Vrijheidslievendheid is een politieke houding - Hoofdinhoud
Het is mij een grote eer hier als politicus vanavond tussen filosofen te mogen optreden.
Sinds de oudheid zijn filosofen en politici nauw met elkaar verbonden. Politici bestrijden elkaar in de politieke arena over hun ideeën van rechtvaardigheid, over democratie en staatsinrichting, en over de wijze waarop het democratische debat moet worden gevoerd. Onderwerpen waarover ook filosofen een voortgaand debat voeren, met elkaar en soms met politici.
Althans, dat is het ideaal.
In werkelijkheid zijn politiek en filosofie van elkaar vervreemd geraakt. Filosofie wordt vooral bedreven achter de academische muren van de universiteit, met af en toe een uitstapje naar de bijlage van de chique zaterdagkrant.
Maar het zijn vooral wij, de politici, die zich ver verwijderd hebben van de filosofie. Wij onderwerpen ons aan de snelle taal- en beeldcultuur van de massamedia, waarin de one-liner het altijd wint van de filosofische bespiegeling over het ideaal van een rechtvaardige samenleving. En met de grote omloopsnelheid in onderwerpen èn populariteit is politiek-filosofische samenhang tussen onze opvattingen wel het laatste probleem waar, wij, politici aan lijden. De filosoof - bedoel ik maar te zeggen - spreekt niet de taal van ‘De Wereld Draait Door’. Problematischer is dat de politicus soms geen andere taal meer lijkt te kunnen spreken.
Juist in deze ingewikkelde tijd - waarin we kampen met een economische en een klimaatcrisis, met kwetsbare politieke en democratische verhoudingen en grote onzekerheid bij veel mensen - is er nood aan helder geformuleerde idealen en een nauwkeurige verantwoording over de uitwerking daarvan.Ik ben geen filosoof, zoals u weet. Het is ook niet mijn bedoeling - noch ligt dat in mijn vermogen - om hier een doorwrocht filosofisch traktaat af te leveren.
Wel wil ik vanavond stilstaan bij de politieke omgang met het begrip vrijheid, één van de belangrijkste begrippen uit de filosofie, en voor mij één van de belangrijkste politieke idealen. Ik doe dat in het volle besef, dat geen begrip in de politiek zo populair is, maar ook zo misbruikt en uitgehold als ‘vrijheid’.Hoewel bedekt, en zelden goed uitgewerkt of verantwoord, wordt in de politiek ook het hardste gevochten over het vrijheidsbegrip. Elke politieke partij geeft zichzelf met graagte het predikaat vrijheidslievend (twee partijen hebben het zelfs in hun naam opgenomen); maar, maar weinig partijen verdienen het. Evenals in de politieke filosofie is vrijheid in de politiek begrip. Het is altijd gemengd met, en beperkt door opvattingen over het algemeen belang en over het goede leven dat mensen zouden moeten leiden. Geen enkele politicus vindt dat de vrijheid van mensen onbegrensd kan zijn, zoals geen enkele Nederlandse politicus pleit voor afschaffing van alle belastingen (terwijl belastingen 1 van de meest dwingende beperkingen is van onze individuele vrijheid).
Tot zover bestaat er ook politieke consensus. Daarna begint het gekrakeel. Zelden gaat dit over het begrip vrijheid zelf. Maar wel over de uitwerking ervan.
Dit wil ik illustreren aan de hand van een voorbeeld van de econoom Amartya Sen. Hij beschreef de jongen Kim. Op een mooie lentezondag heeft hij de keuze om een stukje te gaan wandelen of binnen te blijven. In het eerste scenario kiest hij er zelf en helemaal voor om binnen te blijven en TV te kijken. In het tweede scenario wordt hij door een bandiet zijn huis uitgesleurd en in de goot geworpen. In het derde scenario beveelt de bandiet hem op de bank te blijven zitten voor de TV. Hij dreigt hem zwaar te straffen als hij toch naar buiten gaat.
In het eerste scenario is Kim vrij. In het tweede scenario wordt Kim’s vrijheid zwaar aangetast: daarover hoeft geen discussie te bestaan. Het derde scenario is het lastigst. Kim kijkt TV, precies zoals hij wilde, maar hij heeft er niet zelf voor kunnen kiezen. Hij kan zich ook niet meer bedenken en alsnog een rondje gaan lopen. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat het niet alleen om de uitkomst gaat, want die kan worden afgedwongen en iemand heel onvrij maken, maar ook om de keuze zelf.
Ik haal het voorbeeld aan omdat vrijheid als politiek ideaal heel verschillende uitwerkingen kan hebben. Wil je mensen meer keuzevrijheid bieden, in de hoop dat zij de juiste persoonlijke en maatschappelijke keuzes maken? En accepteer je daarbij dat mensen ook keuzes maken die je niet waardeert. Of dicteer je de uitkomst - dwing je iemand om op de bank te gaan zitten omdat jij dat wenselijk vindt - om te voorkomen dat mensen keuzes maken die je niet zinnen?
Hierachter gaat ook een klassiek verschil van mening schuil tussen conservatief-liberalen en progressief-liberalen. De conservatief-liberalen - zoals de VVD - gaan meestal uit van de veronderstelling dat mensen vrij zijn en vervolgens ook volledig verantwoordelijk zijn voor hun eigen slagen en falen. Progressief-liberalen, waartoe ik mijzelf reken, benadrukken juist dikwijls de onvrijheid, de vernedering, dwang en sociale en groepsdruk waaraan mensen blootstaan en bepleiten bevrijding en emancipatie. In het eerste geval wordt er vaak het terechte verwijt gemaakt dat men geen oog heeft voor de grote ongelijkheid in keuzevrijheid die het gevolg is van slecht onderwijs, weinig kansen en weinig arbeidspespectief. In het tweede geval klinkt vaak het terechte verwijt dat de verantwoordelijkheid van mensen om hun lot in eigen hand te nemen, verwaarloosd wordt. Deze verschillen van inzicht over de politieke betekenis van vrijheid en de verwezenlijking ervan in beleid horen bij een gezond politiek debat dat juist nu - nu de verzorgingsstaat als een gevolg van de economische crisis herijkt moet worden - vol zou moeten worden gevoerd.
Dat kan echter alleen als alle politici bereid zijn te voldoen aan 1 procedurele voorwaarde die wat mij betreft bij elk vrijheidsstreven hoort. En het is nu juist die eis die met voeten wordt getreden.
In onze huidige politieke verhoudingen is er namelijk iets geks aan de hand. Een partij als de PVV, soms - en zij het veel terughoudender - gevolgd door de VVD en de SGP, roepen, met een beroep op ‘onze vrijheid’ de staat in om anderen hun vrijheden te ontzeggen. De PVV wil het antidiscriminatiebeginsel uit de grondwet schrappen en ze beperkt de vrijheid van godsdienst door de Koran, moskeeën en hoofddoekjes te willen verbieden.
Tegenover de autoriteiten van de koning en de kerk is onze democratische rechtsstaat bevochten. Dat is een strijd geweest vóór individuele rechten, vóór het zelf kunnen nadenken over wat we van waarde vinden in ons leven, en dus ook vóór godsdienstvrijheid. Het waren de wereldlijke en kerkelijke machten die met een beroep op de stabiliteit en identiteit van de samenleving verzet pleegden tegen de Verlichting en respect eisten voor het gezag. Onze grondwet en rechtsstaat zijn tot stand gekomen niet dankzij, maar ondanks de bestaande culturele verhoudingen. Als de PVV stelt dat onze samenleving gebaseerd is op de joods-christelijke cultuur is dat merkwaardig omdat de waarden van de democratische rechtsstaat met al zijn vrijheidsrechten niet door de joods-christelijke instituties werden gepropageerd.
Hetzelfde geldt voor de emancipatiestrijd van de jaren zestig. Pleidooien voor gelijke rechten voor vrouwen en homo’s konden niet op applaus rekenen van conservatieve politici of kerkelijke leiders. Deze progressieve waarden, zoals bijv. Ian Buruma heeft opgemerkt, worden nu door conservatieve politici als kern van onze cultuur gedefinieerd. Daarmee verweren zij zich tegen de zogenaamde “islamisering” van onze samenleving. Onze cultuur is sinds de jaren zestig verruimd met vrijheidsrechten voor vrouwen en homo’s tegen de wens van conservatieve krachten in die de bestaande cultuur wilden handhaven. Die verruimde cultuur van vrijheid en emancipatie wordt nu gebruikt om de vrijheidsrechten van nieuwe Nederlanders in te perken.
De wens om paal en perk te stellen aan het gebruik van vrijheidsrechten door religieuze stromingen en migranten, heeft met vrijheidslievendheid dan ook heel weinig te maken. Veeleer doet het denken aan het ouderwetse autoritarisme van koning en kerk waarbij het doel de middelen heiligt.
Vanzelfsprekend verdienen conservatieve stromingen in de Islam en in andere religies, die weigeren de rechten van individuen serieus te nemen, harde kritiek. Maar precies daarom hebben we de vrijheidsrechten voor individuen in onze grondwet vastgelegd. De vrijheid van meningsuiting bestaat niet opdat we allemaal hetzelfde vinden en zeggen, maar juist om het hevig met elkaar oneens te kunnen zijn. De vrijheid van godsdienst is niet ontworpen om mensen gevangen te houden in een religieuze cultuur, maar om iedereen de vrijheid van geloof te kunnen laten beleven. De vrijheid van godsdienst stelt grenzen aan religieuze groepsdwang maar ook aan de staat om religie te beklemmen.
Even vanzelfsprekend is het ook dat vrijheidsrechten beperkingen kennen. Mensen hebben rekening te houden met elkaar en mogen elkaar niet onnodig schaden of vernederen. Doen zij dat wel dan is de staat bevoegd om grenzen te stellen en - in het uiterste geval te straffen. De staat verbiedt, reguleert, normeert en legt een belastingplicht op. De staat is echter geen politiek voertuig voor ‘eigen vrijheid eerst’ waarbij uitsluitingspolitiek tot disproportionele vrijheidsbeperking van sommigen leidt. En die tendens is in de Nederlandse politiek waarneembaar.
De mate waarin en de wijze waarop de staat de vrijheid beperkt, moet wat mij betreft aan ten minste twee criteria voldoen.
Ten eerste moet er een gefundeerd, groter algemeen belang zijn gedefinieerd op basis waarvan de staat de vrijheid van burgers mag beperken. Over dat algemene belang moet ook grote en duurzame democratische consensus bestaan. De onderwijsplicht bijvoorbeeld beperkt de keuzevrijheid van kinderen en hun ouders, maar het is algemeen aanvaard dat het van groot belang is dat alle kinderen onderwijs volgen juist opdat zij meer vrijheid krijgen om als volwassenen een volwaardig leven te kunnen leiden. De plicht tot het betalen van belastingen is ook onomstreden (althans meestal), omdat de staat de middelen nodig heeft om infrastructuur aan te leggen, politie en justitie te kunnen betalen en via herverdeling kan voorkomen dat groepen mensen in armoede moeten leven.
Maar ik realiseer me dat deze voorbeelden ook laten zien dat de mate waarin de staat de vrijheid inperkt, bepaald niet onomstreden is. Deze is juist voorwerp van een continu politiek en publiek debat. Het staat Geert Wilders vrij om te vinden dat de uitsluiting van moslims van een aantal belangrijke vrijheidsrechten een groot algemeen belang is.
Dat wordt anders als ook aan de tweede eis wordt voldaan. Iedereen moet deel kunnen uitmaken van het publieke en politieke debat, of zich daarin vertegenwoordigd weten. Dat is wat filosofen publieke vrijheid noemen.
Een anekdote:
Vlak na de verkiezingen van 2006, waaraan voor het eerst de Partij voor de Dieren en de Partij voor de Vrijheid deelnamen, verscheen er een strip van Sigmund in de krant. Voor een gammele schuur in een weitje stonden, meen ik, een koe, een schaap en een geit. Achter het hek stonden twee zwaar gesluierde vrouwen met hun Dirktasje. Hun commentaar luidde: ‘de dieren zijn vertegenwoordigd in het parlement, nu wij nog’.
Het democratische debat zelf, is een heel belangrijk deel van onze vrijheid. Zeker als dat debat ook nog eens gaat over de inrichting van ons bestaan, over onze vrijheden en de beperkingen die we acceptabel vinden. Juist hier tonen veel conservatief-liberalen - de PVV voorop - hun antiliberale inborst. Zij praten over moslims, verbieden hen veel, veroordelen en kwetsen hen, zonder dat ze geïnteresseerd zijn in een weerwoord of hen toegang te willen verschaffen tot het democratische debat. Publieke vrijheid zou praktisch een betere toekenning van actief en passief kiesrecht aan migranten die enige tijd in Nederland zijn, kunnen betekenen: als er over je geoordeeld wordt - en dikwijls hard - moet je ook mee kunnen praten.Belangrijker is het dat de politici die zeggen in naam van vrijheid te handelen, ook de procedures van een vrije samenleving eerbiedigen. Een politicus kan mooie woorden spreken over het vrije land dat hij beoogt. Als zijn houding van weinig vrijheidslievendheid getuigt, van weinig respect voor andersdenkenden, kan hij op zijn idealen ook niet echt worden vertrouwd.
Vrijheid dient met andere woorden niet alleen voor jezelf en je medestanders te gelden maar ook, en juist, voor je tegenstanders om zich tegen je te kunnen verweren.
Uitgesproken als openingsrede bij de Nacht van de Filosofie