Verkiezingen 2010: Voorbij de versplintering - Hoofdinhoud
Zoals meestal bij verkiezingen zijn er velerlei winst- en verliesanalyses te maken. Dat het deze week om lokale verkiezingen ging, waarbij plaatselijke omstandigheden soms een belangrijke factor zijn, maakt het uiteraard wat complexer. En de zeer lage opkomst versterkt dat nog. Bovendien spelen naast de verkiezingsuitslag ook nog trends in opiniepeilingen, die fors verlies (zoals bij de PvdA) kunnen doen omslaan in een gematigd vertrouwen in herstel.
Eén beeld is echter volstrekt helder. Er is sprake van een enorme versplintering. Dat was lokaal al het geval en die trend heeft zich versterkt voortgezet. In Zaanstad zitten nu bijvoorbeeld dertien fracties in een raad van 39 leden, in Gouda telt de 35 leden tellende raad twaalf fracties, in Delft is de verhouding 37/11, in Deventer 37/10, in Nieuwegein 33/11, in Den Helder en Smallingerland 31/10.
Regionaal zijn er wat dat betreft overigens wel verschillen, want de versplintering is in de Randstad groter dan bijvoorbeeld in Friesland en Groningen, waarbij uiteraard ook meespeelt dat de raden daar vaak kleiner zijn. Dat alles maakt de vorming van colleges er niet eenvoudiger op en te vrezen valt dat de instabiliteit in het bestuur, met veel wethouderswisselingen, zich zal voortzetten.
Hoewel verkiezingscampagnes, de strijd om het premierschap, debatten etc. nog tot verschuivingen zullen leiden, staat nu al min of meer vast dat die versplintering zich ook landelijk zal aftekenen. Een kleine veertig jaar geleden kenden we soms ook een veelheid aan partijen (zowel in 1971 als 1972 waren er veertien fracties, dat zullen er nu tien of elf worden), maar er waren toen drie min of gelijkgezinde christendemocratische partijen. Bovendien waren PvdA, PPR i en D66 bereid tot samenwerking.
De uitslag komende juni zou verder een beeld kunnen opleveren zoals we dat eerder grotendeels in 2002 kenden, met dien verstande dat ook het CDA niet langer veel beter scoort dan de andere grotere partijen. In 2002 waren er eveneens tien fracties, waarvan drie vrijwel even groot (LPF 26, VVD 24 en PvdA 23). Het CDA had toen 43 zetels. Inmiddels ziet het ernaar uit dat het CDA terugvalt naar een niveau onder de dertig zetels en D66 stijgt naar vijftien a twintig zetels.
Groot verschil is voorts dat de plek van de LPF wordt overgenomen door de PVV. Hoewel de LPF, zeker na de moord op Pim Fortuyn i, spoedig een instabiele factor bleek te zijn, kon die partij - aanvankelijk - op tamelijk veel welwillendheid rekenen. Dat was zeker het geval toen fractievoorzitter Mat Herben i zich tijdens de formatie gematigd en coöperatief opstelde. Die meegaandheid was overigens direct aanleiding om diens positie ter discussie te stellen en leidde spoedig tot vervanging door Harry - wie kent hem nog - Wijnschenk i.
Bij de PVV is de politiek leider er nog en hij kan zijn metgezellen dus zelf goed in de hand houden. Maar dat moet hij wel alleen doen. Stel dat Geert Wilders (in)formateur wordt, wie moet er dan namens de PVV-fractie onderhandelen? Stel dat Wilders zelfs minister wordt, wie gaat dan de grotendeels uit nieuwkomers bestaande fractie leiden? Of krijgen we dan een combinatie van De Roon of Fritsma als raadslid/fractievoorzitter?
Van de PVV is bovendien, anders dan van de LPF in 2002, geen grote compromisbereidheid te verwachten en de afkeer van alle andere partijen tegen veel standpunten van de PVV is veel groter dan tegen het gedachtegoed van Pim. Los van de vraag of partijen de PVV bij voorbaat uitsluiten, lijkt regeringsdeelname van die partij dus (vrijwel) uitgesloten.
In 2002 hadden CDA, LPF en VVD in de Kamer 93 zetels. Nu zouden zelfs CDA, VVD en PVV bovendien wel eens geen meerderheid kunnen halen. Voor een andere meerderheid dan met de PVV zijn vier, wellicht zelfs vijf partijen nodig. Ook die situatie kenden we in 1971 en 1972. In 1971 was er een centrumrechts kabinet, met DS'70, in 1972 een centrumlinks kabinet, waarbij PvdA, PPR en D66 gezamenlijk optrokken. In 1972 was er slechts deels sprake van parlementaire binding (KVP en ARP gedoogden het kabinet).
Die situatie zou zich nu wel eens kunnen gaan herhalen. Het leverde veel strijd op in het kabinet en in de Kamer. Als dat beeld zich zou herhalen (en die kans is groot) is het vooral de vraag in hoeverre partijen bereid zijn af en toe nederlagen te accepteren, zonder dat direct het kabinet ten val wordt gebracht. Zij moeten zoals dat heet 'over hun eigen schaduw' heen springen. Dat vraagt ook samenwerking van verwante partijen en wellicht dat het vertrek van Agnes Kant in die zin voor de linkse partijen een 'blessing in disguise' is. Kant had te veel de houding: de PvdA is net zo goed de vijand als het CDA.
Gezien de financieel-economische situatie is die bereidheid tot samenwerking niet alleen onontkoombaar, maar ook vrijwel onvermijdelijk, willen we niet in een situatie van regeerloosheid komen.