Journalist hulpje van justitie?

Met dank overgenomen van J.M.A.M. (Jan) de Wit i, gepubliceerd op vrijdag 29 september 2000.

Na enkele duidelijke uitspraken van het Europese Hof voor de rechten van de mens en van de Hoge Raad in 1996 leek vast te staan dat een journalist slechts bij hoge uitzondering gedwongen kan worden zijn bron bekend te maken. Maar de gijzeling van journalist Koen Voskuil toont aan dat het verschoningsrecht van de journalist al moet wijken als er (mogelijk) sprake is van een lek bij de politie waardoor de opsporing in een strafzaak in een vreemd daglicht komt te staan. Daarom heeft, volgens SP-Tweede Kamerlid Jan de Wit, een wettelijke regeling van het verschoningsrecht de voorkeur boven het laten voortduren van de huidige situatie waarin de rechter uitmaakt welk belang zwaarder dient te wegen dan het verschoningsrecht.

Door Jan de Wit, Tweede-Kamerlid voor de SP

In de achterliggende 100 jaar is het twee keer eerder voorgekomen - in 1952 en 1988 - dat een journalist door de rechter werd gegijzeld omdat hij zijn bron niet bekend wenste te maken. Dat toont aan hoe groot de waarde is die wordt gehecht aan het recht van de journalist om zijn bronnen te beschermen. Een recht dat sinds een uitspraak van de Hoge Raad in 1996 volledig wordt erkend en wordt aangeduid als het verschoningsrecht van de journalist. Volgens de Nederlandse rechter - dit in navolging van het Europese Hof voor de rechten van de mens - mag een journalist weigeren zijn bronnen bekend te maken. Dit recht dient alleen dan te wijken indien zwaarwegender belangen op het spel staan. De gijzeling afgelopen week door het Gerechtshof in Amsterdam van Spits-journalist Koen Voskuil maakt duidelijk hoe broos het verschoningsrecht van de journalist is. Voskuil suggereerde in zijn artikel over de zaak Mink K. dat de politie-inval in K.’s woning plaatsvond op grond van een verzonnen verhaal over wateroverlast. Hij baseerde zich daarbij op een bron binnen de Amsterdamse politie die anoniem wilde blijven. Als de bewering van de politieman waar is, komen politie en justitie zwaar in de problemen. De integriteit van de rechtspraak is hierdoor in het geding, en daarom moest Voskuil zijn bron bekend maken, zo vond het Gerechtshof.

In de zaak die in 1996 leidde tot de eerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad ging het om een reeks onthullingen door de journalisten Dohmen en Langenberg over corruptie onder provinciale en lokale Limburgse bestuurders. In die zaken was de integriteit van het openbare bestuur in het geding. Toch vond de rechter het beroep op het verschoningsrecht terecht en hoefden de journalisten hun bronnen niet bekend te maken. Het is dan ook volstrekt niet duidelijk is waarom Voskuil nu wel gedwongen zou kunnen worden zijn bron bekend te maken Het lijkt er op dat de rechter heeft gekozen voor de gemakkelijkste weg: in plaats van deze kwestie tot op de bodem te laten uitzoeken (bijvoorbeeld door de rijksrecherche) wordt nu een journalist opgesloten in de hoop dat hij terugkomt op zijn weigering zijn bron te noemen en op die manier justitie helpt een probleem op te lossen.

Terecht is onder journalisten beroering ontstaan naar aanleiding van de gijzeling van Voskuil. Deze raakt namelijk de kern van hun beroep: de bescherming van hun bronnen. NRC-journalist Haenen sprak in zijn commentaar over ‘een bananenrepubliek’. De Nederlandse vereniging van Journalisten noemt de gijzeling buiten proportie. Het Tweede Kamerlid Dittrich (D66) kwam in het tv-programma ‘Buitenhof’ afgelopen zondag met een voorstel om de journalist beter te beschermen. Volgens hem moet er een Commissie van Journalisten komen die in een geval als dat van Voskuil het verhaal van de journalist moet toetsen. Is het voldoende zorgvuldig, dan dient de journalist vrijuit te gaan en kan hij ook niet gegijzeld worden, aldus Dittrich. Dat voorstel heeft twee nadelen. In de eerste plaats moet de journalist aan de leden van die commissie zijn bron bekend maken. Het risico is levensgroot dat de dag erna zijn bron toch op straat ligt. Immers: wat blijft er nog geheim in dit land? In de tweede plaats wordt er op die manier toch inbreuk wordt gemaakt op het verschoningsrecht. De journalist moet immers zijn verhaal laten wegen door collega-journalisten. Dat oordeel kan natuurlijk ook alle kanten opgaan. Als het verschoningsrecht niet slechts bij hoge uitzondering en in zeer bijzondere omstandigheden dient te wijken voor een ander zwaarwegender belang hebben we een probleem. De zaak Voskuil maakt dat duidelijk. In plaats van het over te laten aan de rechter om te bepalen wanneer een journalist terecht een beroep doet op zijn verschoningsrecht, moet dit recht in een wet worden geregeld. De wetgever legt dan vast of en in welke gevallen inbreuk kan worden gemaakt op het verschoningsrecht. Dat biedt de journalist meer houvast. Daarnaast biedt het de burger meer zekerheid, omdat hij erop mag vertrouwen dat zaken die hij zelf niet in de openbaarheid kan brengen toch door een journalist aan de kaak kunnen worden gesteld zonder dat deze al te gemakkelijk gedwongen kan worden zijn bronnen bekend te maken. En tenslotte is het een versterking van de persvrijheid in ons land.

Dit artikel verscheen in De Volkskrant van 29 september 2000