VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD op grond van artikel 22 van Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie

1.

Tekst

 

|

2.

52010DC0428

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD op grond van artikel 22 van Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie /* COM/2010/0428 */

[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 23.8.2010

COM(2010) 428 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

op grond van artikel 22 van Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

op grond van artikel 22 van Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie

INLEIDING

Achtergrond

Kaderbesluit 2006/783/JBZ past het beginsel van wederzijdse erkenning toe op door een in strafzaken bevoegde rechterlijke instantie gegeven beslissingen tot confiscatie, zodat dergelijke beslissingen gemakkelijker ten uitvoer kunnen worden gelegd in een andere lidstaat dan die waar zij werden gegeven. Het kaderbesluit is van toepassing op alle strafbare feiten waarvoor beslissingen tot confiscatie kunnen worden gegeven. De toetsing van de dubbele strafbaarheid werd afgeschaft voor 32 categorieën strafbare feiten die in het kaderbesluit zijn opgenomen.

Kennisgevingen van de lidstaten

Eind februari 2010 had de Commissie van de 13 hierna genoemde lidstaten kennisgevingen ontvangen in verband met de voorschriften waarmee zij de bepalingen van het kaderbesluit in hun nationale recht hadden omgezet: AT, CZ, DE, DK, FI, IE, HU, LV, NL, PL, PT, RO en SI. IE heeft geen omzettingsvoorschriften aan zijn kennisgeving gehecht. HU en DE hebben alleen een niet-officiële kennisgeving gestuurd.

Zeven lidstaten ( BE, CY, EL, ES, FR, IT en LT ) hebben de Commissie gemeld dat er op nationaal niveau wetgeving op stapel stond. Geen van deze lidstaten heeft echter vóór eind februari 2010 de wetgeving aangenomen of de Commissie een kennisgeving gezonden.

De meeste lidstaten die de Commissie een kennisgeving hebben gestuurd, hadden het kaderbesluit correct omgezet, met uitzondering van artikel 8 over de gronden tot weigering. De meeste lidstaten hebben voorzien in aanvullende weigeringsgronden waarin het kaderbesluit niet voorziet. Dit beperkt aanzienlijk het toepassingsgebied van het kaderbesluit en is daarmee niet in overeenstemming. Een aantal lidstaten heeft het kaderbesluit slechts gedeeltelijk omgezet.

Van de volgende zeven lidstaten werd geen kennisgeving of informatie over het omzettingsproces ontvangen: BG, EE, LU, MT, SE, SK en UK.

Methode en evaluatiecriteria

Artikel 22 van het kaderbesluit bepaalt dat de Commissie een verslag dient op te stellen over de maatregelen die de lidstaten tegen 24 november 2008 hebben getroffen om aan dit instrument te voldoen. Dat verslag moest tijdig door de Commissie worden opgesteld zodat de Raad vóór 24 november 2009 kon nagaan in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hadden getroffen om aan het kaderbesluit te voldoen. Dat het verslag later is opgesteld, is het gevolg van het feit dat bij het verstrijken van de oorspronkelijke in het kaderbesluit vastgestelde termijn weinig kennisgevingen (slechts twee) waren ontvangen.

Kaderbesluiten zijn naar hun aard verbindend voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar laten aan de nationale instanties de bevoegdheid vorm en middelen voor de tenuitvoerlegging te kiezen. Welke vorm ook wordt gekozen, de beginselen van duidelijkheid, rechtszekerheid en doeltreffendheid moeten worden nageleefd. Kaderbesluiten hebben geen rechtstreekse werking. Het beginsel van conforme uitlegging is echter bindend ten aanzien van kaderbesluiten die zijn aangenomen in het kader van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie[1].

EVALUATIE

Algemene aspecten van de omzetting

Elke lidstaat heeft een andere methode gekozen om het kaderbesluit in zijn nationale wetgeving om te zetten.

AT heeft het kaderbesluit omgezet in de federale wet betreffende justitiële samenwerking in strafzaken met de lidstaten van de EU. Deze wet bevat ook bepalingen tot omzetting van andere kaderbesluiten over samenwerking in strafzaken. De meeste belangrijke elementen van het kaderbesluit werden omgezet, maar er ontbreken ook een aantal elementen.

CZ heeft zijn wetboek van strafvordering gewijzigd. De omzetting is heel grondig gebeurd en alle belangrijke bepalingen van het kaderbesluit zijn dan ook omgezet.

DE heeft het kaderbesluit omgezet door de federale wet betreffende internationale rechtshulp in strafzaken te wijzigen en aan te vullen. Bij gebrek aan een geconsolideerde versie van de gewijzigde bepalingen, is het soms moeilijk om na te gaan of het kaderbesluit volledig en correct is omgezet. Sommige belangrijke beginselen van het kaderbesluit (zoals het beginsel van rechtstreeks contact) lijken niet correct omgezet.

DK – De Deense omzettingsmaatregelen zijn op 1 januari 2005 in werking getreden, bijna twee jaar voordat het kaderbesluit zelf door de Raad werd aangenomen. De Deense wetgeving voorziet in de belangrijkste elementen betreffende de erkenning van beslissingen tot confiscatie, maar andere, minder belangrijke elementen ontbreken.

FI – De uitvoeringswet van Finland is zeer kort. Deze wet heeft als specifiek kenmerk dat afdeling 1 een algemene bepaling bevat op grond waarvan de bepalingen van het kaderbesluit met een wetgevend karakter moeten worden geacht kracht van wet te hebben, tenzij in de uitvoeringswet anders is bepaald. Een dergelijke bepaling kan leiden tot een gebrek aan duidelijkheid en tot rechtsonzekerheid voor beoefenaars van juridische beroepen aangezien zij goed bekend moeten zijn met het kaderbesluit zelf en het rechtstreeks moeten toepassen. De omzettingswet van FI focust slechts op een beperkt aantal kwesties zoals de rechtsmiddelen tegen het besluit houdende erkenning van de beslissing tot confiscatie. Wat de andere bepalingen betreft, wordt in de uitvoeringswetgeving naar de algemene bepaling verwezen. Daarom is het nogal moeilijk om na te gaan in hoeverre het kaderbesluit is omgezet. Rekening houdend met de algemene bepaling kan de omzetting door FI formeel toereikend worden geacht. Ten behoeve van de duidelijkheid van dit verslag wordt, wanneer de omzettingswet over bepaalde elementen geen specifieke bepalingen bevat, in dit verslag vermeld dat FI de betrokken elementen niet heeft omgezet.

IE heeft geen omzettingsmaatregelen aan zijn kennisgeving gehecht. De omzetting vond in 2008 plaats in de wet betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Voor het grootste gedeelte stemt de tekst van de omzettingswet niet overeen met het kaderbesluit en talrijke belangrijke bepalingen en basisbeginselen inzake wederzijdse erkenning ontbreken. De wet bevat bijvoorbeeld niet de beginselen van rechtstreeks contact en erkenning zonder verdere formaliteit, de afschaffing van de toetsing van de dubbele strafbaarheid voor 32 strafbare feiten, weigeringsgronden, opschortingsgronden of het recht om een rechtsmiddel in te stellen. Zij bevat echter andere kwesties die niet door het kaderbesluit zijn geregeld, zoals rente op niet-betaalde bedragen of procedures voor het te gelde maken van voorwerpen of de onmogelijkheid om vrijheidsberovende straffen op te leggen voor onvermogen.

HU heeft het kaderbesluit omgezet in een wet over de samenwerking in strafzaken met de lidstaten van de EU. De omzetting is bevredigend.

LV heeft zijn wet betreffende het strafprocesrecht gewijzigd. De omzetting van LV is slechts gedeeltelijk aangezien sommige elementen van het kaderbesluit ontbreken.

NL heeft het kaderbesluit omgezet door de wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties te wijzigen. Alle belangrijke elementen van het kaderbesluit werden omgezet en daarom is de omzetting bevredigend.

PL heeft zijn wetboek van strafvordering gewijzigd door een hoofdstuk over de wederzijdse erkenning van beslissingen tot confiscatie toe te voegen. De belangrijkste elementen zijn omgezet.

PT heeft een speciale wet aangenomen waarin alleen dit kaderbesluit wordt omgezet en heeft dit niet gecombineerd met andere kaderbesluiten over wederzijdse erkenning. De wet is zeer gedetailleerd, volgt de structuur van het kaderbesluit en zet alle belangrijke elementen van het kaderbesluit om. De omzetting is derhalve zeer bevredigend.

RO heeft de wet betreffende internationale justitiële samenwerking in strafzaken gewijzigd. De omzetting door RO is zeer gedetailleerd; alle belangrijke elementen van het kaderbesluit werden omgezet en daarom is de omzetting bevredigend.

SI heeft het kaderbesluit omgezet in een wet over de samenwerking in strafzaken met de lidstaten van de EU. Deze wetgeving zet alle instrumenten betreffende wederzijdse erkenning om. De algemene afdeling bevat algemene beginselen zoals het beginsel van de wederzijdse erkenning, gevolgd door afzonderlijke afdelingen over de wederzijdse erkenning van de verschillende soorten beslissingen. In de afdeling over wederzijdse erkenning van beslissingen tot confiscatie worden alle belangrijke bepalingen van het kaderbesluit omgezet en derhalve voldoet de omzetting.

Artikel 1 – Doel

Artikel 1, lid 1, bevat het algemene doel van het kaderbesluit. Het moet niet worden omgezet wanneer de context van de omzettingsmaatregelen voldoende duidelijk is over het doel van de wetgeving.

AT, FI, NL, CZ en PT hebben het algemene doel in hun omzettingswetgeving opgenomen. Andere lidstaten (IE, LV, PL, RO, SI, DE, DK en HU) hebben dat lid niet overgenomen.

Artikel 1, lid 2, bepaalt dat dit kaderbesluit niet tot gevolg kan hebben dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt aangetast, en dat ook alle verplichtingen die op de rechterlijke autoriteiten ter zake rusten, onverlet blijven.

Deze bepaling betreft een overkoepelende verplichting voor alle lidstaten en zodoende kan de omzetting ervan overbodig zijn. Het is de lidstaten natuurlijk wel toegestaan deze verplichting in hun omzettingswetgeving op te nemen.

Volgens de meeste lidstaten behoeft dit artikel geen omzetting. Sommige lidstaten (AT en FI) hebben deze verplichting als een extra weigeringsgrond omgezet.

Artikel 2 – Definities

In artikel 2 worden termen als 'beslissingsstaat' en 'tenuitvoerleggingsstaat', 'beslissing tot confiscatie', 'voorwerpen', 'opbrengst', 'hulpmiddelen' en 'cultuurgoederen' gedefinieerd. De tenuitvoerlegging van kaderbesluiten impliceert een zekere beoordelingsvrijheid over de vraag of het nodig is om alle definities in nationaal recht om te zetten. De lidstaten moeten er echter voor zorgen dat hun nationale omzetting de doelstellingen van het kaderbesluit niet in het gedrang brengt. Het volledig ontbreken van bepaalde definities kan leiden tot een gebrek aan zekerheid; de definitie van 'beslissing tot confiscatie' moet bijvoorbeeld worden omgezet zodat gewaarborgd is dat de buitenlandse beslissing kan worden erkend ongeacht de benaming van het instrument in de beslissingsstaat, aangezien de betrokken terminologie aanzienlijk verschilt van lidstaat tot lidstaat.

AT heeft aangegeven dat het de definities had omgezet, maar heeft de betrokken stukken wetgeving niet aangehecht. De betrokken afdeling van de Oostenrijkse wet bevat slechts een gedeeltelijke definitie van 'beslissing tot confiscatie' aangezien daarin niet wordt vermeld dat het om een onherroepelijke beslissing van een rechterlijke instantie gaat. PL heeft aangegeven dat het de definities had omgezet, maar de referentiewet (die niet aan de kennisgeving was gehecht) bevat geen definities.

AT, NL, PT en RO hebben al deze termen opgenomen. Sommige lidstaten (IE, SI, DK, CZ en HU) hebben slechts enkele definities omgezet, bijvoorbeeld de definitie van 'beslissing tot confiscatie'. Andere lidstaten (LV, FI, DE en PL) hebben geen definities in hun nationale wetgeving omgezet, hetgeen tot onzekerheid kan leiden over het toepassingsgebied van het wetgevingsinstrument.

Artikel 3 - Vaststelling van de bevoegde autoriteiten

Op grond van dit artikel moet iedere lidstaat het secretariaat-generaal van de Raad meedelen welke nationale autoriteiten bevoegd zijn voor het kaderbesluit. Indien zijn interne organisatie zulks vereist, kan iedere lidstaat een of meer centrale autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor het administratief toezenden en het in ontvangst nemen van de beslissingen, en die de bevoegde autoriteiten bijstaan.

In sommige lidstaten zijn de nationale rechtbanken (AT, CZ, IE, HU, LV, PL, PT, SI en RO) of het territoriaal bevoegde openbaar ministerie de autoriteiten die bevoegd zijn voor het geven of ten uitvoer leggen van beslissingen. In andere lidstaten is de centrale autoriteit aangewezen als de beslissings- dan wel tenuitvoerleggingsautoriteit. Dit is het geval in FI (rechtsregistratiecentrum), DK (ministerie van Justitie) en NL (officier van justitie van Leeuwarden).

In CZ, IE, LV, PL en SI is een centrale autoriteit (ministerie van Justitie) aangewezen voor de toezending van documenten. RO heeft het ministerie van Justitie als centrale autoriteit aangewezen om bijstand te verlenen en documenten toe te zenden in gevallen waarin rechtstreeks contact niet mogelijk is. In de omzettingswet van LV worden rechtbanken als bevoegde autoriteiten aangewezen, maar wordt ook een sterke rol toegekend aan het ministerie van Justitie, dat nagaat of er een weigeringsgrond bestaat voordat het beslist het verzoek om tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie naar de rechtbank te zenden. Ook IE kent een sterke rol toe aan de centrale autoriteit, die beslist of zij het van een andere lidstaat ontvangen verzoek om confiscatie al dan niet naar de High Court (hof van beroep) zendt. Een dergelijke bepaling is niet in overeenstemming met het beginsel van rechtstreeks contact tussen bevoegde autoriteiten en de in artikel 3 vastgestelde louter administratieve rol voor centrale autoriteiten.

Artikel 4 – Toezending van de beslissing tot confiscatie

Op grond van dit artikel kan de betrokken beslissing, vergezeld van een certificaat, worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van een lidstaat waar de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de beslissing tot confiscatie die betrekking heeft op een geldsom, is opgelegd, eigendom of inkomen heeft. Wanneer een beslissing tot confiscatie betrekking heeft op specifieke voorwerpen, kan de beslissing tot confiscatie worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar zich de voorwerpen bevinden. Het beginsel van rechtstreeks contact tussen de bevoegde autoriteiten is in dit artikel vastgesteld. Wanneer de autoriteit niet bevoegd is om de beslissing tot confiscatie te erkennen, zendt zij de beslissing ambtshalve toe aan de bevoegde autoriteit.

CZ, HU, PL, PT, RO, SI en NL hebben alle elementen van artikel 4 in hun uitvoeringswetgeving omgezet. AT, DK en LV hebben deze bepaling slechts gedeeltelijk omgezet. FI heeft dit artikel niet omgezet aangezien het een algemene bepaling heeft aangenomen op grond waarvan de bepalingen van het kaderbesluit met een wetgevend karakter moeten worden geacht kracht van wet te hebben (zie onder "algemene aspecten van de omzetting"). IE en DE hebben dit artikel niet omgezet.

Het beginsel van rechtstreeks contact is door NL en DK omgezet, waar de centrale autoriteit tegelijk de voor beslissing en tenuitvoerlegging bevoegde autoriteit is, die rechtstreeks contact heeft met de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat. Dit beginsel werd ook door AT, CZ, PL, PT, RO en SI omgezet. AT en SI voorzien in rechtstreeks contact tussen bevoegde autoriteiten, maar het afgevende gerecht moet, alvorens het verzoek naar een andere lidstaat te zenden, het openbaar ministerie de kans geven zijn advies te geven en de betrokkenen de kans geven hun opmerkingen te maken.

LV heeft het beginsel van rechtstreeks contact niet omgezet aangezien het ministerie van Justitie de autoriteit is die niet alleen beslissingen tot confiscatie ontvangt en verzendt, maar ook beslist of beslissingen tot confiscatie naar de bevoegde autoriteiten worden doorgezonden en beslist of er gronden voor weigering zijn. IE heeft het beginsel van rechtstreeks contact niet omgezet aangezien het bevoegde gerecht de beslissing tot confiscatie naar de Director of Public Prosecutions (de directeur van het openbaar ministerie) zendt, die beslist of de beslissing tot confiscatie naar de centrale autoriteit wordt doorgezonden voor toezending aan een andere lidstaat. DE heeft dit beginsel niet in de nationale wetgeving opgenomen.

Artikel 5 – Toezending van een beslissing tot confiscatie aan één of meer tenuitvoerleggingsstaten

In de regel mag een beslissing tot confiscatie te allen tijde slechts aan één tenuitvoerleggingsstaat worden toegezonden. Artikel 5, leden 2 en 3, bevat uitzonderingen op deze regel in gevallen waarin verschillende voorwerpen zich in verschillende tenuitvoerleggingsstaten bevinden, de confiscatie met zich brengt dat in meer dan één tenuitvoerleggingsstaat moet worden opgetreden of een specifiek voorwerp zich in één van twee of meer nader genoemde tenuitvoerleggingsstaten bevindt. Een beslissing tot confiscatie die betrekking heeft op een geldsom kan aan meer dan één tenuitvoerleggingsstaat worden toegezonden wanneer de betrokken voorwerpen niet bevroren zijn of wanneer de gezamenlijke waarde van de voorwerpen waarschijnlijk niet volstaat voor de tenuitvoerlegging.

AT, CZ, HU, NL, PL, PT, SI en RO hebben dit artikel volledig omgezet.

LV en DE hebben dit artikel gedeeltelijk omgezet. DK heeft verklaard dat deze bepaling geen omzetting behoeft. FI en IE hebben dit artikel niet omgezet.

Artikel 6 - Strafbare feiten

Dit artikel omvat een lijst van strafbare feiten in verband waarmee beslissingen kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid, indien daarop in de beslissingsstaat een vrijheidsstraf staat van ten minste drie jaar. Voor alle andere strafbare feiten kan de tenuitvoerleggingsstaat tot toetsing van de dubbele strafbaarheid overgaan. De lijst bevat 32 strafbare feiten die ook in andere kaderbesluiten zijn opgesomd. De wettelijke kwalificatie van strafbare feiten komt uitsluitend de beslissingsstaat toe.

CZ, DK, LV, PT, RO en SI hebben deze bepaling volledig in overeenstemming met het kaderbesluit omgezet. Deze lidstaten hebben de lijst van strafbare feiten direct in de omzettingswetgeving opgenomen. AT, HU, NL, DE en PL hebben verklaard dat zij de lijst van strafbare feiten hadden omgezet, maar hebben de betrokken wetgeving niet aan de kennisgeving gehecht. Daarom is het niet mogelijk de omzetting door die landen te beoordelen. FI heeft deze bepaling niet omgezet, maar een algemene bepaling over "rechtstreekse toepassing" van het kaderbesluit aangenomen (zie onder "algemene aspecten van de omzetting"). IE heeft deze bepaling niet omgezet en op grond van de huidige wetgeving erkent het geen beslissing tot confiscatie voor een strafbaar feit dat in IE niet strafbaar is. Dit is niet in overeenstemming met artikel 6 van het kaderbesluit.

Artikel 7 - Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen

Volgens artikel 7 moet een beslissing tot confiscatie zonder verdere formaliteit worden erkend en moeten onverwijld alle nodige maatregelen tot tenuitvoerlegging ervan worden genomen. Omzettingswetgeving die voorziet in een verplichting van de bevoegde autoriteit om in elk geval een hoorzitting te houden, is niet volledig in overeenstemming met artikel 7, aangezien een hoorzitting gewoonlijk een belangrijke formaliteit is.

CZ, PL, RO en SI hebben deze bepaling omgezet, maar hebben ook voorzien in een verplichting om systematisch een openbare hoorzitting te houden. Een dergelijke algemene formaliteit in de tenuitvoerleggingsstaat is niet volledig in overeenstemming met het kaderbesluit.

De omzetting door FI voorziet in de mogelijkheid om een openbare hoorzitting te houden wanneer het waarschijnlijk is dat sommige gronden voor weigering zullen worden ingeroepen. Een dergelijke bepaling lijkt in overeenstemming te zijn met het kaderbesluit, aangezien de beslissing om een hoorzitting te houden per geval moet worden genomen, wanneer de tenuitvoerleggingsstaat van oordeel is dat er een grond voor weigering van toepassing kan zijn en dat de partijen daarom moeten worden gehoord.

LV heeft deze bepaling omgezet door in een schriftelijke procedure te voorzien voor de erkenning van de beslissing tot confiscatie.

AT voorziet in de mogelijkheid voor de betrokkene om zijn opmerkingen te formuleren over de voorwaarden van tenuitvoerlegging voor zover hij op Oostenrijks grondgebied kan worden gedagvaard.

DK, HU, NL en PT hebben deze bepaling omgezet zonder een specifieke procedure te vermelden die tot erkenning leidt (dat wil zeggen zonder te vermelden of het houden van een openbare hoorzitting mogelijk of verplicht is, dan wel dat daarin niet voorzien is).

DE vereist dat de bevoegde autoriteit (het territoriaal bevoegde openbaar ministerie) de veroordeelde en elke andere belanghebbende de kans biedt om opmerkingen te maken. In de wetgeving is ook bepaald dat een rechter kan optreden op verzoek van de bevoegde autoriteit, die dus niet zelf alle maatregelen kan nemen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie, zoals door artikel 7 is voorgeschreven.

IE heeft deze bepaling gedeeltelijk uitgevoerd, maar de omzettingswetgeving bepaalt niet dat erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie moeten gebeuren zonder verdere formaliteit.

De lidstaten hebben doorgaans geen termijn vastgesteld waarbinnen de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden.

De volgende lidstaten hebben een verklaring in de zin van artikel 7, lid 5, van het kaderbesluit afgelegd: AT, LU, PL en SI zullen geen beslissingen tot confiscatie erkennen en ten uitvoer leggen in omstandigheden waarin de beslissing tot confiscatie werd gegeven op grond van ruimere confiscatiebevoegdheden krachtens het recht van de beslissingsstaat (artikel 2, onder d), iv). PL heeft deze beperking direct in de tekst van de omzettingswetgeving opgenomen.

Artikel 8 - Gronden tot weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging

Artikel 8 stelt de gronden vast die kunnen leiden tot de weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging. Alle in dit artikel opgesomde gronden zijn facultatief voor de lidstaten, die ervoor kunnen kiezen deze al dan niet om te zetten en ook de toepassing ervan afhankelijk te maken van strengere voorwaarden dan die welke in deze bepaling zijn neergelegd[2]. Als zij worden omgezet, moeten de weigeringsgronden in het nationale recht worden opgenomen als facultatief voor de bevoegde autoriteit ("De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan weigeren …"). Aangezien zij een afwijking vormen van het algemene beginsel van wederzijdse erkenning, is de lijst van gronden exhaustief, zodat de lidstaten geen aanvullende weigeringsgronden in hun omzettingswetgeving mogen opnemen.

De lidstaten hebben de volgende weigeringsgronden omgezet:

  • het certificaat wordt niet overgelegd, is onvolledig of stemt kennelijk niet overeen met de beslissing (omgezet als facultatieve grond door DE, PL, PT en RO; omgezet als verplichte grond door AT, CZ, DK, LV en NL; omgezet als gedeeltelijk verplichte, gedeeltelijk facultatieve grond door HU);
  • ne bis in idem (omgezet als facultatieve grond door PL, PT en RO; omgezet als verplichte grond door AT, CZ, DE, HU, LV, NL en SI; omgezet als gedeeltelijk verplichte en gedeeltelijk facultatieve grond door DK);
  • beginsel van dubbele strafbaarheid (omgezet als facultatieve grond door PL en DK; omgezet als verplichte grond door AT, CZ, DE, HU, NL, RO, LV en SI);
  • immuniteit (omgezet als facultatieve grond door PT en RO; omgezet als verplichte grond door AT, CZ, DK, HU, LV, NL en SI);
  • rechten van belanghebbenden (omgezet als facultatieve grond door PL, PT en RO; omgezet als verplichte grond door AT, CZ, DK, NL en SI; niet omgezet door HU en LV);
  • procedures waarin de betrokkene niet persoonlijk is verschenen, noch door een raadsman was vertegenwoordigd (omgezet als facultatieve grond door PL, PT en RO; omgezet als verplichte grond door AT, CZ, DE, DK, HU, LV, NL en SI);
  • territorialiteitsbeginsel (omgezet als facultatieve grond door CZ, HU, NL, PL, PT en RO; omgezet als verplichte grond door AT en SI; omgezet als gedeeltelijk verplichte, gedeeltelijk facultatieve grond door DE en DK; niet omgezet door LV);
  • beslissing tot confiscatie met toepassing van ruimere confiscatiebevoegdheden (omgezet als facultatieve grond door DK en NL; omgezet als verplichte grond door AT, CZ en PL; niet omgezet door HU, RO, SI en LV);
  • de tenuitvoerlegging is bij wet verboden (omgezet als facultatieve grond door DE, DK, PL, PT en RO; omgezet als verplichte grond door AT, LV, NL en SI);
  • FI heeft geen gronden voor weigering uit het kaderbesluit omgezet, maar heeft vastgesteld dat de bepalingen van het kaderbesluit met een wetgevend karakter moeten worden geacht kracht van wet te hebben.
  • IE heeft geen van de in het kaderbesluit vastgestelde gronden tot weigering omgezet.

Aanvullende gronden die door de lidstaten zijn vastgesteld:

  • AT heeft de volgende verplichte gronden tot weigering toegevoegd: aan de betrokkene werd gratie of amnestie verleend; de beslissing werd gegeven met schending van de grondrechten die in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgelegd; de wettelijke kwalificatie van een strafbaar feit is duidelijk fout; de betrokkene verklaart dat de beslissing tot confiscatie al ten uitvoer is gelegd.
  • CZ heeft verscheidene aanvullende verplichte gronden vastgesteld: de voorwerpen zijn niet vatbaar voor confiscatie krachtens andere wetgeving; de voorwerpen werden al geconfisqueerd, zijn verdwenen of kunnen niet worden gevonden; de rechterlijke beslissing is al in een andere staat ten uitvoer gelegd; aan de betrokkene werd amnestie of gratie verleend; de tenuitvoerlegging zou essentiële constitutionele beginselen van CZ schenden.
  • DE heeft twee facultatieve gronden tot weigering toegevoegd, respectievelijk wanneer dezelfde goederen het voorwerp zijn van een Duitse beslissing tot confiscatie of verbeurdverklaring en wanneer dezelfde goederen het voorwerp zijn van een beslissing tot confiscatie of verbeurdverklaring van een andere staat; in beide gevallen op voorwaarde dat het in het openbaar belang is dat de andere maatregel voorrang heeft (alleen de eerstgenoemde situatie is opgenomen in het kaderbesluit, waarvan artikel 10 bepaalt dat de bevoegde autoriteit in dergelijke gevallen de tenuitvoerlegging van de confiscatiemaatregel mag opschorten, maar niet mag weigeren).
  • DK heeft de volgende verplichte gronden toegevoegd: aan de betrokkene werd in DK gratie verleend voor de feiten; er zijn redenen om aan te nemen dat de beslissing werd gegeven om een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn geslacht, ras, geloof, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid.
  • FI heeft één verplichte grond toegevoegd: wanneer er een gerechtvaardigde reden is om te vermoeden dat de procedure het recht op een eerlijk proces heeft geschonden en de tenuitvoerlegging onredelijk zou zijn.
  • HU heeft de volgende aanvullende verplichte gronden gemeld: de Hongaarse rechtbanken zijn bevoegd voor het strafbare feit waarop de beslissing is gebaseerd (artikelen 3 en 4 van het Strafwetboek); het strafbare feit valt onder een Hongaarse amnestieregeling.
  • LV heeft als verplichte gronden de vier volgende situaties toegevoegd: de tenuitvoerlegging van de beslissing in LV is niet mogelijk; de betrokkene is nog niet strafrechtelijk meerderjarig; er zijn redenen om aan te nemen dat de sanctie is opgelegd op grond van ras, geloof, etnische afstamming, geslacht of politieke overtuiging; de beslissing zou in strijd zijn met de grondbeginselen van het rechtsstelsel van LV.
  • PL heeft als facultatieve gronden toegevoegd: de dader valt niet onder Poolse jurisdictie; het strafbare feit valt onder een amnestieregeling.
  • RO heeft één aanvullende facultatieve grond vastgesteld: de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie zou in strijd zijn met constitutionele beginselen.
  • SI heeft de volgende verplichte gronden toegevoegd: de goederen maken deel uit van het culturele erfgoed van SI; aan de betrokkene werd gratie of amnestie verleend; de confiscatie is bevolen bij een beslissing die naar het recht van SI niet kon worden gegeven in een strafprocedure; er zijn objectieve redenen om aan te nemen dat de beslissing is gegeven om een persoon te straffen op grond van ras, geslacht, politieke of religieuze overtuigingen.
  • PT en IE zijn de enige lidstaten die geen aanvullende gronden tot weigering hebben vastgesteld.

Uit veel van de door de lidstaten vastgestelde aanvullende gronden tot weigering blijkt duidelijk dat de omzetting van artikel 8 zeer onbevredigend is. De lidstaten moeten het kaderbesluit naleven door alleen die gronden tot weigering vast te stellen waarin het kaderbesluit voorziet. Alle aanvullende gronden beperken aanzienlijk het praktische toepassingsgebied van het beginsel van wederzijdse erkenning en zijn derhalve niet in overeenstemming met het doel, de letter en de geest van het kaderbesluit.

Artikel 9 – Rechtsmiddelen in de tenuitvoerleggingsstaat tegen erkenning en tenuitvoerlegging

Dit artikel bevat de verplichting voor de tenuitvoerleggingsstaat om ervoor te zorgen dat belanghebbenden doeltreffende rechtsmiddelen kunnen instellen tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie. De voorwaarden om een vordering in te stellen, mogen niet minder gunstig zijn dan die welke gelden voor soortgelijke zuiver binnenlandse vorderingen. Artikel 9, lid 2, beperkt de mogelijkheid om de beslissing in de tenuitvoerleggingsstaat te herzien, aangezien de materiële gronden van de beslissing tot confiscatie alleen in de beslissingsstaat kunnen worden aangevochten.

De meeste lidstaten (AT, CZ, DK, FI, HU, LV, NL, PL, PT en SI) hebben het eerste deel van dit artikel correct omgezet. Sommige lidstaten (AT, DK, LV, NL en PL) hebben echter artikel 9, lid 2, niet in hun wetgeving opgenomen. Alleen CZ, FI, HU, PT, en SI hebben deze bepaling volledig in overeenstemming met het kaderbesluit omgezet. RO heeft het recht op rechtsmiddelen van belanghebbenden als een "recht op compensatie" omgezet en heeft artikel 9, lid 2, niet omgezet. DE en IE hebben artikel 9 niet omgezet.

Artikel 10 – Opschorting van de tenuitvoerlegging

Omdat zij een uitzondering vormen op het beginsel van de onmiddellijke tenuitvoerlegging, mogen er niet meer gronden voor opschorting worden vastgesteld dan die waarin het kaderbesluit voorziet.

De meeste lidstaten (AT, CZ, DE, DK, LV, NL, PL, PT, RO en SI) hebben alle of sommige opschortingsgronden correct omgezet en geen andere toegevoegd. FI en IE hebben geen opschortingsgronden omgezet.

HU heeft de volgende opschortingsgronden toegevoegd: het certificaat ontbreekt; het betrokken goed is een beschermd onderdeel van het cultureel erfgoed; de betrokkene kan bewijzen dat de beslissing reeds ten uitvoer is gelegd. Een dergelijke omzetting is niet volledig in overeenstemming met het kaderbesluit.

Artikel 11 – Samenloop van beslissingen tot confiscatie

In dit artikel worden criteria vastgesteld waarmee de voor de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie bevoegde autoriteit rekening moet houden wanneer zij twee of meer beslissingen tot confiscatie tegelijk ontvangt.

AT, CZ, HU, LV, NL, PT, RO en SI hebben dit artikel omgezet. DE, DK, FI, IE en PL hebben dat niet gedaan.

Artikel 12 – Het op de tenuitvoerlegging toepasselijke recht

Op grond van artikel 12 wordt de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie beheerst door het recht van de tenuitvoerleggingsstaat. Indien de confiscatie al geheel of gedeeltelijk ten uitvoer is gelegd, wordt het betrokken bedrag volledig in mindering gebracht op het bedrag dat in de tenuitvoerleggingsstaat geconfisqueerd moet worden.

Op grond van artikel 12, lid 3, wordt een aan een rechtspersoon opgelegde beslissing tot confiscatie ten uitvoer gelegd, zelfs indien de tenuitvoerleggingsstaat het beginsel van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen niet erkent.

Artikel 12, lid 4, bepaalt dat geen vervangende maatregelen kunnen worden opgelegd als alternatief voor de beslissing tot confiscatie tenzij de beslissingsstaat daartoe toestemming verleent.

AT en NL hebben dit artikel volledig uitgevoerd, terwijl andere lidstaten (CZ, DE, DK, FI, HU, IE, LV, PL, PT, RO en SI) dat slechts gedeeltelijk hebben gedaan. Dat dit artikel slechts gedeeltelijk werd uitgevoerd, was hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat lid 3 betreffende de rechtspersonen niet werd omgezet. Sommige lidstaten hebben zich hiervoor op nationale wetgeving beroepen (AT, NL, PL), anderen hebben deze bepaling niet omgezet of hebben de relevante wetgeving niet aangehecht (DK, IE, FI, PT, RO en SI). De nationale wetgeving van CZ erkent de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen niet en is derhalve niet volledig in overeenstemming met dit artikel. Het is naar Tsjechisch recht echter wel gedeeltelijk mogelijk om beslissingen tot confiscatie te erkennen en ten uitvoer te leggen tegen een rechtspersoon. CZ deelde mee dat het momenteel nieuwe wetgeving voorbereidt waarmee de notie van administratieve aansprakelijkheid van rechtspersonen voor bepaalde handelingen in het Tsjechische recht wordt geïntroduceerd.

Artikel 13 – Amnestie, gratie en herziening van beslissingen tot confiscatie

Volgens dit artikel kunnen zowel de beslissingsstaat als de tenuitvoerleggingsstaat amnestie en gratie verlenen, doch alleen de beslissingsstaat kan beschikken op een verzoek tot herziening van de beslissing tot confiscatie.

De lidstaten hebben uiteenlopende methodes gekozen om dit artikel uit te voeren. PT en RO hebben de tekst van het kaderbesluit gevolgd. Sommige lidstaten hebben alleen de situatie gemeld waarin gratie of amnestie is verleend op grond van hun nationaal recht (DK, NL, HU en SI). LV heeft de situatie gemeld waarin het gebonden is door amnestie en gratie die in de beslissingsstaat zijn verleend. AT, CZ, DK, HU en SI hebben de bepaling betreffende amnestie en gratie omgezet als een verplichte grond tot weigering en PL als een facultatieve grond tot weigering. In verband met herziening hebben AT, CZ, NL en PT verklaard dat deze bepaling geen omzetting behoeft.

DE, FI en IE hebben dit artikel niet omgezet.

Artikel 14 – Gevolgen van de toezending van beslissingen tot confiscatie

Dit artikel bepaalt dat het toezenden van een beslissing tot confiscatie het recht van de beslissingsstaat om zelf de beslissing tot confiscatie ten uitvoer te leggen, onverlet laat. Dit moet echter in overeenstemming worden gebracht met de verplichting om ervoor te zorgen dat het in de beslissing tot confiscatie vermelde bedrag niet wordt overschreden.

AT, CZ, LV, NL, RO en SI hebben dit artikel volledig omgezet; HU, PL en PT hebben dat slechts gedeeltelijk gedaan.

DK heeft verklaard dat deze bepaling geen omzetting in nationaal recht behoeft. DE, FI en IE hebben dit artikel omgezet.

Artikel 15 – Beëindiging van de tenuitvoerlegging

Dit artikel vereist dat de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld in kennis wordt gesteld van iedere beslissing of maatregel waardoor de beslissing niet meer uitvoerbaar is of om een andere reden aan de tenuitvoerleggingsstaat onttrokken wordt. Op basis van die informatie moet de tenuitvoerleggingsstaat de tenuitvoerlegging van de beslissing beëindigen.

AT, CZ, DK, HU, LV, NL, PL, PT, SI en RO hebben deze bepaling volledig omgezet. DE, FI en IE hebben dit artikel niet omgezet.

Artikel 16 – Verdeling van geconfisqueerde voorwerpen

Dit artikel bevat regels over de verdeling van geld en andere voorwerpen die zijn verkregen uit de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie. Deze regels zijn van toepassing tenzij de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat onderling anders zijn overeengekomen.

Dit artikel is omgezet door AT, CZ, DK, HU, NL, PL, PT, RO en SI, en gedeeltelijk door DE.

LV heeft het ministerie van Justitie de mogelijkheid gegeven om een beslissing te nemen over een verzoek van de beslissingsstaat over verdeling van geld overeenkomstig het kaderbesluit. Het ministerie van Justitie van LV heeft echter niet de verplichting om dat te doen. FI en IE hebben deze bepaling niet omgezet.

Artikel 17 – Kennisgeving van het resultaat van de tenuitvoerlegging

Volgens dit artikel stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld in kennis van beslissingen in verband met erkenning of tenuitvoerlegging.

AT, CZ, DK, HU, LV, NL, PL, PT, RO en SI hebben dit artikel omgezet.

DE, FI en IE hebben deze bepaling niet omgezet.

Artikel 18 – Terugbetaling

Deze bepaling bevat regels voor de terugbetaling door de beslissingsstaat aan de tenuitvoerleggingsstaat van de aan de betrokken partijen betaalde vergoeding van de schade die door de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie is geleden. CZ, DK, PL, PT en RO hebben deze bepaling omgezet. FI verwijst in zijn nationale wetgeving naar het relevante artikel van het kaderbesluit. AT, DE, IE, HU, LV, NL en SI hebben deze bepaling niet omgezet.

Artikel 19 – Talen

Artikel 19 bepaalt dat het certificaat moet worden vertaald in de officiële taal of in één van de officiële talen van de tenuitvoerleggingsstaat. Iedere lidstaat kan echter te allen tijde verklaren dat hij een vertaling in één of meer andere officiële talen aanvaardt.

De meeste lidstaten verlangen een vertaling in hun eigen officiële taal (AT, CZ, DK, IE, HU, LV, PL, PT en RO). Andere lidstaten aanvaarden daarnaast ook certificaten in het Engels (NL en SI). FI aanvaardt certificaten in het Fins, het Zweeds of het Engels en in andere talen indien er geen beletsels zijn voor de goedkeuring van het certificaat.

Artikel 20 - Kosten

Dit artikel bepaalt dat de lidstaten van elkaar geen vergoeding vragen van de kosten die voortvloeien uit de toepassing van dit kaderbesluit. AT, CZ, NL, PL, PT en SI hebben dit artikel omgezet. DE, IE, HU, LV en RO hebben dat niet gedaan. FI verwijst in zijn nationale wetgeving naar het relevante artikel van het kaderbesluit. DK heeft verklaard dat deze bepaling geen omzetting behoeft.

CONCLUSIES

De omzetting van Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 8 oktober 2006 in de nationale wetgeving van de lidstaten van de Europese Unie is duidelijk niet bevredigend. Slechts 13 lidstaten hebben het kaderbesluit omgezet en de Commissie (ten minste informeel) een kennisgeving gezonden tegen eind februari 2010, vijftien maanden na de in het kaderbesluit vastgestelde termijn.

De van deze dertien lidstaten ontvangen nationale uitvoeringsvoorschriften zijn over het algemeen bevredigend en kunnen in overeenstemming met het kaderbesluit worden geacht, zeker op de belangrijkste punten, zoals de afschaffing van de toetsing van de dubbele strafbaarheid en de erkenning van beslissingen zonder verdere formaliteit. Helaas blijkt uit het onderzoek van de gronden tot weigering van de erkenning dat bijna alle lidstaten in hun nationale wetgeving verscheidene aanvullende gronden opnemen. Deze praktijk is niet met het kaderbesluit in overeenstemming.

De Commissie verzoekt alle lidstaten om van dit verslag kennis te nemen en de gelegenheid te baat te nemen om alle verdere relevante informatie aan de Commissie en het secretariaat van de Raad mee te delen, teneinde hun verplichtingen uit hoofde van artikel 22 van het kaderbesluit na te komen. Daarnaast moedigt de Commissie de lidstaten die gemeld hebben dat zij wetgeving ter zake aan het voorbereiden zijn, aan om die wetgeving goed te keuren en deze nationale maatregelen zo spoedig mogelijk mee te delen.

De gedeeltelijke en onvolledige omzetting van dit instrument door de lidstaten belemmert aanzienlijk de volledige en doeltreffende toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning in de Europese Unie. De mogelijkheden van de gerechtelijke autoriteiten om de financiële criminaliteit te bestrijden door criminelen het financieel voordeel van hun criminele activiteiten te ontnemen, worden hierdoor beperkt. De Commissie dringt er bij alle lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, op aan om snel maatregelen te nemen om dit kaderbesluit volledig uit te voeren. Bovendien verzoekt zij de lidstaten die het kaderbesluit niet correct hebben omgezet, bijvoorbeeld door in aanvullende weigeringsgronden te voorzien, om hun nationale omzettingswetgeving te herzien en af te stemmen op de bepalingen van het kaderbesluit. Op basis van de reacties op dit verslag zal de Commissie nagaan of het nodig is het kaderbesluit te herzien overeenkomstig de voorschriften van het Verdrag van Lissabon.

[1] Arrest van het Europees Hof van Justitie van 16 juni 2005, zaak C-105/03, Pupino , PB L 292 van 15.11.2006, blz. 2.

[2] Arrest van het Europees Hof van Justitie van 6 oktober 2009, zaak C-123/08, Wolzenburg , PB C 116 van 9.5.2008, blz.18 .

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.