Opening academisch jaar Hogeschool Zuyd

Met dank overgenomen van F.C.G.M. (Frans) Timmermans i, gepubliceerd op donderdag 9 september 2010, 7:45.

Wiel Kusters, hoogleraar aan Universiteit Maastricht, heeft een adembenemend mooie biografie geschreven van Pierre Kemp. Het boek was voor mij een prachtige vluchtheuvel in een politiek extreem hectische tijd, deze zomer. Dat komt omdat Kusters je ontvoert naar een tijd en een wereld die dichtbij zijn en tegelijkertijd zo ontzettend ver weg lijken. Hij doet dat niet alleen door de wereld van Pierre Kemp te laten herleven, maar ook door zijn eigen prachtige taalgebruik, in mijn ogen het mooiste Zuid-Nederlands dat vandaag uit een schrijverspen vloeit. Zowel Kusters als ook, door zijn ogen, Pierre Kemp laten zien dat succes altijd bestaat uit 10% inspiratie en 90% transpiratie. Auteur en studie object zijn beiden niet alleen zeer getalenteerd, zij weten dat hun talent nergens zou komen zonder ambacht, zonder toewijding, zonder de liefde voor hard werken. Over dit onderwerp zou ik vandaag graag willen spreken.

Waarom is de wereld van Pierre Kemp zo dichtbij? In de eerste plaats letterlijk, uiteraard. Het huis waar hij woonde, de spoorlijn waarover hij naar zijn werk in de mijn reisde, de Maastrichtse straten waardoor hij flaneerde, alles ligt op een steenworp afstand van waar wij nu zijn. Ook in tijd is het niet eens zolang geleden. Wie weet heeft Kemp mij op één van zijn wandelingen, begin jaren zestig, nog als klein manneke met dichtgeknepen neus gefascineerd naar Bèr in de beerekoel zien kijken, achter de Tapijnkazerne. Ook de taal die Kemp gebruikte is nog verrassend helder, vederlicht bijna en ook voor de jongsten in deze zaal nog goed te proeven. En toch, zijn wereld is ook zo ver weg, inmiddels. Kusters laat zien hoezeer Kemp een kind was van zijn tijd en als kind van onze tijd heb je dan moeite om echt tot de samenleving van toen door te dringen, zo anders was de Limburgse en Nederlandse wereld in de eerste helft van de vorige eeuw. Verstarde maatschappelijke verhoudingen, alomtegenwoordige armoede, ziekte altijd op de loer. Dubbeltjes tegen wie zo vaak was gezegd dat zij nooit een kwartje zouden worden, dat zij alles wat zij in zich hadden moesten mobiliseren om het tegendeel te bewijzen. En daar te weinig in konden slagen. Ondanks dit alles, behield de generatie van Pierre Kemp het geloof in een betere wereld, ook in de donkerste dagen. Want, om Ralph Waldo Emerson te parafraseren: in de donkerste nacht, zijn voor de mens de sterren het helderst.

Onvoorstelbaar, wat wij in een eeuw hebben bereikt. Kemp zal nooit hebben vermoed dat zijn generatie en die van zijn kinderen in staat zouden zijn ons te brengen waar wij nu zijn. Wij zijn gemiddeld hoger opgeleid dan ooit tevoren in onze geschiedenis. Ook hebben we gemiddeld beter en gezonder werk en veel meer persoonlijke vrijheid om ons leven naar eigen inzicht in te richten. Alleen, je ziet het pas, als je ook zicht hebt op hoe het vroeger was. Als je leert begrijpen dat onze rijkdom niet vanzelfsprekend is en ook niet als manna uit de lucht is komen vallen. Hard werken, bloed, zweet en tranen, dat is waarop het is gebaseerd. Ik wil hier niet sentimenteel over doen, want sentimentaliteit is niks anders dan cynisme op een vrije dag. Het is namelijk een valse werkelijkheid, die afleidt van de ellende uit die tijd. Ellende die wij gelukkig achter ons hebben gelaten.

Nog nooit waren wij zo rijk. Vanwaar dan al dat onbehagen? Baden wij al zo lang in de felle zon, dat wij de sterren niet meer zien? Of zijn we gewoon vergeten dat het soms wat donkerder kan zijn, zonder dat je hoeft te wanhopen? Vrezen we iets minder zonlicht zozeer, dat onze knieën knikken bij gebrek aan zelfvertrouwen? Immers, de mens lijdt het meest aan het lijden dat hij vreest. Nu zult u mij niet horen zeggen dat ons onbehagen op louter illusies is gebaseerd. Integendeel, de uitdagingen waarvoor wij staan zijn gigantisch en het is absoluut niet gezegd dat we deze allemaal met speels gemak zullen bedwingen. De klimaat-, voedsel- en energiecrisis, wereldwijde economische en politieke veranderingen, demografische verschuivingen, het zijn stuk voor stuk gigantische uitdagingen. Alleen, als versteende konijnen staren in de koplamp van de aanstormende trein zal ons zeker niet verder helpen.

Het goede nieuws is dat we beschikken over het talent, de kracht, de creativiteit en de middelen om onze toekomst zo vorm te geven dat wat wij waardevol vinden ook behouden en versterkt kan worden. De breed gedragen vrees dat het met onze kinderen minder zal gaan dan met ons, hoeft niet te worden bewaarheid. Het slechte nieuws is, dat dit niet vanzelf zal gaan en het ook niet zal gaan als we op de oude voet verdergaan. Het is echt een illusie dat als we maar stil blijven zitten en de buitenwereld zoveel mogelijk van ons erf houden, het vanzelf wel goed zal komen.

In Nederland zijn wij ieder voor zich heel tevreden met ons leven. Thuis zijn we gelukkig en hebben we de boel op orde. Maar we zijn de voordeur nog niet uit, of de ellende begint. Wij zijn zeer ontevreden over de staat van de samenleving. En wij hebben onszelf aangeleerd de schuld daarvoor bij een ander te leggen. De buurman, de buitenlander, de politiek. Onze eigen rol hierin bezien wij zelden kritisch, gefocust als wij zijn op ónze rechten en júllie plichten. Tegen alle jonge mensen die ik ontmoet zeg ik hetzelfde als tegen u nu. Neem eens de moeite, al is het maar voor even, om te denken in termen van ónze plichten en júllie rechten. Het is zeer, zeer tegen de tijdgeest, maar ik merk dat het voor veel jongeren een heerlijk bevrijdende ervaring kan zijn. Dus kan er op termijn weer een nieuwe tijdgeest ontstaan, nu naar het wereldbeeld van onze kinderen. Want zij zijn verrassend vaak bereid open aan deze gedachtegymnastiek mee te doen. Mits daartoe uitgedaagd.

En hier openbaart zich het falen van mijn generatie en dat van de babyboomers. Immers, hadden wij het leven behoorlijk voorgeleefd, zoals ouders betaamt, zouden onze kinderen spontaan ook naar de wereld door de ogen van een ander hebben gekeken. Het is door onze opvoeding en door onze obsessie met onze persoonlijke vrijheid en ons ‘gewoon jezelf zijn’, dat niet alleen wijzelf, maar ook onze jongeren de aansluiting met de wereld en de waarden van hun grootouders zijn kwijtgeraakt. Zoals de Duitse filosoof Dieter Thomä in Väter schrijft: vaders die weigeren vaders te zijn en vooral de maatjes van hun kinderen uithangen, zorgen voor een stuurloze generatie, die niemand heeft om zich aan te spiegelen en tegen af te zetten.

De heling van onze samenleving begint dan ook bij aandacht voor plaatsbepaling. Als je in een vreemde stad bent en je wilt ergens naartoe, zoek je eerst naar herkenbare plekken, zodat je weet waar je vandaan bent gekomen en waar je nu staat. Zodat je die bakens kan gebruiken om te komen waar je wilt zijn. En zo is het precies in de samenleving: wie niet weet waar hij vandaan komt en ook niet weet waar hij is, hoe hij zich verhoudt tot anderen in de samenleving, weet niet wij hij zelf is en kan ook nooit zijn koers uitstippelen naar de toekomst. En wordt een gevangene van zijn eigen ego, in het hier en nu.

Wat betekent dit nu allemaal voor het onderwijs. Ik hoor docenten al denken: “moeten wij dit nu ook al gaan oplossen?” Zij weten uit ervaring dat ieder maatschappelijk probleem met groot gemak over het hek van de school wordt gekiept. Nee, dat is niet mijn pleidooi. Wij lossen dit alleen samen op, waarbij het onderwijs wel haar rol kan vervullen. Hiervoor wil ik u een paar gedachten meegeven.

In de eerste plaats zou het mooi zijn als de schoonheid van ambacht weer meer op de voorgrond zou staan. Gewoon een vak tot in de puntjes beheersen en er ook eer in scheppen om dat stadium te bereiken. Naast die 10% inspiratie, die al zoveel aandacht krijgt, ook die 90% transpiratie weer het volle pond geven. Lopen we niet iets te makkelijk weg als iets ‘moeilijk’ wordt, als iets meer moeite kost dan onze comfortbehoefte kan verdragen? Zijn we niet vergeten dat de voldoening die je hebt als je iets moeilijks hebt volbracht, duizend maal groter is dan als je iets fluitend met twee vingers in de neus tot stand brengt? Misschien botst hier, zoals de ervaringen van InHolland lijken aan te tonen, de bekostigingsbehoefte van onderwijsinstellingen iets te nadrukkelijk met de opvoedkundige taakstelling.

In de tweede plaats zou binnen onderwijsinstellingen de samenwerking tussen verschillende disciplines of faculteiten kunnen worden verbeterd. Ik weet dat hier veel energie in wordt gestopt, maar ik vraag mij af of dat altijd wel op de juiste manier gebeurt. Zowel op universiteiten als hogescholen zie je steeds fijnmazigere specialisatie enerzijds en steeds bredere interdisciplinaire opleiding anderzijds. Met als gevolg dat er afgestudeerden zijn die ontzettend veel weten van een heel klein deel van een discipline en andere mensen de instelling uitkomen die van ontzettend veel vakken een heel klein beetje afweten. Waardoor steeds minder mensen een ambacht echt beheersen. En daar krijgen potentiële werkgevers volgens mij echt de kriebels van, nog afgezien van de frustratie bij die afgestudeerden zelf. De samenwerking waarin ik geloof is die gebaseerd op respect voor elkaars vak en aandacht voor die zaken uit de verschillende disciplines, waar men van elkaar kan leren. Immers, onderwijs is niet alleen de overdracht van kennis, maar ook de vorming tot volwassenheid, waarbij het je kunnen verplaatsen in een ander van groot belang is. Mooie voorbeelden van wat ik bedoel, zijn goed te vinden op de Hogeschool, zoals bij het project op Avantis: vanuit verschillende disciplines gezamenlijk werken aan duurzame oplossingen voor wonen en werken.

In de derde plaats zal internationalisering en Europeanisering meer prioriteit moeten krijgen. De schaal waarop nieuwe ontwikkelingen zich voordoen is wereldwijd zo groot, dat wij de schaal in Europa ook zullen moeten verhogen. Door om ons heen te kijken in de buurlanden en te bezien wat zij beter doen dan wij en ook wat wij beter doen dan zij. Om vervolgens aan te bieden om samen te werken op basis van: jij komt bij mij halen wat ik beter doe en ik breng naar jou wat ik beter doe. Zijn we bereid tot specialisatie, zal het niveau van onderwijs en onderzoek zeer snel omhoog gaan. Bijkomend voordeel is dat studenten en docenten gedwongen worden letterlijk en figuurlijk over de grens heen te kijken. En dat is zeer dringend nodig. Wij leven in de illusie dat wij zo internationaal georiënteerd zijn, omdat het buitenland dagelijks op het televisiescherm onze huiskamers binnenkomt, maar op dit punt zijn wij eerder achteruit dan vooruit gegaan, in de afgelopen twintig jaar. De grensstreek is daarvan een goed voorbeeld: Limburgers zijn Nederlandser dan ooit tevoren en hun buren aan de grens zijn Duitser, Vlaamser, Franstaliger dan ooit. Wij weten in de grensstreek vandaag echt minder van elkaar dan vroeger en dat leidt tot misverstanden en tot extra barrières die onze maatschappelijke ontwikkeling en onze economische groei hinderen. Daar moeten wij snel iets aan doen en daar helpt het onderwijs zeer bij.

Overigens heeft mij dat ook zo verrast in de biografie van Pierre Kemp: Zuid-Limburg was in het interbellum zeer op het nabije buitenland gericht. Ondanks de vele grensposten, de lastige controles en de grote problemen met het andere geld en de schommelende wisselkoersen. Nu zijn de fysieke grenzen weg, hebben we één munt en spreken we, meestal chagrijnig, over één Europa. Maar de grens in onze hoofden en helaas soms ook in onze harten is meer aanwezig dan ooit tevoren. En daar doen we vooral onszelf mee tekort.

Dit brengt mij bij mijn laatste punt. Maandag was ik bij de opening van het academisch jaar van mijn universiteit, die volgend jaar 375 jaar bestaat. Zo’n feestelijke bijeenkomst staat bol van rituelen: de toga’s die wij droegen, het cortège, de toespraken, de locatie vooral. Het is één grote uiting van identiteit, van gezamenlijk gedragen en door te geven identiteit en als zodanig een onlosmakelijk onderdeel van de Utrechtse en Nederlandse samenleving. Voor een prachtige instelling als Hogeschool Zuyd, die nog even zal moeten wachten totdat het vijfenzeventigste lustrum zich aandient, is zo’n collectieve identiteit minder vanzelfsprekend. Maar wel van het grootste belang. Voor de plaatsbepaling in de Zuidlimburgse en Euregionale samenleving, voor het samenhorigheidsgevoel van docenten en studenten, voor de gezamenlijke beleving van trots. Want het is mijns inziens nog veel te veel een goed bewaard geheim, ook in onze provincie, dat ik vandaag de eer heb gehad te spreken op de beste Hogeschool van Nederland.

Origineel bericht alleen toegankelijk voor leden facebook