Openingsspeech bijeenkomst ’50 jaar Raad voor de Journalistiek’ - Hoofdinhoud
Goedemiddag,
Na enigszins impulsief ja te hebben gezegd op de uitnodiging bekroop mij al snel een gevoel van spijt. Politici die spreken over journalistiek bekomt dat meestal slecht. Ik denk dat voormalig minister Hirsch Ballin en minister Donner met weinig genoegen terugdenken aan hun belerende opmerkingen over de staat van de Nederlandse journalistiek omdat hen al snel - en ook niet geheel onterecht - het verwijt ten deel viel de vrije journalistiek te willen knevelen.
Laat ik daarom ook beginnen met de - enigszins vrome - opmerking dat ik vind dat politiek en bestuur beperking van de vrije journalistiek niet toekomt, behouden de grenzen die wij op dit moment in de wet kennen. Eerder ligt er een taak voor politici om de vrijheid van journalisten te waarborgen en te faciliteren, waar deze onder druk staat.
Met namen in het faciliteren van vrije nieuwsgaring laten politici ook steken vallen, waar bijvoorbeeld de Wet Openbaarheid Bestuur in werkelijkheid meer de ‘Wet Geheimhouding van de Ondoorgrondelijke Gangen van Politieke Besluitvorming’ is. Zoals u wellicht weet is mijn collega Mariko Peters bezig met een initiatiefwet om onder andere het aantal uitzonderingsgronden op openbaarheid aanzienlijk in te gaan perken. Dat is broodnodig.
Politieke terughoudendheid is nog meer op zijn plaats als in aanmerking wordt genomen dat het vrije woord helaas voorwerp is van rechterlijke oordelen, waarmee rechtstreeks of indirect ook de vrije ruimte van journalistiek ter discussie staat. Denk bijvoorbeeld aan de vervolging van cartoonisten, de aanklacht tegen de weblogger Bert Brussen of - indirect - in de aantijgingen gedaan tijdens het proces van Wilders over een gebrek aan journalistieke zorgvuldigheid.
Laat ik mij nog een tweede - ronduit vrome - opmerking permitteren en dat is dat ik de kwaliteit van Nederlandse journalistiek over het algemeen hoog vind. Vanzelfsprekend heb ik mijn terugkerende irritaties over journalistieke methoden en gedrag van sommige journalisten (veel parlementaire journalisten vinden mij daardoor ook behoorlijk lastig) maar aan het einde van de dag waardeer ik de variatie en diepte in nieuws die, zeker voor een klein taalgebied als Nederland, groot is.
Zo, na me van mijn beste kant te hebben laten zien wil ik wel een aantal zorgen met u delen. Ik denk dat daar reden toe is en ik denk dat zij een debat in journalistieke kring verdienen.
Het is zorgelijk dat kwaliteitsjournalistiek in NL onder druk staat. Door teruglopende advertentie-inkomsten, toenemende concurrentie van oude en nieuwe media en afnemende lezersaantallen hebben met name gedrukte media het zwaar. Het financieren van bijvoorbeeld dure maar noodzakelijke onderzoeks- en buitenlandjournalistiek wordt lastig, zeker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat de omloopsnelheid van nieuws fors is toegenomen waardoor voor zogenaamde ‘slow journalism’ minder tijd resteert.
Ik heb alle begrip voor de grote reserves die er bij journalisten en hoofdredacties leven tegen publieke financiering van onafhankelijke media; tegelijkertijd denk ik dat bijv. de versterking van bestaande fondsen noodzakelijk kan zijn om ervoor te zorgen dat kwaliteitsjournalistiek in oude en nieuwe media wordt gewaarborgd.
Daarnaast lijkt het mij goed als er meer mogelijkheden komen voor betaalfuncties op internet van krantenartikelen, vergelijkbaar met het i-tunessyteem dat we voor muziek kennen, en als er 1 distributiesyteem komt voor kranten waarmee de kosten voor verspreiding kunnen worden gedrukt.
Inmiddels is de VVD in het geweer gekomen tegen de zogenaamde concurrentievervalsing van de publieke omroep door het grote aanbod van sites. Ik vraag me sterk af of vanuit het belang van de nieuwsconsument het terugdringen van publieke sites zo gewenst is. Dit neemt niet weg dat de publieke omroep zelf meer orde zou mogen brengen in het woud van onderling concurrerende sites, dat voortkomt uit de voortwoekerende stammenstrijd tussen omroepen in ons archaïsche, verzuilde omroepbestel. In plaats van het wettelijk beperken van de internetmogelijkheden van de publieke omroep, zou ik er een voorstander van zijn als digitale nieuwsproducten van bijvoorbeeld kranten in het lage BTW-tarief van 6% worden geplaatst, waardoor de kosten veel lager zijn. Bovendien vind ik de aanhoudende reclame bij de publieke omroep een veel ernstigere vorm van concurrentievervalsing en het lijkt me dan ook hoog tijd dat het publieke bestel reclamevrij wordt.
Waar de economische omstandigheden voor journalistiek behoorlijk lastig zijn, zijn journalisten niet ontslagen van de plicht om een open debat te voeren over de kwaliteit van hun werk. Zelfreflectie, kritisch onderling commentaar, behoren - is mijn voorzichtige constatering - niet tot de grootste liefhebberij van veel journalisten. Deels is dat ook terug te zien in de kwetsbare positie van de Raad voor de Journalistiek, waar een toenemend aantal media zich weinig aan gelegen laat liggen. Dat mag de Raad zich in de eerste plaats zelf aantrekken. In voorbereiding op deze speech vroeg ik via twitter suggesties en een terugkerende klacht was dat de Raad tot dusver bijvoorbeeld weinig oog en gevoel heeft voor nieuwe media, wat je ook weerspiegeld ziet in bijvoorbeeld de samenstelling van de Raad.
Er zijn echter andere redenen voor zelfreflectie.
Er lijkt in een aantal oude media dedain te bestaan jegens de burgerjournalistiek op veel weblogs. Dat miskent de kwaliteit van veel webloggers en de interessante, nieuwe vorm van informatievergaring door gebruik te maken van ‘the wisdom of crowds’. Anders dan de klassieke, eenzame journalist die door lang en intensief speurwerk nieuws boven tafel haalt, gebruiken veel weblogs hun fora en zetten zij lezers actief in om kennis te verzamelen. Onmiskenbaar leidt dit wel eens aan het euvel van desinformatie en het ontbreken van hoor en wederhoor (zeker als onzorgvuldigheid als stoer wordt gezien, zoals bij GeenStijl), het neemt niet weg dat de wijsheid van menigtes het nieuws ook kan verrijken.
Er is echter ook sprake van een dubbele morele standaard, wat bijvoorbeeld goed zichtbaar werd in het hoofdredactionele commentaar van de NRC over de geretweete bedreiging door de eerder genoemde Bert Brussen, waarin vrijelijk vooruitgelopen werd op een strafrechtelijke veroordeling. Toen een paar maanden later mijn dochter werd bedreigd namen een aantal kranten, waaronder de NRC, deze bedreiging zonder enige terughoudendheid letterlijk over. Pas na mijn oproep om meer respect te betonen voor haar privacy verwijderden een aantal kranten (maar niet alle) de bedreiging van hun sites. Dit is een dubbele moraal, waarin oude media zichzelf meer journalistieke vrijheid gunnen dan bijvoorbeeld webloggers.
Een tweede reden voor zelfreflectie is de politieke desinformatie die veel journalisten kwetsbaar maakt. In de politiek, bij bedrijven en op ministeries zijn er inmiddels hele apparaten opgetuigd om journalisten van lijf te houden en journalistieke informatie te sturen en te manipuleren.
Begrijp me niet verkeerd: kritiek hierop verdienen in de eerste plaats politici en bestuurders die zich verstoppen achter legioenen spindoctors en legioenen voorlichters. Maar journalisten worden extra kwetsbaar als meningen worden gebracht als hard nieuws en als het onderscheid ertussen verdwijnt. Laat ik een klein voorbeeld geven: tijdens de formatie, in de maanden september en oktober, hebben veel journalisten als hard nieuws gebracht dat het CDA gedwongen was in zee te gaan met VVD en PVV omdat de andere, progressieve politieke partijen (waaronder GroenLinks) weigerden samen te werken met het CDA. Onvoldoende kwam naar voren dat het hier de mening betrof van CDA-informateur Lubbers en dat het ook om een spin in het CDA ging. In een aantal gevallen werd daarbij ook overgenomen dat de partijen die protesteerden tegen deze weergave ‘slechte verliezers’ waren. Pas veel later werd dit beeld enigszins gecorrigeerd toen er in de media meer ruimte ontstond voor bijvoorbeeld mijn ‘mening’ dat dit strijdig was met de initiatieven die richting het CDA waren genomen.
Ons land leidt onmiskenbaar aan meningitis. Elke nieuwsgebeurtenis wordt eindeloos gerecycled en herkauwd, tot vermoeiens toe. De grenzen tussen amusement, talkshows en harde journalistieke informatie vervagen: meer dan nu gebeurt, zouden journalisten wat kritischer mogen zijn op deze vervagende grenzen en hun lezers en kijkers het onderscheid helder mogen aangeven.
Een derde reden is de toenemende personalisering van nieuws. Met name in commerciële media is er grote belangstelling voor wederwaardigheden van Bekende Nederlanders, met name voor hun privéleven. Nu geldt voor de meeste BN’ers dat zij daar ook hartstochtelijk aan meewerken en bepaald geen slachtoffer zijn. Anders was dat bijvoorbeeld bij het pulpblaadje ‘Binnenhof’ waarin het vuilnis van mijn collega’s werd afgebeeld en herkenbare foto’s van mijn kinderen werden afgebeeld. Toen enige tijd geleden 1 van mijn kinderen werd bedreigd heb ik verzoeken moeten doen aan roddelfotografen om die foto’s van hun sites te verwijderen. Zeker waar personalisering van het nieuws leidt tot het overschrijden van de grens met het privéleven kunnen de effecten voor betrokkenen heel kwalijk zijn: kritische overdenking van het bewaken van die grens lijkt mij geëigend. Terecht heeft de Raad een grens gesteld aan afbeelding van de enige overlevende van de Tripoli-ramp, het jongetje Ruben. Maar persoonlijk was ik geschokt toen mijn favoriete avondkrant NRC op de voorpagina groot melding maakte van de zelfmoord van Antonie Kamerling, daarbij ook geen rekening houdend met het indringende verzoek van de nabestaanden om juist terughoudend te zijn.
Voor kwaliteitsjournalisten geldt dat zij zich over het algemeen verre houden van deze pulpmethoden maar ook zij worden beïnvloed door de personalisering van nieuws. Dat is bijvoorbeeld terug te zien in de grote populariteit van ‘het interview’ als journalistieke vorm.
In reactie op toenemende personalisering zou ik afsluitend twee stenen in de vijver gooien, met het oog op het debat dat zo dadelijk wordt gevoerd.
Er wordt sinds lang gediscussieerd over een wettelijk recht op weerwoord (het wettelijk verankeren van het recht om in hetzelfde medium waarin iemand ten onrechte en feitelijk onjuist in een fout daglicht is gesteld, een weerwoord te mogen geven). Indachtig het begin van mijn speech ben ik geen voorstander van het vergroten van de greep van de wetgever op vrije journalistiek. Wel zou ik het goed vinden als journalisten eens met elkaar in debat gaan over het weerwoord dat zij mensen gunnen waarover zij onjuist hebben bericht. De bestaande rectificatiemogelijkheden (een piepklein, nauwelijks te vinden berichtje dagen nadat er groots onjuiste informatie is gepubliceerd) schieten wat mij betreft te kort.
Een tweede suggestie die ik wil doen betreft de interviews. Ik weet dat journalisten zich dikwijls ergeren aan ‘de ziekte van autorisatie’, waaraan ik overigens ook lijd. Omgekeerd zijn er dikwijls ergernissen over samenvoeging van citaten die onderling geen verband hebben, slordigheid en tendentieuze samenvattingen. Ik kan me nog wel eens ergeren aan de selectie van citaten, waar door de journalist dan een nieuwe vraag boven is geplaatst (die mij in werkelijkheid nooit is gesteld. Wellicht zou het overweging verdienen om ruwe, ongemonteerde of ingekorte interviews op internet te gaan plaatsen. De journalist weet zich dan beschermd tegen draaiende geïnterviewden die later ontkennen dat zij zich vergaloppeerd hebben, terwijl de geïnterviewde zijn autorisatiedrang makkelijker kan intomen. Mocht een interview een conflict opleveren tussen interviewer en geïnterviewde dan kan het publiek zelf controleren wie er gelijk heeft.
Hier wil ik het bij laten, me realiserend dat ik voor jaren de ruimte heb gesoupeerd om als politicus journalisten toe te spreken. Het is nu weer aan u om mij weer te beoordelen.