26 maart 2010 - Hoofdinhoud
Vandaag het genoegen gehad de openbare rede bij te wonen waarmee Kees Bastmeijer het ambt van hoogleraar in het natuurbeschermings- en waterrecht aanvaardde. Geweldig dat de Universiteit van Tilburg deze leerstoel heeft weten te realiseren.
De inspirerende titel van de rede was: "Ieder voor zich en de natuur voor ons allen". Centraal stond de vraag hoe het toch kan dat op papier de bescherming van natuur de afgelopen decennia steeds beter is geworden, terwijl in de praktijk de natuur zienderogen achteruit holt. Het heeft alles te maken met politieke onwil, gepolder en het oprekken van de wettelijke beschermingsregimes. Er is maar één remedie: harde juridische bescherming. Drie woorden slechts, maar toch volledig taboe verklaard in Den Haag.
Dat bleek gisteren nog, bij het debat over het mestbeleid en het intrekken van het Varkensbesluit. Werkelijk schandalig met welk gemak de belofte voor meer leefruimte voor varkens, die in 1998 al is gemaakt, wordt gebroken door CDA, VVD, ChristenUnie SGP èn Partij voor de Vrijheid. Niet alleen de varkens zijn de dupe, ook de natuur gaat nog verder achteruit omdat de ammoniakuitstoot niet wordt aangepakt en de beperkte plannen dìe er zijn telkens worden versoepeld. Wat een goedkope verkiezingsstunt van het CDA, bah.
Met permissie van de kersverse hoogleraar natuurbeschermingsrecht, kan ik hier in elk geval een samenvatting van de rede over natuurbescherming met je delen. En Kees, van harte gefeliciteerd met deze prachtige leerstoel!
ZONDER HARDE GRENZEN GEEN RENTMEESTER
Bouwen op de maan, hotels ontwerpen voor op Antarctica en torens bouwen van meer dan 800 meter hoog. De grenzeloze menselijke ambitie is bewonderenswaardig. Op de inzichten over de schaduwzijde van al onze activiteiten voor natuurwaarden volgt echter weinig reactie. Ondanks een indrukwekkende hoeveelheid natuurbeschermingsrecht hebben we de 2010-doelstelling om het verlies van biologische diversiteit op aarde te laten stoppen niet gehaald. Van de ruim 47 duizend soorten die door wetenschappers zijn geëvalueerd zijn er ruim 17 duizend bedreigd (IUCN Red List 2009). We lijken tegen iets ‘hardnekkigs’ aan te lopen dat sterker is dan de brede consensus over de wenselijkheid van biodiversiteitsbehoud.
Die hardnekkigheid hangt samen met onze grondhouding tegenover de natuur. Milieufilosofen onderscheiden grofweg vier ‘grondhoudingen’. De heerser staat boven de natuur, benut de natuur voor eigen voordeel, kent geen zelfstandige waarde toe aan het behoud van soorten en zoekt bij problemen oplossingen in de technologie. De rentmeester staat ook boven de natuur en gelooft dat de natuur voor de menselijke benutting bestemd is, maar voelt wel een verantwoordelijkheid tegenover god of toekomstige generaties om voor de natuur te zorgen. Daarnaast zijn er twee grondhoudingen waarin wel waarde wordt gehecht aan de zelfstandige (intrinsieke) waarde van natuur: partner en participant.
Terugkijkend in de tijd blijkt dat het heerserschap door de eeuwen heen de dominante grondhouding van de mens is geweest. In de literatuur is dit met verwijzing naar Genesis 1:28 wel toegeschreven aan de joods-christelijke traditie, maar die visie is ook heftig bekritiseerd. Ook filosofen die juist afstand namen van het baseren van kennis op het geloof stelden de mens boven de natuur (oud-Griekse filosofen, Descartes). De houding van de mens als heerser over de natuur komt ook sterk tot uiting in de werken van Hugo de Groot, John Locke en anderen over toe-eigenen van dieren en planten en uiteindelijk ook van land door de mens. Een breed gedragen gedachte lijkt te zijn dat, omdat de natuur voor de mens is bestemd, het recht om natuur toe te eigenen daar min of meer ‘natuurlijk’ uit voort vloeit.Dat recht kende overigens wel grenzen: zo waren volgens Hugo de Groot zee, lucht en stranden niet toe te eigenen en moest volgens Locke verspilling worden tegengegaan.
Deze diepgewortelde houding van de mens als heerser over de natuur, de bevolkingsgroei en toenemende technologische mogelijkheden hebben met name de afgelopen twee eeuwen tot een overexploitatie van veel natuurlijke bronnen geleid. Binnen de bestaande marktmechanismen leidde de toenemende schaarste van natuurwaarden niet automatisch tot een betere bescherming. Voor veel natuurwaarden bestaat geen markt en voor die waarden die wel onderwerp van handel zijn gaat de prijs bij schaarste veelal gewoon omhoog. Zo ging in 2009 een blauwvintonijn voor 100.000 dollar over de toonbank. Voor de korte termijn levert dit voor velen juist een prikkel op om tegen een handelsverbod te stemmen.
De toenemende schaarste van natuurwaarden en het onvermogen van economische marktmechanismen om die natuurwaarden voldoende bescherming te bieden zullen een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van natuurbeschermingsrecht. Met name de afgelopen 100 jaar is er veel natuurbeschermingsrecht tot stand gebracht, zowel op internationaal (incl. Europa) als op nationaal niveau. Een analyse van dat recht laat zien dat op zowel internationaal als op nationaal niveau de grondhouding mens – natuur op papier is verschoven van heerserschap (het enkel beschermen van nuttige dieren en vernietigen van schadelijke dieren aan het eind van de 19e eeuw) naar rentmeesterschap (bescherming van natuurwaarden voor toekomstige generaties). Met name in de loop van de 20e eeuw zijn het aantal beschermde soorten toegenomen en het aantal uitzonderingen op de geboden bescherming (bijv. jacht) teruggedrongen. Het beschermen van soorten en ecosystemen heeft meer en meer een zelfstandige waarde gekregen, ook los van het nut voor de mens. Vanaf de jaren zeventig bevat het recht hier en daar zelfs kenmerken van de partner en participant (bijv. erkenning van de intrinsieke waarde van natuur in de preambule van enkele verdragen en in de considerans van de Flora- en faunawet).
Verwacht zou daarmee kunnen worden dat natuurbescherming succesvoller is geworden en natuurdoelen binnen bereik komen, maar dat valt getuige de vele monitoringsonderzoeken (o.a. millennium ecosystem assessment, red lists, natuurbalansen) tegen. De praktijk laat zien dat de verschuiving op papier niet overeenkomt met de werkelijkheid. Het accent op procedurele verplichtingen en termen als ‘verstandig gebruik’, ‘duurzaamheid’ en ‘indien gepast’ in internationale verdragen geven de heerser veelal voldoende ruimte om zijn ‘ding’ te blijven doen. Tijdige harde grenzen - zoals het niet meer mogen verhandelen van blauwvintonijn – liggen veelal buiten bereik. Met het Europese Natura 2000-regime lijken wij die grenzen in Europa wel te hebben om zo de belangrijkste overgebleven natuurgebieden strikt te beschermen. Zoals uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie is op te maken gaat het hier om een noodzakelijk strikte benadering om het Europees erfgoed te beschermen tegen verdere degradatie. Het verzet is echter groot. Nederland mag nergens op slot. Ministers Verburg en Eurlings zoeken de rek en ruimte in het recht door creatieve uitleg en het naar beneden bijstellen van het recht via de Crisis- en herstelwet. Zo lopen wegverbredingen, veehouderijen en andere sociaal-economische activiteiten het minste risico beperkt te worden en ondertussen moet de technologie maar verbetering brengen. Inmiddels wordt ingezien dat een programmatische aanpak van de stikstofdepositie noodzakelijk is, maar dat had men jaren geleden al kunnen inzien. Balkenende verzoekt Barroso om het voorzorgbeginsel (de kern van het Europese regime) te schrappen om zo eveneens meer ruimte te krijgen voor sociaal-economische activiteiten.
Dat past bij het verzet van vorig jaar tegen ontpoldering in het Westerscheldedossier. Ook de wijze waarom de antwoordbrief van Barroso door de Minister van LNV en diverse politieke partijen wordt aangegrepen om het “nee, tenzij”-beginsel plaats te laten maken voor het “ja, mits”-beginsel getuigt van een bijna wanhopige zoektocht naar ruimte voor het heerserschap. Dit beeld wordt verder versterkt door de talloze ingediende moties en pleidooien in de handelingen van onder meer VVD, CDA en SGP over het hernemen van de Natura 2000-besluiten, het aanpassen van begrenzingen van natuurgebieden, het schrappen van de vergunningplicht in de Natuurbeschermingswet en het eventueel aanpassen van natuurdoelen om bestaand gebruik door te laten gaan: voorwaarden aan menselijke activiteiten zijn prima, begrippen als duurzaamheid ook, maar zodra sociaal-economische activiteiten echt in de knel komen moet het natuurbeschermingsrecht wijken. Indien nodig doen we daarbij ook nog een beroep op het ontbrekend draagvlak voor natuurbescherming.
De ‘heerser’ is dus na al die eeuwen nooit echt van het toneel verdwenen. Hierin moet het ‘hardnekkige aspect’ worden gezocht waarom natuurdoelstellingen steeds niet gehaald worden. Als we de natuur echt willen beschermen zal hier een antwoord op moeten volgen. Dit kan deels door juist beter bij de belevingssfeer van de ‘heersers’ aan te sluiten. Er wordt al stevig gepleit voor het expliciteren van de economische waarde van ecosysteemdiensten en het laten doorwerken van die informatie in belastingwetgeving, overheidsbesluiten en wellicht ook aansprakelijkheidsrecht. Deze gedachten kunnen waardevol zijn, maar bedacht moet ook worden dat deze benaderingen juist weer de antropocentrische houding versterken. Zo lijkt het accent meer gelegd te gaan worden op de bescherming van natuur die de mens bepaalde diensten levert en dat is niet conform de doelstellingen van de vele natuurbeschermingsverdragen die in de jaren 70 van de vorige eeuw zijn afgesloten.
Uiteindelijk zijn dan ook harde juridische bescherming van natuurwaarden en het mogelijk maken van herstel van schade uit het verleden absolute voorwaarden om de rijkdom aan soorten en ecosystemen in Nederland en daarbuiten te behouden. Van Nederland vraagt dit een stevige inzet in Europa en daarbuiten om die harde afspraken gebaseerd te krijgen op de wetenschappelijke inzichten. Ook impliceert het dat het voortdurende geknabbel aan het Natura 2000-regime moet ophouden.