwen opnieuw aan de slag als operatieassistenten en sluiten de arbeidstijden aan bij schooltijden. Werkzaamheden vinden plaats tussen acht uur s’morgens en drie uur ’s middags. Op woensdagen en in schoolvakanties wordt er niet gewerkt. Er zijn 2 nieuwe operatieteams in het UMC gestart op basis van deze contracten (inclusief de anesthesisten). Het mes snijdt aan meerdere kanten: – Vrouwen die na het krijgen van kinderen gestopt zijn met werken kunnen de combinatie werken en zorgen makkelijker combineren. – Het gebrek aan gekwalificeerd personeel in operatiekamers wordt verminderd. – «Planbare» operaties kunnen sneller ingepast worden. – Neveneffect zou bovendien kunnen zijn dat de wachtlijsten op termijn korter zullen worden. De belangstelling voor deze vorm van arbeidstijdenmanagementen is groot. Zo heeft het VU-ziekenhuis in Amsterdam onlangs het experiment met moedercontracten overgenomen.
25
Kan al iets worden meegedeeld over de nadere inventarisatie van de mogelijke belemmeringen om te komen tot een open markt voor persoonlijke dienstverlening? Is deze inventarisatie al gestart? Zo ja, zijn er op korte termijn conclusies te verwachten?
Tijdens 5 regionale panelbijeenkomsten met deskundigen uit een bepaald marksegment verzamelt de interdepartementale MDW II-werkgroep Persoonlijke Dienstverlening informatie over de omvang en groeimogelijkheden van de verschillende marktsegmenten en inventariseert zij de knelpunten voor marktontwikkeling op lokaal niveau. Op 10 oktober en 21 november 2002 hebben de eerste panelbijeenkomsten plaatsgevonden in respectievelijk Rotterdam en Groningen. De volgende bijeenkomsten vinden plaats in december (Utrecht), januari (Maastricht) en februari (Noord-Brabant). De werkgroep brengt in het voorjaar 2003 advies uit aan het kabinet. Daarin zullen uiteraard de resultaten van de regionale panelbijeenkomsten verwerkt worden.
26
Wordt met het wegnemen van de belemmeringen om te komen tot een open markt voor persoonlijke dienstverlening bedoeld dat werkzaamheden in de persoonlijke sfeer die nu zwart uitbetaald worden gewit kunnen worden?
De markt van persoonlijke dienstverlening is breed en bestaat uit verschillende segmenten, waaronder thuiszorg, kinderopvang, vrijwilligerswerk,
mantelzorg, schoonmaak en commerciële gemaksdiensten. In een aantal segmenten is op dit moment sprake van een informeel aanbod. Indirect kan «ontschotting van de markt» tevens leiden tot een verkleining van het «zwarte» circuit in de dienstverlening. Het beantwoorden van deze vraag behoort echter niet tot de formele opdracht van de interdepartementale MDW II- werkgroep Persoonlijke Dienstverlening.
27
Wanneer en hoe wordt de stimuleringsregeling dagindeling nu precies politiek-inhoudelijk afgerond? Was er niet immers altijd sprake van een inhoudelijke afronding in 2003, terwijl nu alleen wordt gesproken over inhoudelijke en methodische effectiviteit via een evaluatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau, maar niet via een beleidsdocument?
De Stimuleringsmaatregel wordt afgerond op 1 april 2003. In maart zullen de experimenten hun resultaten op lokaal en regionaal niveau presenteren (Dagindeling op Tournee) en brengt de stuurgroep Dagindeling een advies uit aan het kabinet.
Het SCP evalueert met behulp van de gegevens van de Monitor Dagindeling de effectiviteit van de stimuleringsmaatregel.
De SER brengt begin 2003 een advies uit over de Verkenning Levensloop. Genoemde adviezen zullen aanknopingspunten bevatten voor vervolgbeleid die door het nieuwe kabinet verder vormgegeven kunnen worden.
28
Hoe zorgt men ervoor de kennis die ondertussen is opgedaan in diverse
dagindelingspraktijken behouden blijft en verspreid wordt naar anderen?
Mainstreaming van de resultaten van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling in het beleid is uitgangspunt. Zo worden resultaten van de experimenten dagindeling ingebracht in beleidstrajecten van andere departementen. En wordt eraan gewerkt dat resultaten elders «verankerd» worden.
Voorbeelden: Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Dagarrangementen, tussenschoolse opvang), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Mantelzorg), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Ruimtelijke Ordening en grondbeleid), Landbouw, Natuur en Visserij (Stimuleringsimpuls sociale infrastructuur landelijk gebied). Bij de presentatie van de eindresultaten van de Stimuleringsmaatregel in maart 2003 zal de kamer geïnformeerd worden op welke beleidsterreinen resultaten van experimenten een rol spelen.
In het kader van de ESF regeling «Local Social Capital» zal de komende jaren op een aantal terreinen opgedane ervaring nog verder uitgewerkt worden in experimenten. Hierbij gaat het ondermeer over dagindeling en allochtonen, landelijk gebied, tijd. De resultaten van deze experimenten worden verspreid onder belangstellenden en belanghebbenden. De Stimuleringsmaatregel Dagindeling wordt afgerond op 1 april 2003.
29
Wat is precies het onderwerp van het vervolg MDW-traject dat dit najaar is
gestart?
In de kabinetsreactie op de resultaten van de eerste interdepartementale MDW-werkgroep Persoonlijke Dienstverlening is geadviseerd om op een aantal terreinen, met name op lokaal niveau knelpunten en problemen verder in kaart te brengen en door te gaan met pilots op het terrein van de persoonlijke dienstverlening.
De taakopdracht van de MDW II-werkgroep Persoonlijke Dienstverlening omvat derhalve het onderzoeken van concrete knelpunten voor de ontwik- keling van persoonlijke dienstverlening op lokaal niveau, knelpunten in wet- en regelgeving; het onderzoeken van mogelijkheden voor een aantal (stimulerende en verkennende) pilots in (kleinschalig) ondernemerschap en onderzoek naar buitenlandse best practices en relevante ontwikkelingen.
In het voorjaar 2003 zal de MDW II werkgroep Persoonlijke Dienstverlening rapporteren.
30
Hoe en waar krijgt de Stimuleringsimpuls sociale infrastructuur in het
landelijk gebied precies vorm?
Primair ligt de verantwoordelijkheid voor de invulling van de Stimuleringsimpuls Sociale Infrastructuur landelijk gebied bij het Ministerie Landbouw, Natuur en Visserij.
De resultaten van de 17 experimenten dagindeling in het landelijk gebied spelen hierbij een rol.
In 2001 is het minimaal noodzakelijke voorzieningen niveau in het landelijk gebied om taken te kunnen combineren onderzocht. (Taakcombineer-ders in het landelijk gebied, Verwey Jonker Instituut, april 2002) In 2002 is onderzocht wat het aanwezige voorzieningenniveau is. De resultaten van dit door het NIZW uitgevoerde onderzoek worden in januari 2003 bekend.
In 2003 start de voorbereiding van de Stimuleringsimpuls. Hierbij wordt door Landbouw, Natuur en Visserij gebruik gemaakt van de resultaten van de experimenten dagindeling, de ervaringen opgedaan binnen het BANS traject landelijk gebied, de resultaten dagindeling en ervaringen met interactief beleid.
31
Wanneer zal het Platform Tijden van de Samenleving met concrete voorstellen komen?
Het Platform Tijden van de Samenleving is als voorstel voortgekomen uit een conferentie in juni 2002 waarin de SCP-publicatie Ruimte voor Tijd is besproken. Aanwezig waren vertegenwoordigers van sociale partners, onderzoeksinstellingen, betrokken departementen, maatschappelijke groeperingen en gemeentes. Het platform kan beschouwd worden als een informele klankbordgroep. Zodra de resultaten van relevante experimenten bekend zijn, wordt de klankbordgroep gevraagd hierop te reageren en aan te geven hoe in breder verband werk- en openingstijden beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Het is de verwachting dat in het najaar van 2003 een aantal voorstellen aangedragen worden. Deze zullen in departementale beleidstrajecten ingebracht worden.
32
Welke beleidsmaatregelen in het kader van een grotere inzet van mannen thuis worden nu precies genomen, anders dan onderzoeken, uitwisselingsprogramma’s met andere landen en multimedia campagnes?
Het ESF-EQUAL project «Mannen in de Hoofdrol» is een multimediale en interactieve communicatiecampagne, waarbij mannen geinspireerd worden tot een grotere inzet thuis, in relatie tot gezin en familie, en vrouwen meer ruimte wordt geboden om te blijven werken. Multimediaal duidt op de inzet van verschillende communicatiemiddelen om de boodschap naar de doelgroepen te communiceren (oa. een tv serie waarvan de eerste uitzending in mei 2003 zal plaatsvinden). Naast de hoofddoelgroep «jongvolwassenen» worden onderwijzend personeel, scholieren en topmanagers als specifieke doelgroepen beschouwd. Speciale aandacht gaat ook uit naar allochtone mannen en vrouwen. De doelgroepen worden zowel rechtstreeks als via intermediaire organisaties bereikt. Interactief duidt op het aangaan van de dialoog met de burger. Via het maatschappelijk debat wordt de discussie thuis, tussen partners, gestimuleerd.
Naast het interactief bereiken van de burger en het stimuleren van de discussie thuis, worden ook nog andere activiteiten uitgevoerd zoals het ontwikkelen van een module «Zorgen met elkaar» ten behoeve van bestaande inburgerings-, activerings- en arbeidstoeleidingstrajecten, en de organisatie van een week van «Mannen en Familiezaken in het onderwijs». Het is de bedoeling dat de nieuwe ervaringen en inzichten van het experimentele ESF-EQUAL project «Mannen in de Hoofdrol» in te brengen in het Rijksbeleid. Te denken valt aan beleidsmaatregelen op het terrein van een Betere Balans tussen Werk en Thuis (zoals levensloop, dagindeling, tijd en ruimte, en kinderopvang).
33
Zal de regering met voorstellen komen teneinde daders in plaats van
slachtoffers het huis uit te zetten bij seksueel geweld?
In opdracht van de vorige minister van Justitie is, in het kader van het project Voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, onderzoek verricht naar de voorzieningen die andere landen in Europa hebben getroffen om plegers van huiselijk geweld op een verantwoorde manier uit huis te plaatsen. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft de minister van Justitie gezegd in principe positief te staan ten opzichte van de aanbevelingen op dit punt. Nader onderzoek in Nederland naar de knelpunten rond crisisinterventie vindt thans plaats.
34
Hoe zit het met de voornemens van de Europese Commissie om seksuele
intimidatie strafbaar te stellen?
De richtlijn 76/207 i betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden is onlangs gewijzigd. In de richtlijn wordt nu seksuele intimidatie onder de definitie van discriminatie gebracht en is dus verboden. Ten aanzien van sancties schrijft de richtlijn voor dat de sancties, die ook het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer kunnen omvatten, doelstreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn.
De Europese Commissie werkt momenteel aan een ontwerp voor een richtlijn op basis van artikel 13 van het Verdrag waarin het beginsel van non-discriminatie tussen mannen en vrouwen wordt uitgebreid naar terreinen buiten de arbeid en werkgelegenheid. De inhoud van dit voorstel, dat naar verwachting eind dit jaar of begin volgend jaar door de Commissie wordt ingediend, is nog niet bekend. Momenteel wordt het nationale implementatietraject voorbereid.
35
Kennen de Blijf van m’n Lijf en andere vrouwenopvanghuizen ook wachtlijsten? Zo ja, hoe lang is de gemiddelde wachttijd?
In de Monitor Maatschappelijke Opvang van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) worden gegevens gebundeld over de verschillende vormen van opvang waarover ons land beschikt. Over het jaar 2000 vermeldt de Monitor een totaal aantal aanmeldingen in de vrouwenopvang van 26 834 personen. In datzelfde jaar zijn rond 8000 personen in de vrouwenopvang opgenomen. Afgewezen zijn 7 900 personen.
Er zijn geen landelijke gegevens beschikbaar over wachtlijsten in de vrouwenopvang, evenmin als landelijk bekend is of er wachttijden zijn, en zo ja, hoe lang die gemiddeld zijn.
36
Welke concrete doelstellingen worden beoogd met betrekking tot seksespecifiek geweld in de publieke en private ruimte? Kan men puntsgewijs enkele beleidsvoornemens noemen? Welke middelen zullen daartoe concreet worden ingezet? Welke van de genoemde voorstellen hebben prioriteit? Kunnen daarbij concrete doelen en instrumenten aangegeven worden?
De aanpak van de verschillende vormen van geweld tegen vrouwen behoort primair tot de verantwoordelijkheid van andere bewindspersonen dan de staatssecretaris Emancipatie en Familiezaken. Concrete maatregelen zult u dan ook in de eerste plaats aantreffen in de beleidsstukken van die ministeries die een rol spelen bij de betreffende geweldsdossiers, zoals bijvoorbeeld de aanpak van huiselijk geweld, van seksueel misbruik van kinderen, mensenhandel voor seksuele exploitatie, seksuele intimidatie op het werk of op school Naast de aandacht die uitgaat naar het thema «veiligheid op straat» is de «veiligheid achter de voordeur» ook van belang. Gemeenten vervullen daarbij een sleutelrol. Om het geweld tegen (allochtone ) vrouwen tegen te gaan moet eerst zicht verkregen worden op de aard en de omvang van het geweld. Daarom zullen de ministers van Justitie, Vreemdelingenzaken en Integratie en ik met een aantal gemeenten concrete afspraken maken over pilots Vrouwen Veiligheids Index (VVI). De bedoeling is om aan te sluiten bij reeds lopende initiatieven van gemeenten rondom het opzetten van een veiligheidsindex. Uitsplitsing van gegevens naar sexe en etniciteit zal onderdeel uitmaken van deze pilots.
Uiteraard is de registratie van het geweld niet het enige; ook het beleid in de gemeenten (en op landelijk niveau) achter de cijfers is van belang. In de pilots VVI zal ook een koppeling gemaakt worden met een aantal andere activiteiten, zoals daderbehandeling, informatie in inburgerings-programma’s en op scholen over Nederlandse grondrechten en daaruit voortvloeiende rechten en plichten voor vrouwen en mannen. De pilots zullen begeleid worden door een DOE-groep van sleutelfiguren (de bij de pilots betrokken gemeenten, de VNG, landelijke Federatie Opvang e.d), met de bedoeling op lokaal niveau het voorkomen en bestrijden van seksespecifiek geweld verder aan te jagen. Het concrete doel is om de opbrengsten uit de pilots (bijvoorbeeld een goed model VVI, een concrete gemeentelijke aanpak van geweld tegen (allochtone) vrouwen) te integreren in bestaande veiligheidsindexen en monitorsystemen.
37
Waarop wordt concreet gedoeld met «praktijken die misschien minder direct in het oog springen? Welke andere middelen dan inburgerings-trajecten zijn er om praktijken te verminderen waarbij rechten en veiligheid van allochtone vrouwen en meisjes worden aangetast?
Onder die praktijken versta ik het verbod door mannen (of vrouwen) aan hun partner om deel te nemen aan (inburgerings)cursussen, betaald werk te verrichten, het verbod zich op straat te begeven, kortom het verbod om deel te nemen aan het sociale leven. Deze praktijken belemmeren de bewegingsvrijheid en derhalve de keuzemogelijkheid en de mogelijkheden tot integratie. Uiteraard zijn er andere middelen dan inburgerings-trajecten: het strenger controleren door de overheid op het nakomen van verplichtingen van burgers (bijvoorbeeld: indien iemand verplicht is een inburgeringscursus te volgen moet die verplichting nagekomen worden, idem voor personen met een uitkering die een verplichting hebben tot het volgen van een (re)integratietraject). Daarnaast het geven van voorlichting aan jongens en meisjes, vrouwen en mannen over seksespecifiek geweld in de prive-sfeer (dat in het verlengde ligt van vrijheidsbeperking en beperking van keuzevrijheid).
38
Is het ook denkbaar dat niet-allochtone vrouwen en meisjes worden geconfronteerd met traditionele praktijken die hun rechten en veiligheid aantasten? Zo ja, welke middelen zullen daarvoor worden ingezet?
Ja, dit is mogelijk. Ik geef in mijn Beleidsbrief aan dat het kabinet staat voor keuzevrijheid voor vrouwen en mannen, ongeacht ras, geloofsovertuiging, burgerlijke staat, validiteit, leeftijd of seksuele voorkeur. Het belemmeren van de keuzevrijheid van vrouwen en meisjes is voor mij niet acceptabel. Mijn beleid is gericht op het vergroten van de keuzevrijheid van vrouwen en meisjes, is uiteraard bedoeld voor allen die beknot worden in hun keuzevrijheid, allochtoon en autochtoon.
39
Met welke organisaties, intermediairen en sleutelfiguren wordt samengewerkt in het kader van het project «seksespecifiek geweld in de privé-sfeer»? Wie zullen precies worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden om geweld tegen te gaan?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 36.
40
Welke aanknopingspunten biedt het rapport van Clingendael voor de verdere ontwikkeling van beleid ter voorkoming en bestrijding van seksespecifiek geweld? Wat gaat de regering concreet doen om genitale verminking en seksueel geweld in asielzoekerscentra te verminderen?
In het rapport van Clingendael staat een aantal concrete aanbevelingen aan de Rijksoverheid (in het bijzonder de departementen van Buitenlandse Zaken, Defensie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Directie Coördinatie Emancipatiebeleid), waar het gaat om de versterking van de rol van vrouwen in conflictpreventie,-oplossing en naoorlogse wederopbouw. Het betreft onder meer aanbevelingen met betrekking tot het realiseren van een verhoging van het aantal vrouwen in de posities waar besluitvorming plaatsvindt over activiteiten ter voorkoming, beheersing en oplossing van conflicten. Het trainen van militair en politiepersoneel op gender, zoveel gericht op nationale als internationale werkzaamheden, het betrekken van lokale vrouwen bij het voorkomen en oplossen van conflicten of na-oorlogse wederopbouw en het organiseren van themabijeenkomsten voor internationale organisaties die een rol spelen op het terrein van conflictvoorkoming, -beheersing en na-oorlogse wederopbouw. Ik zal in het kader van de in te stellen Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict deze tweejaarlijkse themabijeenkomsten organiseren. Deze bijeenkomsten zullen gerelateerd zijn aan de thema’s genitale verminking, vrouwenhandel, seksueel geweld in asielzoekerscentra en seksueel geweld in oorlogsgebieden. Ze zullen gericht zijn op deskundigheidsbevordering, ervaringsuitwisseling en op genderaspecten in bestaand beleid van de internationale organisaties en relevante departementen.
41
Welke concrete beleidsmaatregelen neemt de regering nu precies om
geweld tegen (allochtone) vrouwen in de privé en de publieke sfeer tegen
te gaan en hun weerbaarheid te verhogen en hun bewegingsvrijheid te
vergroten? En welk concreet en meetbaar doel moet daarmee worden
bereikt?
Zie hiervoor voor het antwoord op vraag 36
42
Welke doelen worden concreet gesteld met betrekking tot «tienermoeders
en carrièrepil»?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) organiseert begin december 2002 een expertmeeting om na te gaan hoe de seksuele gezondheid van jongeren kan worden bevorderd. Aan de orde komen recente ontwikkelingen in de gezondheidszorg van jongeren en de consequenties hiervan voor beleid, hulpverlening en onderzoek. Begin 2003 zal ik met VWS overleg voeren over het vervolg van de conferentie Van tienermoeder tot carrièrepildie in juni jl. op initiatief van mijn voorgangster plaatsvond.
De seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en meisjes moeten naar mijn inzicht gegarandeerd zijn. Inbreuk hierop heeft grote gevolgen voor hun geestelijke en lichamelijke gezondheid. Vrouwen en meisjes dienen zelf zeggenschap over deze rechten en over hun recht op gezondheid te hebben.
Trek ik deze rechten door, dan betekent dit dat er meer toekomstperspectieven aan sommige groepen meisjes en jonge vrouwen moeten worden geboden dan uitsluitend een tienermoederschap. De kennis over en de toegang tot voorbehoedsmiddelen moet zodanig zijn dat het aantal abortus neerwaarts kan worden bijgesteld en dat belemmerende factoren voor vrouwen om een zwangerschap op het moment van eigen keus te plannen, worden weggenomen.
Naar wat die belemmerende factoren zouden kunnen zijn, loopt op dit moment op mijn initiatief een onderzoek. Resultaten van het onderzoek zijn in juni 2003 te verwachten.
43
Waar wordt concreet op gedoeld met preventie van tienerzwangerschappen, anders dan voorlichting? Welke actoren en instellingen moeten deze doelen realiseren? Worden er ook op dit punt activiteiten speciaal gericht op jongens ondernomen? Wordt er ook aandacht besteed aan normen en waarden ten aanzien van het belang van maagdelijkheid?
Behalve voorlichting als preventiemiddel ter voorkoming van tienerzwangerschappen, werden op de conferentie Van tienermoeder tot carrièrepil in het kader van preventie nog tal van aanbevelingen gedaan, waaronder het vak verzorging weer in het lespakket op te nemen, waarin aandacht wordt besteed aan relaties, houding, gedrag, sociale vaardigheden, verantwoordelijkheid en onderhandelen en het trainen van inter-mediairen op aspecten van communicatie in andere culturen.
In het licht van bovengenoemde maatregelen kunnen als actoren worden aangemerkt: stedelijke en regionale welzijnsorganisaties; maatschappelijke en hulpverleningsorganisaties en de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Speciale aandacht moet mijns inziens worden besteed aan vluchtelingen-jongeren en ama’s. Voor hen kan het taalprobleem en de onbekendheid met de Nederlandse hulpverlening ertoe bijdragen dat anticonceptie niet geregeld wordt. In dit licht bezien is ook de minister van Justitie als actor te benoemen.
Het heeft mijn aandacht en van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om dáár waar dit relevant is, activiteiten te ondernemen die speciaal op jongens zijn gericht. De aanbevelingen van de conferentie Van tienermoeder tot carrièrepilspreken bijvoorbeeld over sekse- specifieke voorlichting die afgestemd moet zijn op meisjes én op jongens en op het aanspreken van jongens op hun verantwoordelijkheid. Tijdens de eerder genoemde expertmeetingvan Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt eveneens aandacht besteed aan de wijze waarop jongens betrokken kunnen worden bij de preventie van ongewenste zwangerschap.
Daarnaast kunnen (oudere) nieuwkomers voorgelicht worden over de normen en waarden op het gebied van seksualiteit in Nederland. De universele rechten van de mens, in het bijzonder mensenrechten van vrouwen, dienen hierbij het uitgangspunt te zijn.
Hoewel ik het ieders persoonlijk opvatting vind om eigen normen en waarden te stellen ten aanzien van het belang van maagdelijkheid, kan ik mij voorstellen dat dit onderwerp onderdeel uitmaakt van de gesprekken met jongeren van allochtone afkomst en met oudere nieuwkomers. Tijdens de expertmeetingvan Volksgezondheid, Welzijn en Sport komt deze problematiek aan de orde als men nagaat op welke manier seksualiteit in brede zin in de toekomst bespreekbaar kan worden gemaakt.
44
Wanneer zijn concrete uitkomsten te verwachten als uitkomst van het overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot «tienermoeders en carrièrepil»?
Het overleg tussen mijn departement en dat van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gaat begin 2003 lopen. Aanleiding voor mij om aandacht te vragen voor tiener- en uitgestelde zwangerschappen ligt in de uitvoering van de gemaakte afspraken in het kader van het Beijing Platform for Action en het slotdocument Vijf jaar na Beijing. Daarin zijn bepalingen opgenomen die erop zijn gericht vrouwen en meisjes de vrijheid te verschaffen zelf te beslissen of en wanneer zij kinderen krijgen. Vrouwen moeten vrij zijn om op persoonlijke wijze en naar eigen inzicht hun seksueel en reproductief gedrag vorm te geven. Deze vrijheid is een fundamenteel mensenrecht met een specifieke betekenis voor vrouwen. In de Nederlandse context heeft de coördinerend bewindspersoon emancipatiebeleid de rol van aanjager vervuld. Beide onderwerpen vallen onder de verantwoordelijkheid van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Concrete uitkomsten vallen toe aan het nieuwe kabinet.
45
Wat doet men er concreet aan om het aantal vrouwen in politieke functies te vergroten? Hoe staat het in dit verband met de suggestie die is gedaan om samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betrokken organisaties oriëntatiecursussen voor vrouwen op te zetten?
De verantwoordelijkheid voor de vergroting van het aantal vrouwen in politieke functies berust primair bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze heeft de intentie om de jaarlijkse Voortgangsrapportage Vrouwen in Politiek en Openbaar Bestuur 2002 nog voor het kerstreces aan de Kamer aan te bieden.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt op dit terrein regelmatig met mij samen. Er is o.a. een onderzoek afgerond naar de voortijdige uitstroom van vrouwelijke en mannelijke raads- en statenleden – in relatie tot het vaak geconstateerde «draaideureffect» voor vrouwelijke politici. Hier zijn verschillende aanbevelingen uit voort gekomen, met name aan politieke partijen en raden en staten zelf. Rond de verkiezingen zijn handreikingen gedaan aan politieke partijen m.b.t. de werving en selectie van vrouwelijke kandidaten. De minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties stelt dit onderwerp ook nog altijd aan de orde in zijn periodieke gesprekken met de partijvoorzitters. De Kweekvijver 2002 heeft een groep allochtone vrouwen geschoold voor een politieke functie. Op dit moment wordt een volgsysteem ontwikkeld om de politieke loopbanen van deze gewezen cursisten te monitoren. De Kweekvijver zal daarnaast aangevuld worden met een coachingstraject voor gekozen allochtone vrouwelijke raadsleden, ook uit te voeren door het Multicultureel Instituut voor Politieke Participatie. Incidenteel ontvangen organisaties van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een subsidie voor projecten met het oog op bijvoorbeeld verkiezingen. Zo heeft de Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen recentelijk subsidie aangevraagd om de door u genoemde oriëntatiecursussen te organiseren voor vrouwen met politieke ambities. Deze subsidie is inmiddels verleend.
Tenslotte is nog altijd aan de orde de regeling van zwangerschaps- en bevallingsverlof (en ziekteverlof) voor gekozen politici. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het voorstel voor een grondwetswijziging ter tweede lezing aan de Tweede Kamer aangeboden.
46
Zal aandepartementen, overheidsorganen, steden, provincies, waterschappen en bedrijven worden gevraagd jaarlijks kerncijfers over de participatie van vrouwen te rapporteren? Zo ja, vanaf wanneer zijn deze te verwachten? Wat wordt er ondernomen indien uit deze cijfers blijkt dat de participatie van vrouwen op deze terreinen ondermaats is? Welke instrumenten zullen dan worden ingezet om verbetering te bewerkstelligen?
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties publiceert deze gegevens jaarlijks in de Voortgangsrapportage Vrouwen in politiek en openbaar bestuur. De rapportage voor 2002 wordt binnenkort naar de Kamer gestuurd. Ook de Emancipatiemonitor (2000 en 2002) geeft relevante gegevens weer. Instrumenten:
– In 2003 worden de resultaten bekend van een onderzoek naar gender-bewust personeelsbeleid bij de overheid (departementen en lagere overheden). Doel: beter integreren van aandacht voor diversiteit. De cijfermatige gegevens over het aandeel vrouwen in hogere functies op de verschillende departementen zullen nog dit jaar worden gepubliceerd. – In het kader van het ESF-Equalproject «horizontale en verticale segregatie» (MIXED) (2002–2004) zullen pilots voor een betere m/v balans worden uitgevoerd bij een aantal (3–5) overheidsinstellingen. De organisaties krijgen instrumenten aangeboden voor werving en selectie, mentoring en coaching, management development, cultuurverandering en verankering; via maatwerk wordt een op de eigen organisatie toegespitst programma uitgevoerd. – Daarnaast wordt binnen MIXED een traject Spiderwomen opgezet dat zich expliciet richt op doorstroming van vrouwelijke ambtenaren (trainees), via transnationale stages, begeleiding, (virtuele) netwerkvorming.
47
Zal een participatie-index (overheid) en een benchmark (bedrijfsleven) worden gepubliceerd? Zo ja, wie is hiervoor verantwoordelijk en wanneer zijn die te verwachten? En wat de regering met deze gegevens doen?
Er vindt al publicatie plaats van relevante gegevens (Emancipatiemonitor en VoortgangsrapportageVrouwen in politiek en openbaar bestuur), maar met de participatie-index en benchmark zullen gegevens meer gedifferentieerd kunnen worden naar bedrijfstak en organisatie. Doel kan zijn orga- nisaties houvast te geven voor het stellen van eigen, op hun sector toegespitste doelen en vergelijkingen en ranking mogelijk te maken. Daarmee wordt de emancipatiegraad van organisaties beter zichtbaar. De eerste, verkennende benchmark verschijnt begin 2003 en wordt dan naar de Kamer gestuurd. De benchmark zal verder worden ontwikkeld tot een instrument: gebruik van bestaand materiaal, aangevuld met materiaal van bedrijven zelf, koppeling van cijfers aan (gerichte) tips hoe bedrijven kunnen werken aan een Betere Balans m/v. In het ESF-EQUALproject «horizontale en verticale segregatie» (MIXED) zal de benchmark worden uitgebreid met een transnationale dimensie.
Publicatie van een participatie-index van beursgenoteerde ondernemingen en non-profitorganisaties is pas mogelijk als de juiste gegevens beschikbaar zijn. In 2003 ligt de nadruk op het vervullen van voorwaarden om tot een index te kunnen komen.
Tenslotte wordt bezien hoe bestaande instrumenten zoals de Emancipatiemonitor en mogelijke nieuwe instrumenten als de participatie-index en benchmark optimaal met elkaar kunnen worden verbonden.
48
Zal worden gerapporteerd hoe het staat met de participatie van mannen
en vrouwen bij de overheid? Zo ja, wanneer?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 46.
49
Zal worden getracht convenanten af te sluiten met arbeidsorganisaties?
Zo ja, per wanneer?
Het afsluiten van convenanten is een van de opties die in 2003 verkend zullen worden om bedrijven te stimuleren gegevens aan te leveren voor de benchmark, in hun jaarverslagen cijfers op te nemen en beleid voor een m/v balans te ontwikkelen en uit te voeren. Het uitgangspunt is dat bedrijven uitgedaagd zullen worden om zichzelf langs de meetlat te leggen van geëmancipeerd maatschappelijk ondernemen, ze te stimuleren informatie te geven en te krijgen. Andere instrumenten: het ambassadeursnetwerk, het ESF-Equalproject «horizontale en verticale segregatie» (MIXED).
De overheid levert al gegevens, er wordt gestreefd naar inzicht in gegevens over uitstroom, o.a. naar de WAO.
50
Zullen arbeidsorganisaties worden gestimuleerd om in hun jaarverslagen duidelijke gegevens op te nemen over de aantallen mannen en vrouwen in de verschillende sectoren en op de verschillende functie- en beloningsniveaus? Zo ja, op welke wijze en wanneer zijn daarvan de resultaten te verwachten? Zal daarbij ook expliciet aandacht besteed worden aan het percentage vrouwen dat uitstroomt naar ander werk, stopt met werken of in de WAO-belandt?
De (sociale) jaarverslagen van bedrijven en andere arbeidsorganisaties vormen een middel waarin de stand van zaken op dit punt, zowel kwantitatief als kwalitatief, zichtbaar kan worden gemaakt. Dit maakt de ontwikkeling ook controleerbaar voor belanghebbenden, primair de bedrijfsleiding en de werknemers van de betreffende bedrijven zelf, maar ook voor maatschappelijke organisaties, sociale partners en de overheid. Verschillende, met name grotere, bedrijven maken hier dan al gebruik van. In 2003 kan, in relatie tot de verdere ontwikkeling van de benchmark en de participatie-index, verkend worden hoe de jaarverslagen in dit kader beter kunnen worden benut.
51
Zullen bedrijven in de marktsector worden gevraagd om in hun jaarverslag verantwoording af te leggen over de participatie van vrouwen in hun organisatie, alsmede over het verloop en de uitstroom richting ander werk, huisvrouwschap en WAO? Zo ja, wanneer? Is hieromtrent eventueel ook dwang te overwegen?
zie hiervoor het antwoord op vraag 50
52
Op welke termijn zal worden bezien of een participatie-index gepubliceerd
kan worden van beursgenoteerde ondernemingen en grote
non-profitorganisaties?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 47.
53
Welke subsidie is voor 2003 en volgende jaren toegezegd aan E-Quality?
Op basis waarvan? Wanneer kan de rapportage tot en met 2002 verwacht
worden? Kan een algemeen beeld worden gegeven van het totale budget
aan subsidies in het kader van Emancipatie en Familiezaken? Kan worden
aangeven wat de gemiddelde effectiviteit van de gesubsidieerde projecten
is?
Het jaar 2003 is voor E-Quality een «overbruggingsjaar»; daarvoor heb ik een bedrag gereserveerd van € 2,1 mln. Vooralsnog heb ik nog geen besluit genomen over een eventuele voortzetting van de subsidie. Bij de besluitvorming wil ik enerzijds de resultaten betrekken van de in mijn opdracht uitgevoerde evaluatie van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend aan E-Quality, met de nadruk op de periode na 2000. Anderzijds worden ook de resultaten van het - separaat uitgevoerde - onderzoek naar de behoefte aan een gender-expertisecentrum betrokken. De evaluatie wordt in december 2002 afgerond, het markt-onderzoek zal begin maart 2003 worden afgerond.
Voorgaande houdt in dat er geen toezeggingen zijn met betrekking tot eventuele subsidie na 2003.
Voor de uitvoering van de Subsidieregeling Emancipatie-ondersteuning 1998 is voor 2003 ca. € 8,3 mln. uitgetrokken (zie SZW-begroting 2003; Tweede Kamer, 2002-2003, 28 600, nr.2). Dit bedrag wordt als volgt verdeeld:
artikel 2, lid a Integratie, rechten en veiligheid 454 000
Participatie laag opgeleide vrouwen 454 000
artikel 2, lid b Wegnemen structurele belemmeringen 454 000
artikel 2, lid c Lopende meerjarige activiteiten (IIAV, Vrouwen Alliantie,
E-Quality) 4 350 000
Nieuwe meerjarige initiatieven 589 914 Overige activiteiten (reserveringen m.n. afhandeling VVS,
incl. voorgaande jaren) 2 000 000
Totaal 8 301 914
De effectiviteit van de met subsidie uitgevoerde projecten wordt op verschillende manieren gemeten. In de eerste plaats gebeurt dit door de uitvoerende organisaties zelf. Zij rapporteren daarover in tussentijdse en eindrapportages. Daarnaast worden soms in mijn opdracht externe evaluaties uitgevoerd, zoals dat in 2002 bijvoorbeeld gebeurd is voor de subsidies die zijn verleend aan Toplink, Opportunity in Bedrijf en E-Quality. Tot slot wordt soms ook het gehele emancipatie-subsidiebeleid geëvalueerd. Dit gebeurde voor het laatst in 2001. Het is niet eenvoudig om in het kort een «gemiddelde» effectiviteit van alle gesubsidieerde projecten te geven. Daarvoor verschillen de uitvoerende organisaties en de doelstellingen van de projecten waarvoor subsidie aangevraagd wordt, te veel. Sommige projecten bijvoorbeeld beogen een specifieke situatie voor een specifieke doelgroep te verbeteren, andere projecten richten zich op de ontwikkeling van een bepaalde methode of instrument, of het uitproberen van een nieuwe benadering.