Vage klachten

30 april 2010, column Bert van den Braak

Onvrede over ons politieke bestel is een terugkerend politiek thema. D66 ontleent zelfs haar bestaan aan die onvrede. Nu zal ik bepaald niet beweren dat ons staatsbestel geen 'gebreken' kent en uiteraard mag de vraag worden gesteld: kan het anders, of liever: kan het beter? Vraag is echter in hoeverre kritiek terecht is en of iets anders per definitie 'beter' is.

Klachten die geregeld terugkeren, zijn onder meer het gebrek aan dualisme, de onmogelijkheid om 'de macht' te kunnen kiezen en de losse band tussen kiezers en gekozenen.

De Raad voor het Openbaar Bestuur i pleitte recentelijk voor een minder gedetailleerd regeerakkoord. Er lijkt voor een grotere afstand tussen kabinet en parlement op het eerste gezegd best wat te zeggen, maar vraag is in hoeverre dat echt wenselijk is met het oog op de regeerkracht en, meer nog, of het een reële wens is. Het heeft een hoog 'het zou toch fijn zijn als'-gehalte.

Het toegenomen belang van het regeerakkoord is het gevolg van een historische ontwikkeling en had z'n redenen. Wil een kabinet (in ons land per definitie een meerpartijenkabinet) over regeerkracht beschikken dan is het maken van afspraken onvermijdelijk. Dat zal na de komende verkiezingen zeker het geval zijn als er een kabinetsprogramma komt waarvan ingrijpende bezuinigingen de kern vormen.

Het laatste kabinet dat niet over zo'n hecht programma beschikte, was het kabinet-Den Uyl i. Bij de vorming van dat kabinet werden alleen afspraken gemaakt over mogelijke geschilpunten, zoals de abortuskwestie. Resultaat daarvan was allereerst dat er voortdurend bijna-conflicten waren (met name in de ministerraad), maar - belangrijker nog - dat de regeerkracht, zeker op wetgevend gebied, bepaald niet groot was. Van het ingrijpende wetgevingsprogramma van het kabinet-Den Uyl kwam vrijwel niets terecht.

De meest succesvolle kabinetten van de afgelopen veertig jaar waren het kabinet-Lubbers I i en het eerste paarse kabinet i. Met name Lubbers I kende - in weerwil van het door de VVD immer gepredikte dualisme - een zeer strak regeerakkoord. Juist door die afspraken kon een ingrijpend pakket aan ombuigingen en hervormingen worden doorgevoerd.

Dat het Nederlandse parlement door dergelijke afspraken een zwakkere positie heeft dan parlementen in andere landen, is echter onjuist. Dat is zeker niet het geval ten opzichte van landen met een monistisch bestel, zoals het Verenigd Koninkrijk, of met een presidentieel systeem, zoals Frankrijk. Je kunt zelfs stellen dat er, ondanks regeerakkoorden, voor de oppositie in ons land veel meer mogelijkheden zijn om invloed uit te oefenen op het kabinetsbeleid dan in veel andere landen.

De klacht dat wij niet de macht, maar alleen vertegenwoordigers kiezen bevat eveneens een kern van waarheid. Probleem is alleen dat een ander stelsel nog grotere bezwaren heeft. In een meerderheidsstelsel met districten worden minderheden sterk benadeeld, omdat op de verliezer uitgebrachte stemmen verloren gaan. Een partij kan landelijk 25 procent van de stemmen halen, maar slechts een handvol zetels. Er wordt zodoende een kunstmatige meerderheid geschapen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist in het Verenigd Koninkrijk de aan D66-verwante Liberaal-Democraten pleiten voor invoering van evenredige vertegenwoordiging.

Ook in een stelsel met districten bepalen kiezers hun stem vooral op grond van sympathie voor een bepaalde partij en meer nog vanwege de kandidaat-premier. Dat relativeert sterk het in ons land geregeld gehoorde verwijt dat afgevaardigden 'op de bagagedrager' van de leider het parlement binnenkomen.

Feitelijk zijn veel klachten over ons bestel erg vaag en vooral gebaseerd op de veronderstelling dat het elders beter is. Bewijzen daarvoor (bijvoorbeeld een hogere opkomst, grotere tevredenheid) zijn er echter niet. Dat geldt eveneens voor de klacht over de te gedetailleerde regeerakkoorden. We willen graag een krachtdadig kabinet, met een duidelijke koers. Dat kan ofwel door kunstmatig een meerderheid te creëren via het kiesstelsel ofwel door partijen na verkiezingen duidelijke afspraken te laten maken. Aan beide kleven bezwaren, maar het eerste is zeker niet beter dan het tweede. Op een zwak kabinet, dat van conflict naar conflict hobbelt, zit evenwel niemand te wachten.

Onvrede over de inrichting van het staatsbestel is dan ook niet gekoppeld aan een specifiek stelsel. Het is een onvermijdelijkheid. Kunnen we dan niet beter de voordelen die ons stelsel biedt koesteren?