Privatisering heeft een te hoge prijs

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op donderdag 8 februari 2001.

Dit artikel is verschenen in Trouw van 8 februari 2001

Alles moest weg. Alles moest in de uitverkoop: de bus, de trein, de kabel, de elektriciteits- en de gasvoorziening. De paarse kabinetten hebben in de jaren negentig de meeste nutsvoorzieningen verkocht aan ‘de markt’. Inmiddels lijkt er sprake te zijn van een kentering in het denken: in ieder geval in de samenleving. Nu de politiek nog.

Voor wie het privatiseringsdenken en de dereguleringsdrift steeds het voordeel van de twijfel mocht genieten, zou de Azië-crisis toch eigenlijk tot bezinning hebben moeten leiden. Heel Zuidoost Azië werd in 1997 in een diepe economische crisis gestort omdat investeerders massaal hun geld terugtrokken uit deze regio. De paniek had toegeslagen. Veel van wat in jaren met bloed, zweet en tranen was opgebouwd werd in slechts enkele maanden teniet gedaan. Algemeen werd het volledig geliberaliseerde kapitaalverkeer als de schuldige aangewezen. In korte tijd kwamen miljoenen mensen aan de verkeerde kant van de armoedegrens terecht. Hier werd duidelijk dat het internationale kapitalisme zich met deze doorgeslagen liberalisering van het kapitaalverkeer in de eigen staart beet. Zelfs minister Zalm (VVD) heeft moeten toegeven dat nieuwe restricties voor het kapitaalverkeer noodzakelijk zijn als we een stabiele, internationale, economische groei willen. Middelen daartoe kunnen zijn de invoering van de zogenaamde Tobintax (een kleine heffing op flitskapitaal) en afspraken over een minimale verblijfstijd van geld en investeringen. Ondanks deze lessen denderde in ons land de privatiseringstrein gewoon door met de goedkeurig van de liberalisering van het gas, de elektriciteit, de kabel en het openbaar vervoer. ‘If it ain’t broken, don’t fix it’, zeggen ze in de VS. De paarse coalities vanaf 1994 dachten en denken daar geheel anders over. Indachtig de neoliberale principia waarvan ‘minder overheid, meer markt’ de belangrijkste is, is men voortvarend te werk gegaan. Niet praktische maar ideologische motieven lagen daar aan ten grondslag. Want, hoewel we in ons land een schone en goedkope elektriciteitsvoorziening hadden, die bovendien een 100 procent leveringszekerheid kende, moesten we toch marktwerking introduceren in de elektriciteitsvoorziening. Maar waarom? Ligt het niet veel meer voor de hand om zaken die behoren tot de voorzieningen voor het algemeen nut in overheidshanden te laten? De overheid is immers democratisch te controleren én heeft slechts één belang, te weten het algemeen belang omdat geen rekening gehouden hoeft te worden met het belang van commerciële aandeelhouders. Rijk, provincies en gemeenten denken daar echter anders over. Waar de Rijksoverheid haar gedachten vooral laat leiden door de ideologische overtuiging dat de overheid zich niet meer met deze taken moet bemoeien, zijn de provincies en gemeenten vooral gebiologeerd door de enorme bedragen die vrij komen bij verkoop van de in hun bezit zijnde aandelen.

De stroomcrisis in Californië heeft echter op indringende wijze laten zien waartoe de aan ondernemers inherente kortzichtigheid (gebrek aan belangstelling voor lange termijn investeringen) kan leiden en wat voor ontwrichting van de samenleving het gevolg kan zijn. Grote vraag is natuurlijk: is Californië ons voorland? Ja, zeggen de deskundigen want het kenmerk van particulieren bedrijven is nu eenmaal dat ze in financiële problemen kunnen komen. In Californië mag de belastingbetaler uiteindelijk gaan betalen om de stroomvoorziening op gang te houden. Er was wel stroom maar die wilden de centrales niet leveren aan de bijna failliete distributiebedrijven. Een van de eigenaren van de centrales was het Texaanse Reliant dat onder andere het Utrechtse UNA opkocht en de knop omdraaide met de mededeling: ‘Dat is vanwege onze verantwoordelijkheid die wij tegenover onze aandeelhouders hebben’. Maar ook in ons eigen land zien we inmiddels het aantal en de duur van stroomstoringen toenemen. Afnemers van Eneco, elektriciteitsdistributeur in Rotterdam en omgeving, maar ook Remu, actief in Utrecht, kunnen daarover meepraten. Meest navrante is nog wel dat bijvoorbeeld winkeliers eindeloos moeten soebatten voor aleer ze in aanmerking komen voor een schadevergoeding, áls ze al iets krijgen. Omdat de efficiency maximaal moet worden, ontkomt geen bedrijf aan massaontslag. Bij Eneco vliegen er zo’n duizend mensen uit. Dat kan natuurlijk niet zonder gevolgen blijven voor het onderhoud en de klachtenafhandeling. Cap Gemini Ernst &Young stelden onlangs in een rapport dat een stroomcrisis, zoals die nu Californie treft in ons land ‘niet ondenkbaar’ is omdat marktwerking leidt tot een zo klein mogelijke restcapaciteit: ‘Tijdig investeren in toekomstige productiecapaciteit is dan uiterst onwaarschijnlijk en dit is ook precies waar het in Californië is misgegaan’. Daar komt nog bij dat commerciële productiecentrales sowieso weinig nut zullen zien in extra stroomopwekking omdat die niet kan concurreren met de goedkope maar vieze bruinkoolstroom en atoomstroom uit Frankrijk en Duitsland. De overheid kan de centrales niet dwingen hun capaciteit uit te breiden ‘in een geprivatiseerde wereld waar de uiteindelijke beslissingen in Dallas of Madrid genomen worden’, aldus Cap Gemini Ernst & Young.

Eén sector is tot nu toe aan de privatiseringsgolf ontsnapt: het drinkwater. In april 1998 sprak de Tweede Kamer per motie uit tégen marktwerking in de drinkwatervoorziening te zijn. Het kabinet nam dit standpunt over en schreef aan de Kamer dat ‘duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening het best gewaarborgd is indien het publieke karakter verzekerd is’. Opmerkelijk, want waarom geldt dat dan niet voor alle andere nutstaken? De verklaring is simpel en van politieke aard. Binnen het kabinet was minister Pronk tegen en in de Kamer de PvdA. Minister Jorritsma liet daarop fijntjes weten dat deze uitzondering alleen gold voor déze kabinetsperiode. Toch moest ook deze belangrijkste pleitbezorger van het neoliberale gedachtegoed zelf op een punt ‘om’. Vorig jaar werd het landelijk hoogspanningsnet voor het lieve sommetje van ruim 2,5 miljard opgekocht door de overheid. Het NRC sprak van ‘een politieke bekering van Saulus’. De aankoop werd gemotiveerd met ‘een veranderd politiek klimaat’, al zou het slechts bedoeld zijn voor een periode van twee à drie jaar. Lid van de Europese Commissie Frits Bolkestein schreef vorig jaar over de ‘poolwind tegen de liberalisering’ die in heel Europa was opgestoken. En hij had gelijk met zijn vaststelling. De klimatologische veranderingen voor het neoliberalisme komen echter ergens vandaan. De nadelen van de grote uitverkoop worden langzamerhand voor iedereen zichtbaar, en overtuigt elk verstandig mens ervan dat algemene nutstaken een verantwoordelijkheid van de overheid behoren te zijn.

Noordned (dochter van NS en het commerciële Arriva) nam twee jaar geleden de treindiensten in Groningen en Friesland over. Door te weinig materieel moesten vorig jaar bij Noordned in de ochtendspits veel mensen op de perrons achterblijven. Halverwege 2000 opperde Noordned dat het hoger onderwijs maar op een ander tijdstip moest beginnen. Het onderwijs ging vanzelfsprekend niet in op deze onzinnige eis, de inzet van bussen moest uiteindelijk verlichting brengen zouden. Die gingen daar niet op in en bussen moesten enige verlichting brengen. De provincie Groningen gaf Noordned een boete van 350.000 gulden omdat het bedrijf de contractueel vastgelegde capaciteit van 2840 zitplaatsen niet kon garanderen. Daarnaast kreeg het bedrijf een boete van 1000 gulden per dag voor elke dag dat er geen eersteklascoupés beschikbaar waren. Pas sinds begin dit jaar is het capaciteitsprobleem op de noordelijke spoorlijnen opgelost. Maar hoe? De NS heeft aan haar dochter Noordned meer materieel beschikbaar gesteld. Een beetje meer materieelgebrek bij de NS valt immers toch niet op.

Arriva verzorgt sinds een paar jaar ook het openbaar vervoer in de stad Groningen en in de provincies Groningen en Drenthe. Begin 2000 verschenen de eerste berichten over de slechte dienstverlening van Arriva. Zo zouden bussen uit de gewone dienstregeling worden geschrapt, zodat Arriva de bussen voor het lucratieve vervoer van TT-bezoekers kon gebruiken. Feitelijk heeft Arriva een door de lokale overheden verleend privaat monopolie. Arriva is een toekomstbeeld want over zes jaar moet al het openbaar vervoer buiten de treinen commercieel aanbesteed zijn.

Het kabinet beviel in 1995 met de nota “Visie op Verstellen” het in de verkoop doen van de gemeentelijke kabelbedrijven aan. Behalve het eenmalig cashen van de verkoop van het lokale tafelzilver heeft het de gemeenten alleen maar hoofdbrekens bezorgd. Nederland leverde voor de verkoop van de kabels de meeste zenders tegen de laagste tarieven. UPC is het bekendste voorbeeld van de harde praktijk na de verkoop. In Amsterdam leidde het tot een stijging van de tarieven en een daling van de service. En binnenkort gaat een groot aantal van de zenders achter de decoder. Nu, vijf jaar na het advies van Economische Zaken, geeft staatssecretaris Van der Ploeg, verantwoordelijk voor mediazaken, toe de mensen ‘de decoder door de strot geduwd krijgen’.

Het gaat bij nutsfuncties niet alleen om de vraag of concurrentie mógelijk is, mogelijk is alles. De vraag is: tegen welke prijs? Nutsfuncties zijn zulke belangrijke diensten voor een maatschappij als geheel en voor individuele burgers en bedrijven dat ze onder de verantwoordelijkheid van de overheid behoren te vallen. Op de lange duur leidt dat tot een kwalitatief betere én goedkopere nutsvoorziening die bovendien voor iedereen daadwerkelijk toegankelijk blijft. Het momentum voor de marktfundamentalisten is aan het verlopen. De slinger van de maatschappelijke pendule is zijn neoliberale hoogtepunt al weer voorbij. De kritiek op het afstoten van overheidtaken en de uitverkoop van nutsvoorzieningen zwelt aan. De tijd voor een integraal debat over wat we zien als gemeenschapstaak en wat we met een gerust hart kunnen overlaten aan de markt, is aangebroken. Er dient een fundamentele herwaardering te komen van de plaats en taak van de overheid.