Filosofen in oorlogstijd - Hoofdinhoud
Ik schrok mij rot toen ik in augustus 2003 de Tweede Kamer betrad. Ik was net gekozen tot lid van de Eerste Kamer en bezocht de ‘overkant’ van het Binnenhof. Bij de entree van de Tweede Kamer stond een imposante rij witte borstbeelden. In één daarvan herkende ik Gerardus Bolland (1854-1922). Dezelfde filosoof die het algemeen kiesrecht verafschuwde, omdat het zeggenschap gaf aan goddeloze arbeiders, ontaarde vrouwen en andere ‘minderwaardige stedelingen’.
In een lezing over De teekenen des tijds (1922) stelde hij dat Nederland behoefte had aan een ‘geestelijke grootheid’, die een einde maakte aan de overheersing door het internationale Jodendom: de Jood was ‘wel verstandig vitter en afbreker, maar geen gemoedelijk en heil brengend opbouwer’. Ook de voorzitter van de Tweede Kamer schrok, nadat ik vertelde waarvoor Bolland stond. De volgende dag was het beeld verdwenen.
Bolland trok aan het begin van de twintigste eeuw volle zalen. Hij was de zoon van een prostituee, geboren in een kelderwoning in Groningen. Na een mislukte militaire carrière verdiepte hij zich als autodidact in de filosofie van Hegel. Met succes: in 1896 werd hij hoogleraar in Leiden. In openbare lessen wist Bolland op beeldende en emotionele wijze mensen te interesseren voor de filosofie. Zijn voorbeeld leidde er ook toe dat meer filosofen zich gingen bemoeien met de politiek. Carel Gerretson vroeg premier Colijn het parlement opzij te schuiven. Johan Herman Carp werd persoonlijk medewerker van Mussert. Emile Verviers richtte het fascistische Zwart Front op. Tobi Goedewaagen werd na de Duitse bezetting minister van Volksvoorlichting.
Dit politieke activisme leidde ook tot een tegenreactie: in een Comité van Waakzaamheid probeerden denkers als Menno ter Braak, Philip Kohnstamm en Hendrik Pos de bevolking juist te waarschuwen voor de gevaren van het nationaalsocialisme. Deze politisering zette de verhoudingen in het kleine wijsgerige wereldje op scherp. Na de machtsovername door Hitler in Duitsland in 1933 startte Willem van der Vaart in de Nederlandse Kant-vereniging een hetze tegen de joodse hoogleraar Leo Polak. In 1937 stapten Carp en Goedewaagen uit de redactie van het Algemeen Nederlandsch Tijdschrift voor Wijsbegeerte (ANTW), nadat een aanval op het Comité van Waakzaamheid werd geweigerd.
Ook na de Duitse bezetting probeerde hoofdredacteur Johannes Diederik Bierens de Haan de neutraliteit van het ANTW te behouden. Dat bracht hem in een morele spagaat. In 1941 mochten joden niet meer in de media werken. Bierens de Haan vroeg Leo Polak zijn redacteurschap op te geven, om te voorkomen dat Goedewaagen de papiertoevoer zou stoppen. Een reactie kreeg hij echter niet, Polak was ondertussen gearresteerd en afgevoerd naar Sachsenhausen, waar hij ook zou sterven. In minder dan twintig jaar na de rede van Bolland hadden ideeën wapens gekregen en was de academische discussie verworden tot bloedvergiet.
Deze column verscheen in Filosofie Magazine van mei 2011.