Den Haag moet steun aan IMF en Wereldbank staken

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op dinsdag 26 september 2000.

Dit artikel verscheen - in verkorte versie - in Trouw van 26 september 2000

Waren het IMF, de Wereldbank en de WTO vroeger slechts bekend bij een handjevol bestuurders, activisten en economen, sinds de “Battle of Seattle”, de mislukte WTO-top in december 1999, lijkt dat te zijn veranderd. Vergaderingen van deze organisaties brengen tienduizenden demonstranten op de been. Hun motieven en alternatieven wisselen sterk, maar ze zijn het eens over het falen van de “Washington-Consensus”, tot uitdrukking komend in de neoliberale receptuur waarvan alle drie de organisaties zich bedienen. Ze richten hun pijlen niet op de globalisering als zodanig maar op het neoliberale karakter ervan en de wijze waarop IMF, WTO en Wereldbank hun “oplossingen” opleggen aan landen en mensen. De kritiek zwelt aan. IMF en Wereldbank kunnen beter worden opgeheven, dan is de weg vrij voor een aanpak die recht doet aan de moeilijke positie van de arme landen en de rijke landen hun privileges ontneemt.

Tienduizenden demonstranten behorende tot progressieve partijen, vakbonden, mensenrechtenorganisaties, kerkgenootschappen, de milieubeweging, ontwikkelingsorganisaties zijn deze week in Praag om te protesteren bij de jaarvergadering van het IMF en Wereldbank. De bonte coalitie van demonstranten is het eens over de kritiek op ineffectiviteit van het IMF en de Wereldbank, de sociale gevolgen van de interventies, de fixatie op megaprojecten en macro-cijfers, de eenzijdige wijze waarop de recepten worden opgesteld en opgedrongen, het gebrek aan transparantie, en het ondemocratische karakter van de organisaties.

Het IMF-instrument van de zogenaamde Structurele Aanpassingsprogramma’s (SAP) richt zich met name op de volgende zaken: liberalisering van de markten, met andere woorden toegang voor producten van buiten; bevordering van privatisering van overheidsbedrijven en -taken; en het verlagen van de overheidsuitgaven. Deze voorwaarden voor steun maken letterlijk veel slachtoffers: in de vorm van mensen die gedwongen worden massaal te verhuizen (bijvoorbeeld in China waar 60.000 mensen moeten vertrekken naar Tibet(!) in het kader van een armoedeprogramma), maar ook de vele armen die er in de wereld zijn bijgekomen omdat voedselprogramma’s van de overheden moesten worden stopgezet en gezondheidsvoorzieningen moesten worden ontmanteld (zoals in veel landen in Zuid- en Midden-Amerika, Zuidoost-Azië en Afrika is het aantal armen fors gestegen als gevolg van de implementatie van een SAP). Deze programma’s worden na de hevige kritiek erop de laatste jaren tegenwoordig “armoedebestrijding en groeifaciliteit” (PRGF) genoemd, maar zijn nog steeds gebaseerd op de drie hierboven aangehaalde uitgangspunten.

Anno 2000 zijn er meer armen op de wereld dan ooit en volgens het Human Development Report (HDR) van de UNDP is de kloof tussen arm en rijk nog nooit zo groot geweest: “Het inkomensverschil tussen de 20 procent rijkste en 20 procent armste mensen steeg van een factor 30 in 1960 tot een factor 74 in 1997.” Maar de medicijnmannen van de Bretton Woods organisaties schrijven met hun PRGF’s tot op de dag van vandaag draconische bezuinigingen voor op onderwijs, gezondheidszorg, voedselsubsidies en andere zorgtaken van de overheid, dwingen privatiseringen en het liberaliseren van het handelsverkeer af en leggen een extreme nadruk op productie voor de export zodat deviezen beschikbaar komen voor schuldaflossing. Voor een meer gelijkwaardige ontwikkeling zou echter juist het Westen haar grenzen voor het Zuiden moeten openen en zouden de arme landen moeten worden toegestaan hun economieën waar nodig te beschermen. Pas als een bepaald BBP per hoofd van de bevolking is bereikt zouden deze landen zich geleidelijk moeten kunnen voegen in de geliberaliseerde wereldhandel. Een ander sterk verwijt aan het adres van IMF en Wereldbank is hun dominante wijze van opereren. Men spreekt bij het opstellen van de programma’s slechts met de minister van Financiën en niet met maatschappelijke organisaties; men neemt kennis van de macro financieel-economische gegevens zonder zich rekenschap te geven van de situatie van de mensen, niet bij het opstellen van de programma’s, niet bij de uitvoering ervan.

Het IMF betaalt én bepaalt en dwingt nationale overheden te doen wat hen wordt opgedragen, onder andere bezuinigen op de overheidsuitgaven. Zo werd het budget dat Brazilië uitgeeft voor handhaving van milieuwetten in het Amazonegebied vorig jaar gehalveerd. Om de overheidsuitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg te kunnen verlagen werden in 75 procent van de Wereldbank-projecten in de sub-Sahara eigen bijdragen voor scholen en ziekenhuizen geïntroduceerd. De ervaring hiermee leert een pijnlijke les: In Ghana kon 65 procent van de gezinnen op het platteland hun kinderen niet meer naar school sturen omdat ze het schoolgeld niet konden opbrengen. In Kenia en Zimbabwe leidde de introductie van een zeer bescheiden eigen bijdrage voor gezondheidszorg tot een halvering van het ziekenhuisbezoek, en in dat laatste land tot een verdubbeling van het aantal vrouwen dat tijdens een bevalling overlijdt.

Ook in het toch al veel te beperkte schuldsaneringprogramma HIPC spelen dit soort schandalige eisen een belangrijke rol. Volgens het HDR was Tanzania, een van de HIPC-landen, vorig jaar negen keer zoveel geld kwijt aan rente en aflossing in verband met schulden dan zij aan onderwijs kon uitgeven. De Wereldbank zelf besteedt in haar projecten ook nog altijd twee keer zoveel geld aan bijvoorbeeld de financiering van grootschalige infrastructurele projecten dan aan onderwijs.

Gelukkig zwelt de kritiek aan, niet alleen van demonstrerende buitenstaanders. De scheurtjes in de “Washington Consensus” worden breder en dieper. Het idee dat alleen vrijhandel structurele en duurzame ontwikkeling kan brengen kent steeds minder aanhangers. Henry Kissinger hekelde twee jaar geleden al de kortzichtige aanpak van het IMF: “Het IMF werkt net als een dokter die maar één pilletje heeft voor iedere ziekte.” Volgens hem leidt de politiek van het Fonds altijd tot “explosieve werkloosheid en groeiende malaise onder de bevolking”. Afgelopen juni werd chef-econoom en getipte Nobelprijs-winnaar Joseph Stiglitz gedwongen de Wereldbank te verlaten vanwege gelijkluidende kritiek op de eenzijdige oplossingen van zijn broodheer: “Dit is geen economie, dit is ideologie.” Volgens hem wordt “de staf van het IMF vooral gerekruteerd uit derderangs economiestudenten”.

Ondertussen lijkt het IMF echter te doen alsof er geen vuiltje aan de lucht is. De mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties stelde in juli van dit jaar nog in een rapport dat het IMF “doorgaat met de achterkamertjespolitiek en het ontkennen van verantwoordelijkheid zelfs als een crisis kan worden terug getraceerd tot beleid dat een land gedwongen werd te accepteren door de voorwaarden van het Fonds”. Met dit laatste doelt de commissie op de kwalijke rol van het IMF ten tijde van de Azië-crisis en het ontredderd achterlaten van meer dan tien miljoen werklozen. Wel organiseerde het Fonds voor zo’n 100 miljard aan leningen om de koers van de nationale munten op peil te houden. Niet voor lang, maar lang genoeg voor buitenlandse investeerders en de nationale elite om hun kapitaal voordelig om te zetten in dollars, waarna de koers alsnog onderuit ging.

Tot slot is er het ondemocratische gehalte van het IMF en het gebrek aan transparantie dat op groeiend verzet stuit. Het aantal stemmen dat een land heeft is recht evenredig met het geld dat het meebrengt. Het principe van one-man-one-vote is hier ingeruild voor one-dollar-one-vote. De VS hebben 15 procent van de stemmen en Europa 30 procent, de 45 deelnemende Afrikaanse landen hebben samen 4 procent van de stemmen. Omdat er van doorzichtigheid en openheid ook al geen sprake is, kan het rijke Westen de wereld herscheppen naar haar gelijkenis zonder dat iemand precies weet hoe en waarom.

Ik ben van mening dat Nederland geen geld meer in deze organisaties moet steken, maar moet proberen te gaan werken aan een alternatief. Want dat moet er zeker komen want de wereld wordt elke dag “kleiner”. Alleen al om reden van het milieuvraagstuk is het nodig dat we wereldwijd samenwerken. Zo’n nieuwe samenwerking zou moeten zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • Erkenning van de rol van de overheden. Regels zijn onontbeerlijk voor de inrichting van een samenleving die de ontwikkeling van concurrentiekracht niet als enige en als overheersende waarde ziet.
  • Landen moeten in de gelegenheid zijn (of worden gesteld) de publieke zaak op peil te houden. Het publieke domein vormt de kern van de beschaving. Daarvoor zijn belastingopbrengsten nodig. Het enige alternatief is een wereldwijde race to the bottom.
  • Internationale hulp is en blijft nodig, maar mag geen inbreuk vormen op cultuur en historie van het land dat de hulp ontvangt. Het zelfrespect moet niet worden ondermijnt maar juist worden bevorderd.
  • Samenwerking tot wederzijds voordeel moet het uitgangspunt zijn. Het Westen zal moeten begrijpen dat haar voordeel vooral op het immateriële vlak ligt, in de zin dat zij in de positie is de rechtvaardigheid te bevorderen.
  • Monetair beleid is politiek, net als alle andere facetten van beleid. Interventies van de politiek zijn nodig. Om te beginnen moet het flitskapitaal aan banden worden gelegd. De invoering van de Tobin-tax en het instellen van een minimum-verblijfstijd van kapitaal in een land vormen een eerste stap.