Fraudebestrijding vraagt om breed aanvalsplan

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op woensdag 10 maart 2004.

Dit artikel verscheen 10 maart 2004 op de SP-website

Ons land is ontwaakt uit een droom van tevredenheid en zelfgenoegzaamheid. De vele financiële schandalen en fraudezaken, inclusief de gebrekkige opsporing en bestraffing hebben velen doen opschrikken. Het vertrouwen van mensen in de rechtstaat wordt steeds vaker op de proef gesteld.

Een greep uit de berichten: De Bouwfraude (het vervolg), beursfraude, boekhoudschandalen, identiteitsfraude, bank- en verzekeringsfraude, zorgfraude, HBO-fraude, belastingfraude, faillissementsfraude, ESF-fraude, misbruik van subsidies en sociale voorzieningen, witwassen, omkoping en verkwisting van publiek geld. Zoals deze opsomming al aangeeft is fraude een containerbegrip waartoe allerlei ongewenste handelingen worden gerekend. De essentie is echter steeds hetzelfde. Mensen eigenen zich geld of andere vermogensbestanddelen toe zonder dat ze daar recht op hebben. Door hun handelen, tasten ze de rechten van anderen aan. Fraude raakt daardoor aan de integriteit van mensen, overheden en markten met als gevolg dat de structuren van onze samenleving worden aangetast. Fraude knaagt aan het vertrouwen, zonder welke geen enkele samenleving kan.

Neemt de fraude toe als gevolg van het verval van de publieke moraal? Ik denk van wel. Sommigen vinden dat ik me met deze stelling schuldig maak aan stemmingmakerij. Ik geloof niet dat ik de stemming in het land op dit terrein bepaal, maar dat die stemming eerder wordt bepaald door de stroom van berichten over zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Anderen vinden dat ik het ‘publieke onbehagen exploiteer’. Volgens mij is het de taak van een volksvertegenwoordiger om de groeiende bezorgdheid onder de bevolking op dit punt aan de orde te stellen en te streven naar verbetering. Een politiek die zich doof houdt voor de gerechtvaardigde roep om actie in deze, is een politiek die zijn langste tijd heeft gehad, zo is mijn overtuiging.

De erosie van de publieke moraal, met andere woorden van dat wat we gezamenlijk hebben betiteld als belangrijke waarden en normen voor een fatsoenlijk onderling verkeer, is een bijproduct van de mens- en maatschappijvisie die de laatste twintig jaar dominant is geweest. In die (neoliberale) visie was er steeds minder oog voor wat ons bindt, voor wat van ons allemaal is, en was er steeds meer ruimte voor het individuele belang.

Voor velen is de terugtredende overheid het signaal geweest ‘vanaf nu is het ieder voor zich’. Tegelijk met introductie van termen als BV Nederland en no-nonsens-politiek verscheen de ‘calculerende burger’ op het toneel. Nadat eerst in het bedrijfsleven Angelsaksische principes als het snel vergroten van de inkomensverschillen waren geïntroduceerd, werd deze aanpak ook overgenomen in de (semi-)publieke sector. Met name de verzelfstandigde en geprivatiseerde domeinen waar publiek geld door middel van een ‘private aanpak’ moet worden besteed bleken erg gevoelig voor deze wending. Iedereen kent allemaal de voorbeelden. Of het nu de stoelen van 2000 Euro per stuk voor de directie van het UWV zijn, of de enorme salarissen aan de top van ziekenhuizen, omroepen en zelfs bij de eerbiedwaardige Hartstichting: Men lijkt het gevoel voor verhoudingen totaal kwijt te zijn, en van moraliteit niets te willen weten. Voor de mensen waar we het hier over hebben is schaamte een onbekend begrip geworden.

Het allerbelangrijkste is dat de bestaande regels worden gehandhaafd. De beste preventie is in deze handhaving. Maar er moet meer gebeuren. De overheid moet in de eerste plaats zelf het goede voorbeeld geven. Dus niet alleen maatschappelijk verantwoord ondernemen maar ook maatschappelijk verantwoorden regeren. En burgers moeten begrijpen dat er ook van hen iets verwacht wordt. Beroepseer is niet iets wat van bovenaf kan worden opgelegd. Het zal moeten worden aangeleerd, in het onderwijs en in de dagelijkse praktijk. Dat geldt ook voor het besef onder de bevolking dat burgerschap inhoudt dat je soms niet moet wegkijken, maar moet spreken.

Het debat in de Tweede Kamer is hopelijk slechts het begin van een serieuze aanpak van dit groeiende probleem. Voor die aanpak heeft mijn fractie aan aantal suggesties, resultaat van de vele gesprekken die de afgelopen tijd met deskundigen hebben plaats gevonden.

1. Evalueer alle lopende bestrijdingsmethodes

Het project financieel rechercheren en het peperdure frauderegistratiesysteem van het OM moeten kritisch worden geëvalueerd en mogelijk opnieuw worden ingericht en georganiseerd.

2. Verminder de regeldruk en bureaucratie

Met de uitdunning en vereenvoudiging van regels kunnen we orde in de chaos scheppen. Weinig goede regels zijn beter dan veel onduidelijke regels.

3. Coördineer informatiestromen beter

De samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de toezichthouders en het Openbaar ministerie moeten worden verbeterd. De toezichthouders moeten ook inhoudelijk kunnen toetsen. Toezichthouders moeten hogere boetes kunnen opleggen (maximaal 10% van de omzet).

4. Verbeter de handhaving

Dit is primair een taak van de overheid, daarin gesteund door de semi-publieke en private toezichthouders. Toezicht is echter duur. Maar de kosten gaan hier voor de baten uit. Er dient een kwantitatieve en kwalitatieve capaciteitsuitbreiding te komen bij het OM en de toezichthouders. Het OM heeft niet alleen te weinig mensen, maar ook te weinig expertise om financieel economische misdaad effectief te bestrijden. In de handhavingspiramide is tevens een grote rol weggelegd voor het bestuurlijk handhaven.

5. Fraude vervolgen

Het OM en toezichthouders moeten als richtlijn hebben dat, waar mogelijk, fraudezaken tot een (strafrechtelijke) afdoening leiden. Schikkingen hebben in dit soort zaken onvoldoende correctief effect.

6. Zorg voor een goede klokkenluidersregeling

Mensen die misstanden aankaarten, met alle (financiële) gevolgen van dien, moeten beloond worden. Zij handelen, waar anderen wegkijken. Daarnaast moeten zij arbeidsrechtelijke bescherming krijgen.

7. Bevorder beroepsethiek bij vrije beroepsbeoefenaren

Publieke taken moeten met publiek geld worden gefinancierd (bijvoorbeeld de curator). Accountants moeten iedere vijf jaar van opdrachtgever wisselen. De AFM zou dit kunnen coördineren. Verbod op combinatie van advies- en controleopdrachten van een accountantskantoor.

8. Stel een meldingsplicht in voor bestuurders, commissarissen en accountants die weet hebben van fraude

De wetenschap van fraude verplicht hen dat te melden bij een fraudemeldpunt op straffe van de beschuldiging van medeplichtigheid.

9. Verhoog de strafmaat op het delict van het publiceren van de onjuiste jaarrekening naar zes jaar

Artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht (publiceren onware balans) wordt te weinig gebruikt en de strafmaat is te laag voor een effectief gebruik daarvan. Niet alleen de bestuurders en commissarissen van een concern, maar ook de (externe) accountant kunnen dan effectiever worden vervolgd.

10. Richt een onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoeksbureau op

Dit bureau doet zelfstandig of op aanvraag onderzoek naar fraude in brede zin. Dit instituut verzamelt tevens op een systematische wijze de versnipperde kennis op het fraudedossier en rapporteert thematisch over zowel afzonderlijke zaken als beleidsvorming.

11. Zwarte lijst voor bedrijven die herhaaldelijk zijn veroordeeld voor frauduleuze delicten

De frauduleuze veelplegers onder bestuurders zouden eenzelfde functie niet meer moeten kunnen uitoefenen.

12. Verbod op opties in eigen bedrijf

Een verbod op het hebben van opties en aandelen in eigen bedrijf door bestuurders en commissarissen voorkomt handel met voorkennis en andere belangenverstrengeling.

13. Maak een gedragscode voor politici en bestuurders

Om de integriteit van het bestuur te bevorderen is een gedragscode nodig waarin regels staan hoe politici en bestuurders zich moeten gedragen. Daarin wordt in ieder geval opgenomen: Openbaarheid van nevenfuncties, regels ter voorkoming van belangenverstrengeling, regels omtrent het aannemen van geschenken.

Geen enkele samenleving kan zonder vertrouwen. Als vertrouwen wordt beschaamd doordat instanties en personen niet doen wat er van ze verwacht mag worden, dan kan dat leiden tot erosie van de publieke moraal, zal het ‘ieder voor zich-denken’ zich verder verspreiden en kan fraude epidemische vormen aannemen. We kunnen vaststellen dat velen cynisch zijn over de kansen van dit offensief. In dat cynisme schuilt het belangrijke gevaar van vergoelijking en fatalisme. Ik denk dat het stoppen met wegkijken en het tonen van weerbaarheid nu meer op z’n plaats zijn.