Hedonisme verdringt solidariteit

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op zaterdag 16 september 2000.

Dit artikel verscheen in De Volkskrant van 16 september 2000

De afgelopen twintig jaar heeft zich in ons land een ware revolutie voltrokken. De ‘warme’ verzorgingsstaat werd ingeruild voor een ‘kille’, zakelijke waarborgstaat. Paars wilde een nieuw evenwicht. En dat kwam er: inkomsten en uitgaven van de overheid houden elkaar nu inderdaad in evenwicht, maar de samenleving is uit balans geraakt. De overheid verstrekt steeds minder garanties en laat meer en meer over aan de markt. De publieke zaak is verweesd, en dat blijft niet zonder gevolgen. Hoe beschaafd is ons land nog?

De fixatie van de achtereenvolgende kabinetten vanaf het begin van de jaren tachtig op de macro-economische cijfers (de economische groei, het terugdringen van het financieringstekort en de staatsschuld), heeft de blik op de samenleving vertroebeld. De korte horizonten van maximaal vier jaar voor herverkiezing en meestal zelfs één jaar, het begrotingsjaar, hebben verhinderd dat de heersende politiek tijdig heeft ingezien dat er schraalheid of erger ontstaat aan het eind van de kaasschaaf. De prijs die nu wordt betaald voor het systematisch verkrappen van budgetten is hoog. Die prijs omvat de onvoorwaardelijke en onbetaalbare loyaliteit van de leraar aan het onderwijs en ‘zijn/haar’ leerlingen, van de verpleger aan de zorg en ‘zijn/haar’ patiënten, van de politieagent aan de beveiliging van de openbare ruimte en ‘zijn/haar’ wijkbewoners, van de academicus aan de wetenschap en ‘zijn/haar’ onderzoek, van de kunstenaar aan de kunsten en ‘zijn/haar’ werkstuk, van de conducteur aan het openbaar vervoer en ‘zijn/haar’ passagiers. De infanteristen van de publieke zaak, zij die in de frontlinie staan van de dagelijkse werkelijkheid hebben hun vertrouwen in het beleid van de overheid verloren. Zij hebben het gevoel er alleen voor te staan, en niet de steun te krijgen die ze terecht verwachten. Cynisme uit zelfbehoud is het onvermijdelijke gevolg. Het goedkoop van de overheid is duurkoop voor de samenleving geworden.

Door de aanhoudende economische groei van de laatste jaren - die vele goede kanten heeft, worden we nu geconfronteerd met een spanning op de arbeidsmarkt die we sinds de jaren zestig niet meer gekend hebben.

Het resultaat is dat de overheid, de zorg, het onderwijs, enzovoorts moeten concurreren met de markt bij het werven van personeel. En dat lukt slecht; zó slecht dat via allerlei kunstgrepen (verpleegkundigen uit Zuid-Afrika, kinderen vier dagen per week naar school, onbevoegden voor de klas) geprobeerd wordt de grootste nood te ledigen. De impopulariteit van de publieke sector (in de ruimste zin) heeft diverse oorzaken: natuurlijk het loon dat beslist niet marktconform is (een gediplomeerd verpleger met een HBO-opleiding en twee jaar ervaring verdient 2165,- netto); natuurlijk de mindere secundaire arbeidsvoorwaarden; maar vooral toch ook de bezoedeling van het imago van het werk, of dat nu in het onderwijs is, de zorg, de politie, of het leger. Een baan in de publieke sector lijkt het laatste te zijn waar jongeren naar streven. De bezoedeling van de overheidsdienst heeft alles te maken met de stiefmoederlijke wijze waarop de kabinetten vanaf Lubbers I ( en met name de twee Paarse kabinetten) met deze sectoren zijn omgegaan. Het begon ermee dat ‘de maakbaarheid van de samenleving’ als pretentieus concept uit het raam werd gegooid. In het kielzog van de zelfrelativering van de politiek werd de hele publieke sector gediskwalificeerd als inefficiënt en ineffectief in vergelijking met de potenties van de markt. Meer en meer politici vielen voor de aantrekkelijkheid van de simpele dogma’s van het neoliberalisme. ‘Minder overheid en meer markt’ werd voor vrijwel elke moderne partij het uitgangspunt. Privatisering, deregulering, decentralisering en budgettering werden de instrumenten van dit beleid. Ideologisch verwoordde Paars I het in het Regeerakkoord ‘Keuzen voor de toekomst’ (!) van 1994 aldus: ‘De leidende gedachte in dit programma is het herijken van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en eigen verantwoordelijkheid.’ En verder: ‘Zo kan een nieuw evenwicht groeien tussen de behoefte aan bescherming en de noodzaak van dynamiek.’

Een herijking en een nieuw evenwicht dus, dat was wat de Paarse bewindslieden wilden bereiken. En ze hebben niet stil gezeten: alle sociale wetten zijn door de molen gegaan en zijn vrijwel zonder uitzondering verslechterd; de arbeidstijdenwet werd verruimd; de sociale volkshuisvesting is bijna geheel ontmanteld; de zorg werd gebudgetteerd en de uitgavengroei onder Paars I gemaximeerd op jaarlijks 1,3 procent; het onderwijs kreeg te maken met systematische tekorten terwijl de verantwoordelijkheid in belangrijke mate werd gedecentraliseerd; de NS werd verzelfstandigd; nutstaken als gas en elektra werden klaar gemaakt voor de markt, er moest immers concurrentie komen; de PTT werd KPN en ging naar de markt; er werd door Paars voor 25 miljard aan lastenverlichting voor bedrijven en burgers doorgevoerd. Deze herijking leidde inderdaad naar een andere evenwicht: de bescherming nam af en er kwam markt-dynamiek voor in de plaats. De herijking leidde naast eindeloze verrijking voor enkelen aan de top en loonstijging voor de meerderheid, kortom particuliere rijkdom, tot publieke armoede.

Steeds vaker hoor je specialisten en andere kenners van de gezondheidszorg spreken over ‘dood door schuld’ als ze de gegroeide wantoestanden in de vorm van wachtlijsten beschrijven. Hoogleraar Knape, anesthesioloog in het UMC, spreekt over onnodige sterfgevallen. De Gezondheidsraad spreekt schande over het feit dat kankerpatiënten in 13 van de 21 bestralingscentra drie tot zeven weken moeten wachten voordat ze behandeld kunnen worden. Het aantal wachtenden voor een open-hartoperatie neemt weer toe. Het tekort aan IC-bedden maakt dat er vaak geleurd moet worden met patiënten: de Nederlandse Hartstichting komt met voorbeelden uit Limburg waar hartpatiënten overleden omdat er geen plek was in een naburig ziekenhuis. Chirurg Maurits de Brauw zegt in de NRC (20 mei 2000): ‘Ik maak de mensen niet beter. Ik maak ze zieker.’ En: ‘Mensen die vanwege galstenen op de wachtlijst stonden, kwamen plotseling met een ontstoken alvleesklier of galblaas binnen. We hebben nog geen doden gehad, maar daar kun je op wachten.’ Uit een recent vergelijkend onderzoek van de OESO is de specialisten- en huisartsendichtheid in ons land laag, en geven we betrekkelijk weinig uit aan zorg en hebben we daarom onder andere wachtlijsten. En niet alleen in de cure, ook de care: Meer dan 10.000 mensen wachten op een plaats in een verpleeghuis, ruim 32.000 mensen wachten op een plekje in een verzorgingshuis. Let wel, dit zijn opgeschoonde cijfers! Bijna 60.000 mensen krijgen geen of onvoldoende thuiszorg.

Bijna 10.000 kinderen wachten op hulp of een plaats in een instelling. Deze cijfers zijn niet nieuw maar al jaren bekend. Paars heeft zich al die tijd Oost-Indisch doof getoond, en niets ondernomen de ontwikkeling te keren. Men wilde immers ‘een nieuw evenwicht’. Wat we aan percentage van het BBP uitgeven aan zorg is onder Paars gedaald van 9 procent naar 8,2 procent, terwijl de behoefte aan zorg door bijvoorbeeld de vergrijzing is toegenomen.

Waar de publieke sector tekort schiet, bereidt zij de weg voor de commercie. AEGON heeft nu een polis in de aanbieding die de verzekerde in staat stelt de wachtlijsten te omzeilen door middel van een arrangement in het buitenland te betalen door de verzekeraar. Maar voor wat hoort wat: de premie ligt wel 180 gulden per maand hoger dan die voor andere polissen. Eerder werden we al geconfronteerd met voorbeelden van voorrangszorg in particuliere klinieken en bedrijvenpoli’s. Zelfs de zorg is nu wat kwaliteit en toegang betreft ten prooi gevallen aan tweedeling. Tweedeling komt al lang niet meer alleen tot uitdrukking in zich vergrotende inkomens- en vermogensverschillen.

Tweedeling zien we ook ontstaan in het onderwijs. Privé-scholen (40.000 gulden per kind per jaar) werden door de politiek goedgekeurd, het belang van sponsoring neemt in het onderwijs steeds verder toe, net als het belang van hoge ouderbijdragen voor scholen. Minister Hermans spreekt in dit verband eufemistisch over ‘differentiatie’, in werkelijkheid gaat het erom dat ouders graag extra betalen om zich te verzekeren van goed onderwijs voor hun kinderen. Alleen, niet iedereen kán extra betalen. Die ‘differentiatie’ heeft dus niets met pedagogische of didactische diversiteit te maken, maar met segregatie langs een sociaal-economische lijn. Internationaal gezien dalen we steeds verder op de ladder als het om goed onderwijs gaat. Onze klassen zijn groter, onze leraren moeten langer werken, en daardoor is het niveau lager. En wat ook lager is, is het percentage BBP wat we uitgeven aan onderwijs: het OESO-gemiddelde ligt nu op 6,5 procent (in de VS 7,1 procent!), in ons land komen we niet verder dan 5,1 procent. Als we weer op het gemiddelde willen uitkomen, moet er 12 miljard gulden extra worden vrijgemaakt voor het onderwijs. Pedagogen vroegen zich vroeger nog wel eens af: Is onderwijs het volgieten van een emmer of het ontsteken van een licht? Deze vraag is achterhaald. Voor geen van beide kwalificaties lijken we nog de middelen beschikbaar te hebben.

De collectieve armoede heeft ook geleid tot minder aandacht voor de structurele individuele armoede in onze samenleving. Nog steeds groeien bijna 300.000 kinderen in armoede op en loopt het aantal daklozen (waaronder steeds meer gezinnen en kinderen) verder op.

De publieke zaak heeft altijd twee ouders gehad: de overheid en de samenleving, de gemeenschap. De overheid heeft haar taken veronachtzaamd en de individuen waaruit de gemeenschap steeds meer is gaan bestaan, kijken de andere kant uit. Er loopt een SIRE-campagne die ons moet vertellen: De maatschappij dat ben jij’. Het is één van de grote misverstanden van deze tijd: te denken dat wanneer de door de overheid georganiseerde solidariteit afneemt, de spontane, maatschappelijke solidariteit zal toenemen. Niets is minder waar gebleken. De overheid, de politiek is mede-trendsetter, of men dat nu wil of niet. De politiek van de afgelopen twintig jaar, met de PvdA gedurende de hele tweede helft in het hart van de regering, heeft de vanzelfsprekendheid van de solidariteit van de have’s met de have-nots doen verdwijnen. Deze ontwikkeling kon slechts worden gevolgd door burgers die calculerende burgers werden. De homo economicus werd geboren uit de overspelige relatie van de sociaal-democratie met het liberalisme, waarbij de eerste haar DNA-kenmerken lijkt te hebben onthouden aan deze liefdesbaby.

In dit tijdsgewricht waarin ook het hedonisme onder het motto ‘alles voor vandaag, en vandaag voor alles’ aan terrein won, en het individualisme (of anders gezegd: de ieder-voor-zich-mentaliteit) de trend werd, kon het gebeuren dat sommigen ongestraft konden pleiten voor een 45-urige werkweek (het MKB), de afschaffing van de VUT ten faveure van de individuele prepensionering (VNO/NCW), en demotie voor oudere werknemers (het kabinet).

Het heeft er alle schijn van dat alles van waarde (wat weerloos is: Lucebert) het moet afleggen tegenover ‘het nieuwe evenwicht’ van Paars. De kunsten moeten inleveren ten behoeve van de zogenaamd vernieuwende inzichten van de staatssecretaris, meer aandacht voor jongeren en etnische minderheden. Wetenschappers die zich bezig houden met fundamenteel onderzoek moeten vóór ze in aanmerking kunnen komen voor een budget eerst een plan indienen met daarin de marktkansen en sponsormogelijkheden. Dat is net zo iets als van een schilder vragen dat hij eerst tekent wat hij wil gaan schilderen en een businessplan schrijft vóór hij in aanmerking kan komen voor penseel, doek en werkruimte. ‘Het ziekengeld moet naar 70 procent’, zegt de WRR ( hoezo ‘wetenschappelijke’ Raad?). De NS denkt: we maken van de nood een marketing-deugd. Hebben we niet genoeg zitplaatsen, dan creëren we toch gewoon een nieuwe, derde klasse en die noemen we dan ‘space’. Je hebt er wel geen space, maar door het zo te noemen maken we de reizigers wijs dat zíj gek zijn en niet wij.

En ondertussen heeft de AEX-index de 700-grens gepasseerd.

Een beschaving kenmerkt zich door de waarden die zij centraal stelt. De waarden die de Westerse beschaving ons gebracht en geleerd heeft, zoals het recht op een menswaardig bestaan voor élk individu, de diepe overtuiging dat élk mens telt omdat we gelijkwaardig zijn, en de vanzelfsprekendheid van solidariteit, lijken hun basis in politiek en samenleving steeds meer te verliezen. En dat in een tijd waarin we juist een nieuwe agenda voor de homo universalis zouden kunnen schrijven. De economische groei, de welvaart stelt ons daartoe in staat. Juist nu lijkt de fantasie en de creativiteit te ontbreken. De utopische oasen lijken opgedroogd, en -zoals Jurgen Habermas al eens waarschuwde, dan ontstaat er een woestijn van banaliteit en radeloosheid.

Alles wat we aanraken moet in geld veranderen, willen we ons handelen als succesvol kunnen bestempelen. Misschien zou het verhaal van koning Midas weer ‘ns wat vaker vertelt moeten worden op onze scholen. Het is leerzamer dan het sprookje van het neoliberalisme dat steeds meer weg begint te krijgen van het ‘geen gezeik, iedereen rijk’ van Jacobse en Van Es. Het ‘samen voor ons eigen’ heeft de grens van het betamelijke bereikt. Na de Tweede Wereldoorlog startten we de wederopbouw, terwijl we niets hadden en veel in puin lag. Waarom kunnen we, nu het ons economisch zo voor de wind gaat, niet beginnen aan een nieuwe wederopbouw…van de beschaving?