Het multiculturele ‘drama’ in tien stellingen

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op maandag 1 mei 2000.

Dit artikel verscheen in Roodkoper van mei 2000

Na de publicatie van Paul Scheffer’s inmiddels roemruchte artikel in NRC onder de titel ‘het multiculturele drama’ is er een ware hype ontstaan over het minderheden-integratiebeleid. En dat is goed. Sterker, het is verwonderlijk dat het zo lang is uitgebleven. Was het niet beter geweest als het debat vijftien of twintig jaar geleden was gevoerd, als we toen reeds hadden nagedacht over dit thema? We hadden een hoop problemen vóór kunnen zijn. Echter, de gedachte van laisser aller was toen nog leidend. Zeker in linkse kring was het not done te spreken in termen van problemen. ‘Laat maar, het komt allemaal goed… we hebben gewoon een de multiculturele samenleving.’ Sommige sarcastici zeggen: ‘Nu de problemen ook de Amsterdamse grachtengordel hebben bereikt, mag er ook in linkse kring over problemen worden gesproken.’

Hoe dan ook. De discussie is geopend en zelfs voor de Tweede Kamer was het onontkoombaar om nu eindelijk eens een integraal debat te voeren, door de fractievoorzitters nog wel. Gesloten zal de discussie voorlopig niet worden want de problemen bestaan nog steeds. Daarom heeft mijn fractie voorgesteld een parlementaire enquête te houden over het minderhedenvraagstuk, zodat er concrete voorstellen komen om concrete problemen op te lossen.

Ik wil deze bijdrage opbouwen rond een tiental stellingen. Graag wil ik daarbij ook een viertal artikelen betrekken die gepubliceerd zijn in Socialisme en Democratie, het blad van de Wiardi Beckman Stichting.

Mijn eerste stelling:

Politici kunnen mensen niet integreren in de samenleving, dat is iets van de mensen zelf: van de nieuwkomers en van de autochtonen.

Wat de overheid wel kan en moet doen, is zorgen voor de beste voorwaarden om de integratie te laten slagen.

Mijn tweede stelling:

De overheid heeft gefaald bij het scheppen van de beste voorwaarden voor een succesvolle integratie.

Ik ga niet terug in de tijd om alle oorzaken van dat falen nog eens tegen het licht te houden. Ik wil me beperken tot de vaststelling dat de feiten van vandaag - als het gaat om taalvaardigheid, schoolresultaten, werk, en noem maar op - de conclusie rechtvaardigen dat het minderheden-integratiebeleid gefaald heeft. Ik ben het eens met Kai Pattipilohy, lid van de Jonge Socialisten, die in zijn bijdrage in S&D stelt dat de overheid ‘een negatieve bijdrage heeft geleverd door het leren van Nederlands door nieuwkomers niet verplicht gesteld heeft’.

Mijn derde stelling is:

Het falende integratiebeleid heeft ertoe geleid dat migranten en hun kinderen er onvoldoende in slagen echt deel te nemen aan de samenleving.

Ze beschikken door de bank genomen niet over gelijke kansen als de gemiddelde autochtoon. De gebrekkige deelname aan de samenleving, die daar het gevolg van is, hindert het integratieproces. En daarmee is de cirkel rond en zijn we in een spiraal naar beneden terecht gekomen, uitzonderingen daargelaten.

Mijn vierde stelling:

Deze spiraal richting desintegratie is buitengewoon nadelig voor de mensen waarover we het hebben, maar ook voor de samenleving als geheel.

Uit rechtvaardigheidsoogpunt deugt het van geen kant. Maar dat niet alleen: Er tikt ook een tijdbom. Het zou wel erg naïef zijn te denken dat dit proces zo door kan gaan, zonder dat het een keer tot een uitbarsting komt. De armoede waar veel allochtonen in terecht zijn gekomen in combinatie met het gebrek aan uitzicht op verbetering en geloof in een betere toekomst, leidt tot teleurstelling en frustratie. De nog altijd bestaande discriminatie doet daarbij nog een extra duit in de toch overvolle zak van ontgoocheling. Natuurlijk zal de chemie tussen bovengenoemde elementen tot iets leiden: de een zal de strijdbijl oppakken en het gevecht voor emancipatie en gelijkberechtiging aangaan, de ander zal misschien zijn heil zoeken in een snelle weg naar rijkdom door de weg van de criminaliteit in te slaan. Weer een ander zal zich misschien bewust afwenden van de Nederlandse samenleving, zich juist tegen integratie gaan verzetten en de Westerse samenleving gaan minachten (zie de recente, snelle groei van de Grijze Wolven).

Mijn vijfde stelling:

Integratie is het enige effectieve antwoord op de groeiende problemen voor mensen uit etnische minderheidsgroepen.

Alle andere concepten zijn misschien mooi op de tekentafel, maar hebben in de praktijk niet het gewenste resultaat opgeleverd. Deze vaststelling leidt tot de conclusie dat mensen die in dit land hun toekomst willen bouwen, die willen dat hun kinderen hier een toekomst kunnen bouwen, ook alles in het werk zullen moeten stellen om de taal te leren en vertrouwd te raken met de hier heersende normen en waarden, de inrichting van onze samenleving, enz.

Maar dat niet alleen: De overheid (rijk en gemeenten), de scholen, de bedrijven, de gemeenschappen (Nederlanders en buitenlanders) zullen zich moeten inspannen. Ik verzet me tegen diegenen die zeggen: Ach, maak je niet druk, dat duurt een of twee generaties en dan lost dat probleem zich vanzelf op. Deze cynische kijk op het recht van elk mens op een bestaan waarin hij of zij met enige kans op succes zijn of haar geluk kan najagen, wordt door mij niet gedeeld. Ik wil me samen met anderen met hand en tand verzetten tegen het ontstaan van een onderklasse, en dus ook een etnische onderklasse. De oververtegenwoordiging van allochtonen in de werkloosheids-, armoede- en criminaliteitsstatistieken, de letterlijke segregatie langs etnische lijnen in wijken en op scholen waren altijd, zijn en zullen voor mij altijd onaanvaardbaar blijven.

Mijn zesde stelling:

Integratie en segregatie verdragen elkaar niet.

Carlo van Praag van het SCP schrijft in S&D: ‘Dat een groot deel van de allochtone kinderen is aangewezen op concentratiescholen, doet hun zaak geen goed.’ Wanneer op een school de grote meerderheid bestaat uit allochtonen, of althans uit kinderen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, die niet vertrouwd zijn met de Nederlandse cultuur, kan er geen sprake zijn van een vanzelfsprekend integratieproces. Ik ben ervan overtuigd dat het integratieproces in eerste aanleg geen proces is dat door middel van allerlei kunstgrepen tot stand moet komen; integratie komt tot stand als het vanzelfsprekend is: voor de nieuwkomers en voor de autochtonen. En het vindt concreet plaats in het dagelijkse onderlinge verkeer: op school, op het sportveld, bij de bakker, en ga zo maar door. Maar deze vanzelfsprekendheid verdwijnt als er geen directe reden bestaat voor de integratie en er geen mensen zijn waarméé je kunt integreren.

Met andere woorden: het beste minderheden-integratiebeleid is het beleid dat segregatie bestrijdt: op scholen en in wijken.

Mijn zevende stelling:

Het bestrijden van de segregatie zal naast veel meer, goede, andere dingen leiden tot betere resultaten op school voor de kinderen die daar in hun verdere leven zo afhankelijk van zijn.

Om eerlijk te zijn, is dat natuurlijk niet míjn stelling, maar is het een korte samenvatting van de conclusies van alle rapporten die naar aanleiding van tal van onderzoeken zijn gepubliceerd.

Mijn achtste stelling is:

Ook het bedrijfsleven moet zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid erkennen en het niet langer bij mooie woorden laten, maar desnoods gedwongen worden een bijdrage te leveren aan het aan werk helpen van mensen uit de etnische minderheden.

De voormalige gastarbeiders - eens door datzelfde bedrijfsleven hier naartoe gehaald, zijn ten tijde van de snelle technische verbeteringen in de jaren tachtig massaal op straat gezet. Het was net in de tijd dat veel migranten besloten dat ze hier zouden blijven, en niet terugkeren naar hun land van herkomst. De verantwoordelijkheid voor de integratie kwam daarna geheel en al op het bordje van de overheid en de samenleving, minus het bedrijfsleven. Die fout moet worden hersteld. Bedrijven moeten veel meer investeren om migranten ook via het bieden van werk te integreren in de samenleving: voor middelgrote en grote bedrijven zou een quotum (bv 5%) moeten worden afgesproken.

Mijn negende stelling:

De verkokerde aanpak van het integratiebeleid tot nu toe is er een van de oorzaken van dat echte, goede resultaten zijn uitgebleven.

Ik geloof er niks van dit grote maatschappelijke vraagstuk kan worden opgelost door middel van een technocratische benadering. Elke keer wordt er wel weer iets bedacht waardoor Kamer en kabinet weer een poosje gerustgesteld zijn. Ten onrechte dus. Veel ministeries (zoals Justitie, Binnenlandse Zaken, Onderwijs, Sociale Zaken, VWS, VROM) zijn op enigerlei wijze bij het beleid betrokken en dat verhindert een integrale en samenhangende aanpak. Dat moet snel veranderen.

Mijn tiende en laatste stelling:

Het gaat niet om assimilatie. Het gaat om een functionele integratie die gelijke kansen mogelijk maakt.

Wouter Gortzak, Tweede Kamerlid voor de PvdA, schrijft in S&D: ‘De overgang is een keihard proces; valse, pseudo-linkse sentimentele bewogenheid helpt de nieuwkomers evenmin als overspannen dramatisering of rechtse onverschilligheid en vijandschap.’ Cultuurrelativisme van de kant van de autochtonen helpt de migrant niet. ‘De dominante cultuur stelt de nieuwkomer voor onontkoombare feiten…’, aldus Gortzak. En hij heeft gelijk. Enerzijds moet de buitenlander die hier zijn/haar toekomst ziet, beseffen dat aanpassing onvermijdelijk is, en anderzijds moeten de autochtonen beseffen dat ‘culturele veelvoud niet het probleem is’. (Godfried Engbersen in S&D)