Europese eenwording geen kwestie van marketing

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op vrijdag 23 maart 2007.

Dit artikel verscheen 23 maart 2007 in de Volkskrant

Evenals Frankrijk behoort Nederland tot de zes landen die vijftig jaar geleden het Verdrag van Rome sloten, het begin van de Europese samenwerking. De mensen die in 2005 de mogelijkheid kregen om zich in een referendum uit te spreken hadden veel ervaring met de Europese politiek. In die halve eeuw is Europa er niet in geslaagd om de harten van de mensen te winnen. De vrienden van Europa zouden zich daarom minder moeten bekommeren om een nieuwe Grondwet en meer moeten investeren in het vertrouwen van de burgers.

Het wantrouwen tegen Europa is in de eerste plaats gevoed omdat mensen zich niet betrokken voelen bij Europese beslissingen, die wel verregaande gevolgen hebben voor het dagelijkse leven. De euro is bijvoorbeeld ingevoerd zonder dat mensen zich daarover hebben kunnen uitspreken. Hetzelfde dreigde te gebeurden met de Europese Grondwet, totdat nationale parlementariërs in Frankrijk en Nederland aan de bel trokken.

Nationale regeringen hebben Europa ook gebruikt om impopulaire maatregelen te rechtvaardigen. De verzelfstandiging van de nationale spoorwegen, het busvervoer en de energiebedrijven is in ieder geval in Nederland doorgevoerd met het argument dat het ‘moest van Europa’. De belofte was dat burgers indirect zouden profiteren; meer marktwerking zou op termijn goed zijn voor de economische groei. De werkelijkheid is dat mensen direct werden getroffen, maatregelen om het internationale verkeer te bevorderen zetten de sociale zekerheid, de arbeidsomstandigheden en de lonen onder druk.

Een derde oorzaak van het gebrek aan vertrouwen is dat kritiek op Europa nauwelijks een plaats krijgt in het politieke debat. Tijdens de grondwetcampagne van 2005 werd het ‘nee’-geluid in Nederland vertegenwoordigd door een kleine minderheid van de volksvertegenwoordiging. Sociaal-democraten, liberalen en groenen bleken niet de Europese gevoelens van hun kiezers te vertegenwoordigen. Dit representatieprobleem gold niet alleen voor de politieke partijen. Ook vakbonden, milieu- en ontwikkelingsorganisaties sloten zich overwegend aan bij de ‘ja’-campagne. Hetzelfde geldt voor de meeste journalisten.

Om het verloren vertrouwen terug te winnen moet om te beginnen in de Europese politiek de stem van de bevolking luider klinken. Dat kan alleen via de nationale democratie. Het initiatief voor Europese besluiten zou minder moeten liggen bij de Europese Commissie en veel meer bij de lidstaten. Europarlementariërs hebben niet de taak om Europa in hun land te vertegenwoordigen, maar moeten het geluid van hun burgers in Europa laten klinken.

Het ‘nee’ tegen de Grondwet was niet alleen een kritiek op het gebrek aan Europese democratie, maar zeker ook een protest tegen de politieke kleur van de huidige Europese eenwording. Met het Verdrag van Rome werd in 1957 de Europese Economische Gemeenschap opgericht. De ontwikkeling van een Europese vrije markt had op den duur ook ingrijpende politieke gevolgen. Vanaf de jaren negentig werden steeds meer publieke taken, die voorheen werden uitgevoerd door de nationale overheden, overgelaten aan de markt.

Het is een historische fout om het Europese project zo nauw te verbinden met neoliberale overtuigingen. Het principe van meer markt en minder overheid werd zelfs vastgelegd in de Europese Grondwet, die daarmee een politiek document werd. De Europese politiek kan alleen het vertrouwen winnen van mensen als een politieke discussie wordt gevoerd over de politieke richting van de Europese eenwording. De meeste Europeanen willen dat nationale overheden voldoende mogelijkheden houden voor het uitvoering van nationale publieke taken en het voeren een eigen sociaal beleid.

Het eerste wat moet gebeuren is echter dat Europa wat meer bescheidenheid toont. De strategie van de Europese bureaucratie om steeds meer macht en zeggenschap naar zich toe te trekken vervult mensen met angst. Het is goed als landen op Europees gebied samenwerken, bijvoorbeeld om milieuvervuiling en terrorisme aan te pakken, maar het is een slechte zaak als de Europese Commissie via deze weg beperkingen oplegt aan de nationale democratie.

De Nederlanders nu opnieuw een Europese Grondwet voorleggen heeft daarentegen weinig zin. De Europese eenwording is niet een kwestie van marketing, van beter uitleggen wat Europa allemaal doet. Meer samenwerking kan alleen als we hiervoor het vertrouwen kunnen winnen van de bevolking. Vijftig jaar na het Verdrag van Rome staan we op een belangrijke tweesplitsing; gaan we verder met het Europa van de markt, of kiezen we voor het Europa van de mensen?

In dit Europa zijn zaken als onderwijs, gezondheidszorg, sociaal beleid, openbaar vervoer en volkshuisvesting primair een nationale aangelegenheid. Europese samenwerking wordt niet afgedwongen door de Europese Commissie, maar vindt plaats op initiatief van de lidstaten. De Europese interne markt zal elke burger economische voordelen opleveren, maar nooit een reden zijn om sociale verworvenheden af te breken waarvoor mensen nationaal hebben gekozen. Daartegen zeg ik ‘nee’, uit liefde voor Europa.