Hulp maakt armen geen cent rijker

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op zaterdag 23 oktober 1999.

Dit artikel verscheen in Trouw op 23 oktober 1999

Het is hoog tijd voor een fundamentele discussie over de besteding van ontwikkelingsgelden. onduidelijk is hoe de hulpgelden zijn besteed voor slachtoffers van de orkaan Mitch, de aardbeving in Turkije en de oorlog in Kosovo. En ook de structurele hulp moet beter.

In twee eerdere artikelen op deze pagina werden enkele dilemma’s in verband met ontwikkelingssamenwerking beschreven. Toch raken ze niet de kern van het probleem van onderontwikkeling.

Paul Meijs van de vluchtelingenorganisatie DRA (Podium, 21 oktober) betoogde dat elke gulden die besteed wordt aan mediagenieke noodhulp zoals de acties voor Kosovo en Turkije, ten koste gaat van projecten in Afrika. Uitvoerig legt hij uit waarom juist zijn projecten van groter belang zijn. Deze stammenstrijd tussen ontwikkelingswerkers is al zo oud Methusalem. Het is een koud kunstje om voor elk slachtoffer iemand te vinden die er nog net iets erger aan toe is. Concurrentie tussen de verschillende derdewereld-toko’s zet dan ook geen zoden aan de dijk. Zijn pleidooi om van elke gulden die via TV-acties door het publiek wordt gedoneerd een dubbeltje opzij te zetten voor minder bekende projecten leidt enkel tot een nieuw gevecht om dat ene dubbeltje, en is dan ook een absurd voorstel.

Ook Bos en Van Heijningen (Podium, 20 oktober) lijken vatbaar te zijn voor dit soort discussie. Van het geld dat minister Herfkens besteedde aan hulp voor de slachtoffers van orkaan Mitch die vorig jaar Midden-Amerika teisterde, is 15 miljoen naar plaatselijke Nederlandse ambassades gegaan. Omdat de besteding van die miljoenen door de ambassades volgens beide auteurs ‘een willekeurige indruk’ maakt, vragen zij zich af of de particuliere hulporganisaties geen beter werk zouden hebben geleverd. Ik ben er echter van overtuigd dat de deze particulieren hun inspanningen in Midden-Amerika minstens net zo veel hebben versnipperd. Bovendien hoeven zij over de besteding van hun fondsen geen enkele democratische verantwoording af te leggen, in tegenstelling tot de minister van ontwikkelingssamenwerking. Dit laatste zou zelfs een pleidooi kunnen zijn voor meer besteding van hulpgelden door het ministerie en juist minder via de kanalen van de verschillende “Novib’s”.

Maar ook dan blijft er nog voldoende onduidelijkheid bestaan over wat er met hulpgelden gebeurt. Neem de totale verwarring rond Kosovo. Onmiddellijk na het beëindigen van de oorlog buitelden Herfkens, Van Aartsen en Kok over elkaar heen met toezegging voor noodhulp aan het even daarvoor kapotgebombardeerde gebied. Al snel raakte men het zicht op al die beloften kwijt. In juli liepen de schattingen over de kosten van de wederopbouw van Kosovo uiteen van 1,7 tot 50 miljard. Voor het ‘winterklaar’ maken van Kosovo zou volgens de EU 15 miljard gulden nodig zijn. Toch was Herfkens al helemaal tevreden met de 4 miljard die op de eerste donorconferentie werd toegezegd. Inmiddels wordt steeds duidelijker dat toezeggingen nog lang geen donaties betekenen en is nog maar een fractie van het geld ook echt binnengehaald. In de tussentijd hebben tientallen NGO’s hun kampen opgeslagen in Pristina en voeren alle mogelijke projecten uit. Allen ongetwijfeld met de beste bedoelingen maar van een fatsoenlijke coördinatie is geen sprake. Dat geldt zelfs in extreme mate voor de hulpgoederen die particulieren per vrachtwagen of boot naar Kosovo sturen. De hulpverlening is kortom zo chaotisch als verwacht mag worden in een land zonder structuur. Het is een illusie te denken dat ooit duidelijk zal worden waar de vele Nederlandse guldens concreet aan uitgegeven zijn, noch die van Herfkens, noch die van particuliere organisaties. Dat geldt in Kosovo, maar dat geldt ook in Turkije en Midden-Amerika.

Hoewel het altijd beter kan blijft noodhulp zonder twijfel noodzakelijk om na een ramp of oorlog te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften en is in die zin ‘onverdacht’. Van de zogenaamde structurele projecten kan dat lang niet altijd gezegd worden. Daar speelt ideologie namelijk een veel grotere rol. En helaas wordt die de laatste jaren maar al te vaak ingevuld door een neo-liberale kijk op de oorzaken van en oplossingen voor onderontwikkeling. Bos en Van Heijningen leggen de vinger dan ook precies op de zere plek als zij wijzen op de rol van het ontwikkelingsmodel voor Midden-Amerika. Die landen worden door internationale organisaties als IMF en Wereldbank verplicht, en door vele ontwikkelingsorganisaties gestimuleerd, om vooral producent en exporteur van bananen, koffie en katoen te zijn. Een ontwikkeling die heeft geleid tot een ecologische kaalslag en daarmee rechtstreekse oorzaak voor veel van de slachtoffers die vielen na orkaan Mitch. De meeste doden waren te betreuren onder kleine boeren die noodgedwongen op steile hellingen in hun onderhoud moesten voorzien en in de sloppenwijken waar landlozen massaal naar toe trokken toen zij van hun grond werden verdreven. Zo lang in ontwikkelingslanden de politiek wordt bepaald door de eisen van de wereldmarkt, in casu multinationale ondernemingen en de al eerder genoemde Wereldbank en IMF, zullen zogenaamde natuurrampen selectief te werk blijven gaan en meer armen dan rijken het leven kosten.

Ook ontwikkelingshulp speelt daarin vaak een bedenkelijke rol. Projecten die mensen met al dan niet zachte leningen naar de markt moeten begeleiden of de ergste pijn van neo-liberale “aanpassingsprogramma’s” moeten wegnemen leveren geen bijdrage aan de werkelijke emancipatie van armen. Ook ontwikkelingshulp heeft niet kunnen voorkomen dat de kloof tussen arm en rijk op de wereld sinds de jaren zestig meer dan verdubbelde. De wereldmarkt biedt helemaal geen eerlijke kansen voor ontwikkelingslanden, laat staan voor hun inwoners. Het is een illusie te denken dat hulpprojecten daar verandering in zullen brengen. Hoog tijd dus voor een fundamentele discussie over de structurele onderontwikkeling van het allergrootste deel van de wereld en hoe we dat tij kunnen keren. Daarvoor is een bezinning op het westerse marktfundamentalisme een allereerste vereiste. Het budget van Herfkens zal daarin voorlopig een marginale rol blijven spelen en het is dan ook zonde van de energie van hulporganisaties om daar een loopgravenoorlog over te blijven voeren.