Primaat van de markt verwoest de idealen

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op woensdag 1 april 1998.

Dit artikel verscheen in NRC Handelsblad op 1 april 1998

De verkiezingen van 6 mei kunnen worden beschouwd als een nationaal referendum over de neoliberale politiek van Paars. Zij die “voor” willen stemmen kunnen terecht bij het grote scala partijen die slechts minimaal van elkaar verschillen en zich allemaal in het midden van het politieke spectrum ophouden. Maar gelukkig bestaat er voor diegenen die vinden dat de geschiedenis zijn eindpunt nog níet heeft bereikt, ook de mogelijkheid van een tegenstem.

“Dit is een gewoon kabinet,” zei Wim Kok bij de presentatie van het eerste na-oorlogse kabinet zonder de christen-democraten. En hij had gelijk. De coalitie van PvdA, VVD en D66 verschilde op geen enkel wezenlijk punt van datgene wat het CDA onder Lubbers de twaalf jaar daarvoor had laten zien. Net als in de rest van de westerse wereld kreeg ook ons land in het begin van de jaren tachtig te maken met de Nieuwe Zakelijkheid. Onder invloed van de wereldwijde opmars van de Angelsaksische variant van het kapitalisme, werd de sociaal-democratische consensus (spreiding van inkomen, kennis en macht), die zo kenmerkend was voor Nederland in de jaren zeventig, ingeruild voor een nieuwe algemene overeenstemming. Het neoliberalisme kon ook in de Lage Landen aan zijn opmars beginnen. De verbeelding was niet langer aan de macht, idealen werden verdacht en ideologieën belandden op de mestvaalt. “No-nonsense” werd het parool.

Privatisering, flexibilisering, marktwerking, denivellering, “afslanking” van de sociale zekerheid, en vermindering van kwantiteit en kwaliteit van de collectieve voorzieningen: dat werden de nieuwe begrippen. Dat alles onder het mom van vermindering van de collectieve lasten en het neoliberale adagium van “minder overheid en meer markt”. De lasten werden steeds meer van collectief naar individueel verschoven. De relatie tussen overheid en sociale volkshuisvesting werd doorgeknipt en werd er zelfs in de zorg marktwerking geïntroduceerd. Voor van alles en nog wat werden er eigen bijdragen ingevoerd. Maar daar bleef het niet bij. De afgelopen vijftien jaar zijn de inkomensverschillen enorm toegenomen en de tweedeling - waar Joop den Uyl altijd voor waarschuwde - werd op alle fronten zichtbaar. Waarden als het recht op een menswaardig bestaan, gelijkwaardigheid en solidariteit werden steeds meer tot holle frasen. Onder Paars waren ze in ieder geval geen expliciet uitgangspunt van beleid meer.

Het standenonderwijs is weer terug van weggeweest, de toegang tot de sociale rechtshulp werd verminderd, segregatie langs inkomenslijnen en etnische lijnen gaat nog steeds door, en terwijl het aantal miljonairs groeide naar 150.000, leeft een miljoen huishoudens op of onder de armoedegrens. Mensen met een geringe opleiding en weinig geld gaan gemiddeld viereneenhalf jaar eerder dood dan rijke mensen en leven twaalf en een half jaar minder gezond. Lange wachtlijsten in de gezondheidszorg staan in schril contrast met de luxe privé-zorg die vandaag de dag te koop is. Mensen in kapitale villa’s maken gebruik van hypotheekrente-aftrek tegen het hoogste belastingtarief, terwijl mensen met minimuminkomens in veel gevallen niet eens de weg vinden naar de huursubsidie.

Is Paars dan synoniem voor kommer en kwel? Nee, want met heel veel inwoners van dit land gaat het goed. Paars wijst daar ook voortdurend op. Er worden meer huizen gekocht dan ooit, mensen met geld krijgen steeds meer geld en afgelopen jaar werd er op en rond de Beurs voor het eerst méér verdiend dan door alle mensen met werken bij elkaar. De economische groei was fors en constant. Maar de vraag die gesteld moet worden is: Waar gaat dit alles heen? Politici dienen zich immers bezig te houden met de vragen van morgen, de antwoorden voor vandaag moeten ze al hebben.

En hier wringt de schoen. Hier wreekt zich het gebrek aan ideologisch debat, binnen de Tweede Kamer maar ook daarbuiten. Sommigen zijn daar blij mee, anderen wensen de terugkeer van de ideologieën. Naar mijn idee is het echter met de ideologieën net zoals met het weer: soms is het goed, soms is het slecht, maar het is er altijd. Want het simpele feit dat nu het pragmatisme regeert, wil niet zeggen dat er geen ideologieën meer zijn. Het pragmatisme is immers niets anders dan de ideologie van het haalbare binnen de status quo. En dat dat tot weinig creatieve ideeën leidt en tot een wat armetierig debat ligt voor de hand, want de status quo is vooral een neoliberale status quo. En omdat binnen het neoliberale gedachtengoed het primaat van de maakbaarheid ligt bij de markt en niet bij de politiek leidt dat automatisch tot een politieke positie zonder aspiraties, bevlogenheid en ideeën.

Tijdens zijn Den Uyl-lezing schudde PvdA-voorman namens zijn partij de socialistische veren af en trad de partij definitief toe tot het toch al overbevolkte politieke midden. (Zó overbevolkt dat het professor Oerlemans een paar jaar terug inspireerde om ons politieke land te omschrijven als een één-partijstaat.) Er bestaan naar de opvatting van de sociaal-democraat Kok geen grote doelen meer. Er is geen sprake meer van een wenkend perspectief. Er is geen alternatief, de status quo is maatstaf geworden, ideaal en werkelijkheid vallen samen.

Zo kon het ook gebeuren dat Kok bij het schrijven van het concept-regeerakkoord in de zomer van 1994 zijn hand uitleende aan “de opponent” Frits Bolkestein. Daarom is het ook zo ongeloofwaardig wanneer dezelfde Kok nu vlak voor de verkiezingen zegt dat wie straks niet op hem stemt, automatisch voor Bolkestein kiest. Als er iemand is geweest die zijn stem aan Bolkestein leende, dan was het Wim Kok wel, vier jaar lang. Terwijl hij stemmen geworven had voor het PvdA-programma dat voorzag in bezuinigingen tot maximaal acht miljard, ging hij een regering leiden op basis van een akkoord dat sprak over 18 miljard - conform het verkiezingsprogramma waarmee Bolkestein stemmen had geworven. Dat het er uiteindelijk 22 miljard werden laat zien dat beide partijleiders een vrijwillig pact zijn aangegaan, in alles gedomineerd door de gedachte van “meer markt en minder overheid”.

De rituele dansen die nu uitgevoerd worden rond de verkiezingsprogramma’s en visie van het CPB op die programma’s moeten suggereren dat ze iets met het wezen van de politiek te maken hebben. Niets is minder waar. Papier is geduldig en cijfers zijn te manipuleren. Wezenlijker vragen zijn: Moet de politiek ten behoeve van het welbevinden van de mensen het primaat op de maakbaarheid van de samenleving terug eisen van de markt of juist niet? Moet de groeiende tweedeling worden stopgezet of gaan we door met het introduceren van Amerikaanse toestanden? Gaan we iets doen aan de tegenstelling tussen de “collectieve” armoede bij de overheid en de snelle verrijking van sommigen, of laten we het zo? Krijgen zorg, onderwijs, openbaar vervoer, en natuur en milieu de aandacht (en het geld) die ze verdienen of blijven we ze stiefmoederlijk behandelen? Investeren we ruimhartig in de cohesie binnen de samenleving, of gaan we door op de weg van het stimuleren van de individualisering en de calculerende burger?

Dat zijn de vragen waar het op 6 mei om gaat, maar nog meer vanaf 7 mei, ongeacht de coalitie die er komt.