De opkomstplicht moet weer ingevoerd worden

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op vrijdag 5 maart 1999.

Dit artikel verscheen in NRC Handelsblad op 5 maart 1999

De opkomst bij de Provinciale-Statenverkiezingen van afgelopen woensdag was weer slecht. Slechts 45 procent van de bijna 12 miljoen stemgerechtigden nam de moeite zijn democratische plicht te doen. De dalende trend die vanaf 1970 - het jaar waarin de opkomstplicht werd afgeschaft - is ingezet, heeft zich verder voortgezet. Alle politieke partijen maken zich zorgen over deze ontwikkeling. Het is tijd om eens nadrukkelijk na te denken over een herinvoering van de opkomstplicht.

De basisgedachte achter de parlementaire democratie is dat het wat moeilijk discussiëren en beslissingen nemen is met 15 miljoen mensen. Daarom hebben we een vertegenwoordigende democratie. Mensen kiezen andere mensen op basis van een politiek programma met doelstellingen om hen in de democratische arena (parlement, staten of raad) te vertegenwoordigen. Nu is het zo dat die zetels allemaal bezet worden en dat zal ook gebeuren als straks mogelijk nog maar eenderde van de kiezers de moeite neemt om naar het stemhokje te gaan. De vraag dringt zich dan wel op: Hoe staat het met de legitimiteit van de gekozenen? Strikt genomen, volgens de wet, klopt het allemaal nog steeds, maar naar mijn idee daalt het gezag van de gekozenen recht evenredig met de daling van de opkomst. En dat is uit democratisch oogpunt een kwalijke zaak.

De opkomst lag voor 1970 in ons land ver boven de 90 procent. Sinds de afschaffing van de opkomstplicht is de opkomst steeds verder gedaald. Met als historisch dieptepunt de Europese verkiezingen van 9 juni 1994: 35,7 procent. Maar ook bij veel verkiezingen voor deelraden, gemeenteraden en provinciale staten bestaat de opkomst ternauwernood uit 50 procent van de mensen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1996 ging in Tilburg slechts 33 procent van de stemgerechtigden stemmen.

Voorlopig zal er geen eind komen aan de dalende trend, want gemiddelde leeftijd van de kiezer stijgt, met andere woorden: nieuwe kiesgerechtigden, jonge mensen komen veel minder op dan ouderen die te maken hebben gehad met de opkomstplicht. En dat is niet alleen een leeftijdsprobleem, ook de ouderen die voor het eerst mochten stemmen nadat de opkomstplicht was afgeschaft blijven ook op latere leeftijd meer thuis dan anderen. Bij de verkiezingen van afgelopen woensdag ging van de achttien tot vierendertig jarigen slechts een op de drie mensen stemmen. Het opkomstpercentage loopt fors op bij de oudere leeftijdscategorieën. Van de 65-plussers bracht twee van de drie mensen zijn stem uit.

De opkomst heeft niet alleen een kwantitatief element, er zitten ook kwalitatieve aspecten aan. Ten aanzien van het passief kiesrecht zien we al lange tijd een forse oververtegenwoordiging van hoog opgeleiden. Nu worden we ook geconfronteerd met sociaal-economische verschillen als het gaat om het actief kiesrecht. Mensen met een lagere opleiding en zij die minder verdienen gaan vaker niet stemmen dan goed opgeleiden en zij die een hoog inkomen hebben. Eigen onderzoek van mijn partij heeft uitgewezen dat bij de Tweede Kamerverkiezingen van vorig jaar de opkomst in rijke wijken gemiddeld 12,9 procent hoger was dan het gemiddelde en in arme wijken 13,8 procent lager. Een verschil van 26,7 procent dus. Bovendien bleek dat het verschil snel toeneemt in vergelijking met eerdere uitslagen. De representativiteit van de volksvertegenwoordigers wordt zo wel erg discutabel.

Na elke verkiezing, wanneer weer eens is gebleken dat de opkomst weer lager was dan de keer daarvoor, hoor je steevast de politici weer zeggen dat het een ernstig probleem en dat er meer aan gedaan moet worden de kiezer naar de stembus te krijgen. Allerlei lapmiddelen passeren dan de revue: spreiding van de verkiezingen (niet overal gelijktijdig de raadsverkiezingen houden), concentreren van verkiezingen (verkiezingen voor gemeenteraad gelijktijdig met bijvoorbeeld provinciale statenverkiezingen), niet stemmen op woensdag maar op zaterdag of zondag. Ze zullen niet helpen, net zo min als het langer open houden van de stembureaus dat heeft gedaan.

De oorzaak van de lage opkomst moet gezocht worden in het gebrek aan vertrouwen van veel mensen in de politiek., velen zijn zelfs cynisch geworden. En ik kan me dat voorstellen gezien het gebrek aan oplossingen die de heersende politiek voor de al lang bestaande problemen in bijvoorbeeld de zorg en het onderwijs aandraagt, de beklemtoning van de NIET-maakbaarheid van de samenleving, het fenomeen van de partijpolitieke benoemingen, de vele niet nagekomen verkiezingsbeloften en de introductie van de sorry-democratie. Voeg daarbij het gegeven dat politieke partij nog zelden ideologisch te definiëren zijn, zij de grote doelen hebben afgezworen en dientengevolge steeds meer op elkaar zijn gaan lijken, en je hebt een van de twee belangrijke oorzaken voor de dalende opkomst te pakken.

Een tweede reden is meer van culturele aard. Velen trekken zich heden ten dage terug in hun eigen koninkrijkje en wenden de blik af van de ander en de samenleving als geheel. Steeds meer mensen vallen ten prooi aan ongeïnteresseerdheid voor de publieke zaak. Consumentisme en hedonisme gaan hand in hand. En de groeiende oppervlakkigheid leidt tot slonzigheid, ook als het gaat om het recht invloed uit te oefenen op het bestuur van stad, land en provincie. Ook de over het algemeen dalende ledentallen van politieke partijen (slechts 3 procent van de bevolking is lid) leveren een bewijs voor een afname in de betrokkenheid van mensen bij de publieke zaak en het openbaar bestuur.

De meeste partijen hebben daarom hun streven naar het zijn van een massapartij losgelaten en beschouwen zich steeds maar als kaderpartij, ofwel als recruteringskader en kweekvijver voor nieuwe volksvertegenwoordigers en bestuurders. Daarom zijn partijen ook niet meer automatisch aanwezig in alle lagen en sectoren van de samenleving en zijn zij voor hun informatie aangewezen op de vertegenwoordigers (van de vertegenwoordigers) van mensen, marketingbureaus en opiniepeilers.

Die laatsten vertellen hen over de dalende belangstelling onder laagbetaalden en lager opgeleiden voor een gang naar de stembus en de conclusie ligt voor de hand: Als ze toch niet gaan stemmen, hoeven we als partij daar in onze campagne ook niet speciaal onze energie in te steken. En dat leidt weer tot een verdere daling van de belangstelling en de opkomst onder deze grote groep mensen. En zo zijn we in een vicieuze cirkel beland van steeds minder interesse en steeds minder opkomst.

Dit fenomeen is niet alleen van betekenis voor de opkomst maar ook voor de inhoud van de politiek: steeds minder aandacht en geld voor collectieve voorzieningen en steeds meer belangstelling voor marktwerking, steeds minder aandacht voor armoedebestrijding en de strijd tegen de tweedeling op tal van terreinen en meer belangstelling voor lastenverlichting en een nieuwe belastingstelsel voor de 21ste eeuw om ons klaar te maken voor “Europa”.

De democratie staat onder zware druk. Niet alleen vanwege de terugtredende overheid ten faveure van de markt, maar ook vanwege de overdracht van steeds meer nationale bevoegdheden naar het ondoorzichtige “Europa”. De afnemende betrokkenheid van veel mensen bij de publieke zaak en het democratisch proces doet ook nog een fikse duit in het zakje. De vraag is nu: waar komt de oplossing vandaan?

Omdat de democratie begint bij “het volk”, de mensen, en zij ook degenen zijn die de democratie hebben bevochten en veroverd op een elitaire minderheid, moet ook bij hen de oplossing worden gezocht en gevonden. Willen wij een kentering in de negatieve spiraal aanbrengen dan moeten wij de moed hebben een gedurfde stap te zetten door de volwassen inwoners van dit land te wijzen op hun plicht zich uit te spreken over het beleid en de toekomst van het land. Mensen moeten soms een beetje geholpen worden vrij en zelfbewust te zijn, hoe paradoxaal dat ook moge klinken. De democratie is te waardevol om hem als het droge zand van het strand te laten weglekken tussen de vingers van een gebalde vuist.

“Maar stemmen is geen plicht, het is een recht!” is dan de veel gehoorde tegenwerping. En op zichzelf is dat juist. Maar dat geldt ook voor het genieten van onderwijs, en toch hebben we een schoolplichtwet die kinderen verplicht naar school te gaan, en hebben we ook een wet die inzittenden van een auto verplicht een gordel te dragen. In dit tijdsgewricht pleiten voor een ‘nieuwe’ plicht is niet populair, maar wie een andere oplossing heeft die voorkomt dat we binnen afzienbare tijd te maken krijgen met een verkapte vorm van het censuskiesrecht mag het zeggen. Twaalf miljoen daadwerkelijk stemmende kiesgerechtigden weten beter wat goed is voor het land dan de helft daarvan. Het is die notie die de kern vormt van de democratische gedachte. Een democratie zonder kiezers is als een voetbalelftal zonder spelers.