De reservelegers van de banlieues - Hoofdinhoud
De laatste jaren liepen de breuklijnen in onze samenleving langs verschillende religies. Met de rellen in de Parijse voorsteden ging het ineens weer om het verschil tussen bezitlozen en de bezittende klasse. Tijd voor Marx.
door Ronald van Raak, lid van de Eerste Kamer en hoofd van het Wetenschappelijk Bureau van de SP.
‘Les dés sont pipés’, de dobbelstenen zijn vervalst, zo schreef Karl Marx in 1867 in Het Kapitaal. In een vrije markteconomie strijden mensen (arbeid) en geld (kapitaal) een ongelijke strijd. Als de economie groeit, stijgt ook de vraag naar arbeid; werknemers zouden dan hogere eisen kunnen stellen. Deze marktwerking wordt echter verstoord door wat Marx de ‘reservelegers’ van werklozen noemt. Werkenden en werklozen houden elkaar in een wurggreep: de overmatige arbeid van de werkenden doet enerzijds de werkloze arbeidsreserves aanzwellen, terwijl anderzijds de concurrentie van de werklozen de werkenden dwingt tot ‘onderwerping aan de eisen van het kapitaal.’
Steeds minder mensen zijn lid van een vakbond, maar toch wordt in Nederland nog steeds veel gestaakt, zoals afgelopen maand bij Shell in Pernis, Avebe in Foxhol en de Amsterdamse brandweer. Ook protestbijeenkomsten trekken onverminderd veel mensen, zoals in oktober vorig jaar bleek toen meer dan driehonderdduizend mensen zich verzamelden op het Museumplein in Amsterdam. Dit is de georganiseerde politiek van de werkenden. Hun verzet is gericht op behoud van werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid. Daarnaast groeit het ongeorganiseerde verzet, zoals de rellen die eind oktober losbarstten in de voorsteden van Parijs. Jongeren in deze banlieues zetten hun eigen wijk in brand - duizenden auto’s, scholen en winkels. Meer dan vijftienhonderd jongeren werden gearresteerd. Dit is het protest van de werklozen.
Vakbonden behartigen vooral de belangen van de werkenden. De onderklasse van werklozen is uit het gezichtsveld van de politiek verdwenen. Dit heeft te maken met de zwakke maatschappelijke positie van werklozen, die immers niet kunnen staken, maar ook met de veranderende rol van de vakbonden, die minder dan in het verleden een visie hebben op de samenleving. Vakbonden hebben echter een morele verantwoordelijkheid om verder te kijken dan naar de belangen van hun eigen leden. De solidariteit tussen werkenden en werklozen heeft ook een politiek belang; beide groepen houden elkaar nog steeds in een wurggreep. De arbeidsconcurrentie van werklozen wordt immers ook nu nog gebruikt als argument voor matiging van de lonen, versoepeling van de ontslagregelingen en versobering van de sociale zekerheid. Zolang werklozen en werkenden dobbelen met dezelfde vervalste stenen, zijn de rellen van de reservelegers van de banlieues een onlosmakelijk onderdeel van de vakbondsstrijd.
Spook
‘Een spook waart door Europa - het spook van het communisme’, zo opent het in 1848 verschenen Communistisch Manifest. Marx doet hierin een beroep op de sociaal-economische wetten van de samenleving en schetst een beeld van de geschiedenis als een proces van klassenstrijd. De ambitie van dit manifest was groot: het riep op tot een opstand van de bezitlozen - die immers niets te verliezen hadden. Alleen deze revolutie zou een einde kunnen maken aan de historische strijd tussen bezitters en bezitlozen en mensen de mogelijkheid bieden om in waardigheid samen te leven.
Karl Marx werd in 1818 geboren in Trier. Hij studeerde in Berlijn, waar hij in de ban raakte van de filosofie van Hegel. In 1842 werd Marx hoofdredacteur van de Rheinische Zeitung, waarvoor hij maatschappijkritische commentaren schreef, maar kort na zijn aantreden werd deze krant verboden. Nadat hij in juni 1843 trouwde met zijn jeugdliefde Jenny van Westphalen, een dame uit een adellijke Pruisische familie, ging Marx in ballingschap in Parijs, waar hij de zakenman Friedrich Engels ontmoette. Toen de Franse regering hem zijn verblijf in Parijs ontzegde vestigde Marx zich in Brussel. Begin 1848 schreef hij hier, samen met Engels, het Communistisch Manifest.
Marx noemt hierin niet de ontwikkeling van de rede, zoals Hegel, maar de strijd tussen onderdrukkers en onderdrukten de motor van de geschiedenis. In de klassieke patriarchale samenlevingen stonden patriciërs tegenover plebejers, en in de middeleeuwse feodale samenlevingen heren tegenover lijfeigenen. In zijn eigen tijd, die Marx typeert als het tijdperk van de ‘bourgeoisie’, hadden deze klassentegenstellingen zich nog verscherpt: een relatief kleine groep kapitaalbezitters onderscheidde zich van een snel groeiende groep bezitlozen. Dit proletariaat leverde niet alleen de industriële arbeidskracht, maar vormde ook de basis voor de reservelegers van werklozen.
In de materialistische filosofie van Marx tekenen de veranderende sociaal-economische verhoudingen ook het bewustzijn van mensen en hun onderlinge relaties. De kapitalistische samenleving had de waarden van de feodale en patriarchale samenlevingen verdreven: ‘Zij heeft de heilige siddering van de vrome dweperij, van de ridderlijke geestdrift, van de kleinburgerlijke weemoed in het ijskoude water van egoïstische berekening verdronken.’ De waardigheid van mensen was volgens Marx in zijn tijd ‘opgelost in de ruilwaarde’, die het gevolg was van ‘gewetenloze handelsvrijheid’.
Volgens Marx zal de ontwikkeling van de markteconomie - als een ‘heksenmeester’, die de onderaardse machten die hij heeft opgeroepen niet meer kan beheersen - ook het einde inluiden van de kapitalistische samenlevingen. De vrije markteconomie kan immers slechts voortbestaan als er een steeds verdere concentratie van productiemiddelen plaatsvindt en zo lang er nieuwe markten kunnen worden opengesteld. Onherroepelijk zou zij op haar eigen grenzen stuiten: het hongerloon van de arbeiders en het eindige aantal te veroveren markten. De tot armoede veroordeelde proletariërs zouden beseffen dat zij slechts hun ketenen te verliezen hebben en in opstand komen.
Plebs
Het spook van het Communistisch Manifest is een prikkelend beeld. In Spectres de Marx (1993) stelt de filosoof Jacques Derrida dat Marx met dit spook verwijst naar een gevoel van Unheimlichkeit, het je niet meer thuis voelen in je eigen huis. Dit gevoel zal ook de rebellerende Franse jongeren niet vreemd zijn. Parijs is omringd met voorsteden die veelal de omvang hebben van een grote Nederlandse stad. Deze voorsteden zijn gescheiden; naast rijke villaparken staan vooral veel arme flatwijken. Bovendien zijn deze wijken geïsoleerd, doordat openbaar vervoer naar het stadscentrum ontbreekt. Erger nog is het sociale isolement van veel jongeren in de banlieues; hebben geen uitzicht op een passende scholing en zinvol werk.
De Franse president Jacques Chirac wees in zijn televisietoespraak van 14 november op de hoge jeugdwerkloosheid in wat hij de ‘gevoelige stedelijke zones’ noemde. The Economist van 12 november riep in herinnering hoe Chirac in 1995 de situatie analyseerde, kort voor zijn aantreden als president: als te veel jongeren geen ander vooruitzicht hebben dan werkloosheid, zullen zij uiteindelijk gaan rebelleren. Het weekblad noemt het deprimerend dat juist onder zijn presidentschap de jeugdwerkloosheid in Frankrijk is opgelopen tot 20 procent en in sommige wijken zelfs tot meer dan 40 procent.
Wat Marx dan ook goed had getaxeerd was het belang van werk voor de waardigheid van mensen. In het Communistisch Manifest beschreef hij hoe de markteconomie ‘een wereld naar haar eigen beeld’ schept. In deze kapitalistische beschaving geldt ook een marktmoraal: de waarde van een mens wordt in toenemende mate afgemeten aan de bijdrage die hij of zij levert aan de economie. Dit verklaart waarom de typering van de Franse minister Sarkozy van de rebellerende jongeren als canaille (‘plebs’) zoveel beroering veroorzaakte. Deze term bevestigde het beeld dat deze werklozen geen waarde hebben voor de samenleving.
Voorpolitiek
De verwachting van Marx dat het kapitalisme snel op haar economische grenzen zou stuiten, is echter niet uitgekomen. Ook nadat aan het einde van de negentiende eeuw de vrije markteconomie over de hele wereld was verspreidt, bleef groei van afzetmarkten mogelijk, door de toepassing van nieuwe technologieën en de marketing van nieuwe producten. Evenmin zette in de westerse landen de proletarisering van de arbeid door. In veel landen konden georganiseerde werknemers looneisen stellen en werd werklozen een bestaansminimum geboden. In ontwikkelingslanden waar deze sociale voorzieningen ontbreken, gaat Marx’ Verelendungstheorie evenmin op: mensen die vervallen in werkloosheid verliezen vaak ook de mogelijkheden voor politieke organisatie en verzet.
‘Filosofie is het hoofd van de emancipatie’, schreef Marx in 1844 in een commentaar op Hegel. Marx zag strijd als de motor van de geschiedenis, maar dit moest een bewuste strijd zijn. Hij had een hekel aan anarchistisch protest, zonder doel en organisatie. De recente rellen in Parijs zijn bijvoorbeeld onvergelijkbaar met de opstand van 1968, toen studenten zich in hun protest lieten inspireren door filosofen als Jean-Paul Sartre. De rellen van nu hebben een voorpolitiek karakter. De communistische partij PCF organiseerde een vreedzame demonstratie van getroffen bewoners, maar kreeg geen greep op de rebellerende jongeren. Sommige moslimjongeren hieven het ‘Allah Akbar!’ aan, maar achter de druk sms-ende relschoppers staken geen moslimorganisaties. Een foto van een uitgebrande McDonalds ging de wereld rond, maar de meeste vernielingen troffen geen politiek symbolisch doelen.
Het spokende onbehagen waar Derrida over spreekt, heeft niet alleen betrekking de verliezers, maar betreft ook de winnaars van de vrije markteconomie. Het wijst de werkenden in de banlieues, maar ook ver daarbuiten, op de onrechtvaardigheid van de sociaal-economische verhoudingen. Derrida spreekt van het ‘leren leven’ met spoken: de idee van morele verantwoordelijkheid voor hen die uitgesloten zijn van de samenleving. Dit vraagt de solidariteit van politieke partijen - voor wie het canaille electoraal niet interessant is - en van de vakbonden, die zich exclusief richten op de economische belangen van de werkenden. De rellen in Parijs waren uitingen van frustratie van jongeren die aan hun werkloosheid geen waardigheid kunnen ontlenen, maar ook een roep om aandacht van de georganiseerde politiek.
Dit artikel verscheen in Filosofie Magazine van december 2005