De val van Paars 2 geanalyseerd

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op donderdag 18 april 2002.

Dit artikel verscheen 18 april 2002 op de SP-website

‘Het besluit van minister-president Kok om af te treden, met in zijn gevolg de rest van zijn kabinet, valt te prijzen. Het is het enig juiste besluit dat genomen kon worden, na de vaststelling dat opeenvolgende kabinetten opeenvolgende grote fouten hebben gemaakt waarvoor politieke verantwoordelijkheid genomen móet worden. Het is nu aan het parlement om haar verantwoordelijkheid te nemen en een afrondende parlementaire enquête te organiseren. Eindelijk hebben VVD en PvdA hun blokkade daartegen opgegeven. De slachtoffers en hun nabestaanden in Srebrenica hebben daar recht op.’

Na het onderzoek van het NIOD staat vast dat een aaneenschakeling van politieke blunders het kenmerk vormt van de Nederlandse betrokkenheid bij ’safe haven’ Srebrenica. Vast staat ook dat het geblunder begon toen op 7 september 1993 toenmalig minister van Defensie Ter Beek - zeer tegen zijn wil, onder druk van PvdA en CDA en uiteindelijk met steun van de hele Tweede Kamer - Nederlandse militairen ter beschikking stelde van Boutros-Gali, toenmalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Wim Kok zegt nu dat er geen andere mogelijkheid was. ‘Nietsdoen was geen optie’ zegt hij in mijn richting. Hij verwijst daarbij kennelijk naar het feit dat de SP, toen nog niet in het parlement vertegenwoordigd, als enige politieke partij nee zei tegen uitzending van Dutchbat naar Srebrenica. Wij deden dat niet zo maar. In ‘De laatste oorlog’*, dat ik enkele jaren geleden samen met Karel Glastra van Loon schreef op basis van gesprekken met ingewijden als Lord Carrington en Sir Michael Rose, memoreerde ik al hoe in 1993 een groot aantal ter zake deskundigen in binnen- en buitenland lieten weten absoluut niet te geloven in het concept van de safe haven, onder het motto: je kunt iets wel veilig noemen maar daarmee is het nog niet veilig. Dat wij in politiek Nederland een roepende in de woestijn waren, wilde nog niet zeggen dat wij geen gelijk hadden. Tussen ‘niets doen’ en Nederlandse militairen met een onmogelijke opdracht opzadelen en daarmee duizenden mensen in ernstig gevaar brengen, zit nog heel veel op diplomatiek, economisch en militair gebied.

Waar de Nederlandse politiek zei dat er geen andere mogelijkheid was dan gaan, was het Nederlandse leger terughoudender. Luitenant-generaal Couzy, bevelhebber van de landstrijdkrachten, beschouwde het bij voorbaat als een onmogelijke opgave. Te weinig militairen, wier handen ook nog eens op de rug werden geboden. ‘De Bosnische Serviërs, die Srebrenica volledig hadden omsingeld, hadden zo vrij spel (…) De andere opdracht, het ontwapenen van de moslimstrijders, was eveneens bij voorbaat een wassen neus.’** Een ‘ mission impossible’ noemde de baas van de landmacht de opdracht die de politiek hem gaf. In zijn eigen organisatie waren ook grote voorstanders, merkte hij. Die zeiden ja tegen het plan ‘omdat het goed is voor het imago en de presentatie van de Koninklijke Landmacht.’** Ondanks zijn twijfels aan de haalbaarheid en de motieven, voerde Couzy uit wat hem opgedragen werd.

Ons land had zichzelf, zo bleek al snel in de praktijk, opgezadeld met een onmogelijke opdracht. Moslimstrijders trokken ’s nachts vanuit de ‘ veilige haven’ de omliggende heuvels in om aanvallen uit te voeren op Servische dorpen. Ook vonden er vanuit de enclave beschietingen plaats, in de hoop dat de Nederlanders en de Bosnische Serviërs konden worden verleid tot een vuurgevecht**. Toen de Bosnische Serviërs er voldoende van overtuigd waren dat de VN en de NAVO niets zouden ondernemen als zij de enclave aanvielen, besloten zij ten slotte Srebrenica in te nemen. Met de massamoord als resultaat. Niemand anders dan de Serviërs hebben schuld aan de misdaden die zíj hebben begaan. Maar de internationale gemeenschap (en dus ook de verantwoordelijken voor de uitzending van Dutchbat) heeft de onvergeeflijke fout gemaakt de moslims in Srebrenica te suggereren dat ze veilig waren terwijl daar op het moment dat het er op aan kwam niets van bleek te kloppen.

Na de inname van Srebrenica ging vervolgens nog van alles fout, met name op het terrein van de informatieverschaffing aan regering en parlement. In alle fasen zijn grote fouten met ernstige gevolgen gemaakt. Het was noodzakelijk dat daaraan nu politieke consequenties zijn verbonden. Het was beter geweest als dat eerder gebeurd was. Maar PvdA en VVD hebben dat jarenlang welbewust geblokkeerd. Het is te hopen dat we alsnog toekomen aan een parlementaire enquête. Dat is nodig om de les uit deze beschamende episode van de Nederlandse geschiedenis te trekken. En dat moet de les van bescheidenheid zijn.

Tot op heden is die les niet getrokken. Slechts anderhalve maand na de val van Srebrenica schreef de toenmalige minister van Defensie Voorhoeve in zijn boek ‘Labiele Vrede’***: ‘Het belangrijkste middel voor constructieve invloed van een niet zo machtige staat als Nederland ten gunste van ontwikkeling naar wereldrechtsorde is het verwerven van de internationale reputatie een geloofwaardige partner te zijn. Dat wil zeggen: goede voorstellen indienen op het juiste moment, gedekt door consistent binnenlands beleid en geschraagd door relatief grote economische en zo nodig militaire bijdragen aan de oplossing van internationale problemen. (…) Als Nederland invloedrijk wil zijn, kan het dat bereiken door juist in de moeilijke vraagstukken de risico’s van medeverantwoordelijkheid te aanvaarden. Wie grotere lasten draagt heeft een groter gewicht. Dat geldt ook in de internationale politiek.’

Levensgevaarlijke woorden, waarvan de Nederlandse politiek zich tot op heden nog nooit gedistantieerd heeft. Laat staan dat het volle besef doorgedrongen is dat wanneer de internationale gemeenschap zich wil bemoeien met binnenlandse en regionale conflicten, juist grote bescheidenheid, behoedzaamheid en terughoudendheid geboden zijn in plaats van deze spierballentaal, zeker als het gaat om het toepassen van geweld. Het gevaar dat het middel erger zal blijken dan de kwaal is immers steeds levensgroot aanwezig. Maar wat als de kwaal zo vreselijk is, wordt mij dan gevraagd. Hoe zouden wij ons bescheiden, behoedzaam en terughoudend kunnen opstellen bij het zien van zoveel ellende? Dat is echter de verkeerde vraag; de juiste vraag die hier aan de orde is, is niet die van de moraliteit. Het is de vraag van de effectiviteit. Zij die de vraag van de effectiviteit niet stellen en zich alleen beroepen op hun morele motieven kunnen aan het eind van de rit wel eens ontdekken dat zij uiteindelijk immoreel hebben gehandeld. En de mensen om wie het allemaal was begonnen kunnen wel eens veel slechter af zijn dan wanneer men wel bescheiden, behoedzaam en terughoudend was gebleven. Moraliteit verwordt tot cynisme wanneer het eigen ‘ goede geweten’ belangrijker wordt gevonden dan de realiteit van de medemens. Moralpolitik zonder het filter van de Realpolitik is levensgevaarlijk. En het is een cynische speling van het lot dat juist de politieke leiders die in hun binnenlands beleid het laatste restje idealisme lijken te hebben opgeofferd aan het ‘realisme’ van de markt, als het om buitenlandse politiek gaat het moralisme laten prevaleren boven de vraag naar de effectiviteit. Politici die op nationaal vlak ‘de maakbaarheid van de samenleving’ opgeven - terwijl er zichtbaar oplossingen voor bepaalde problemen zijn - maar bij internationale, uiterst ingewikkelde en historisch zwaar beladen onderwerpen met allerlei betrokkenen met eigen agenda’s, denken dat de maakbaarheid dáár geen grenzen kent, zijn wel héél vreemd bezig!

Het NIOD-onderzoek heeft PvdA en VVD jaren lang een alibi verschaft voor het niet instemmen met een parlementaire enquête. Die partijen zijn nu eindelijk om, zodat alle verantwoordelijken verantwoording af moeten leggen ten overstaan van het parlement. De Nederlandse bevolking heeft daar recht op, de Dutchbatters die al jarenlang gebukt gaan onder het trauma van het niet kunnen bieden van beloofde bescherming en bovenal de slachtoffers van de massamoord in Srebrenica en hun nabestaanden.