NRC: Opiniestuk over buitenlands beleid. De ongesnoeide versie.

Met dank overgenomen van F.C.G.M. (Frans) Timmermans i, gepubliceerd op vrijdag 3 december 2010, 13:32.

“Aan het buitenland gehecht” is een mooi rapport van de WRR. Het bevat een grondige analyse van de internationale verhoudingen en de plaats van Nederland daarin. Het is bovendien heel goed geschreven, in glasheldere taal. Een genot om te lezen, met dank aan auteur Ben Knapen.

De kern van de analyse is dat de kaarten in de wereld opnieuw geschud worden en dat aloude vragen over internationale positie en nationaal belang niet veranderen, maar dat de veranderde omstandigheden tot andere antwoorden op die vragen leiden dan in het verleden. En dat zou gevolgen moeten hebben voor ons buitenlands beleid, zowel wat betreft de beleidskeuzen als wat betreft de wijze waarop wij die keuzen uitdragen in de wereld.

Kiezen, daar gaat het om. Door de opkomst van andere werelddelen en door het verdwijnen van potentiele wereldconflicten uit ons continent, is Europa niet meer de navel van de wereld. En de Europese natiestaten zijn niet meer de wereldspelers die zij ooit waren. Zeker Nederland niet. Maar vraagstukken van internationaal beleid zijn ondertussen net zo pertinent als vroeger, alleen wordt er niet meer automatisch naar de Europeanen geluisterd, laat staan dat de internationale agenda zich automatisch naar de Europese wensen zou voegen. Een land als Nederland, binnen de EU te groot voor servet en te klein voor tafellaken, moet dat volgens de WRR niet alleen onder ogen zien, maar ook conclusies aan verbinden. Wij zullen moeten kiezen wat we wel en wat we niet willen doen.

De WRR introduceert daarbij een bruikbare driedeling van onze belangen: ‘vitale belangen’, die direct te maken hebben met onze nationale veiligheid; ‘verlengde nationale belangen’, die niet meteen gaan over leven en dood, maar wel over onze stabiliteit en onze welvaart en ‘niches’, waarbij wij ons concentreren op een paar zeer specifieke onderwerpen, waar wij internationaal toegevoegde waarde hebben en die nationale prioriteiten ondersteunen. Deze driedeling is niet alleen een handig kader voor het formuleren van prioriteiten en posterioriteiten, maar kan ook heel behulpzaam zijn in het verwerven van publiek draagvlak voor het buitenlands beleid. En dat is dringend nodig, want de aloude stilzwijgende consensus dat het in het Nederlands belang is om een zeer actieve internationale opstelling te kiezen, is al jaren geleden verdampt. Als het publieke draagvlak wegblijft, zal Nederland op termijn geen internationaal beleid meer kunnen voeren en komen niet alleen ‘verlengde’, maar ook vitale belangen in het geding.

‘Kiezen’ betekent volgens de WRR dat Nederland zal moeten leren dat er ook veel onderwerpen in de wereld zijn, waar ons land meeluistert en meedenkt en het verder aan anderen overlaat. Dat is bepaald niet onze sterkste kant. Maar het maakt wel mensen en middelen vrij om ons te concentreren op zaken die wij wezenlijk vinden. Zaken die veel verder gaan dan alleen handelsbelangen, maar die ook te maken hebben met het versterken van de internationale rechtsorde, het bevorderen van duurzame ontwikkeling en het voorkomen van conflicten over natuurlijke hulpbronnen. Terecht stelt de WRR vast dat het conflict tussen ‘Atlantici’ en ‘Europeanen’ achterhaald is en verlammend werkt. De band met de VS gaat over veel meer dan militaire veiligheid en de EU gaat over veel meer dan de interne markt, gaat inmiddels ook over vitale zaken als onze veiligheid. Uiteindelijk is het de EU die namens ons het verschil kan maken op het wereldtoneel en dat besef moet dringend in Den Haag doorklinken.

Wat steekt het kabinetsbeleid pover af bij het WRR rapport! Dat blijkt meteen uit de benepen reactie van minister Rosenthal, die liet weten dat hij niks voelt voor ‘kiezen’. Hij begrijpt niet dat als wij niet kiezen er door anderen voor ons gekozen gaat worden. Daarmee is niet kiezen ook een keuze, namelijk de keuze voor irrelevantie.

Onder invloed van Bolkestein heeft het Nederlands buitenlands beleid sinds het midden van de jaren negentig in toenemende mate een declaratoir karakter gekregen. De misvatting daarbij is dat het Nederlands belang het beste gediend is door heel hard te roepen wat wij vinden en om ons vervolgens thuis te beklagen over het feit dat steeds minder andere landen naar ons willen luisteren. Zo hebben we ze toch maar even fijn de waarheid gezegd. Het is, paradoxaal genoeg, de rechtse variant van de linkse getuigenispolitiek uit de jaren zeventig, toen een vakman als Max van der Stoel door zijn eigen partij ook voortdurend op pad werd gestuurd om de Amerikaanse president een laatste maal te waarschuwen. Hetgeen Max terecht negeerde. Het meest sprekende voorbeeld van Bolkesteinse getuigenispolitiek is diens verzet tegen de Turkse kandidatuur voor de EU: hij blies hoog van de toren, maar legde zich wel neer bij een besluit van de Europese Commissie, waarvan hij lid was, om het toch te doen. Als het een vitaal belang was geweest, had Bolkestein natuurlijk af moeten treden, maar dat was het hem niet waard. Getuigenispolitiek met een desastreuze invloed op het publieke draagvlak.

Sinds het aftreden van Van Mierlo, lijken opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken maar 1 topprioriteit te hebben: hoe kan Nederland het beste opkomen voor de belangen van Israel? Inmiddels is deze prioriteit verworden tot een Nederlandse Alleingang die de Europese partners zeer op de zenuwen werkt en die geen enkel positief effect heeft op de situatie in het Midden-Oosten. Wie in dit conflict eenzijdig partij kiest, of het nu voor Israel of voor de Palestijnen is, wordt deel van het probleem en niet van de oplossing. Welk Nederlands belang, vitaal of verlengd, hiermee is gediend, ontgaat mij volkomen, anders dan het bedienen van een kamermeerderheid die zichzelf ziet als de laatste reddingsboei voor de benauwde veste Israel.

Het declaratoire karakter blijkt ook uit de formuleringen in het regeerakkoord over de wijziging van Europese verdragen. De opstellers van het akkoord weten dat dit volstrekt onhaalbaar is, maar houden de Nederlanders voor dat het kabinet de strijd manmoedig zal voeren. Ze weten dat het zal mislukken, maar kunnen dan ‘Brussel’ de schuld geven. En creeert men zelf de euroscepcis die men zegt te willen bestrijden. Dat is niet alleen onoprecht, maar ook in strijd met ons nationaal belang.

Nederland is geen klein land als Denemarken of Zweden, maar ook geen groot land als Duitsland of Frankrijk. Dat betekent dat we niet snel worden overgeslagen, maar ook dat er niet automatisch naar ons geluisterd wordt. Er wordt geluisterd als wij kwaliteit bieden, betrouwbaar en voorspelbaar zijn. Die kwaliteit hebben wij in huis, maar moeten we veel gerichter inzetten. “Niet het braafste jongetje van de klas, wel het beste”, schrijft de WRR. Betrouwbaar en voorspelbaar worden we weer als wij helder zijn over onze prioriteiten en constructief in onze opstelling, met name in de EU. Nederland moet vooral genezen van onze aloude aandoening die wil dat wij gelijk hebben belangrijker vinden dan gelijk krijgen.

Origineel bericht alleen toegankelijk voor leden facebook