Verslag van een schriftelijk overleg inzake energie - Kernenergie - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 28982 - Liberalisering energiemarkten en dossier 32645 - Kernenergie.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Kernenergie; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg inzake energie |
---|---|
Documentdatum | 29-03-2011 |
Publicatiedatum | 15-02-2012 |
Nummer | KST326452 |
Kenmerk | 32645; 28982, nr. 2 |
Externe link | originele PDF |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2010–2011
32 645 28 982
Kernenergie
Liberalisering energiemarkten
Nr. 2
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 maart 2011
Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 hebben enkele fracties de behoefte om over een 7-tal brieven2 ten behoeve van het Algemeen Overleg Energie op 30 maart 2011 enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.
De vragen en opmerkingen zijn op maandag 14 maart 2011 aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voorgelegd. Bij brief van 25 maart 2011 zijn ze door de minister beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van der Ham
Adjunct-griffier van de commissie, Blacquière
Inhoudsopgave Blz.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties inzake een 7-tal 2 brieven:
– Algemene opmerkingen vanuit de fracties 2
– Fossiele en duurzame energie 2
– Kernenergie 9
– Gasopslag 18
II Reactie van de minister van Economische Zaken, Landbouw en 30 Innovatie
I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
ALGEMENE OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de agendapunten behorende bij het schriftelijk overleg energie. De leden van de VVD-fractie hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen bij enkele agendapunten.
De leden van PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van diverse brieven rondom het onderwerp energie.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de diverse voor dit schriftelijke overleg geagendeerde brieven die het kabinet naar de Tweede Kamer heeft gestuurd maar hebben hierover nog wel de nodige vragen. Deels zullen de leden van de CDA-fractie deze vragen in dit schriftelijk overleg aan de orde stellen, deels zullen zij hierop later terugkomen.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de diverse aan energie gerelateerde brieven van respectievelijk de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (I&M) en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de onderwerpen die geagendeerd staan voor het verzamel algemeen overleg Energie op 30 maart 2011. Gelet op de hoeveelheid en complexiteit van de onderwerpen maken zij graag gebruik van deze mogelijkheid om reeds een aantal vragen te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van enkele brieven over Energiebeleid.
FOSSIELE EN DUURZAME ENERGIE
Kamerstuk 28 240, nr. 111 Kamerstuk 31 374, nr. 38 Kamerstuk 31 239, nr. 104 Kamerstuk 29 023, nr. 83
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
Inzake de reactie op het verzoek van de commissie over de uitkomsten van het gesprek met partijen die betrokken zijn bij het windpark Noord- oostpolder (Kamerstuk 31 239, nr. 104) van 21 februari 2011 stellen de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Er is sprake van mogelijke alternatieve locaties voor een aantal windmolens. Wat zijn de complicaties bij het verplaatsen van een aantal van de molens en hoe hoog zijn de kosten die hiermee gepaard gaan? Verder willen de leden van de VVD-fractie graag inzicht in hoeverre dit te maken heeft met het feit dat een aangepaste opstelling een verdere vertraging van het project in de vergunningverlening zou opleveren. Daarnaast verzoeken de leden van de VVD-fractie om beantwoording van de vraag of er technische knelpunten zijn die het verplaatsen van de molens ongunstig maakt.
Naast beantwoording van bovenstaande wensen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de kosten die gepaard gaan met toekomstige aansluitingen van hernieuwbare energie. De kosten worden gemaakt door onder andere de netwerkbeheerder en worden doorberekend aan de gebruikers van energie. Wat is het aandeel van de transportkosten op de energierekening in de jaren tussen 2000 en 2011? Hoe worden de kosten voor aansluiting van hernieuwbare energie in bedwang gehouden en wat is de relatie met de verplichte aansluiting van duurzame energie?
Aangaande de stand van zaken over de studie naar gaskwaliteit
(Kamerstuk 29 023, nr. 83) van 23 februari 2011 stellen de leden van de
VVD-fractie de volgende vragen.
Wanneer wordt duidelijkheid gegeven over de kwaliteit van het gas dat de industrie kan verwachten als gevolg van het opraken van Nederlands gas?
Hoeveel tijd wordt de industrie geboden om zich voor te bereiden op een andere kwaliteit gas? Welke rol ziet het ministerie van EL&I in het faciliteren van deze overgang?
Wat is de visie op de invloed van een wisselende calorische waarde van gas en daarmee op de emissies zoals NOx van diverse gasinstallaties?
Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van de luchtkwaliteit in Nederland?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
Inzake de conclusie van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie over richtlijn 2001/81/EG i in relatie tot milieuvergunningen voor drie nieuwe kolencentrales (Kamerstuk 28 240, nr. 111) van 3 februari 2011 stellen de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen. Kolencentrales stoten per kilowattuur de meeste CO2 uit van alle vormen van energieopwekking. Zo is de verbranding van steenkool verantwoordelijk voor circa een derde van alle wereldwijde CO2-uitstoot. Welke alternatieven ziet het kabinet voor de bouw van deze kolencentrales? Is het bijvoorbeeld een mogelijkheid om de NUON-centrale om te schakelen op aardgas?
Ondanks de vervuiling heeft het kabinet besloten om een vergunning af te geven. Kan het kabinet toelichten welke bijdrage van groot belang deze kolencentrales leveren aan Nederland?
De advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie adviseert dat in de afweging om kolencentrales te bouwen, wél rekening gehouden moet worden met het al dan niet behalen van nationale doelstellingen. Het kabinet geeft zelf al aan de Europese doelstellingen voor de nationale emissieplafonds (National Emission Ceilings, NEC) niet te zullen gaan halen. Wat zou het betekenen als de uitspraak van het Europese Hof het advies van de advocaat-generaal volgt; welke mogelijkheden ziet het kabinet om alsnog aan de NEC-plafonds te voldoen? Hoeveel belasting aan fijnstof gaan deze drie kolencentrales opleveren? Welke maatregelen staan hier tegenover in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) om dit te compenseren?
Hoeveel extra SO2 zullen de drie kolencentrales uitstoten? Blijft Nederland daarmee binnen de doelstelling? Zo niet, op welke wijze wordt dit gecompenseerd?
De centrales in de Eemshaven zouden aan de rand van een Natura 2000-gebied komen te staan. Van natuurcompensatie kan pas sprake zijn als aan de ADC-criteria (alternatieven, dwingende reden, compensatie) is voldaan. Volgens het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) is dat niet het geval omdat niet kan worden aangetoond dat er sprake is van groot maatschappelijk belang. Dit betekent dat de vergunning niet verleend had mogen worden. Welke conclusies trekt het kabinet als de rechter dit oordeel volgt?
Welke rol speelt de aanwezigheid van de kabel naar Noorwegen waarmee kolenstroom wordt geëxporteerd en blauwe stroom wordt geïmporteerd bij de keuze van de Eemshaven voor de kolencentrales? Bij de bouw van de centrale in de Eemshaven wordt op grote schaal gebruik gemaakt van buitenlandse arbeidskrachten. Is het kabinet bereid in gesprek te gaan met de bouwers om de inzet van werklozen uit de regio in te zetten? Zo nee, waarom niet?
De staatssecretaris van I&M heeft aangegeven het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) om nieuwe emissieramingen te vragen voor de uitstoot van schadelijke stoffen voor de jaren 2011 tot en met 2015. Op welke termijn worden deze nieuwe emissieramingen naar de Tweede Kamer gestuurd?
Daarnaast hebben de leden van de PvdA-fractie een vraag over de stand van zaken betreffende de studie naar de gaskwaliteit. Kan het kabinet garanderen dat de resultaten enkele dagen voor het verzamel algemeen overleg Energie van 30 maart 2011 naar de Tweede Kamer worden gestuurd zodat zij nog betrokken kunnen worden bij het overleg?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
Inzake de conclusie van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie over richtlijn 2001/81/EG i in relatie tot milieuvergunningen voor drie nieuwe kolencentrales (Kamerstuk 28 240, nr. 111) van 3 februari 2011 plaatsen de leden van de CDA-fractie de volgende opmerking en stellen zij daaropvolgend een vraag.
In de eerste plaats merkt de staatssecretaris van I&M in zijn brief terecht op dat er in casu nog geen uitspraak is gedaan en de zaak dus nog onder de rechter is. Genoemde leden wachten de uitspraak van het Europese Hof, en de hierna volgende hervatte behandeling van de beroepen door de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, derhalve af. In de tweede plaats stelt de staatssecretaris van I&M in de brief dat hij voornemens is het PBL te vragen jaarlijks een emissieraming op te stellen. Wanneer wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd?
Inzake de reactie op de brief van AnMar Research Laboratories over de eindrapportage van het door NMa/KIWAGastec verrichte onderzoek (Kamerstuk 31 374, nr. 38) van 17 februari 2011 stellen de leden van de CDA-fractie de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van deze reactie, waarin een administratieve en een technische oplossing voor correctie van meetafwijkingen van de gasmeter zijn aangekondigd. Ten aanzien van de administratieve oplossing, ter aanpassing van de methode van volumeherleiding, heeft de sector aangegeven dat, na een nog te voeren overleg met de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), in juni 2011 tot een gemeenschappelijk voorstel gekomen kan worden dat ter goedkeuring bij de NMa kan worden ingediend. De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de sector hiermee aan de slag is gegaan maar vragen wel wanneer een en ander dan daadwerkelijk kan zijn geregeld. Ten aanzien van de technische oplossing wordt op korte termijn een algemene maatregel van bestuur (AMvB) bij de Tweede Kamer voorgehangen. Hiermee kunnen alle kleinverbruikers in Nederland de komende jaren, in samenhang met de uitrol van de op afstand uitleesbare meter, de beschikking krijgen over een meetinrichting voor gas waarop lokale temperatuurcorrectie plaatsvindt. Kan het kabinet nader toelichten wat hiervan de financiële gevolgen zijn? Wie betalen dergelijke meetin-richtingen en de plaatsing ervan?
Inzake de reactie op verzoek van de commissie over de uitkomsten van het gesprek met partijen die betrokken zijn bij het windpark Noordoostpolder (Kamerstuk 31 239, nr. 104) van 21 februari 2011 stellen de leden van de CDA-fractie de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het kabinet volop heeft gesproken met partijen die betrokken zijn bij het windpark Noordoostpolder. De uiteindelijke uitkomst lijkt te zijn dat er nog over de twee-keer-vier variant wordt gesproken tussen de gemeente Urk en het energiebedrijf RWE-Essent. Is hierover al meer duidelijk? Daarnaast willen de leden van de CDA-fractie het kabinet een compliment maken over het feit dat het zich heeft ingespannen – en dit zal blijven doen – voor andere voordelen van dit park voor Urk.
Aangaande de stand van zaken over de studie naar gaskwaliteit (Kamerstuk 29 023, nr. 83) van 23 februari 2011 stellen de leden van de CDA-fractie de volgende vragen.
Tijdens het algemeen overleg Energie op 1 februari 2011 hebben onder andere de leden van de CDA-fractie aandacht besteed aan de berichten omtrent de gaskwaliteit en de studies hierover. Het kabinet laat in zijn brief aan de Tweede Kamer weten dat de nadere analyse naar zijn verwachting uiterlijk eind maart gereed is, waarnaar genoemde leden met interesse uitkijken. Wel willen de leden van de CDA-fractie een dringend beroep doen op de minister om deze analyse uiterlijk een week voor het op 30 maart 2011 geplande verzamel algemeen overleg Energie aan de Tweede Kamer te verzenden.
De leden van de CDA-fractie merken daarnaast op dat de Tweede Kamer recentelijk een reactie van het kabinet heeft gevraagd op het rapport van de Taskforce Windenergie op Zee. De leden van de CDA-fractie verzoeken het kabinet deze reactie ministens een week voor het voor 30 maart 2011 geplande algemeen overleg over Energie aan de Kamer te sturen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
Inzake de conclusie van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie over richtlijn 2001/81/EG i in relatie tot milieuvergunningen voor drie nieuwe kolencentrales (Kamerstuk 28 240, nr. 111) van 3 februari 2011 stellen de leden van de SP-fractie de volgende vragen. Onderschrijft de staatssecretaris van I&M de conclusie van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie dat vergunningen geweigerd moeten worden als de emissie van de installatie significante milieueffecten veroorzaakt, er tevens sprake is van een (dreigende) overschrijding van een emissieplafond en er daarnaast geen toereikend programma ter reductie van die emissies is opgesteld en uitgevoerd? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor toekomstige beoordelingen van vergunningsaanvragen voor installaties? Gaat de staatssecretaris van I&M met de vergunningverleners in overleg om deze toetsing tegen het licht te houden?
De staatssecretaris van I&M stelt voornemens te zijn het PBL naast de bestaande vijfjaarlijkse emissieramingen ook voor de overige – tussenlig- gende – jaren emissieramingen op te stellen. Welke extra kosten zijn hieraan verbonden? In hoeverre worden deze kosten toegedeeld aan de belanghebbende: de vergunningaanvrager?
Inzake de reactie op verzoek van de commissie over de uitkomsten van het gesprek met partijen die betrokken zijn bij het windpark Noordoostpolder (Kamerstuk 31 239, nr. 104) van 21 februari 2011 stellen de leden van de SP-fractie de volgende vragen.
De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang van het vergroten van het aandeel duurzaam in de totale energievoorziening. Het uitbreiden van de productie windenergie is daarin een zeer belangrijke stap. Aangezien windmolens op land en dicht bij land (nearshore) tot veel verzet onder omwonenden kan leiden heeft het de voorkeur van de leden van de SP-fractie om zoveel mogelijk in te zetten op de productie van windenergie op zee. Dat de plannen voor het windpark Noordoostpolder tot veel verzet van de lokale bevolking leidt is inmiddels zeer duidelijk. Waarom wordt niet overwogen het windpark op zee te plaatsen, daar waar niemand er hinder van ondervindt? De leden van de SP-fractie wachten net als het kabinet met belangstelling de uitkomsten van het verdere gesprek tussen de gemeente Urk en energiebedrijf RWE-Essent af. Is het kabinet bereid de Tweede Kamer over de uitkomst van dit overleg tussen de gemeente Urk en RWE-Essent te informeren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
Inzake de conclusie van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie over richtlijn 2001/81/EG i in relatie tot milieuvergunningen voor drie nieuwe kolencentrales (Kamerstuk 28 240, nr. 111) van 3 februari 2011 stellen de leden van de D66-fractie de volgende vragen. De leden van de D66-fractie zijn blij dat de staatssecretaris van I&M emissieramingen laat opstellen voor de tussenliggende jaren tussen 2010 en 2015. De leden van de D66-fractie vragen of hierbij rekening gehouden wordt met het voorgenomen kabinetsbeleid ten aanzien van het verhogen van de maximumsnelheid en het niet invoeren van Anders betalen voor Mobiliteit. Zo ja, worden de bestaande ramingen voor de jaren 2015 en 2020 voor stikstof en zwaveldioxide hierop aangepast? De leden van de D66-fracite vragen voorts of er ook andere vergunningen bekend zijn die op basis van punt 122 en 124 in de conclusie van de advocaat-generaal aanleiding zouden kunnen geven tot rechtszaken? Zo ja, kan de staatssecretaris van I&M de Tweede Kamer hier actief over informeren en aanvullende ramingen van andere emissies onder het NEC laten opstellen door het PBL?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
Inzake de conclusie van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie over richtlijn 2001/81/EG i in relatie tot milieuvergunningen voor drie nieuwe kolencentrales (Kamerstuk 28 240, nr. 111) van 3 februari 2011 stellen de leden van de GroenLinks-fractie de volgende vragen. De leden van de GroenLinks-fractie trekken uit het advies van de advocaat-generaal de conclusie dat de vergunningen voor de nieuwe kolencentrales in strijd zijn met de Europese regelgeving. Daarom bepleitten de leden van de GroenLinks-fractie al in december 2010 een directe bouwstop. Deze eis houden de leden van de GroenLinks-fractie overeind. Door de bouw van nieuwe centrales gaat Nederland te veel schadelijke stoffen uitstoten. Dat is niet alleen een ramp voor het milieu, maar ook voor mensen. De schadelijke stoffen verhogen namelijk de kans op longziektes.
De staatssecretaris van I&M geeft aan het PBL om nieuwe emissieramingen te vragen voor de uitstoot van schadelijke stoffen voor de jaren 2011 tot en met 2015. Op welke termijn stuurt de staatssecretaris de nieuwe emissieramingen naar de Tweede Kamer? Kan het kabinet garanderen dat dit nog op tijd is om de emissieramingen mee te kunnen nemen in de betreffende rechtszaken?
De advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie geeft in zijn advies aan dat er een verband zou moeten zijn tussen Europese uitstootnormen voor schadelijke stoffen en het al dan niet verstrekken van milieuvergunningen voor – in dit geval – kolencentrales. Met andere woorden: zolang Nederland niet voldoet aan Europese uitstootnormen, mogen de kolencentrales niet vergund worden. Is het kabinet met de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat de Europese richtlijnen voor uitstoot van schadelijke stoffen gevolgen moeten hebben voor het Nederlandse overheidsbeleid?
Deelt het kabinet de visie van de advocaat-generaal, dat de uitstoot van schadelijke stoffen gevolgen moet hebben voor het al dan niet verlenen van individuele vergunningen van bedrijven? Naast de vier reeds geplande kolencentrales, heeft het Belgische energiebedrijf C.GEN plannen voor nog een vijfde kolencentrale, in Vlissingen. Momenteel wordt daarvoor de Milieueffectrapportage (MER) geschreven. De Europese uitstootnormen voor schadelijke stoffen worden in de komende jaren echter niet of nauwelijks gehaald, zoveel is uit de laatste rapportage «Balans van de Leefomgeving 2010» van het PBL wel duidelijk.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat in deze het voorzorgsprincipe gehanteerd moet worden en dat deze vijfde nieuwe kolencentrale dan ook een milieuvergunning geweigerd dient te worden, nu duidelijk is dat het behalen van de Europese uitstootnormen aan een zijden draadje hangt. Deelt het kabinet deze mening? Kolencentrales zijn de meest klimaatvervuilende manier van energieopwekking. Is het kabinet daarom van mening dat er alternatieven zijn voor de bouw van een kolencentrale in Nederland? Kan het kabinet uiteenzetten welke dat zijn, of indien het kabinet geen alternatieven ziet waarom niet? Is het kabinet van mening dat kolencentrales van groot belang zijn voor Nederland? Zo ja, in welke zin dan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de vormgeving van de nieuwe subsidieregeling duurzame energie (SDE+). In het verleden is voorgekomen dat subsidie werd toegewezen aan een project maar dat het project uiteindelijk niet gerealiseerd werd. Keert subsidie die niet wordt benut terug naar het budget van de SDE voor andere projecten? Hoe wordt in de criteria rekening gehouden met de realisatiekans van projecten?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de status van de energiesector als topgebied. Welke vormen van duurzame innovatie en realisatie passen binnen dit topgebied? Vindt het kabinet dat ook wind op zee bij dit topgebied zou moeten horen? Op welke manier wil het kabinet stimuleren dat de Nederlandse offshore sector een leidende mondiale positie inneemt? Wat is de ambitie van het kabinet in realisatie van wind op zee in de Noordzee?
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de uitgebreide, kostenin-tensieve en langdurige projectontwikkeling van wind op zee. De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat de investeringszekerheid er niet beter op is geworden voor de windsector in het afgelopen jaar. Realisatie van wind op zee in 2020 vraagt immers actie in 2011. Hoe wil het kabinet langjarige zekerheid bieden om realisatie van wind op zee van de grond te krijgen? Kan het kabinet voorafgaand aan het verzamel algemeen overleg Energie op 30 maart 2011 met een reactie komen op de aanbevelingen uit het rapport van de Taskforce Windenergie op Zee? Zal de beoogde Concessiewet voor een derde ronde worden ingediend zodat vanaf 2012 concrete investeringsplannen kunnen worden uitgevoerd? Kan het kabinet op korte termijn een beslissing nemen over de verantwoordelijkheden van de marktpartijen respectievelijk van TenneT inzake de aanleg van een «Net op Zee»?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar een reactie van de minister op de «Roadmap for moving to a low-carbon economy in 2050» van de Europese Commissie. Wat vindt het kabinet van de oproep aan de Europese Unie van een zestal Europese energiebedrijven de CO2-reductiedoelstelling in 2020 te verhogen naar 25%?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
Inzake de reactie op het verzoek van de commissie over de uitkomsten van het gesprek met partijen die betrokken zijn bij het windpark Noordoostpolder (Kamerstuk 31 239, nr. 104) van 21 februari 2011 stellen de leden van de PvdD-fractie de volgende vragen.
De leden van de PvdD-fractie hechten belang aan de transitie naar een duurzame energievoorziening. Windenergie op zee zou daar een rol in kunnen spelen wanneer dit geen onaanvaardbare gevolgen voor het zeeleven met zich meebrengt. De leden van de PvdD-fractie krijgen graag inzicht in de onderzoeken die momenteel worden gedaan naar de gevolgen van onderwatergeluid voor vissen en zeezoogdieren. Ook willen de leden van de PvdD-fractie wijzen op het rapport van de de Taskforce Windenergie op Zee van mei 2010. Kan het kabinet voorafgaand aan het verzamel algemeen overleg op 30 maart een schriftelijke reactie geven op de aanbevelingen uit het rapport van de Taskforce Windenergie op Zee van mei 2010? Kan het kabinet hierbij per aanbeveling toelichten hoe het kabinet deze tot uitvoering gaat brengen en wanneer, danwel toelichten om welke reden het kabinet deze niet uitvoert en wat in dat geval het alternatief is en waarom dit alternatief beter is?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP
Inzake de reactie op verzoek van de commissie over de uitkomsten van het gesprek met partijen die betrokken zijn bij het windpark Noordoostpolder (Kamerstuk 31 239, nr. 104) van 21 februari 2011 stellen de leden van de SGP-fractie de volgende vragen.
In de brief wordt toegelicht dat het gemeentebestuur van Urk tot 27 januari jongstleden alleen tegen het windpark is geweest en dat het pas tijdens het overleg op deze datum te kennen heeft gegeven dat het mee wil denken over de vormgeving van het windpark. De leden van de SGP-fractie hebben vanuit Urk echter andere signalen gekregen en vragen het kabinet zijn stellingname te onderbouwen.
In dezelfde brief wordt aangegeven dat het door Urk, Dronten en Lelystad aangedragen alternatief niet aan de orde is omdat Vattenfall-NUON een verzoek heeft ingediend voor vervanging en opschaling van windmolens op de IJsselmeerdijk. Kan het kabinet toelichten welke voornemens Vattenfall-NUON concreet heeft? Dat Vattenfall-NUON de windmolens op de IJsselmeerdijk wil vervangen en opschalen, wil immers nog niet zeggen dat er geen ruimte is voor eventuele plaatsing van extra windmolens (alternatief Urk, Dronten en Lelystad). Is het kabinet bereid eventueel beschikbare ruimte voor verplaatsing van windmolens van noordelijk naar zuidelijk Flevoland te benutten?
Het bedrijfsleven van Flevoland heeft aan de bel getrokken over mogelijke belemmering van geplande bedrijfsontwikkeling door de plaatsing van een tiental windmolens langs de Zuidermeerdijk. Het gebied tussen Urk en de Ketelbrug is door zowel de gemeente Noordoostpolder als de gemeente Urk aangewezen als zone voor economische ontwikkeling. Daarbij worden de aanleg van een buitendijkse maritieme werkhaven en de ontwikkeling van industrieterreinen in het achterland beoogd. Het bedrijfsleven vreest dat de plaatsing van een tiental windmolens in deze zone de geplande bedrijfsontwikkeling in de weg zit. De leden van de SGP-fractie hebben daarom een tweetal vragen. Kan het kabinet garanderen dat de voorgenomen plaatsing van windmolens langs de Zuider-meerdijk toekomstige bedrijfsontwikkeling niet belemmert? Is het kabinet bereid in het Rijksinpassingsplan op te nemen dat de plaatsing van windmolens langs de Zuidermeerdijk zo moet worden vormgegeven dat het toekomstige bedrijfsontwikkeling niet belemmert?
KERNENERGIE
Kamerstuk 32 645, nr. 1
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
Wat betreft de brief over de randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales (Kamerstuk 32 645, nr. 1) van 11 februari 2011 hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen.
Hoe wil het kabinet de verdere gedetailleerde invulling van de randvoorwaarden vormgeven? Kan het kabinet toelichten op welke punten en in welk stadium de Tweede Kamer hier inspraak op heeft? Op pagina 4 wordt vereist dat een kerncentrale voldoet aan de laatste stand der techniek: «Thans betreft dat de derdegeneratiereactoren». Daaronder wordt een reeks aan veiligheidseisen aan nieuwe reactoren opgesomd. Er zijn echter diverse derdegeneratiereactoren die op dit moment alleen in aanbouw zijn en nog niet in bedrijf (European Pressurized Reactor, AP1000). Hoe denkt het kabinet te kunnen controleren of een bepaald reactorontwerp aan de gestelde veiligheidseisen voldoet als er nog geen operationele ervaring is met een dergelijk ontwerp? Zal het kabinet onafhankelijk onderzoek naar deze veiligheidsclaims eisen van de vergunningaanvragen of is documentatie van de fabrikant van een kerncentrale voldoende?
Op pagina 4, punt 3c, stelt het kabinet dat bij een ongeval zonder kernsmelt er «geen radiologische gevolgen» mogen zijn voor de omgeving. Bedoelt zij hiermee dat er bij een ongeval zonder kernsmelt geen radioactieve lozingen mogen plaatsvinden?
Op pagina 4, punt 3d wordt gesproken van «beperkt gebied», «onmiddellijke nabijheid» en «beperkte tijd» waarin beschermingsmaatregelen nodig zijn na een kernsmelt. Kan het kabinet in detail uiteenzetten wat wordt bedoeld met «beperkt gebied» en «beperkte tijd»? Zo nee, wanneer en hoe is het kabinet van plan dit te definiëren?
Op pagina 4, punt 3e wordt vereist dat een kerncentrale bestand is tegen een aanslag met een verkeersvliegtuig. Waarom is alleen dit specifieke dreigingsbeeld als aparte randvoorwaarde opgenomen en niet bijvoorbeeld een digitale aanval met een computervirus of moedwillige sabotage binnen in de kerncentrale? Kan het kabinet een overzicht geven van alle mogelijk dreigingsbeelden? Is zij bereid voor al deze dreigingsbeelden een specifieke randvoorwaarde op te nemen? Waarom wel of niet? Kan het kabinet in detail toelichten wat op pagina 4 bij punt 3f wordt bedoeld met «lange responstijd»? Zo nee, wanneer en hoe is het kabinet van plan dit de definiëren?
Het kabinet spreekt op pagina 5 het voornemen uit de mogelijkheid en wenselijkheid van het afgeven van een vergunning voor een bepaalde tijd te gaan onderzoeken. Wanneer zal dit onderzoek worden uitgevoerd en welke criteria worden meegenomen in de overweging? Hoe is dit in andere Europese landen geregeld? Kan het kabinet een overzicht geven van alle Europese landen met kerncentrales?
Op pagina 9 stelt het kabinet dat de restfractie van verrijking op milieuverantwoorde wijze moet worden beheerd. Hoe gaat het kabinet garanderen dat dit daadwerkelijk gebeurt? Welke instrumenten heeft het kabinet in handen om dit te kunnen handhaven? Betekent dit in de praktijk dat verarmd uranium van verrijking niet naar Rusland mag worden vervoerd als hergebruik niet gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet? Deelt het kabinet de mening dat dit ook zou moeten gelden voor opgewerkt uranium aangezien dit een vergelijkbare materiaalstroom betreft? Zo nee, waarom zou voor deze materiaalstroom een uitzondering moeten worden gemaakt.
Op pagina 14 geeft het kabinet aan een vergunningaanvraag voor een kerncentrale in een jaar te kunnen beoordelen; tussen eind 2012 en begin 2014. Kan het kabinet een overzicht geven van de duur van de vergunningprocedure in andere westerse landen waar de bouw van nieuwe kerncentrales aan de orde is (Finland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada)? Op welke manier gaat het kabinet garanderen dat kwaliteit van de beoordeling van de vergunningaanvraag niet lijdt onder tijdsdruk indien het kabinet de procedure nog deze kabinetsperiode wil afronden?
Is het kabinet het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het een vorm van verantwoord en transparant bestuur is om voorafgaand aan de eventuele afgifte van een vergunning de locatie van de eindberging uit te kiezen zodat duidelijk is waar het afval van de eventuele nieuwe centrale wordt opgeslagen?
De winning van uranium vindt lang niet altijd op een duurzame manier plaats. Is het kabinet het met de leden van de PvdA-fractie eens, dat in navolging van duurzaamheidscriteria voor biomassa en steeds meer transparantie wat betreft de herkomst van kolen, ook duurzaamheidscri-teria voor uranium moeten worden opgesteld? Zo nee, waarom niet? Het Britse randvoorwaardendocument (Health and Safety Executive, Safety Assessment Principles for Nuclear Facilities, 2006 Edition, Revision 1) bevat een uitgebreide set randvoorwaarden voor «safety cases». Kan het kabinet toelichten waarom dergelijk criteria over het beoordelen van de veiligheid niet zijn opgenomen in de Nederlandse randvoorwaarden-brief? Is het kabinet voornemens randvoorwaarden voor het beoordelen van de veiligheid van een kerncentrale op te stellen of zijn deze al opgesteld? Zo ja, in welke documenten zijn deze randvoorwaarden terug te vinden en wanneer krijgt de Tweede Kamer de gelegenheid hier goedkeuring aan te verlenen?
Het Britse randvoorwaardendocument bevat een uitgebreide set «Engineering Principles» bestaande uit meer dan 150 technische randvoorwaarden waar een kerncentraleontwerp aan moet voldoen. In het Nederlandse randvoorwaardendocument staan er tot nu toe zeven opgesomd (a-g op pagina 4). Kan het kabinet uitleggen of er nog additionele technische randvoorwaarden voor nieuwe Nederlandse kerncentrales zullen worden opgesteld of al opgesteld zijn? Zo ja, waar zijn deze randvoorwaarden te vinden en wanneer krijgt de Tweede Kamer de gelegenheid hier goedkeuring aan te verlenen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben met warme belangstelling kennisgenomen van de brief over randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales. Dit in de eerste plaats omdat het kabinet hierin duidelijk aangeeft hoe zij kernenergie in het bredere energiebeleid ziet. In de ogen van de leden van de CDA-fractie is kernenergie een onmisbare schakel in de transitie naar een duurzame, betaalbare en betrouwbare energievoorziening. De huidige situatie maakt eens te meer duidelijk hoe belangrijk het is dat onze samenleving deze transitie, weg van fossiele energiebronnen, gaat maken. Wel is het voor de genoemde leden van groot belang dat aan een aantal randvoorwaarden is voldaan, welke door het kabinet goed zijn neergezet in deze brief. De leden van de CDA-fractie merken op dat deze randvoorwaarden een voortzetting zijn van een eerder door het CDA ingezette lijn, hetgeen deze leden vrolijk stemt. Voorts zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat dit in lijn is met Europese afspraken en internationale convenanten en wet- en regelgeving en dat deze de steun van de lokale en regionale omgeving genieten. Kan het kabinet dit bevestigen?
Op deze plek willen de leden van de CDA-fractie nog wel benadrukken dat zij van dit kabinet verwachten dat ze zich onverminderd inzet – in Nederland maar ook in diverse internationale gremia – om ook voor de ongeveer 5% gebruikte splijtstofelementen die na het opwerken niet opnieuw tot kernbrandstof kunnen worden verwerkt een oplossing – anders dan het opslaan er van – te vinden. De leden van de CDA-fractie vragen om een reactie.
Voorts verzoeken de leden van de CDA-fractie het kabinet om toe te lichten – naar aanleiding van vragen van genoemde leden hierover tijdens het algemeen overleg Energie van 1 februari 2011 – wat de stand van zaken is omtrent de PALLAS hoge flux reactor en het OYSTER-project. Welke stappen zijn gezet en wat is de planning de komende tijd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
Het kabinet kiest voor het concurrerend maken van duurzame energie en het bieden van ruimte voor kernenergie. Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie eens dat de komst van nieuwe kerncentrales juist de ontwikkeling van duurzame energie in de weg zit doordat duurzame energie om een aanvulling van flexibel vermogen vraagt, en kerncentrales juist monotoon op vol vermogen draaien? Zo ja, welke aanvullende randvoorwaarden is het kabinet van plan aan kerncentrales te stellen zodat zij de pieken en dalen in het net als gevolg van een toenemend aandeel duurzame productie opgevangen worden, zodat duurzame energie ook daadwerkelijk concurrerend op grote schaal kan worden geproduceerd?
Het kabinet stelt dat kernenergie schoon is. Welke definitie van «schoon» hanteert het kabinet? Heeft het woord «schoon» in de opmerking van het kabinet alleen betrekking op de uiteindelijke energie, of heeft dit ook betrekking op het afval dat bij de productie van kernenergie vrijkomt? Zo ja, is het kabinet van mening dat materie gelijktijdig zowel «schoon» als «besmet» kan zijn?
Het kabinet stelt dat kerncentrales bijdragen aan de energieleveringszekerheid. Is het kabinet het met de leden van de SP-fractie eens dat onze nationale voorraden gas, wind en zon onnoemelijk veel groter zijn dan onze ontginbare hoeveelheden uranium? Zo ja, onderschrijft het kabinet daarmee dat energieproductie op basis van gas, wind en zon verreweg meer leveringszekerheid geeft dan nucleair?
Het kabinet stelt dat één of meer nieuwe kerncentrales hoogwaardige banen en kennis opleveren. Doelt het kabinet hiermee op de bouw van de centrale(s), op de periode dat de centrale in bedrijf is, op de ontmanteling of op de komende duizenden jaren waarin het afval nauwlettend in de gaten moet worden gehouden? Klopt het dat bij de bouw van één of meerdere kerncentrales de kennis en de banen juist uit het buitenland zullen moeten komen omdat zich daar de ervaring en de kennis bevindt?
Hoeveel banen zijn er gemoeid met de bedrijfsvoering van een kerncentrale? Hoe verhouden deze zich per kilowattuur vergeleken met andere productiemogelijkheden? Deelt het kabinet de inschatting van de leden van de SP-fractie dat het voor ons land kansrijker is om met kennis over duurzame energie te concurreren met het buitenland dan met kennis over kernenergie, aangezien onze nucleaire productie verwaarloosbaar is ten opzichte van het buitenland?
Is het kabinet bereid om aanvullende voorwaarden te stellen aan het nuttig gebruik van restwarmte, zoals een rendementseis? Is het kabinet bereid om aanvullende voorwaarden te stellen aan de locatie in relatie met het net, zodat de samenleving niet met onnodig hoge kosten wordt geconfronteerd als gevolg van voor de centrale noodzakelijke investeringen in de infrastructuur? Met welke kosten zullen naar inschatting van het kabinet de netbeheerder(s) worden geconfronteerd wanneer zij een of meerdere centrales moeten aansluiten? Welke gevolgen heeft dit voor het transporttarief van de kleinverbruiker?
Het kabinet geeft aan dat partitioning en transmutatie (P&T) in de toekomst de levensduur van het kernafval zouden kunnen verkorten. Deelt het kabinet de mening dat indien deze technologie ooit commercieel beschikbaar komt, dit ook op het bestaande kernafval moet worden toegepast? Is het kabinet op de hoogte van het feit dat P&T niet meer toe te passen is op verglaasd afval na opwerking? Concludeert het kabinet daaruit dat door opwerking van kernafval en daarbij komende verglazing van het afval de toepassing van P&T in de toekomst niet meer mogelijk is? Zo nee, kan het kabinet dan toelichten hoe P&T na opwerking toch mogelijk zou zijn? Zo ja, deelt het kabinet dan de mening van de leden van de SP-fractie dat het wenselijk is opgebrande brandstof voorlopig niet op te werken? Is het kabinet bereid een exploitant van een kerncentrale te verplichten tot directe opslag in plaats van opwerking? Zo nee, waarom niet?
De vergunninghouder evalueert iedere tien jaar de zogenaamde back-end strategie, het Rijk doet dat iedere 20 jaar, terwijl opwerkingscontracten voor 30 jaar worden afgesloten. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen de evaluatie van de back-end strategie door de overheid en de opwerkingscontracten iedere tien jaar te vernieuwen, in plaats van iedere 20 en 30 jaar? Hoe kan het kabinet garanderen dat een exploitant binnen afzienbare tijd de overstap van opwerking naar directe opslag kan maken als dat door de politiek gewenst wordt? Acht het kabinet het mogelijk dat de exploitant opwerkingscontracten die 30 jaar geldig zijn tussentijds kan verbreken? Zo nee, waarom wordt dan iedere 10 jaar een evaluatie van de back-end strategie vereist?
Acht het kabinet het wijs om vergunningen voor de bouw van kerncentrales af te geven alvorens het een idee heeft wat er uiteindelijk met het afval moet gebeuren? Aangezien het kabinet nog geen programma heeft voor de eindberging van radioactief afval, weet het dan wel al welke kosten er aan deze eindberging verbonden zijn? Zo nee, geeft dit dan geen onduidelijkheid over de uiteindelijke kilowattuurprijs (kWh-prijs) van nucleaire stroom?
Worden alle kosten van de bouw, productie, ontmanteling, en de berging van het afval uiteindelijk in de kWh-prijs verdisconteerd? Of zijn er ook onzichtbare kosten die op een andere wijze worden betaald? Het kabinet stelt als randvoorwaarde dat direct na het einde van de bedrijfsvoering van de kerncentrale de ontmanteling moet worden aangevangen. Onderschrijft het kabinet dat het nadeel van deze vorm van ontmanteling is dat het om uiterst hoogradioactieve materialen gaat die extreme veiligheidseisen nodig maken? Zo ja, wat is de overweging om hier voor te kiezen, in plaats van voor een afkoelingsperiode zodat de straling kan afnemen alvorens er wordt ontmanteld, zoals in de SAFSTOR-methode?
Het kabinet stelt dat de vergunninghouder met de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) afspraken moet maken over opslagcapaciteit voor het radioactieve afval. Geldt dit ook voor het ontmantelings-afval? Dit betreft immers grote volumes aan radioactief beton en staal waarvoor een geschikte opslag beschikbaar moet zijn op het moment dat de kerncentrale ontmantelt gaat worden.
Sluit het kabinet uit dat de Nederlandse overheid een rol zal spelen in het dekken van de kosten voor de bouw en/of ontmanteling van de kerncentrales? Zo nee, kan hierop een toelichting worden geven? Is het in het geval dat het Rijk op geen enkele wijze financieel bijdraagt of op geen enkele manier een garantstelling doet het voor een private onderneming mogelijk om een businesscase voor de bouw van een kerncentrale rond te krijgen?
Het kabinet stelt dat de vergunninghouder van een kerncentrale persoonlijk is. Wat heeft dit voor gevolgen voor eventuele overnames van energiebedrijven die een vergunningprocedure zijn gestart of een kerncentrale exploiteren? Kan een vergunning worden overgedragen aan een andere partij tijdens exploitatie van de kerncentrale? Het kabinet spreekt over «aanvullende eisen ten aanzien van het type aandeelhouderschap». Welke aanvullende eisen heeft het kabinet in gedachten? Is het kabinet van plan in de geest van de motie van het lid Van Gent (Kamerstuk 28 982, nr. 78) te vereisen dat het juridisch en economisch eigendom van een kerncentrale (deels) in overheidshanden blijft? Zo ja, welk deel? Zo nee, waarom niet? Is het kabinet dan voornemens te vereisen dat het juridisch en economisch eigendom van een kerncentrale in Nederlandse handen blijft? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie vragen wat precies verstaan wordt onder het begrip «onacceptabel» in relatie tot het aquatisch milieu. Kan het kabinet nader definiëren welke invloed op de omgeving van een nieuwe centrale acceptabel is, bijvoorbeeld als het gaat om opwarming in de directe omgeving door het ontrekken van koelwater uit het aquatisch milieu? Wordt er ten aanzien van de drie mogelijke locaties voor nieuwe kerncentrales uit het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV) een onderzoek gedaan naar de gezamenlijke invloed van koelwatergebruik van de verschillende aanwezige installaties?
De leden van de D66-fractie vragen aan welke orde van grootte gedacht wordt bij een mogelijk kernsmeltongeval. Kan het kabinet bijvoorbeeld aanduiden of de verwachte schade bij zo’n ongeluk in de honderden miljoenen euro’s, miljarden euro’s of tientallen miljarden euro’s loopt? Kan het kabinet toelichten aan welke voorzieningen gedacht wordt «die voorkomen dat bij kernsmelt-ongevallen de kern buiten de omhulling (containment) terechtkomt»? Zijn dergelijke voorzieningen 100% veilig (fail-safe)?
De leden van de D66-fractie constateren dat het kabinet als voorwaarde aan een nieuwe kerncentrale stelt dat «het optreden van een ongeval zonder kernsmelt geen radiologische gevolgen heeft voor de omgeving». De leden van de D66-fractie vragen of hierbij impliciet wordt uitgegaan van een kans van 1/1 000 000 op een ongeluk dat wel dergelijke gevolgen heeft, in lijn met de eerdere benoemde kans op een kernsmeltongeval. De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet als voorwaarde aan een nieuwe kerncentrale stelt dat «de omhulling (containment) is bestand tegen hoge overdruk van binnenuit en tegen een ongeval met een verkeersvliegtuig van buitenaf». Biedt dit ook voldoende waarborg tegen een eventuele aanslag met bijvoorbeeld een raketaanval, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet uiterlijk in 2014 een programma zal afronden dat ingaat op de te nemen stappen om te komen tot een eindbestemming voor het radioactief afval. Waarom kiest het kabinet ervoor om al vergunningen te verlenen voordat dit programma afgerond is? Kan het kabinet toelichten hoe de kosten voor ontmanteling van kerncentrales, de tijdelijke berging en de eindberging van radioactief afval in rekening worden gebracht bij de exploitant van een eventuele nieuwe kerncentrale? Kan het kabinet expliciet uiteenzetten welke kosten in verband met de vergunningverlening en het programma met betrekking tot eindberging van radioactief afval gemaakt zullen worden tussen nu en 2014 en hoe deze in de begrotingsstukken vermeld zullen worden? Kan het kabinet bevestigen dat het principe dat de vervuiler betaalt ook in de praktijk gebracht wordt met de eindberging en uiteenzetten hoe dit wordt vormgegeven op de lange termijn? De leden van de D66-fractie vragen hoe alle door de Staat te dekken risico’s in verband met de aanleg van nieuwe kerncentrales in de financiële verantwoording worden opgenomen. Wordt hier apart bij stilgestaan in de begrotingstukken en de miljoenennota? Worden er bedragen op de Rijksbegroting gereserveerd voor het afdekken van eventuele risico’s verbonden met de aanleg van nieuwe kerncentrales? De leden van de D66-fractie vragen voorts of de exploitant van een kerncentrale zelf de beveiligingskosten voor het transporteren van splijtstof of kernafval draagt. Kan het kabinet toezeggen om alle financiële consequenties voor de Rijksbegroting verbonden met de vergunning en eventuele aanleg van nieuwe kerncentrales in de vorm van een specifiek overzicht of verdiepingshoofdstuk weer te geven?
De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet de aanleg van kerncentrales rekent tot het nationaal belang. Zo ja, kan het kabinet toelichten waar dat nationale belang uit voortvloeit? Hoe gaat het kabinet om met de aanwezigheid of afwezigheid van lokaal draagvlak voor de aanleg van een centrale?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het opvallend dat de brief van het kabinet een nogal kort en algemeen gesteld document is. Slechts 17 pagina’s, terwijl in andere landen vuistdikke documenten met randvoorwaarden voor nieuwe kerncentrales zijn geschreven die ook door de nationale parlementen zijn beoordeeld. Hoe ziet het kabinet deze randvoorwaardenbrief in vergelijking met dergelijke documenten elders in de Europese Unie?
Wat betreft de problematiek van het afval is deze brief onvoldoende voor de leden van de GroenLinks-fractie. Het kabinet komt niet verder dan de volgende uitermate vage toezegging: «Uiterlijk in 2014 zal ik een programma afronden dat ingaat op de te nemen stappen om te komen tot een eindbestemming voor het radioactief afval». De leden van de GroenLinks-fractie willen graag een nadere toelichting van het kabinet over de inhoud en de doelstellingen van het programma dat het kabinet in 2014 wil afronden.
Op de eerste pagina van de brief schrijft het kabinet «kernenergie is schoon». De Reclame Code Commissie heeft het bedrijf Atoomstroom verboden het woord «schoon» te gebruiken in reclame-uitingen omdat kernenergie volgens deze onafhankelijke commissie niet schoon is. Kan het kabinet toelichten wat de definitie van het woord «schoon» is in relatie tot kernenergie en waarom het kabinet de radioactieve vervuiling veroorzaakt tijdens de gehele keten van kernenergie daarin niet meeneemt?
Op pagina 4 en 5 legt het kabinet uit dat iedere tien jaar een evaluatie van de veiligheidssituatie plaatsvindt. De leden van de GroenLinks-fractie vinden het dan ook logisch een vergunning voor een kerncentrale voor een periode van tien jaar af te geven zodat indien de veiligheid van de kerncentrale niet in orde is de vergunning na tien jaar kan worden ingetrokken. Kan het kabinet toelichten wat het verstaat onder «bepaalde duur» (pagina 5) en of het afgeven van een vergunning voor tien jaar één van de overwegingen is?
Daarnaast willen de leden van de GroenLinks-fractie graag weten wat het kabinet verstaat onder «een beperkt gebied» en «een beperkte tijd». Immers, een oppervlakte zo groot als Nederland en een periode van 100 000 jaar zou je (op wereldschaal en in de tijd) als een «beperkt gebied» en een «beperkte tijd» kunnen aanduiden. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat er voldoende redenen zijn om de het kernafvalbeleid uit 2002 te herzien nu er veel grotere hoeveelheden kernafval geproduceerd gaan worden. Een tweede kerncentrale wordt namelijk vijf keer zo groot als de huidige kerncentrale in Borssele en produceert straks vijf keer zoveel kernafval. Eerder gaf het kabinet ook aan dat de kernafvalsituatie in Nederland zou veranderen zodra er meer reactoren bij zouden komen (Kamerstuk 22 112, nr. 1108): «Het enige belang dat daarom voor Nederland op het spel staat is dat het niet gedwongen moet worden om in een eerder stadium een eindberging te realiseren. Hierbij zij opgemerkt dat deze situatie wel enigszins verandert indien de Nederlandse nucleaire sector wordt uitgebreid (er wordt dan meer afval geproduceerd en het moment dat een eindberging economisch haalbaar is, komt dan dichterbij), maar op dit moment zijn nog geen daadwerkelijke vergunningsaanvragen voor nieuwe reactoren gedaan. Kan het kabinet toelichten waarom het van mening is veranderd en nu geen reden ziet om het kernafvalbeleid te herzien als er extra kerncentrales in Nederland gebouwd gaan worden? Op pagina 5 stelt de minister van EL&I dat geologische eindberging kan garanderen dat het afval op de lange termijn buiten de levensruimte van mens en milieu blijft en dat het onderzoek van de Commissie Opberging Radioactief Afval (CORA) heeft aangetoond dat terugneembare eindberging van hoogradioactief afval in de diepe ondergrond op een veilige wijze mogelijk is. Dit is onjuist. De commissie CORA heeft slechts aangetoond dat ondergrondse opslag in klei of zout «technisch uitvoerbaar» is. Kan het kabinet toelichten waar in de CORA-studies te vinden is dat «terugneembare eindberging van hoogradioactief afval in de diepe ondergrond op een veilige wijze mogelijk is»?
Ondergrondse eindberging wordt nog nergens ter wereld toegepast en de veiligheid is niet bewezen. Wel worden er talloze wetenschappelijk onderzoeken uitgevoerd naar de mogelijkheid van ondergrondse kernafvalopslag, bijvoorbeeld in het Belgische Mol. Kan het kabinet toelichten wat de stand van zaken van dit onderzoek in België is en op welke termijn dit onderzoek afgerond is en het eerste vat met Belgisch kernafval de grond in gaat?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat het onethisch is afval te produceren wanneer nog niet bewezen is dat het op een veilige manier verwerkt of opgeslagen kan worden. Daarom zou er ook geen vergunning voor een kerncentrale afgegeven moeten worden zolang niet duidelijk is waar en hoe het afval opgeslagen gaat worden. Kan het kabinet toelichten waarom er tot 2014 wordt gewacht met het nemen van stappen om te komen tot een eindbestemming voor het radioactief afval? Kan het kabinet toelichten wat er tot 2014 precies onderzocht gaat worden? Is het kabinet van plan een ondergronds laboratorium te bouwen net als in België of in samenwerking met België?
Hoeveel geld gaat er jaarlijks tot 2014 uitgegeven worden aan onderzoek naar eindberging? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot onderzoeksgeld dat in andere landen jaarlijks wordt uitgeven aan onderzoek naar eindberging? Hoeveel geld heeft Finland besteed aan het ontwikkelen van een eindber-gingsontwerp in graniet? Hoeveel geld geeft België jaarlijks uit aan onderzoek naar eindberging in Mol?
Het kabinet concludeert op pagina 6 dat radioactief afval een maatschappelijk gevoelig onderwerp is. Begin dit jaar werd uit een brief van het Inter Provinciaal Overleg (IPO) duidelijk dat geen enkele Nederlandse provincie kernafval in de bodem wil opslaan. Hoe denkt het kabinet draagvlak in de provincies te gaan creëren? Hoe kan het kabinet garanderen dat over 100 jaar, als een eindberging daadwerkelijk gebouwd moet worden, er dan wel draagvlak is in de provincies? Zou het niet logischer zijn eerst het draagvlak voor kernafvalopslag te creëren en vervolgens pas een beslissing te nemen over het vergunnen van een tweede kerncentrale? Onderschrijft het kabinet de conclusie van bodemonderzoeksbureau T&A Survey dat in de aangewezen vier regio’s in Nederland de kleilaag voldoet aan de door CORA genoemde criteria voor Boomse klei: 100 meter dikte, 500 meter diepte? Kan het kabinet toelichten welke van deze vier regio’s volgens het kabinet het meest geschikt is voor eindberging van kernafval? Zo nee, kan het kabinet toelichten of bepaalde regio’s al afvallen en zo ja, waarom?
Wordt naast eindberging in Boomse klei ook eindberging in zoutkoepels nog steeds overwogen?
Waarom wordt het derde Onderzoeksprogramma Eindberging Radioactief Afval (OPERA) alleen door het bedrijfsleven gesteund «op basis van vrijwilligheid»? Het principe moet zijn: de vervuiler betaalt. Dit zou niet vrijwillig moeten zijn maar een verplichting voor de vervuiler. Op pagina 12 schrijft het kabinet dat de subsidiëring vanuit het ministerie van EL&I van de onderzoeksactiviteiten bij NRG (Nuclear Research and consultancy Group) in Petten worden voortgezet. Hoe hoog is de subsidiëring van NRG? Om welk jaarlijks bedrag gaat dit? Staat dit niet haaks op de opmerking dat NRG zelf een sluitende business-case moet regelen voor PALLAS? Hoeveel subsidie wordt jaarlijks uitgetrokken voor onderzoek op het gebied van duurzame energie? Kan het kabinet toelichten wat de kosten zijn van het uitrusten van de Kernfysische Dienst (KFD) en andere betrokken diensten voor het monitoren en beoordelen van voorgeschreven veiligheidseisen en andere voorschriften gerelateerd aan de bouw en exploitatie van een tweede kerncentrale?
Het kabinet stelt op pagina 15: «Zoals eerder aangegeven is de elektriciteitsmarkt geliberaliseerd, wat onder andere inhoudt dat de Rijksoverheid niet investeert in elektriciteitsproductie». Geldt dit ook voor lagere overheden zoals de provincies en gemeentes? Vindt het kabinet het een taak van lagere overheden om in een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt te investeren in elektriciteitsproductie?
Op pagina 16 valt te lezen: «De vergunninghouder betaalt jaarlijks aan de Staat een vergoeding voor de het feit dat de Staat garant staat. De hoogte van de vergoeding moet een adequate weerspiegeling zijn van het risico dat de overheid loopt en deze wordt jaarlijks bezien.» Hoe hoog is de vergoeding die de vergunninghouder van kerncentrale Borssele jaarlijks betaalt voor de garantie? Hoe hoog zal die vergoeding zijn voor een tweede kerncentrale? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot een premie die zou moeten worden betaald aan een verzekeringsmaatschappij voor de dekking van een vergelijkbaar schadebedrag? Waarom wordt een vergunninghouder niet gevraagd een verzekering af te sluiten met behulp van een verzekering, bankgarantie, onderpand of andere voorziening die evenveel waarborgen biedt, zoals bij de ontmantelingskosten ook vereist wordt?
Kan het kabinet toelichten waarom de kosten voor ongevallenbestrijding en beveiligingsmaatregelen niet door de exploitant worden gedragen zoals bijvoorbeeld bij voetbalwedstrijden gebruikelijk is? Deze kosten zijn voor kerncentrales immers buitenproportioneel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Christenunie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het kabinet wil voorkomen dat de komst van nieuwe kerncentrales de ontwikkeling en realisatie van hernieuwbare energie in de weg staat. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarbij naar de mate van flexibiliteit van kerncentrales. Hoe wil het kabinet de doelstelling van 20% duurzame elektriciteit in 2020 halen in combinatie met de inflexibele kerncentrales? Veel basislastvermogen zoals kolen- en kerncentrales past niet naast flexibele energiebronnen. Volgens de nucleaire industrie zouden nieuwe kerncentrales wel flexibel kunnen opereren. Kan het kabinet toelichten waarom er geen flexibiliteitseisen worden gesteld aan nieuwe kerncentrales?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen over het randvoorwaardendocument voor de bouw van nieuwe kerncentrales. In andere landen zijn voorbeelden van vuistdikke documenten met randvoorwaarden, terwijl het Nederlandse document 17 pagina’s telt. Ook deze documenten zijn door nationale parlementen beoordeeld. Kan het kabinet toelichten hoe alle randvoorwaarden voor kernenergie zorgvuldig zijn opgenomen in dit document?
De leden van de ChristenUnie-fractie spreken hun zorgen uit over de stappen die genomen worden met betrekking tot kernafval. Het kabinet meldt dat uiterlijk in 2014 duidelijk wordt welke stappen worden genomen tot een eindbestemming voor radioactief afval. Kan het kabinet toezeggen dat er pas over een vergunning wordt beslist als duidelijk is hoe het radioactief afval wordt verwerkt?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen op pagina 4 dat het kabinet stelt dat een kerncentrale geen onacceptabele effecten voor het aquatisch milieu mag hebben. Wat verstaat het kabinet onder onacceptabele effecten? Kan het kabinet definiëren welke effecten wel acceptabel worden geacht?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een ongeval zonder kernsmelt geen radiologische gevolgen voor de omgeving mag hebben. Wat verstaat het kabinet onder «radiologische gevolgen»? Is het kabinet van mening dat lozingen van kleinere hoeveelheden radioactief materiaal geen radiologische gevolgen hebben? Hoe beziet het kabinet zogenaamde ontwerpongevallen waarbij geen kernsmelt optreedt, maar gepaard gaan met lozingen van radioactief materiaal?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen op pagina 9 dat de herkomst van uranium traceerbaar moet zijn. Hoe wil het kabinet garanderen dat de exploitant deze informatie ook daadwerkelijk verschaft, ook al betreft het hier bedrijfsgevoelige informatie? Heeft de exploitant van een kerncentrale straks de plicht om deze gegevens openbaar te maken? Ook stelt het kabinet op pagina 9 dat de milieubelasting van uranium-mijnbouw nu en in de toekomst zoveel mogelijk moet worden geminimaliseerd. Hoe wil het kabinet deze eis handhaven? Acht het kabinet het hebben van een ISO-certificaat voldoende waarborg voor milieubewuste mijnbouw? Is het kabinet van plan hierop controle uit te oefenen? Waarom kiest het kabinet er niet voor duurzaamheidscriteria voor uraniummijnbouw te ontwikkelen, zoals ook voor biomassa het geval is? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar een reactie van het kabinet over regionale discussies over eindbergingslocaties. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen bovendien naar een reactie van het kabinet op het onderzoek van T&A Survey naar kernafvalopslag in de Nederlandse bodem.
GASOPSLAG
Kamerstuk 31 510, nr. 44 Kamerstuk 28 982, nr. 116
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
Over de mogelijkheden van hergebruik en opslag van CO2 in NoordNederland (Kamerstuk 31 510, nr. 44) van 15 februari 2011 mogelijkheden hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen. In de brief van het vorige kabinet over de voorwaarden waaronder producenten vergunningen konden krijgen voor de bouw van nieuwe kolencentrales (Kamerstuk 29 023, nr. 77) staat op pagina 5 het volgende: «Kolencentrales zijn uiteindelijk alleen nog maar acceptabel door een combinatie van een zo hoog mogelijk opwekrendement, de inzet van een substantieel deel biomassa, benutting van vrijkomende warmte en de toepassing van CO2-afvang en ondergrondse opslag.» Daarnaast heeft de voormalige minister van Economische Zaken per brief (Kamerstuk 31 209, nr. 11) het volgende gesteld: «Tegelijkertijd maak ik afspraken met exploitanten van nieuwe kolencentrales over een inspanningsverplichting om substantieel CO2 te reduceren in de nieuwe kolencentrale of elders in het centralebestand van de betreffende exploitant, door ondermeer toepassing van Carbon Capture and Storage (CCS) en/of extra bijstook van biomassa. Dit in aanvulling op het Europese emissiehandelssysteem.» Nu het kabinet zelf heeft besloten om geen CO2-opslag onder land toe te staan wordt het voor kolencentrales veel lastiger zo niet onmogelijk om grootschalig CCS toe te passen. Is het kabinet het met de leden van de PvdA-fractie eens dat dit de facto betekent dat zij om CO2 te reduceren nog maar één optie over hebben, namelijk bij- en meestook van biomassa zoals het vorige kabinet ook stelde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat het kabinet hier concreet vorm aan geven?
Wat betreft het kabinetsstandpunt inzake gasopslag Bergermeer (Kamerstuk 28 982, nr. 116) van 18 februari 2011 hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen.
Tijdens het rondetafelgesprek Gasopslag Bergermeer dat 9 februari 2011 heeft plaatsgevonden in de Tweede Kamer is de suggestie gedaan om een aanvullend, onafhankelijk schade-risico onderzoek te doen naar de gasopslag in de Bergermeer, om op die manier meer zicht te krijgen op de mogelijke veiligheidsrisico’s op die specifieke plek. Is het kabinet bereid een dergelijk onderzoek zelf of door de initiatiefnemer te laten uitvoeren? Is het kabinet bereid een dergelijk onderzoek in samenspraak met de betrokken bezorgde partijen – in combinatie met de gemeente Bergen en Stichting Gasalarm2 – op te laten stellen en hen te betrekken bij de keuze van het onderzoeksbureau en de vraagstelling?
Is het kabinet bereid definitieve besluitvorming over de gasopslag in de Bergermeer uit te stellen totdat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek bekend zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt het kabinet dat een dergelijk onderzoek gereed kan zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
Over de mogelijkheden van hergebruik en opslag van CO2 in NoordNederland (Kamerstuk 31 510, nr. 44) van 15 februari 2011 mogelijkheden hebben de leden van de CDA-fractie de volgende vragen. De minister van EL&I schrijft terecht dat hij geen maatregelen wil treffen die onnodige onrust veroorzaken bij bewoners indien er reële alternatieven beschikbaar zijn. De minister van EL&I schrijft dat hij op grond van de Mijnbouwwet verplicht is eventuele vergunningaanvragen voor CO2-opslag op land in behandeling te nemen, maar geen ruimtelijke reservering voor een CCS-demonstratieproject op land zal treffen. De leden van de CDA-fractie vragen wat hiermee precies wordt bedoeld. Voorts wordt gesteld dat, als opslagcapaciteit onder zee toch ontreikend blijkt, de mogelijkheid van opslag onder land opnieuw zal worden bezien. De leden van de CDA-fractie merken op dat het kabinet zich baseert op het «Bouwstenenadvies» van Energie Beheer Nederland (EBN) en Gasunie, waarin twee scenario’s worden beschreven. Genoemde leden verzoeken het kabinet nader toe te lichten hoe waarschijnlijk het kabinet beide scenario’s acht. Wanneer worden deze scenario’s herijkt? De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens wanneer het kabinet de dialoog met het noorden over de wijze waarop zou kunnen worden voortgebouwd op het Energieakkoord Noord-Nederland 2007 denkt af te ronden. Het kabinet zegt toe een aantal projectvoorstellen omtrent opslag onder zee nader te bestuderen en te bekijken in hoeverre deze kunnen worden ondersteund. Wat is de stand van zaken in dezen?
Met betrekking tot het kabinetsstandpunt inzake gasopslag Bergermeer (Kamerstuk 28 982, nr. 116) van 18 februari 2011 stellen de leden van de CDA-fractie de volgende vragen.
Het kabinet onderstreept in de brief van 18 februari 2011 het nut en de noodzaak. Wat de leden van de CDA-fractie betreft is het een conditio sine qua non dat bij de gasopslag Bergermeer veiligheid is gewaarborgd. Bovendien moeten de betrokkenen worden meegenomen in het proces. Een ander belangrijk punt is de vraag wat er gebeurt indien er –onverhoopt – toch schade ontstaat door bevingen. Kan het kabinet de bestaande wettelijke regeling nader toelichten? Voorts schrijft de minister dat het bedrijf TAQA een convenant heeft gesloten met betrokken gemeenten, waarin aanvullende afspraken zijn gemaakt over hoe de schade op een adequate manier kan worden afgehandeld. Maar, zo schrijft de minister, «de onderhandelingen met Bergen zijn nog gaande.» De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet dit nader toe te lichten: welke aanvullende afspraken zijn precies gemaakt en wat is de stand van zaken omtrent de onderhandelingen met Bergen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
Over de mogelijkheden van hergebruik en opslag van CO2 in NoordNederland (Kamerstuk 31 510, nr. 44) van 15 februari 2011 mogelijkheden hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen. De leden van de SP-fractie zien onder de huidige omstandigheden geen doorslaggevende voordelen van CO2-reductie door afvang- en opslag, niet onder land en niet onder zee. De overwegingen die zij daarbij hebben zijn het feit dat de afvang van CO2 heel veel energie en geld kost, terwijl energie uit fossiele bronnen en financiële middelen voor reductie beperkt zijn. De leden van de SP-fractie bepleiten dan ook een strategie waarbij niet-hernieuwbare energiebronnen zo optimaal mogelijk met een zo’n hoog mogelijk rendement worden toegepast, en de beschikbare financiële middelen beschikbaar worden gesteld aan energieproductieprocessen die zowel duurzaam als CO2-reducerend zijn.
Het kabinet stelt dat alle alternatieven voor opslag van CO2 ontoereikend zijn om een zodanige besparing te realiseren dat er van opslag kan worden afgezien. Betekent dit dat het kabinet afziet van al deze alternatieven, of zet het kabinet bij voorkeur in op zoveel mogelijk alternatieve reductiemaatregelen om slechts voor het resterende deel van de doelstelling te hoeven zoeken naar andere mogelijkheden zoals (in het uiterste geval) afvang en opslag?
Wat betreft het kabinetsstandpunt inzake gasopslag Bergermeer (Kamerstuk 28 982, nr. 116) van 18 februari 2011 hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen.
De leden van de SP-fractie onderschrijven de opvatting van het kabinet dat gas als relatief schone, betrouwbare en betaalbare brandstof een belangrijke plaats inneemt in onze energievoorziening. Juist om gedurende de transitie naar een volledig duurzame energieproductie zoveel mogelijk relatief vieze brandstoffen te mijden is het naar mening van de leden van de SP-fractie nodig om – naast duurzaam – zoveel mogelijk in te zetten op energievoorziening op basis van gas. Ook is gas een aantrekkelijke brandstof omdat gasgestookte centrales zeer flexibel zijn waardoor ze de pieken en dalen van duurzame productie goed kunnen opvangen,. Daarnaast is gas zeer geschikt voor kleinere energieproductie-eenheden waardoor nuttiger gebruik kan worden gemaakt van de restwarmte zoals door stadsverwarming en toepassingen in de glastuinbouw. De leden van de SP-fractie onderschrijven dan ook het belang van een vitale gasmarkt- en infrastructuur, de noodzaak van de komst van een nationale gasrotonde, en daarbij de (ondergrondse) opslag van gas.
Gasopslag kan en mag naar mening van de leden van de SP-fractie alleen plaatsvinden wanneer de risico’s – met name op het gebied van bodembeweging daar waar dat tot schade of letsel kan leiden – minimaal zijn. Tijdens een videoconference tussen leden van de Tweede Kamer en de heer Verhilst van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) kwam naar voren dat wanneer er velden zijn waar minder seismologische geschiedenis is dan in het Bergermeerveld, maar waar de andere feiten hetzelfde zijn, beter daarvoor kan worden gekozen. Heeft het kabinet onderzoek gedaan naar andere velden? In hoeverre is het kabinet van mening dat Bergermeer het meest ideale gebied voor deze activiteiten is? De leden van de SP-fractie zijn een voorstander van een landelijk structuurplan voor alles wat er onder de grond zit, waarin een vergelijkend onderzoek kan worden gedaan naar alle mogelijke locaties voor gasopslag, zodat gasopslag daar kan worden gerealiseerd waar het risico het kleinst is. Hoe denkt het kabinet over een dergelijk structuurplan? Kan het kabinet garanderen dat bij schade als gevolg van bevingen door gasopslag mogelijke gedupeerden schadeloos kunnen worden gesteld? Klopt het dat het schadefonds slechts de omvang heeft van € 250 000? Kan het kabinet toezeggen dat schadeclaims in de toekomst als gevolg van schade door de gasopslag in de toekomst ook gedekt kan worden als de exploitant in de toekomst onverhoopt failliet dreigt te gaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de D66
Wat betreft het kabinetsstandpunt inzake gasopslag Bergermeer (Kamerstuk 28 982, nr. 116) van 18 februari 2011 hebben de leden van de D66-fractie de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie vragen welke voorzieningen er getroffen zijn ten aanzien van de vergoeding voor eventuele schade die inwoners van Bergermeer zouden kunnen lijden naar aanleiding van de gasopslag? Is er sprake van vergelijkbare fondsen en voorzieningen als er beschikbaar zijn gesteld voor de inwoners van de gemeente Alkmaar? Kan het kabinet aanduiden welke garanties er bestaan voor de continuïteit van dergelijke voorzieningen wanneer de exploitant van de gasopslag failliet zou gaan of zijn afspraken om een andere reden niet zou (willen) nakomen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Christenunie
Wat betreft het kabinetsstandpunt inzake gasopslag Bergermeer (Kamerstuk 28 982, nr. 116) van 18 februari 2011 hebben de leden van de ChristenUnie-fractie de volgende vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar nadere informatie over mogelijke regulering van gasopslag, zoals het kabinet eerder heeft gemeld aan de Tweede Kamer in de beantwoording van het schriftelijk overleg over de gasrotonde (Kamerstuk 29 023, nr. 80). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere informatie over de meting van laagfrequent geluid bij gasopslag. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft eerder gemeld dat fysieke en mentale klachten kunnen optreden naar aanleiding van laagfrequent geluid. Op welke manier wordt dit gemeten bij de gasopslag Bergermeer? Welke resultaten zijn te melden uit de metingen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
Over de mogelijkheden van hergebruik en opslag van CO2 in NoordNederland (Kamerstuk 31 510, nr. 44) van 15 februari 2011 hebben de leden van de PvdD-fractie de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de PvdD-fractie zijn blij dat de plannen voor CO2-opslag in Noord Nederland van de baan zijn, maar wijst opslag onder de Noordzee ook ten stelligste af. De leden van de PvdD-fractie vrezen voor onder meer verzuringseffecten in geval van lekkages en vragen naar een overzicht van de beschikbare kennis met betrekking tot de risico’s van onderzeese CO2 opslag voor de mariene ecosystemen. Ook willen de leden van de PvdD-fractie weten of het Nederlandse kabinet zelf investeert of anderszins middelen beschikbaar stelt voor dergelijk onderzoek, hoe dit onderzoek wordt uitgevoerd en hoeveel geld ermee gemoeid is.
Wat betreft het kabinetsstandpunt inzake gasopslag Bergermeer (Kamerstuk 28 982, nr. 116) van 18 februari 2011 hebben de leden van de PvdD-fractie de volgende vragen en opmerkingen.
De minister van EL&I heeft eerder verschillende vragen van de leden van de PvdD-fractie over de plannen voor gasopslag in de Bergermeerpolder afgedaan met de opmerking dat «het standpunt van de Partij voor de Dieren ten aanzien van de gasopslag» hem «bekend was». Een antwoord op de vragen hebben de leden van de PvdD-fractie niet gekregen. Op z’n zachtst gezegd is het opmerkelijk dat kritische vragen uit de Tweede Kamer over een omstreden project waarbij belangrijke waarden als veiligheid, leefbaarheid en natuur in het geding zijn, niet zorgvuldig worden beantwoord door het kabinet. Het is ook uiterst ongewenst. De leden van de PvdD-fractie stellen de vele vragen die zij hebben ten aanzien van de gasopslag dan ook alsnog in dit schriftelijk overleg ter voorbereiding op het verzamel algemeen overleg Energie op 30 maart 2011. De leden van de PvdD-fractie hopen erop te mogen rekenen dat zij duidelijke antwoorden tegemoet kunnen zien.
De leden van de PvdD-fractie zien niets in het plan om gas op te slaan onder de Bergermeerpolder. Het gaat hier om een waardevol natuurgebied dat aangewezen is als deel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), kerngebied voor weidevogels en een Belvedère- en stiltegebied. De plannen voor gasopslag vormen dan ook een ernstige bedreiging voor dit unieke gebied. De waarde van de Bergermeerpolder komt voort uit het feit dat het een overgangszone tussen de binnenduinrand van het westen en de oude strandwallen in het oosten vormt. Hiermee zijn de Loterijlanden, bloem- en vlinderrijke graslanden met greppeltjes die deel uitmaken van dit gebied, veel aantrekkelijker voor weidevogels dan de intensief bewerkte omliggende landbouwgronden. De ernstig bedreigde grutto broedt in het gebied, een belangrijke onderstreping van de conclusie dat de Bergermeerpolder ecologische gezien zeer waardevol is. In Nederland gaat het met de grutto al niet goed. Dat terwijl grutto’s de ambassadeurs zijn van het Nederlandse polderlandschap. Nederland is een belangrijk land voor broedende weidevogels en er rust dan ook een internationale plicht om dit te faciliteren en in stand te houden. Vandaag de dag zijn grutto’s hier echter nauwelijks nog te vinden. Omstreeks midden jaren zestig kon de grutto het tempo van de agrarische veranderingen niet meer bijbenen. Sindsdien is het bergafwaarts gegaan: van 85 000 tot 100 000 paar in de jaren 80 naar 46 000 paren in 2000 en nog steeds gaat de populatie dramatisch achteruit. Gebieden waar de grutto voorkomt zouden dus niet mogen worden aangetast, en dat geldt ook voor de andere Rode Lijst-vogelsoorten die in de Bergermeerpolder een beschermd leefgebied hebben gevonden dat zij hard nodig hebben voor hun voortbestaan.
Gelet op zowel nationale afspraken (EHS) als internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan (de leden van de PvdD-fractie wijzen op het Biodiversiteitsverdrag en de ook door Nederland onderschreven doelstelling om het verlies aan plant- en diersoorten in ieder geval te stoppen) zou het kabinet moeten kunnen aantonen dat de realisatie van gasopslag onder de Bergermeerpolder niet leidt tot een achteruitgang van de betreffende beschermde soorten. Die onderbouwing is er niet. Waarom denkt het kabinet dit plan dan toch te kunnen doorzetten? De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat er in de voorliggende plannen twee jaar lang jaarrond gewerkt zal worden aan de boorlocatie. Dat wordt in natuurbeschermingsjargon «verstorende activiteiten» genoemd. In eenvoudig Nederlands: de weidevogels die tot nu toe in rust en bescherming hebben kunnen leven en broeden in de Bergermeer-polder, worden verjaagd. Of zij in de buurt een alternatieve broedplek zullen vinden en daar gebruik van zullen maken, is allerminst zeker en het kabinet geeft ook geen onderbouwing van die veronderstelling. Compensatie geeft namelijk geen enkele zekerheid over de duurzame vestiging van de weidevogels. Het op deze wijze willen sturen van vogels is geen beproefd praktijkconcept. Hoe denkt het kabinet dat een duurzame vestiging van de weidevogels wordt gewaarborgd in de huidige plannen? Kan het kabinet inzichtelijk maken op welke wijze Nederland nog aan zijn internationale verplichtingen op het gebied van broedvogels en weidevogels kan voldoen als dit soort activiteiten in onze vogelkerngebieden worden toegestaan?
Door deze plannen zal het voortbestaan van de grutto in Nederland verder onder druk komen te staan. Er is geen enkele garantie dat de voorgestelde compensatieplannen ook daadwerkelijk voor een duurzame vestiging van weidevogels zullen zorgen. Daar komt bij dat het Nederlandse kabinet geen bijzonder goede reputatie heeft als het gaat om het nakomen van afspraken rond natuurcompensatie. Alleen al het Westerschelde-dossier illustreert de letterlijke onwil om de natuurbelangen serieus te nemen: eerst wordt met de hand op het hart compensatie belooft, en wanneer het betreffende natuurgebied eenmaal in gebruik is genomen door de economie, komt er van de beloofde compensatie niets terecht. Is het waar dat er in de nu voorliggende plannen ook tijdens het broedseizoen verstorende activiteiten zullen plaatsvinden voor de realisatie van de gasopslag? Zo ja, waarom is de aanname dat de vogels een lokale alternatieve broedplek kunnen vinden niet onderbouwd? Zo nee, op welke wijze is dat vastgelegd? Zal de aanwezigheid van broedvogels zowel binnen het gebied als op de alternatieve broedlocatie worden gemonitord en zo ja, door wie? Zal er worden gewerkt met een hand-aan-de-kraan principe zodat bijgestuurd kan worden als blijkt dat er negatieve gevolgen optreden en worden in de milieuvergunning voorwaarden gesteld met betrekking tot de verstoring en de effectiviteit van de compensatie in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Het gebied is niet alleen ecologisch waardevol vanwege de vogels die er voorkomen. Door brak kwelwater komen er ook bijzondere plantensoorten voor. Zo groeien er in de bloemrijke graslanden de dotterbloem, de echte koekoeksbloem en de rietorchis. De aanleg van een boorlocatie in de Loterijlanden zal een grote bedreiging vormen voor de bijzondere dotterbloemvegetaties, zoals ook de commissie MER in haar advies schrijft. Het Rijksinpassingsplan gaat ervan uit dat schade aan de vegetatie hersteld kan worden. Op welke inzichten is dit gebaseerd?
Worden de effecten van bemaling op de omgeving gemonitord, zodat maatregelen genomen kunnen worden om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, in overeenstemming met het advies van de commissie MER? Zo ja, op welke wijze wordt dit vorm gegeven, door wie wordt de monitoring uitgevoerd en wie gaat de kosten hiervan dragen? Zo nee, hoe kan er dan verzekerd worden dat schade hersteld wordt? In het voorstel staat dat er in het natte seizoen gegraven wordt om effecten te minimaliseren. Maar welke periode wordt er exact bedoeld met de natte periode? Wordt als tijdelijke compensatie voor de onttrekking de peilverlaging in de winter dan achterwege gelaten? Zo nee, op welke wijze wordt de wateronttrekking dat gecompenseerd en wordt dus zekerheid geboden dat er geen blijvende schade optreedt?
Klopt het dat er ook nog sprake is van aanleg van een tijdelijke rondweg om de verharding van het puttenterrein, het omleggen van de fietspaden aan de Bergerweg en een uitvoegstrook op de Bergerweg? Zo nee, hoe zit het dan? Klopt het dat deze wegen en hun impact op de omliggende graslanden niet zijn meegenomen in de MER-procedure? Zo ja, is het kabinet bereid hier alsnog een MER-procedure over te doorlopen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat als natuurcompensatie nu wordt voorgesteld om 30 hectare grond buiten de EHS te verwerven? Zo ja, door wie en waar wordt dit gerealiseerd? Zo neen, welke natuurcompensatie zal er dan plaatsvinden? Wat gebeurt er na de inrichting van deze grond en het afkopen van het beheer na de periode van 12 jaar? Wordt de grond dan verkocht? Zo ja, aan wie, onder welke voorwaarden en wie gaat het dan beheren? Deelt het kabinet de mening dat om te spreken van permanente compensatie duidelijk moet zijn hoe het beheer van natuur op de lange termijn ingevuld wordt? Op basis van welke inzichten is besloten dat 30 hectare voldoende is om de natuurwaarden die verloren gaan door dit project te compenseren?
De leden van de PvdD-fractie delen de mening van het kabinet niet dat gasopslagen belangrijk zijn voor de energievoorzieningszekerheid en voor een goede werking van de gasmarkt. De leden van de PvdD-fractie merken op dat Nederland in feite kunstmatig afhankelijk wordt gehouden van fossiele energie met een positieve beslissing over gasopslagen. De leden van de PvdD-fractie zien dat innovatie en een snelle transitie naar hernieuwbare vormen van energie hiermee op de lange baan geschoven wordt. Investeringen in fossiele energie remmen investeringen in hernieuwbare energie en houden de lock-in van onze economie aan fossiele brandstoffen in stand. Deze gasopslag zit volgens de leden van de PvdD-fractie de overgang naar een economie op herniewbare energie letterlijk in de weg. De leden van de PvdD-fractie verzoeken het kabinet om een reactie.
De leden van de PvdD-fractie hebben het initiatief genomen tot een rondetafelgesprek zodat de Tweede Kamer kennis kon nemen van de visie van experts en belanghebbenden op de geplande gasopslag Bergermeer. Tijdens dit rondetafelgesprek op 9 februari 2011 is veel gesproken over het belang van aanvullende voorwaarden om eventuele veiligheidsrisico’s bij gasopslag Bergermeer te beperken. Veelvuldig werd gesuggereerd dat er «met de hand op de kraan» zou worden opgeslagen. Hierover hebben de leden van de PvdD-fractie een aantal vragen. Kan het kabinet toelichten welke aanvullende voorwaarden er in de door het kabinet afgegeven milieuvergunning zijn opgenomen om de veiligheid van de gasopslag te waarborgen? Worden er in de milieuvergunning die is uitgegeven aanvullende voorwaarden gesteld ten aanzien van het gebruik van het veld voor gasopslag bij optredende aardbevingen? Is het mogelijk om in de definitieve vergunningen een voorwaarde op te nemen om de gasopslag definitief af te blazen als er een aardbeving van 3,5 of meer op de schaal van Richter optreedt? Indien dat mogelijk is, is het kabinet dan bereid een dergelijke voorwaarde op te nemen in de definitieve vergunningen?
In antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3432) stelde de toenmalige minister van Economische Zaken dat er ongeveer één keer per jaar gas in en uit het veld zal worden gepompt. Inmiddels heeft het kabinet laten weten dat dat gemiddeld 1,7 keer per jaar zal gebeuren. Kan het kabinet uitleggen welke wijzigingen ten opzichte van de situatie in 2009 er zijn opgetreden dat er nu niet ongeveer één keer maar gemiddeld 1,7 keer per jaar gas in en uit het veld zal worden gepompt? Zijn er nog meer wijzigingen aan te geven ten opzichte van de situatie en de toezeggingen in 2009? Is er bij de onderzoeken ten aanzien van de bevingen rekening gehouden met verschillende scenario’s ten aanzien van in- en uitpompfrequentie van het aardgas? Kan het kabinet toelichten welke voorwaarden er zijn gesteld aan het aantal keren dat er per jaar gas in en uit het veld gepompt mag worden, zeker gezien de directe relatie die er volgens deskundigen bestaat tussen het risico op aardbevingen en het wijzigen van de druk in het veld? De leden van de PvdD-fractie hebben ook enkele concrete vragen over de vergunning. Is er in de vergunning een maximum gesteld aan het aantal keer dat er jaarlijks gas in- en uit het veld mag worden gepompt? Is er in de vergunning een maximum gesteld aan de snelheid waarmee het gas geïnjecteerd mag worden? Is er in de vergunning een maximum gesteld aan de snelheid waarmee het gas onttrokken mag worden aan het veld? Indien de genoemde maxima niet zijn gesteld, waarom is dit het geval? Is het mogelijk om in de definitieve vergunningen een bepaling op te nemen dat er niet meer dan één keer per jaar gas in- en uit het veld mag worden gepompt? Indien dat mogelijk is, is het kabinet dan bereid een dergelijke voorwaarde op te nemen in de definitieve vergunningen? Zijn er voorwaarden opgenomen ten aanzien van het beëindigen van de activiteiten bij verlopen van de opslagvergunning na 50 jaar? Zo nee, waarom niet, ook gezien het feit dat de aardbevingen in Bergen zijn opgetreden bij leegproduceren van het veld?
De leden van de PvdD-fractie hebben er kennis van genomen dat in de beslissing op bezwaar van 22 november 2010 het kabinet aan het Besluit van 9 juli 2010 Instemming wijziging opslagplan Bergermeer onder meer de bepaling heeft toegevoegd dat voor de injectie van gas alleen die putten mogen worden gebruikt die op een afstand van tenminste 200 meter liggen van de centrale breukstructuur en de randbreuken van het Bergermeer gasveld. Uit de gegevens die na de publicatie van de MER Gasopslag Bergermeer beschikbaar kwamen, blijkt dat de positie van de centrale breuk tussen 1997 en 2007 ca. 150 meter in westelijke richting is verschoven. Deze verschuiving op papier maakt het mogelijk dat TAQA al sinds zomer 2009 alle bestaande putten kan gebruiken voor de injectie van het kussengas. De minimaal benodigde afstand tussen de putten en de breukstructuren lijkt immers gewaarborgd. Het is de leden van de PvdD-fractie ter ore gekomen dat vragen van betrokkenen over deze verschuiving niet beantwoord zijn. Hoe verklaart het kabinet dat? Kan het kabinet toelichten wat de gang van zaken in deze is geweest en hoe dit destijds onderbouwd is? Waarom worden vragen over dit onderwerp niet beantwoord?
In het ontwerp-Rijksinpassingsplan Gasopslag Bergermeer is een ontwerpbesluit opgenomen «Instemming gewijzigd opslagplan Bergermeer» (nr. 42). Kan het kabinet toelichten waarop in dit geval de wijziging van een bestaande vergunning is gebaseerd? Immers een wijziging impliceert dat kan worden voorbijgegaan aan de eis van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals geldt bij een besluit omtrent instemming met een opslagplan, op grond waarvan zienswijzen door eenieder naar voren kunnen worden gebracht. Is in dit geval sprake van een geringe aanpassing van een bestaande voorziening? Dan zou een wijziging terecht zijn, maar de leden van de PvdD-fractie betwijfelen of daar in dit geval sprake van is. De wijziging betreft de transformatie van een bestaande opslagfaciliteit zonder compressie tot een opslagdruk van maximaal 35 bar in een voorziening inclusief externe compressie en gasbehandeling tot een druk van – in een eerste fase – 160 bar. Dit lijkt toch een essentieel andere voorziening. Dat het gebruik van het woordje «wijziging» belangrijk is, blijkt ook uit de bijlage bij de Termijnbrief die is rondgezonden. In die bijlage staan alle vergunningen of ontheffingen vermeld. Bij nr. 42 is anders dan bij de tervisielegging van het ontwerp-Rijksinpassingsplan geen sprake meer van een besluit of vergunning, maar slechts van een «Aanvraag instemming revisie opslagplan». Betekent dit dat de minister overweegt zijn instemming met het opslagplan Bergermeer op een later tijdstip, bijvoorbeeld na gereedkomen van de compressie-installaties en een investering van € 800 miljoen, te geven? Ook bij wijze van wijziging?
Tijdens de door de leden van de PvdD-fractie georganiseerde hoorzitting van 9 februari 2011 hebben de gemeente Bergen en Stichting Gasalarm2 hun zorgen geuit over de in hun ogen onacceptabele veiligheidsrisico’s van gasopslag in de Bergermeer en de eventuele schade die hierdoor zou kunnen ontstaan. Zij sluiten zelfs mogelijk persoonlijk letsel bij een aardbeving van 3,9 op de schaal van Richter niet uit. Het kabinet heeft eerder bij herhaling gesteld de veiligheidsrisico’s acceptabel te vinden. Het kabinet ziet zich in die mening gesteund door de meeste deskundigen. In het advies van 3 maart 2010 van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) staat dat een maximale beving van 3,9 elders in Nederland voor gaswinning als acceptabel wordt beschouwd. Dit advies, dat ten grondslag ligt aan de besluitvorming is echter in het geheel niet gemotiveerd. Op basis waarvan wordt een beving van 3.9 acceptabel beschouwd en naar welke locatie in Nederland («elders») wordt verwezen? Klopt het dat er elders in Nederland geen ondiepe, geïnduceerde bevingen van 3,9 op de Schaal van Richter hebben plaatsgevonden? Klopt het dat de deskundigen van het MIT tijdens een bijeenkomst op 14 januari 2010 hebben aangegeven dat de schade die mogelijk wordt veroorzaakt bij een dergelijke beving overeenkomt met European Macroseismic Scale (EMS) VII en niet, zoals zij eerder hebben gesteld in hun second opinion, VI+?
Kan het kabinet bevestigen dat volgens de beschrijving van EMS VII de schade als volgt kan worden omschreven: «De meeste mensen worden bang en rennen naar buiten. Meubels worden verschoven en voorwerpen vallen in groten getale van de planken. Tal van goed geconstrueerde gewone gebouwen lopen gemiddelde schade op: kleine scheuren in de muren, vallend pleister, stukken schoorsteen vallen om. Oudere gebouwen kunnen grote scheuren in de muren krijgen en niet-dragende muren kunnen instorten.» Kan het kabinet op basis van deze beschrijving het voorkomen van persoonlijk letsel bij een eventuele aardbeving van 3,9 op de schaal van Richter uitsluiten? Hoe verhoudt dit zich tot de veiligheidsnormen die de overheid zelf heeft opgesteld in haar eigen veiligheidsbeleid en dan met name het Beleid externe veiligheid (2004)? Kan het kabinet bevestigen dat het kabinet de Tweede Kamer niet heeft geïnformeerd over deze nieuwe inzichten van het MIT, die afwijken van hetgeen in de second opinion van het MIT is gesteld? Waarom is dit het geval? Deelt het kabinet de mening dat de Tweede Kamer ten alle tijden volledig geïnformeerd moet zijn? Waarom heeft het kabinet dit achterwege gelaten? Kan het kabinet zich voorstellen dat wanneer nieuwe, voor de gasopslag ongunstige, inzichten niet door het kabinet met de Tweede Kamer worden gedeeld, de leden van de PvdD-fractie zich nauwelijks meer aan de indruk kunnen onttrekken dat het kabinet dit project zo snel mogelijk vergund wilt hebben en dat zorgvuldige procedures daar zelfs voor mogen wijken?
Het is de leden van de PvdD-fractie bekend dat de gemeente Bergen en haar inwoners grote bezwaren hebben tegen gasopslag in het Berger-meergasveld. De leden van de PvdD-fractie kunnen deze bezwaren heel goed begrijpen. Immers, al het seismische onderzoek tot nu toe was abstract onderzoek, bijna helemaal gebaseerd op algemene ervaringen en gegevens. Moet het Bergermeerveld niet eerst in al z’n hoedanigheden onderzocht worden, beginnende met een analyse van de vier aardbevingen en de daardoor ontstane schades die hier zijn waargenomen? Zo nee, waarom niet? Het is nog niet bekend wat het effect van een aardbeving op maaiveldniveau zal zijn. Had dat niet in het MER onderzocht moeten worden? Door de gemeente Bergen is aangegeven dat bij een eventueel failissement van TAQA het waarborgfonds van de overheid te weinig garanties biedt voor het uitkeren van eventuele schade. Eerder heeft het kabinet in het ontwerp Rijksinpassingsbesluit aangegeven niet bereid te zijn om een onafhankelijk schadefonds in te richten mocht deze situatie zich onverhoopt voordoen. Kan het kabinet toelichten waarom het kabinet niet bereid is een dergelijk schadefonds in te richten? Kan het kabinet een reden noemen waarom de leden van de PvdD-fractie niet zouden mogen constateren dat dit richting onbehoorlijk bestuur lijkt te gaan?
Deelt het kabinet de mening van de leden van de PvdD-fractie dat de € 250 000 die zich in het waarborgfonds bevindt onvoldoende is voor het afwikkelen van schade bij een eventuele aardbeving in de Bergermeer, zeker gezien het feit dat bij een eerdere beving in 2001 het schadebedrag al hoger lag (en dat was een beving van 3,5 op de schaal van Richter). Zo nee, waarom niet en waar baseert het kabinet dat op? Is het kabinet bereid garant te staan voor eventuele schade mocht de initiatiefnemer van het project onverhoopt failliet gaan? Zo ja, op welke manier gaat het kabinet dat concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Alles wijst erop dat het kabinet hoe dan ook een positief besluit wil over gasopslag in de Bergermeerpolder. De leden van de PvdD-fractie zijn zeer ontstemd over de manier waarop het kabinet is omgegaan met de procedures die gelden voor een dergelijke besluitvorming en de rechtspositie van de decentrale overheid. De leden van de PvdD-fractie hebben dan ook een groot aantal vragen over de wijze waarop de ontwerpbesluiten tot stand zijn gekomen.
Uit de beantwoording van een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob) door de gemeente Bergen van 19 november 2010 blijkt dat al in 2006 een zogenaamd Memorandum of Understanding (MoU) is getekend tussen de Nederlandse en de Russische overheid om te komen tot intensievere samenwerking op het gebied van energie, energie efficiency en duurzame energie (beantwoording verzoek Wob d.d. 28 januari 2011, kenmerk ETM/EM/11011409). Volgens een rapport van Clingendael (Bedrijfsbelangen Gazprom in EU-27 in 2007, april 2008, p. 30) zou in deze MoU in ieder geval opgenomen zijn dat Gazprom de Gasunie (100% staatsbedrijf) faciliteert in het oprichten van een gasrotonde in Noord-Nederland en dat Gazprom toegang krijgt tot de Nederlandse consumentenmarkt.
In hoeverre wordt in deze MoU ook gesproken over het project Gasopslag Bergermeer? De leden van de PvdD-fractie willen dat deze MoU naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, samen met de antwoorden op dit overleg. Is het kabinet daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Tevens hebben de leden van de PvdD-fractie vernomen dat in eind 2007 de toenmalig minister-president in Moskou was voor een ontmoeting met toenmalig president Poetin. Ook toen is kennelijk gesproken over onder andere deelname van Gasunie in de gaspijplijn Nordstream van Rusland naar Duitsland, onderdeel van het MoU uit 2006. Is er tijdens dit werkbezoek gesproken over het MoU en meer specifiek over de Gasopslag Bergermeer? Zo ja, wat is er besproken door onze toenmalige minister-president en/of de deelnemers aan de handelsdelegatie?
In 2008 al berichtte het Financieel Dagblad (bron: FD, 6 december 2008 en 8 december 2008) kritisch over de bilaterale deals die toenmalig minister van Economische Zaken zou hebben gesloten met Rusland, o.a. voor de gasopslag in de Bergermeer. Door het aangaan van dergelijke verplichtingen zou Nederland een effectieve Europese energiepolitiek in de weg staan. Volgens een persbericht van SenterNovem (van 16 december 2008) blikte de toenmalig minister van Economische Zaken tevreden terug op een economische missie aan de Russische Federatie op 6 december van dat jaar. De missie vond plaats onder haar leiding en die van vice-premier Zubkov. Ook hier zou zijn gesproken over de gasopslag Bergermeer. Kan het kabinet toelichten of er in of voor december 2008 al afspraken zijn gemaakt met Rusland over de gasopslag in de Bergermeer, door de Nederlandse overheid of door de initiatiefnemers van het project? Wat was de inhoud van de gesprekken die de toenmalige minister van Economische Zaken voerde met ambtsgenoot Zubkov over de gasopslag Bergermeer? Zijn er na die tijd afspraken gemaakt over de gasopslag in de Bergermeer tussen Rusland en Nederland? Zo ja, op welk moment? Graag krijgen de leden van de PvdD-fractie inzicht in de inhoud van deze afspraken. Is het kabinet bereid hier een uitgebreide toelichting op te geven?
Volgens een uitgelekt ambtsbericht van de Amerikaanse ambassade in Den Haag van 2 oktober 2009 (ten behoeve van een bezoek van 7 tot 10 oktober 2009) zou Nederland zich verzetten tegen Europese regelgeving die de afzonderlijke lidstaten verplicht zelf voor voldoende gasopslagcapaciteit zorg te dragen. Een quote uit dit bericht luidt: «The Dutch oppose EU regulations that would require each EU member state to have adequate gas storage capacity of its own. The Dutch want to provide storage service to others in the region – for a price». Kan het kabinet de inhoud van dit bericht bevestigen? Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van dergelijke Europese regelgeving? Op welke manier heeft Nederland dit standpunt al naar voren gebracht? Wat zijn de consequenties van de Nederlandse steun aan de gasopslag Bergermeer in het licht van de Europese regelgeving? Kan het kabinet toelichten hoe de actieve opstelling van het kabinet ten aanzien van het realiseren van de gasopslag Bergermeer zich verhoudt tot de Europese regelgeving over staatssteun, dit gezien in het licht van de rol van de Gasunie en de deelname van EBN aan het project?
In uw besluit van 9 juli 2010 over het tussentijds verhogen van de gasdruk in het Bergermeerveld heeft het kabinet aangegeven dat de reden voor het tussentijds verhogen naar 80 bar is dat de behandeling van het project ernstige vertraging heeft opgelopen. Hierdoor loopt het project niet meer in de pas met het voorziene tijschema van het gehele project en met de levering van kussengas door Gazprom, zo valt op te maken uit de begeleidende brief van het ministerie van Economische Zaken bij het besluit van 12 juli 2010. Hieruit maken de leden van de PvdD-fractie op dat er al bepaalde (economische) verplichtingen zijn aangegaan door de initiatiefnemer van de gasopslag Bergermeer (TAQA) en andere partners in het project, waaronder EBN die voor 40% deelnemer is. De leden van de PvdD-fractie achten het mogelijk dat deze afspraken en daaruit voortvloeiende verplichtingen zijn neergelegd in het zogenaamde Gas Storage Agreement waarover wordt gesproken in de beantwoording van het Wob-verzoek van de gemeente Bergen. Kan het kabinet duidelijkheid verschaffen over de aard van deze verplichtingen?
Wordt in de contracten over de levering van kussengas expliciet melding gemaakt van de bestemming voor dit kussengas, in dit geval het Bergermeerveld? Graag krijgen De leden van de PvdD-fractie inzage in de gemaakte contracten en het zogenaamde «Gas Storage Agreement», is het kabinet daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Heeft EBN, als 100% staatsbedrijf, deze contracten ook ondertekend? Hoe verhoudt deelname van EBN aan het project zich tot het antwoord op Kamervragen in 2009,
waarin door de toenmalige minister van Economische Zaken werd gesteld dat investeringen in de gasrotonde geheel door marktpartijen zouden moeten worden bekostigd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3432)? In hoeverre betekent deelname van EBN aan dit project dat de Nederlandse overheid zowel verantwoordelijk is voor de coördinatie van de ruimtelijke procedure als (economisch) belanghebbende in het project?
De leden van de PvdD-fractie hebben ook een aantal vragen over de ruimtelijke procedure. De ruimtelijke procedure, met daaraan voorafgaand een MER is opgestart in 2008. In december 2008 hebben de betrokken gemeenten het MER ter acceptatie ontvangen. Tegelijkertijd lijkt het erop dat de Nederlandse overheid vanaf 2006 actief heeft bemiddeld om een gasrotonde in Noord-Nederland te kunnen realiseren. Bij verschillende gelegenheden lijkt het kabinet te hebben bemiddeld voor de initiatiefnemers van het project gasopslag Bergermeer. Als het waar is, en daar krijgen de leden van de PvdD-fractie graag antwoord op, dat de toenmalige minister in de periode tussen 2006 en 2009 actief hebben bemiddeld voor TAQA, terwijl de consequenties van een dergelijk project op veiligheids- en milieugebied nog niet duidelijk waren, nemen de leden van de PvdD-fractie dat hoog op. De MER-procedure (begin 2008 startnotitie) en ruimtelijke inpassingsprocedure (eind 2009 Voorontwerp Rijksinpassingsplan) moesten immers nog doorlopen worden. Het heeft er ook alle schijn van dat deze bemiddeling er mede voor heeft gezorgd dat TAQA/EBN in 2010 moest beginnen met het afnemen van aardgas van Gazprom en dat hierdoor geen vertraging in het project kon plaats vinden. Graag een heldere reactie.
Kan het kabinet valide argumenten aanvoeren waarom de leden van de PvdD-fractie anders zouden moeten concluderen dan dat om bovengenoemde reden het plan exact wordt uitgevoerd conform het voorkeursalternatief van de initiatiefnemer en dat daarom adviezen van de Commissie voor de MER, de provincie, de veiligheidsregio en de gemeenten genegeerd worden?
Inmiddels blijken uit het Rijksinpassingsplan andere locaties ook geschikt voor gasopslag. Ontwikkeling van andere locaties betekent andere spelers en nieuwe procedures. Spelen op deze locaties dezelfde milieu- en veiligheidsbezwaren als voor de Gasopslag Bergermeer? Kan het kabinet dit toelichten? Waarom worden deze locaties niet nader onderzocht? De leden van de PvdD-fractie hebben de stellige indruk dat er door uw ministerie door bemiddeling voor het kussengas in het Bergermeerveld vergaande verwachtingen en verplichten ontstaan zijn bij de initiatiefnemer, waardoor van afblazen van dit project geen sprake meer kan zijn, kan het kabinet dit bevestigen? Kan het kabinet toelichten wat de eventuele juridische en financiële consequenties zijn als het project Gasopslag Bergermeer geen doorgang zou vinden? Er wordt gesteld dat gasopslag in de Bergermeer nodig zou zijn door de afnemende flexibiliteit van het Groningerveld. Deze gasopslag is echter omstreden doordat het Bergermeerveld een seismisch instabiel veld is. Is het kabinet ermee bekend dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) de komende 10 jaar de opslagen in Grijpskerk en Langelo (Norg) zodanig gaat uitbreiden dat de afnemende flexibiliteit in die periode van het Groningerveld uiteindelijk geheel wordt gecompenseerd (de eerste stap hiervoor heeft de NAM gezet door de vergunningsprocedure te starten voor de aanleg van de NorgroN-leidingen van Langelo naar Sappemeer)? Hoe groot is de beoogde uitbreiding van de opslagen in Grijpskerk en Langelo (Norg)? Welke rol speelt deze uitbreiding in de plannen om de afnemende flexibiliteit op de Nederlandse gasmarkt in 2020 op te vangen?
In het rondetafelgesprek over de Gasopslag Bergermeer op 9 februari 2011 is de suggestie gedaan om een landelijk alternatievenonderzoek uit te voeren. De gemeente Bergen heeft deze suggestie onderschreven, met dien verstande dat er onderzoek zou moeten worden gedaan naar alle mogelijkheden om op termijn voldoende flexibiliteit te realiseren op de Nederlandse gasmarkt (zie ook het rapport van de Brattle Group uit december 2010 en het advies van de Energieraad van 8 februari 2011). Is het kabinet bereid een dergelijk onderzoek uit te laten voeren? Zo ja, is het kabinet bereid de uitkomsten van een dergelijk onderzoek af te wachten voordat het kabinet overgaat tot definitieve besluitvorming over de voorgenomen gasopslag Bergermeer? Zo nee, waarom niet? In augustus 2010 heeft het kabinet besloten de beslissingsbevoegdheid van de gemeente Bergen over te nemen. Op eerdere vragen van de leden van de PvdD-fractie over de gang van zaken rond deze beslissing stelde het kabinet dat in augustus de gemeente is gehoord. Kan het kabinet toelichten op welke manier dat horen heeft plaatsgevonden? Welke vorm en duur heeft dit horen ingehouden? Mogen we uit het eerdere antwoord van het kabinet afleiden dat er geen (voor)overleg heeft plaatsgevonden met de gemeente Bergen direct voorafgaand aan het besluit om de beslissingsbevoegdheid van de gemeente over te nemen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
Na het hierboven genoemde besluit heeft u, zo vernamen de leden van de PvdD-fractie, nog een aantal malen schriftelijk gecorrespondeerd met de gemeente Bergen over de vergunningverlening. Tot tweemaal toe heeft de gemeente Bergen de minister van EL&I verzocht met hen in overleg te treden. Tot op heden heeft de minister van EL&I op dat verzoek geen antwoord gegeven, zo hebben de leden van de PvdD-fractie begrepen. Kan het kabinet uitleggen waarom er geen antwoord is gegeven op de herhaalde verzoeken van de gemeente Bergen om met de minister van EL&I in overleg te treden? Kan het kabinet uitleggen hoe deze opstelling zich verhoudt tot het grote belang dat het kabinet zegt te hechten aan lokaal draagvlak? Is het kabinet bereid alsnog met de gemeente Bergen in overleg te treden?
TAQA heeft aangegeven dat in het gasveld tot 2010 gas gewonnen kunnen worden. In 2007 is men begonnen met het injecteren van aardgas volgens het opslagplan tot 35 bar. Is er door TAQA afgerekend voor het in het veld achtergebleven gas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP
Over de mogelijkheden van hergebruik en opslag van CO2 in NoordNederland (Kamerstuk 31 510, nr. 44) van 15 februari 2011 mogelijkheden hebben de leden van de SGP-fractie de volgende vragen. De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het besluit van het kabinet om voorlopig af te zien van CO2-opslag op land. Het kabinet geeft in de betreffende brief aan dat, gegeven de aannames die in de meest recente studies worden gehanteerd voor de samenstelling van onze energieproductiecapaciteit in 2050 en de daarmee samenhangende inschattingen van de CO2-uitstoot in 2050, op basis van de huidige inzichten voor de middellange termijn kan worden volstaan met CO2-opslag onder zee. De leden vragen het kabinet deze stelling nader te onderbouwen.
Wat betreft het kabinetsstandpunt inzake Gasopslag Bergermeer (Kamerstuk 28 982, nr. 116) van 18 februari 2011 hebben de leden van de SGP-fractie de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vragen over de voorgenomen gasopslag in het Bergermeerveld. Het is voor de leden van de SGP-fractie onduidelijk wat het schaderisico is bij een mogelijke beving van maximaal 3,9 op de schaal van Richter. Zij ontvangen hierover verschillende signalen. Het ontwerp-Rijksinpassingsplan en de Milieu Effect Rapportage lijken uit te gaan van een maximale intensiteit van VI op de EMS. Is deze veronderstelling juist? De heren Van der Hilst en Hager van het MIT hebben in een gesprek met de Tweede Kamer echter aangegeven dat eerder een intensiteit van VII verwacht mag worden. Dat is een belangrijk verschil in inschatting van het mogelijke schaderisico. De leden ontvangen graag een reactie van het kabinet op de inschatting van het MIT.
Het MIT heeft aangegeven dat de intensiteit en schade als gevolg van de beving in het Bergermeergebied in 2001 als ijkpunt kan worden gebruikt voor een inschatting van het schaderisico bij mogelijke nieuwe bevingen als gevolg van eventuele gasopslag. Is het kabinet bereid op korte termijn een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar het schaderisico van mogelijk nieuwe bevingen in het Bergermeergebied? Monitoring van druk en temperatuur in het veld, seismische activiteit, injectie- en productiesnelheden per put en bodembewegingen aan het aardoppervlak is nodig om inzicht te krijgen in de seismische respons van het gasreservoir op de injectie en productie van gas. SodM gaf in een schriftelijke notitie in voorbereiding op het rondetafelgesprek Bergermeer in de Tweede Kamer (op 9 februari 2011) aan dat op basis van dit inzicht het injectietempo kan worden bijgesteld of desnoods worden stopgezet. Ook kan de verdeling van de injectievolumes over de verschillende putten worden aangepast. Welke doorzettingsmacht heeft de verantwoordelijke minister om er voor te zorgen dat het injectiebeleid van TAQA in de gewenste richting wordt aangepast?
Professor Van der Hilst van het MIT heeft geadviseerd om een protocol op te stellen bij het monitoren van de seismische activiteit. In dit protocol zou vastgelegd moeten worden wat er gedaan moet worden bij het optreden van bepaalde trillingen. Wordt gewerkt aan een dergelijk protocol? Zo nee, is het kabinet bereid TAQA te verplichten een dergelijk protocol op te stellen?
II. REACTIE VAN DE MINISTER
FOSSIELE EN DUURZAME ENERGIE
Kamerstuk 28 240, nr. 111 Kamerstuk 31 374, nr. 38 Kamerstuk 31 239, nr. 104 Kamerstuk 29 023, nr. 83
Door diverse fracties zijn vragen gesteld over de brief die u ontvangen hebt van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (I&M) naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie over de milieuvergunningen van drie kolencentrales (Kamerstukken 28 240, nr. 111). Daarbij is het goed om aan te geven dat de staatssecretaris van I&M politiek verantwoordelijk is voor het regeringsbeleid met betrekking tot de emissie van de centrales, de maatregelen om emissies te reduceren en daaraan aanverwante zaken als ramingen en reductieprogramma’s. Tot het terrein van de minister van EL&I behoort het regeringsbeleid rond de energievoorzieningszekerheid. Zoals in de aanhef van deze brief reeds aangemerkt is, ontvangt u de antwoorden op vragen over kolencentrales en dergelijke dus mede namens de staatssecretaris van I&M.
Vragen van de leden van de fractie van de VVD
Vraag (gecombineerd met vergelijkbare vragen van CDA- en SGP-fractie)
Wat zijn de complicaties bij het verplaatsen van een aantal van de molens van het windpark Noordoostpolder en hoe hoog zijn de kosten die hiermee gepaard gaan? Verder wil de VVD-fractie graag inzicht in hoeverre dit te maken heeft met het feit dat een aangepaste opstelling een verdere vertraging van het project in de vergunningverlening zou opleveren. En daarnaast verzoekt de VVD-fractie om beantwoording van de vraag of er technische knelpunten zijn die het verplaatsen van de molens ongunstig maakt.
In dit verband vraagt de SGP-fractie of het kabinet bereid is eventueel beschikbare ruimte voor verplaatsing van windmolens van noordelijk naar zuidelijk Flevoland te benutten?
De leden van de SP-fractie vragen waarom niet wordt overwogen het windpark Noordoostpolder op zee te plaatsen.
Antwoord
Ik wil allereerst aangeven dat vaststelling van de definitieve besluiten het logische sluitstuk van een zeer afgewogen proces was. Er is vele jaren aan overleg vooraf gegaan aan de besluitvorming. Tijdens de diverse inspraakmomenten konden bezwaren kenbaar worden gemaakt en deze zijn ook meegewogen in de besluitvorming. Partijen konden recent bij de Raad van State in beroep gaan tegen de genomen besluiten. Om dit proces niet te verstoren doe ik verder geen inhoudelijke uitspraken. Het is nu aan de rechter om zich uit te spreken. Wel kan ik zeggen dat het inrichten van alternatieve locaties betekent dat de gehele procedure opnieuw moet worden doorlopen inclusief diverse verplichte onderzoeken. Dit duurt enkele jaren. Bovendien kan een procedure pas worden opgestart als een initiatiefnemer zich meldt om op die alternatieve locatie windmolens te willen realiseren. Voor wat betreft de technische knelpunten heb ik u op 21 februari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 239, nr. 104) reeds aangegeven dat ik concludeer dat de twee-keer-vier variant niet past binnen de vastgestelde geluidsnormen, indien de tweede rij van vier molens landinwaarts zou worden geplaatst. Indien de tweede rij in het water zou worden geplaatst, dan neemt de subsidiebehoefte van het park met ongeveer 45 miljoen toe, omdat de vier grotere windmolens op land vervangen worden door meerdere kleinere in het water. Daarnaast zullen deze windmolens in het water, in tegenstelling tot de windmolens op land, het zicht op Urk vanaf de Ketelbrug deels wegnemen. En behoud van het zicht vanaf de Ketelbrug op Urk is de afgelopen jaren steeds een belangrijk punt voor Urk gebleken. Voor het initiatief van NUON/Vattenfall verwijs ik naar hetgeen ik al eerder in mijn brief naar de Kamer van 21 februari 2011 heb gemeld. Langs de IJsselmeerdijk staan windmolens die in handen zijn van Vattenfall/NUON. Vattenfall/NUON heeft een verzoek bij mij ingediend om de rijkscoördina-tieregeling te starten voor de vervanging en opschaling van deze windmolens. Het initiatief van Vattenfall/NUON bevindt zich daarmee in de beginfase. Het verplaatsen van windmolens naar deze locatie leidt per saldo tot minder windmolens en tot aanzienlijke vertraging, en is daardoor dus geen alternatief.
Vraag
De VVD-fractie wil aandacht voor de kosten die gepaard gaan met toekomstige aansluitingen van hernieuwbare energie. De kosten worden gemaakt door onder andere de netwerkbeheerder en worden doorbe- rekend aan de gebruikers van energie. Wat is het aandeel van de transportkosten op de energierekening in de jaren tussen 2000 en 2011?
Antwoord
Uit cijfers van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) blijkt dat het netbeheer in de afgelopen jaren aanzienlijk efficiënter is geworden onder invloed van de tariefregulering van de NMa. Daardoor is de netbeheerdersrekening voor bijvoorbeeld consumenten, uitgedrukt in prijzen van 2000, in 2011 ca. 25% lager dan in het jaar 2000. De transportkosten maken momenteel (laatst beschikbare cijfers betreffen 2009) voor consumenten 10–15% uit van de totale energierekening betreffende elektriciteit en gas.
Vraag
Hoe worden de kosten voor aansluiting van hernieuwbare energie in bedwang gehouden en wat is de relatie met de verplichte aansluiting van duurzame energie?
Antwoord
De netbeheerders zijn wettelijk verplicht om ieder die daarom vraagt te voorzien van een aansluiting. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar hetgeen zich achter de meter afspeelt. Indien de capaciteit van het net onvoldoende is voor het transport dat voortvloeit uit een nieuwe aansluiting, dient de netbeheerder zijn transportcapaciteit te vergroten. De netbeheerder dient dit te doen tegen zo laag mogelijke kosten. De NMa ziet hierop toe via de bovengenoemde tariefregulering, die tot effect heeft dat de netbeheerder via de tarieven niet meer dan de efficiënte kosten vergoed krijgt, uiteraard met inachtneming van een redelijke winstmarge.
Vraag
Wanneer wordt duidelijkheid gegeven over de kwaliteit van het gas dat de industrie kan verwachten als gevolg van het opraken van Nederlands gas? Hoeveel tijd wordt de industrie geboden om zich voor te bereiden op een andere kwaliteit gas? En welke rol ziet het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in het faciliteren van deze overgang?
Antwoord
De industrie is deels aangesloten op het H-gas netwerk en deels op het G-gas netwerk (H-gas is hoog calorisch gas en G-gas is Groningen gas d.w.z. laag calorisch gas)
Wat betreft het G-gas heeft GTS garanties gegeven dat tot 2020 de kwaliteit van het G-gas vergelijkbaar blijft als de huidige kwaliteit. Na 2020 blijft in ieder geval de wobbe index gedurende lange tijd nog hetzelfde. In de komende tijd wordt gewerkt aan MR waarin deze specificaties nader vastgelegd worden.
Het onderzoek van Kema, Kiwa en Arcadis beschrijft hoe een transitieperiode van de H-gasmarkt van vijf jaar met zekerheid kosteneffectief en veilig zal zijn. Om beter inzicht te krijgen in deze problematiek die van bedrijf tot bedrijf verschilt, heb ik in januari het Projectbureau Nieuw Aardgas opgezet dat in detail kijkt naar de situatie, technische problemen en mogelijkheden van de individuele gebruikers van H-gas. Het Projectbureau heeft een aantal gesprekken met de industrie gehad. De problematiek onder de grootverbruikers is minder homogeen dan tot nu toe gedacht. Onder deze groep hebben we nu te maken met bedrijven die bezig zijn met aanpassingen, bedrijven die kleine en bedrijven die grote aanpassingen dienen te plegen, en ook bedrijven die zelf gas invoeren en tegelijkertijd gas gebruiken. Daarnaast is het gebruik van het gas verschillend. De meeste bedrijven gebruiken het als brandstof en sommige bedrijven gebruiken het als chemische grondstof. Hierdoor wordt steeds duidelijker dat maatwerk cruciaal is en dat elk bedrijf op het eigen bedrijfsniveau naar oplossingen moet gaan zoeken. GTS zet zich ook in voor deze aanpak en levert daarom capaciteit voor de bemensing van het Projectbureau.
Ik verwacht dat het Projectbureau eind mei een rapport gereed zal hebben over de status van de H-gastransitie. Ik wil op basis van het nauwkeurige werk van het Projectbureau een gedetailleerd antwoord geven op de vraag welke gebruikers vanaf welk moment en in welk deel van Nederland een bepaalde gassamenstelling kunnen accommoderen. Een algemene lijn voor heel Nederland voor precies vijf jaar doet geen recht aan de mogelijkheden bij deze heterogene groep. De eerste indrukken van het Projectbureau wijzen erop dat gebruikers mogelijk sneller en eventueel regionaal gedifferentieerd en stapsgewijs een bredere gassamenstelling aan zullen kunnen.
De G-gas gebruikende industrie heeft in ieder geval tot 2020. De H-gas gebruikende industrie heeft tot oktober 2014 (vijf jaar na de officiële aankondiging van de GTS oktober 2009).
Vraag
Wat is de visie op de invloed van een wisselende calorische waarde van gas en daarmee op de emissies zoals NOx van diverse gasinstallaties? Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van de luchtkwaliteit in Nederland?
Antwoord
Kwantificering is moeilijk omdat de variaties van de gaskwaliteit in de tijd onbekend zijn. Naast de veranderende gassamenstelling zijn het installatiepark, de aanwezigheid van nageschakelde technieken en het sturingsproces van de stookinstallaties van invloed op de emissies. Het effect van de grotere bandbreedte op de emissies zal naar boven zal iets groter zijn dan het effect naar beneden. Een tegengesteld effect hieraan is dat bij de bovenkant van de bandbreedte het brandstofverbruik lager zal zijn. Netto conclusie is dat effectief de NOx-emissie in geringe mate zal toenemen.
De invloed op de luchtkwaliteit (jaargemiddelde concentratie) zal beperkter zijn dan de toename van de emissies. Over het aantal overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen is geen uitspraak te doen vanwege gebrek aan gegevens over de fluctuaties in de aardgaskwaliteit ten opzichte van de meteorologische condities. Wel is het zo dat overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen met name samenhangen met drukke verkeerswegen en slechts beperkt beïnvloed worden door de emissie van stationaire bronnen.
Vragen van de leden van de fractie van de PvdA
Vraag (ook vraag van GroenLinks)
Welke alternatieven ziet het kabinet voor de bouw van deze kolencen-trales? Is het bijvoorbeeld een mogelijkheid om de NUON-centrale om te schakelen op aardgas? Ondanks de vervuiling heeft het kabinet besloten om een vergunning af te geven. Kan het kabinet aangeven welke bijdrage van groot belang deze kolencentrales leveren aan Nederland?
Antwoord
Het kabinet streeft naar een evenwichtige samenstelling van de primaire bronnen voor de Nederlandse energievoorziening. Verschillende aspecten dienen daarbij naast de CO2-uitstoot voor ogen te worden gehouden, zoals de betrouwbaarheid (op lange en korte termijn) en de betaalbaarheid. Daarbij moeten deze aspecten op Noordwest-Europese schaal worden bezien. De nieuwe kolencentrales dragen bij aan deze verschillende doelen, onder andere door modernisering van de elektriciteitssector en door de mogelijkheden tot het stoken van biomassa. Overigens zijn de andere overheden verantwoordelijk voor de vergunningverlening en niet de rijksoverheid.
Vragen m.b.t. het Europese hof van justitie en de gevolgen voor de vergunningverlening (ook verwante vragen van de SP, CDA, D66 en GroenLinks)
De advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie adviseert dat in de afweging om kolencentrales te bouwen, wél rekening gehouden moet worden met het al dan niet behalen van nationale doelstellingen. Het kabinet geeft zelf al aan de Europese doelstellingen voor de nationale emissieplafonds (National Emission Ceilings, NEC) niet te zullen gaan halen. Wat zou het betekenen als de uitspraak van het Europese Hof het advies van advocaat-generaal volgt; welke mogelijkheden ziet het kabinet om alsnog aan de NEC-plafonds te voldoen?
Antwoord
Zoals de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in zijn brief (Kamerstuk 28 240, nr. 111) reeds stelde, meent het kabinet dat zij voldoet aan de vereisten van de NEC-richtlijn. Het kabinet heeft haar standpunt in deze zaak zowel schriftelijk als mondeling toegelicht voor het Europese Hof. Er is een reductieprogramma opgesteld en uitgevoerd, wat geleid heeft tot een aanmerkelijke afname van de emissies van luchtverontreini-gende stoffen.
Het kabinet ziet een grote spanning tussen het proces waarin een vergunning wordt verleend aan een individuele installatie en de verplichting voor een land om op nationaal niveau, alle bronnen bij elkaar optellend, een bepaald emissieniveau niet te overschrijden. Mochten het Hof en aansluitend de uitspraak van de Raad van State echter de prejudiciële vragen beantwoorden in de lijn zoals die door de advocaat-generaal is uitgedragen, dan zal dit gevolgen hebben voor de huidige praktijk van vergunningverlening door overheden. Die gevolgen kunnen beperkt of significant zijn, maar kunnen pas voldoende beoordeeld worden op het moment dat het Hof en aansluitend de Raad van State tot een uitspraak zijn gekomen. In dat licht acht het kabinet het ongewenst om op dit moment te speculeren over de omvang van het aantal vergunningen dat daardoor geraakt wordt en eventuele consequenties voor beoordeling van vergunningen. Met het oog op bovenstaande problematiek is het kabinet tot haar opdracht aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gekomen, omdat in het advies van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie gesteld wordt dat vergunningen van installaties getoetst moeten worden aan de relevante NEC-emissieplafonds en wel in het jaar dat deze installaties in werking zullen treden.
Alhoewel het kabinet van mening is, dat een directe relatie ontbreekt tussen de verlening van een vergunning en het al dan niet overschrijden van een emissieplafond in een toekomstig jaar – zij heeft dat ook voor het Europese Hof betoogd – bestaat er uiteraard een kans dat het Hof een uitspraak doet die in de lijn ligt van het advies van de advocaat-generaal.
Mocht het Hof tot die uitspraak komen, en mocht de Raad van State deze overnemen, dan moet het voor de in kwestie zijnde vergunningen wel mogelijk zijn dat zo’n toets plaatsvindt. Omdat er alleen ramingen beschikbaar zijn voor enkele zichtjaren in de toekomst (2015, 2020 en 2030), is het kabinet gekomen tot het oordeel dat het zinvol was om – ter voorbereiding op een mogelijke uitspraak van het Hof – aanvullende ramingen op te laten stellen.
Voor wat betreft de emissie van stikstofoxiden (NOx) heeft het kabinet aangegeven dat de emissie in 2010 volgens de eerste, voorlopige rapportage boven het emissieplafond op basis van de NEC-richtlijn uitkwam. De emissieramingen voor 2015 en 2020, die het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in opdracht van het kabinet opstelt, laten zien dat de emissies van NOx door het ingezette beleid in de komende jaren sterk zullen afnemen, tot niveaus ruim onder het geldende emissieplafond. Om te kunnen bepalen of er in het jaar dat de energiecentrales in werking worden gesteld ook nog sprake is van een overschrijding van het NOx-plafond, heeft het kabinet het PBL gevraagd om voor alle jaren tot 2015 afzonderlijke emissieramingen op te stellen.
Vraag
Hoeveel extra SO2 zullen de drie kolencentrales uitstoten? Blijft Nederland daarmee binnen de doelstelling? Zo niet: op welke wijze wordt dit gecompenseerd?
Antwoord
De drie kolencentrales hebben een vergunde emissieruimte van in totaal 3 kiloton zwaveldioxide (SO2). Overigens geldt er op basis van het convenant inzake SO2-emissies van energiecentrales een afdwingbaar sectoraal emissieplafond van 13,5 kiloton voor alle Nederlandse energiecentrales gezamenlijk1.
Voor SO2 geldt verder dat het beleid ertoe geleid heeft dat Nederland voldoet aan het nationale emissieplafond en dat er geen sprake is van een dreigende overschrijding hiervan, ook niet tegen de tijd dat de energiecentrales in kwestie in gebruik worden genomen. Een compensatie voor de SO2-emissie van de nieuwe energiecentrales is dan ook niet aan de orde.
Vraag
Hoeveel belasting fijn stof gaan deze drie kolencentrales opleveren? Welke maatregelen staan hier tegenover in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) om dit te compenseren?
Antwoord
Het kabinet merkt hierover op dat het vergunningtraject van de bedoelde centrales ruim voor de inwerkingtreding van het NSL is afgesloten. Compensatie via het NSL behoorde voor deze centrales niet tot de mogelijkheden. In het kader van de milieuvergunningsprocedure hebben de bevoegde gezagen, op basis van het toen geldende recht, beoordeeld of de centrales aan de luchtkwaliteitseisen konden voldoen. Waar dat niet het geval was, zijn in de vergunning maatregelen voorgeschreven die genomen dienen te worden om de emissie van fijn stof terug te dringen teneinde de centrale alsnog in overeenstemming te brengen met de geldende eisen.
Staatsblad 16 juli 2008, nr 135, p. 20.
Vraag
Welke gevolgen trekt het kabinet, als de rechter het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) volgt inzake de vergunningen voor de centrales in de Eemshaven, die volgens de stichting op grond Natuurbeschermingswet ten onrechte zijn verleend?
Antwoord
Het advies van de StAB is één van de processtappen van beroep, die zijn ingesteld tegen de vergunningen. Naar verwachting zal de rechter, in dit geval de Raad van State, binnen enkele maanden een uitspraak doen in deze zaak. Het kabinet wacht deze uitspraak af alvorens in te gaan op de gevolgen van die uitspraak.
Vraag
Welke rol speelt de aanwezigheid van de kabel naar Noorwegen waarmee kolenstroom wordt geëxporteerd en blauwe stroom wordt geïmporteerd bij de keuze van de Eemshaven voor de kolencentrales?
Antwoord
Voor de handel in elektriciteit met Noorwegen is het van geen enkel belang waar een centrale zich op het Nederlandse net bevindt. Ook is de capaciteit van de kabel naar Noorwegen (700 MW) slechts een fractie van de productiecapaciteit in de Eemshaven (voorzien in 2015 4 700 MW). De keuze voor Eemshaven is volgens de investeerders primair te herleiden tot de beschikbare fysieke ruimte en de toegang tot een zeehaven.
Vraag
Bij de bouw van de centrale in de Eemshaven wordt op grote schaal gebruik gemaakt van buitenlandse arbeidskrachten. Is het kabinet bereid in gesprek te gaan met de bouwers om de inzet van werklozen uit de regio in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De PvdA-fractie vraagt of er bij de bouw van de centrale in de Eemshaven meer werklozen uit de regio kunnen worden ingezet. Na de investeringsbeslissingen van NUON en RWE is door Groningen Seaports in nauw overleg met de Kamer van Koophandel het programma «Haal werk uit de Eemshaven» gestart. Het regionale bedrijfsleven is op bijeenkomsten uitgenodigd, waarin beide investeerders duidelijk hebben gemaakt welke pakketten werk beschikbaar zijn en waaraan een bedrijf moet voldoen om voor de opdracht in aanmerking te komen. mogelijk in te schakelen bij de bouw. Honderden bedrijven hebben de bijeenkomsten bezocht, met als resultaat dat veel regionale bedrijven ingeschakeld zijn bij de bouw en toekomstig onderhoud van beide centrales. Dit programma is ondersteund door ook op individueel niveau mensen zonder werk bij de bouwactiviteiten te betrekken (UWV-programma «Een baan in de Eemshaven»). Voor de verdere ontwikkeling van de arbeidsmarkt is het «Seaport Experience Centre» gestart, gericht op een goede match tussen opleidingen en arbeidsmarkt in de regio. De bouw van elektriciteitscentrales vereist echter wel de inzet van gekwalificeerd personeel en gekwalificeerde aannemers. Dit laatste heeft met name betrekking op kwaliteits- en veiligheidsvereisten in het bouwproces. De keuze van aannemers en hun personeel is daarom voorbehouden aan de investeerders; het kabinet heeft geen mogelijkheden in deze keuzes te sturen. Bovendien leidt de bouw van de centrales tot een indirecte werkgelegenheid, die ook een impuls zal zijn voor verbetering van de werkgelegenheid in de regio.
Vraag (tevens vraag van het CDA en Groen Links)
De staatssecretaris heeft aangegeven het PBL om nieuwe emissieramingen te vragen voor de uitstoot van schadelijke stoffen voor de jaren 2011 tot en met 2015. Op welke termijn worden deze nieuwe emissieramingen naar de Tweede Kamer gestuurd?
Kan het kabinet garanderen dat dit nog op tijd is om de emissieramingen mee te kunnen nemen in de betreffende rechtszaken?
Antwoord
De opdracht die het kabinet aan het PBL heeft verstrekt is erop gericht dat uiterlijk eind mei 2011 een rapportage met aanvullende ramingen beschikbaar komt. Deze informatie zal ook aan de Kamer worden toegezonden. Mocht het voor de juridische procedure noodzakelijk zijn, dan zal in een eerder stadium al een beknopte briefrapportage door het PBL beschikbaar kunnen worden gesteld.
Vraag (tevens vraag van het CDA)
Kan het kabinet garanderen dat de resultaten betreffende de studie naar de gaskwaliteit enkele dagen voor het verzamel algemeen overleg Energie van 30 maart 2011 naar de Tweede Kamer worden gestuurd zodat zij nog betrokken kunnen worden bij het overleg?
Antwoord
Het rapport «Gaskwaliteit voor de toekomst» van Kema-Kiwa-Arcadis en de begeleidende brief van de minister worden op 25 maart naar de Tweede Kamer gestuurd.
Vragen van de leden van de fractie van het CDA
Vraag
Op welke termijn kan de administratieve oplossing ter aanpassing van de methode van volumeherleiding voor de correctie van meetafwijkingen van de gasmeter worden geregeld?
Kan het kabinet nader toelichten wat de financiële gevolgen zijn van de uitrol van de op afstand uitleesbare meter en van het ter beschikking krijgen van een meetinrichting voor gas waarop lokale temperatuurcor-rectie plaatsvindt? Wie betalen dergelijke meetinrichtingen en de plaatsing ervan?
Antwoord
Ik verwacht dat de netbeheerders het wijzigingsvoorstel ter aanpassing van de methode van volumeherleiding in april afronden en vervolgens bij de NMa indienen. Wat betreft het beperken van de (administratieve) lekverliezen hebben de gezamenlijke netbeheerders bij brief van 17 december 2010 aangegeven, dat zij uiterlijk in juni 2011 dit codewijzigingsvoorstel bij de NMa zullen indienen. De NMa zal beide voorstellen vervolgens ter inzage leggen, een hoorzitting organiseren en een besluit nemen. Hoewel de doorlooptijd van een codewijziging sterk afhankelijk is van de reacties die marktpartijen op de voorstellen geven, is mijn verwachting dat de administratieve oplossing in 2012 kan worden ingevoerd.
Voorts vroeg de CDA-fractie naar de financiële gevolgen van de plaatsing van meters met temperatuurcorrectie. Het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen, zal op korte termijn bij uw Kamer zal worden voorgehangen. In deze algemene maatregel van bestuur wordt de eis opgenomen, dat de meetinrichting geschikt moet zijn om een lokale temperatuurcorrectie toe te passen op de geleverde hoeveelheid gas. De bij meetinrichtingen voor gas vereiste temperatuurcorrectie zal naar verwachting een stijging van de aanschafprijs van deze meetinrichtingen tot gevolg hebben (€ 5 à € 10, zie Kamerstukken 29 372 nr. 73). Deze kosten worden uitgesmeerd over de levensduur van de meter via het jaarlijkse meettarief. Het maximale meettarief wordt door de NMa vastgesteld op grond van de ministeriële regeling meettarieven elektriciteit en gas. Uitgangspunt van de regeling is dat de meettarieven voor de gehele duur van de regeling per saldo niet meer mogen omvatten dan de dekking van de kosten, die toebehoren aan activiteiten binnen het meetdomein van de netbeheerder. Het precieze tariefeffect van tempera-tuurcorrectie is op voorhand niet aan te geven omdat dit afhankelijk is van de totale kosten die netbeheerders maken in het meetdomein. Door de opzet van de regeling kunnen de eventuele tariefeffecten van extra functionaliteiten zoals gastemperatuurcorrectie of andere extra eisen die aan de op afstand uitleesbare meter worden gesteld echter wel goed door de NMa worden gemonitoord.
Vraag (ook vraag van de SP)
Is al meer duidelijkheid over de twee-keer-vier variant waarover wordt gesproken tussen de gemeente Urk en het energiebedrijf RWE-Essent?
Antwoord
Naar ik heb begrepen heeft het gesprek tussen Urk en RWE-Essent niet tot aanpassing van de plannen geleid1.
Vraag (ook vraag van de Christen Unie en PvdD)
Verzocht wordt om de reactie op het advies van de Taskforce windenergie op zee minstens een week voor het voor 30 maart 2011 geplande algemeen overleg over Energie aan de Kamer te sturen.
Antwoord
Op 1 februari jongstleden heb ik de Tweede Kamer toegezegd mijn reactie op de Taskforce windenergie op zee mee te nemen in het Energierapport, dat ik u dit voorjaar hoop te kunnen aanbieden.
Vragen van de leden van de fractie van de SP
Vraag
De staatssecretaris stelt voornemens te zijn het PBL naast de bestaande vijfjaarlijkse emissieramingen ook voor de overige – tussenliggende – jaren emissieramingen op te laten stellen. Welke extra kosten zijn hieraan verbonden? In hoeverre worden deze kosten toegedeeld aan de belanghebbende: de vergunningaanvrager?
1 Zie ook http://www.opurk.nl/nieuws/21375-gesprek-over-windpark-met-essent-levert-
niets-op.html.
Antwoord
Het opstellen van emissieprognoses is een taak van de Rijksoverheid. De uitvoering van deze taak is als reguliere activiteit opgedragen aan het PBL, waarvan de kosten gedragen worden door de Staatskas. Voor het maken van deze aanvullende ramingen is de aanleiding weliswaar het dispuut over vergunningen van drie energiecentrales, maar mochten het Europese Hof en aansluitend de uitspraak van de Raad van State oordelen dat vergunningen inderdaad aan prognoses voor een toekomstig jaar getoetst moeten kunnen worden, dan dient naar het oordeel van het kabinet deze taak ook gevoegd te worden bij de taak die het PBL al heeft en dient zij meegenomen te worden in het budget dat het PBL jaarlijks wordt toegekend voor de uitvoering van de aan haar opgedragen taken. Aangezien het opstellen van de aanvullende ramingen in 2011 een extra activiteit is, waarvoor in het budget van PBL geen middelen beschikbaar waren, is hiervoor een aanvullende opdracht verstrekt ten bedrage van 74 585 euro.
Vraag
Waarom wordt niet overwogen om het windpark Noordoostpolder op zee te plaatsen.
Antwoord
Het windpark Noordoostpolder is ontwikkeld binnen door de overheid vastgestelde (ruimtelijke) beleidskaders en draagt bij aan de doelstelling van het kabinet om in 2020, 14% van de energieproductie duurzaam te laten zijn. Voor het realiseren van deze doelstelling zijn meerdere windmolenparken in Nederland nodig. Daarnaast werkt het kabinet ook aan de realisatie van windenergie op zee. Windenergie op zee vergt echter andere technische voorzieningen en meer subsidie per hoeveelheid opgewekte duurzame elektriciteit en is mede daarom in de nabije toekomst geen alternatief voor de locaties op land.
Vragen van de leden van de fractie van D66
Vraag
Wordt bij de I&M emissieramingen voor de tussenliggende jaren tussen 2010 en 2015 ook rekening gehouden met het voorgenomen kabinetsbeleid ten aanzien van het verhogen van de maximumsnelheid en het niet invoeren van «Anders betalen voor Mobiliteit»?
Zo ja, worden de bestaande ramingen voor de jaren 2015 en 2020 voor stikstof en zwaveldioxide hierop aangepast?
Antwoord
Het PBL betrekt bij het opstellen van de ramingen de laatste relevante inzichten, waaronder het vervallen van het project Anders betalen voor Mobiliteit. Het mogelijke effect van het verhogen van de maximumsnelheid op enkele snelwegdelen is nog niet in deze raming verwerkt, aangezien nog niet uitgewerkt is op welke delen van het snelwegnet deze verhoging ingevoerd gaat worden. Informatie over het effect van snelheidsverhoging op de wijziging van emissies van het wegverkeer, die beschikbaar komt bij de experimenten waarover Uw Kamer recent is geïnformeerd1, zal uiteraard in de toekomst wel worden betrokken bij een update van de emissieramingen.
Kamerstukken 32 646, nr. 3.
Vragen van de leden van de fractie van Groen Links
Vraag
Is het Kabinet met ons van mening dat de Europese richtlijnen voor uitstoot van schadelijke stoffen gevolgen moeten hebben voor het Nederlandse overheidsbeleid?
Antwoord
Ja, het kabinet deelt die mening. Daarom is er vanaf de inwerkingtreding van de NEC-richtlijn een programma van maatregelen samengesteld dat ertoe geleid heeft dat de emissie van de gereguleerde stoffen sterk is afgenomen.
Vraag
De GroenLinks-fractie is van mening dat in deze het voorzorgsprincipe gehanteerd moet worden, en dat de vijfde nieuwe kolencentrale dan ook een milieuvergunning geweigerd dient te worden, nu duidelijk is dat het behalen van de Europese uitstootnormen aan een zijden draadje hangt. Deelt het kabinet deze mening?
Antwoord
In antwoord hierop stelt het kabinet dat, zolang als er door het Europese Hof en aansluitend de uitspraak van de Raad van State nog geen oordeel geveld zijn, dat een wijziging van de vergunningverleningsprocedure noodzakelijk maakt, de huidige wet- en regelgeving toegepast dient te worden. Het bevoegd gezag (in casu de Provincie Zeeland) dient de vergunningaanvraag dan ook te toetsen aan het huidige kader van wet- en regelgeving en haar beslissing daarop te baseren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie
Vraag
De ChristenUnie-fractie vraagt naar de vormgeving van de SDE+. In het verleden is voorgekomen dat subsidie werd toegewezen aan een project, maar dat het project uiteindelijk niet gerealiseerd werd. Keert subsidie die niet wordt benut terug naar het budget van de SDE voor andere projecten?
Antwoord
In het regeerakkoord is bepaald dat de totale uitgaven voor MEP, SDE en SDE+ in 2015 en verdere jaren maximaal 1,4 mld per jaar bedragen. Wanneer reeds toegewezen subsidie onbenut blijft, zullen de toekomstige kasuitgaven lager uitvallen, en ontstaat er ruimte. Hoe meer bestedingsruimte er op deze manier ontstaat, hoe hoger het budget dat ik in een volgende SDE+ ronde kan openstellen. Langs deze weg komt onbenut budget opnieuw beschikbaar voor andere projecten.
Vraag
Hoe wordt in de criteria rekening gehouden met de realisatiekans van projecten?
Antwoord
Het is in het belang van de aanvrager om alleen in te dienen met realistische projecten: een niet-gerealiseerd project krijgt immers geen subsidie. In de SDE bestonden er niettemin mechanismen om te toetsen op de realisatiekans. Zo kon Agentschap NL een aanvraag afwijzen als het kan onderbouwen dat er onvoldoende vertrouwen is in de economische haalbaarheid. Dit mechanisme zal ik in de SDE+ handhaven. De SDE+ zal bovendien, anders dan de SDE, werken met een gefaseerde openstelling en met vrije categorieën. Deze systematiek heb ik toegelicht in mijn brief van 30 november 2010 (Kamerstukken 31 239, nr. 103). Aanvragers, die hun project in de vrije categorie tegen een laag subsidiebedrag indienen, hebben in deze systematiek meer kans op subsidie. Dat vind ik een gezonde prikkel. Ik wil aanvragers echter ook prikkelen om hun projecten te realiseren. Daarom overweeg ik momenteel een aantal opties om de realisatiekans te vergroten. Bijvoorbeeld door bij aanvragen voor groen gasprojecten een haalbaarheidsstudie met prijsindicatie van de netbeheerders te vereisen. Zo wordt duidelijk of er in de buurt voldoende vraag naar gas is en of de geraamde investeringskosten realistisch zijn. Evenzo overweeg ik om subsidiebeschikkingen te gaan intrekken als de aanvrager niet kan aantonen dat hij voortgang boekt richting realisatie van het project. Daardoor zouden projecten die niet gerealiseerd worden niet onnodig lang budget vasthouden. In mijn brief over openstelling van de SDE+ in 2011 zal ik u nader te informeren over deze opties. Ik verwacht u deze brief in de loop van april te kunnen toesturen.
Vraag
De ChristenUnie-fractie vraagt naar de status van de energiesector als topgebied. Welke vormen van duurzame innovatie en realisatie passen binnen dit topgebied?
Vindt het kabinet dat ook wind op zee bij dit topgebied zou moeten horen? Op welke manier wil het kabinet stimuleren dat de Nederlandse offshore sector een leidende mondiale positie inneemt? Wat is de ambitie van het kabinet in realisatie van wind op zee in de Noordzee?
Antwoord
Energie is één van de negen topsectoren. Het topteam Energie is net gestart met haar werk en zal voor 14 juni 2011 een advies aan mij uitbrengen. Ik heb aan het topteam gevraagd om een nadere afbakening te maken van de topsector op basis van internationaal onderscheidende sterktes en kansen. Ik heb ook gevraagd om een advies voor maatregelen om te zorgen dat deze topsector internationaal concurrerend is. Ik wacht dus eerst het advies van het topteam af.
In de topgebiedenaanpak vraagt het kabinet in eerste instantie advies van een topteam. Het topteam Energie wordt geleid door de heer Van der Veer. Na dit advies kan het kabinet een beter en gefundeerd antwoord geven op de vraag, of windenergie op zee tot dit topgebied zou moeten behoren.
De positie van Nederlandse bedrijven in fundatie- en installatietechniek op zee biedt goede kansen voor toekomstige omzet in windparken op zee. Of dat voldoende is voor een aanpak binnen de topgebieden zal later blijken. Dit kabinet is niet voornemens windenergie op zee grootschalig in te zetten zolang de kosten van deze technologie nog erg hoog zijn. Binnen de sector wordt een forse prijsdaling verwacht en wanneer die zich over enige tijd voordoet, zal worden heroverwogen de stimulering weer op te pakken.
Vraag
De ChristenUnie-fractie wijst op de uitgebreide, kostenintensieve en langdurige projectontwikkeling van wind op zee. De ChristenUnie-fractie meent dat de investeringszekerheid er niet beter op is geworden voor de windsector in het afgelopen jaar. Realisatie van wind op zee in 2020 vraagt immers actie in 2011. Hoe wil het kabinet langjarige zekerheid bieden om realisatie van wind op zee van de grond te krijgen? Zal de beoogde Concessiewet voor een derde ronde worden ingediend zodat vanaf 2012 concrete investeringsplannen kunnen worden uitgevoerd? Kan het kabinet op korte termijn een beslissing nemen over de verantwoordelijkheden van de marktpartijen respectievelijk van TenneT inzake de aanleg van een «Net op Zee»?
Antwoord
Het kabinet kiest ervoor om de komende jaren de doelstelling voor duurzame energie in te vullen met de goedkopere opties (zoals windenergie op land). Offshore windenergie zal eerst fors goedkoper moeten worden voor deze technologie grootschalig kan worden uitgerold. Binnen de sector is de verwachting dat forse prijsdalingen zich de komende tien tot vijftien jaar zullen voordoen. Het Deense Megavind rapport is daarvan een voorbeeld. Tijdens het Wetgevingsoverleg op 6 december 2010 heb ik aangegeven dat een net op zee pas opportuun is wanneer het nieuwe Nationaal Waterplan is afgerond. Dat is voorzien voor 2015. Ik heb toen ook aangegeven bijtijds een wetsvoorstel ter zake te zullen indienen. Rond die tijd is ook de Concessiewet voor het uitgiftestelsel voorzien.
Vraag
De ChristenUnie-fractie vraagt naar een reactie van de minister op de «Roadmap for moving to a low-carbon economy in 2050» van de Europese Commissie. Wat vindt het kabinet van de oproep aan de EU van een zestal Europese Energiebedrijven de CO2 reductie-doelstelling in 2020 te verhogen naar 25%?
Antwoord
Het kabinet verwelkomt de Commissiemededeling over een EU 2050 routekaart. Het is van belang dat we ons voorbereiden op een vergaande reductie van broeikasgasemissies richting 2050. De mededeling laat zien hoe een reductie van 80–95% behaald kan worden. Daarover moeten we in Europa in discussie, maar ook hier in Nederland met de samenleving en bedrijfsleven.
Een nieuw doel voor de EU voor 2020 wordt – anders dan gesuggereerd – nu niet voorgesteld door de Commissie. De EU blijft dus staan voor haar unilaterale doelstelling van 20% en het voorwaardelijke bod van 30% in de klimaatonderhandelingen. Het kabinet steunt deze lijn. Voor meer details verwijs ik u naar het BNC fiche dat mijn collega Atsma recentelijk naar de TK heeft gestuurd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
Vraag
De PvdD-fractie krijgt graag inzicht in de onderzoeken die momenteel worden gedaan naar de gevolgen van onderwatergeluid voor vissen en zeezoogdieren.
Antwoord
Momenteel wordt een onderzoeksprogramma uitgevoerd, dat na de zomer resultaten oplevert. Binnen dit programma is ruime aandacht voor onderwatergeluid. Naast onderzoek naar de dosis-effectrelatie tussen geluid en zeeleven (zowel zeezoogdieren als vislarven worden tot de meest kwetsbare groepen gerekend) wordt ook onderzocht in welke gebieden op zee zeezoogdieren en vislarven het meest voorkomen en in welke perioden van het jaar. Onderzoeksresultaten worden openbaar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP
Vraag
In de brief wordt aangegeven dat het gemeentebestuur van Urk tot 27 januari jongstleden alleen tegen het windpark is geweest en dat het pas tijdens het overleg op deze datum te kennen heeft gegeven dat het mee wil denken over de vormgeving van het windpark. De SGP-fractie heeft vanuit Urk echter andere signalen gekregen en vragen het kabinet haar stellingname te onderbouwen.
Antwoord
Tot voor kort heeft Urk enkel willen praten over «of» het windpark er kwam in plaats van «hoe» het windpark er kwam. Op een brief aan de gemeente Urk van 3 september 2009 waarin de Stuurgroeppartijen (Gemeente Noordoostpolder, Provincie Flevoland, voormalige Ministeries EZ, VROM, LNV en de Koepel) aangeven te willen overleggen over ondermeer de ruimtelijke randvoorwaarden voor de planvorming, heeft gemeente Urk niet gereageerd. Ook in alle zienswijzen of vooroverlegreacties heeft de gemeente Urk alleen gepleit tegen het windpark en op geen enkele wijze gewezen op alternatieve locaties.
Vraag
Kan het kabinet garanderen dat de voorgenomen plaatsing van windmolens langs de Zuidermeerdijk toekomstige bedrijfsontwikkeling niet belemmert? Is het kabinet bereid in het Rijksinpassingsplan op te nemen dat de plaatsing van windmolens langs de Zuidermeerdijk zo moet worden vormgegeven dat het toekomstige bedrijfsontwikkeling niet belemmert?
Antwoord
Ik deel de zorgen niet dat door de komst van het windmolenpark (toekomstige) economische ontwikkelingen wellicht belemmerd worden. In de praktijk blijkt dat een windmolenpark goed gecombineerd kan worden met een haven en/of industrieterrein. Hiervan zijn reeds vele voorbeelden te vinden in Nederland. De komst van het windmolenpark creëert in mijn ogen daarmee juist kansen voor het bedrijfsleven van de Noordoostpolder. In het inpassingsplan is zeer gedetailleerd vastgelegd waar de windmolens en andere bijbehorende voorzieningen gerealiseerd kunnen worden. In het inpassingsplan zijn alleen de gronden bestemd die nodig zijn voor de windmolens en bijbehorende voorzieningen. Eventuele andere ontwikkelingen in het gebied worden daarmee aan de gemeente gelaten. Daarnaast zijn er reeds contacten tussen de Koepel Windenergie Noordoostpolder en het bedrijfsleven van Flevoland over de (economische) kansen die het windpark voor het bedrijfsleven biedt. Dit is naar mijn mening ook de plaats waar deze discussie thuis hoort.
KERNENERGIE
Kamerstuk 32 645, nr. 1
Vragen van de leden van de fractie van de PvdA
Vraag
Hoe wil het kabinet de verdere gedetailleerde invulling van de randvoorwaarden vormgeven? Kan zij aangeven op welke punten en in welk stadium de Kamer hier inspraak op heeft?
Antwoord
De nucleaire veiligheidseisen betreffende een nieuwe centrale worden op dit moment nader uitgewerkt. De ervaringen met de Japanse kernreactors zullen bij de uitwerking van de randvoorwaarden worden betrokken. De nucleaire veiligheidseisen zullen worden vastgelegd in regelgeving waaraan een vergunningaanvraag zal worden getoetst. Deze eisen zullen dan worden neergelegd in een ministeriële regeling. Daarnaast zullen sommige nucleaire veiligheidseisen als voorschrift aan de vergunning verbonden worden.
Vraag
Op pagina 4 wordt vereist dat een kerncentrale voldoet aan de laatste stand der techniek: «Thans betreft dat de derde-generatie-reactoren». Daaronder wordt een reeks aan veiligheidseisen aan nieuwe reactoren opgesomd. Er zijn echter diverse derde-generatie-reactoren die op dit moment alleen in aanbouw zijn en nog niet in bedrijf (European Pressurized Reactor, AP1000). Hoe denkt het kabinet te kunnen controleren of een bepaald reactorontwerp aan de gestelde veiligheidseisen voldoet als er nog geen operationele ervaring is met een dergelijk ontwerp? Zal het kabinet onafhankelijk onderzoek naar deze veiligheidsclaims eisen van de vergunningaanvragen of is documentatie van de fabrikant van een kerncentrale voldoende?
Antwoord
In mijn brief over Randvoorwaarden voor nieuwe kerncentrales (Kamerstuk 32 645, nr. 1) wordt op p. 3 aangegeven dat op dit moment in Finland en Frankrijk twee drukwaterreactoren van derde generatie gebouwd worden. Buiten Europa zijn reactoren van een ander type, kokend waterreactoren, van de derde generatie reeds meer dan 10 jaar in bedrijf en is een aantal drukwaterreactoren van de derde generatie in aanbouw. Dat betekent dat op het moment dat in Nederland een derdegeneratie-reactor in bedrijf gaat, er operationele ervaring zal zijn opgedaan met derde-generatie-reactoren, ook in Europa. In Nederland zal daarvan gebruik gemaakt worden. Voor een specifieke aanvraag voor een vergunning van een nucleaire installatie levert de aanvrager daarvoor de voorgeschreven en juiste informatie aan. In het geval van een aanvraag voor de bouw van een nieuwe kerncentrale zal bij het aanleveren van die informatie ook de de fabrikant nauw betrokken zijn. Over die informatie zal door de Nederlandse bevoegde autoriteiten een oordeel worden gegeven.
Vraag (ook vraag van Christen Unie)
Op pagina 4, punt 3c stelt het kabinet dat bij een ongeval zonder kernsmelt er «geen radiologische gevolgen» mogen zijn voor de omgeving. Bedoelt zij hiermee dat er bij een ongeval zonder kernsmelt geen radioactieve lozingen mogen plaatsvinden?
Antwoord
Ja. Bij een ongeval zonder kernsmelt mogen er geen radioactieve lozingen boven de daartoe gestelde normen plaatsvinden.
Vraag (tevens vraag van Groen Links)
Op pagina 4, punt 3d wordt gesproken van «beperkt gebied’, «onmiddellijke nabijheid» en «beperkte tijd» waarin beschermingsmaatregelen nodig zijn na een kernsmelt. Kan het kabinet in detail aangeven wat wordt bedoeld met «beperkt gebied» en «beperkte tijd»? Zo nee, wanneer en hoe is het kabinet van plan dit de definiëren?
Antwoord
In mijn brief staat dat er voorzieningen aanwezig dienen te zijn die voorkomen, dat bij kernsmeltongevallen de inhoud van de kern buiten de omhulling terechtkomt. Als aan die voorwaarde is voldaan, is directe evacuatie buiten het terrein niet nodig.
Vraag (ook vraag D66)
Waarom alleen een aanslag met verkeersvliegtuig vermelden als aparte randvoorwaarde, en geen digitale aanval?
Kan het kabinet een overzicht geven van alle mogelijke dreigingsbeelden? Is ze bereid voor al deze dreigingsbeelden een specifieke randvoorwaarde op te nemen?
Antwoord
In het overzicht in de Randvoorwaarden op pagina 4 wordt aangegeven dat «in ieder geval» desbetreffende uitgangspunten worden gehanteerd, waaronder de eis dat de omhulling bestand moet zijn tegen hoge overdruk van binnenuit en tegen een ongeval met een verkeersvliegtuig van buitenaf.
Op grond van de Ministeriele Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen dient de vergunninghouder beveiligingsmaatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om de inrichting te beveiligingen tegen dreigingen zoals omschreven in de referentiedreiging. Deze referentiedreiging is, in samenwerking met de Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), Algemene Veiligheids- en Inlichtingendienst (AIVD) en Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding (NCTb), opgesteld. De referentiedreiging bevat een lange termijnanalyse van reëel voorstelbare dreigingen van diefstal van categorie I-, II-, of III-materiaal dan wel sabotage van categorie I-, II-, of III-materiaal, of nucleaire inrichtingen. Voor de lange termijnanalyse van dreigingen wordt gebruik gemaakt van (geheime) informatie van diensten, belast met terrorisme- en criminaliteitsbestrijding. Ook wordt informatie gebruikt uit openbaar toegankelijke bronnen en bestuurlijke bronnen. De referentiedreiging heeft betrekking op een periode van ongeveer 5 tot 10 jaar en is dan ook bedoeld om de beveiligingsmaatregelen te ontwerpen en te beoordelen op effectiviteit. Deze referentiedreiging wordt periodiek geëvalueerd en, indien noodzakelijk wordt geacht, bijgesteld.
De referentiedreiging, met onderliggende analyse, is een niet-openbaar stuk. Ik kan u dus niet, om begrijpelijke redenen, de vastgestelde dreigingsbeelden en de daarbij behorende nucleaire veiligheidseisen geven.
Vraag
Kan het kabinet in detail aangeven wat op pagina 4 bij punt 3f wordt bedoeld met «lange responstijd»? Zo nee, wanneer en hoe is het kabinet van plan dit de definiëren?
Antwoord
In internationaal verband wordt thans met een «lange responstijd» van een kerncentrale in geval van een ongeval tenminste 30 minuten bedoeld. De operators kunnen tijdens deze responstijd bepalen of en hoe zijn moeten optreden. Ik zal, mede in het licht van de aankomende stresstest voor kerncentrales, bezien of dit termijn kan worden verlengd, of dat er verdere concrete afspraken kunnen worden gemaakt om de interventie-mogelijkheden van operators bij een ongeval te verbeteren.
Vraag
Het kabinet spreekt op pagina 5 het voornemen uit de mogelijkheid en wenselijkheid van het afgeven van een vergunning voor een bepaalde tijd te gaan onderzoeken. Wanneer zal dit onderzoek worden uitgevoerd en welke criteria worden meegenomen in de overweging? Hoe is dit in andere Europese landen geregeld?
Antwoord
Het ambtelijk onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd. Het onderzoek richt zich onder meer op de motieven die zouden moeten leiden tot een vergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd, de wettelijke mogelijkheden hiertoe en de technische en economische aspecten hiervan (waaronder de technische levensduur van een kerncentrale, de periode waarop een veiligheidsrapportage ziet en de met de bouw van een kerncentrale gemoeide investeringskosten). Daarbij wordt eveneens een korte landenvergelijking uitgevoerd waarbij wordt gekeken naar vergelijkbare lidstaten van de Europese Unie, de Verenigde Staten van Amerika en Canada. Ik streef ernaar dit kortlopende onderzoek in mei van dit jaar af te ronden.
Vraag
Kan het kabinet een overzicht geven van alle Europese landen met kerncentrales?
Antwoord
In het kader van het project Kernenergiescenario’s (TK 31 510-40) is beschreven welke Europese landen kerncentrales hebben. Kortheidshalve wil ik verwijzen naar het rapport «Kernenergie, Een internationale beleidsverkenning». Clingendael Internationale Energy Programme heeft dit rapport opgesteld. In dit rapport is bijgevoegd overzicht opgenomen1.
1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Vraag
Op pagina 9 stelt het kabinet dat de restfractie van verrijking op milieuverantwoorde wijze moet worden beheerd. Hoe gaat het kabinet garanderen dat dit daadwerkelijk gebeurt? Welke instrumenten heeft het kabinet in handen om dit te kunnen handhaven?
Antwoord
Zoals ik in de randvoorwaardenbrief heb aangegeven, vind ik het van belang dat een exploitant van een nieuwe kerncentrale zich, in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen, er van verzekert dat de splijtstof die in de kerncentrale wordt gebruikt op verantwoorde manier gefabriceerd wordt. Ik verwacht ook van een exploitant van een nieuwe kerncentrale dat deze zijn splijtstof van een verrijkingsfaciliteit betrekt die de verarmde restfractie en eventueel daar verder uit voortkomende restproducten op milieuverantwoorde wijze beheert. Voor zover dit een Nederlandse verrijkingsinstallatie betreft kunnen aan de opslag op het terrein van de verarmde restfractie voorwaarden worden gesteld in de betreffende Kernenergiewetvergunning. Daar waar het Europese bedrijven betreft, vallen die bedrijven onder de EU-regelgeving. Een concept-richtlijn betreffende responsible and safe management van radioactief afval en gebruikte splijtstof is op dit moment in discussie in Brussel.
Vraag
Betekent dit in de praktijk dat verarmd uranium van verrijking niet naar Rusland mag worden vervoerd als hergebruik niet gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet. Deelt het kabinet de mening dat dit ook zou moeten gelden voor opgewerkt uranium aangezien dit een vergelijkbare materiaalstroom betreft? Zo nee, waarom zou voor deze materiaalstroom een uitzondering moeten worden gemaakt.
Antwoord
De Nederlandse overheid kan buitenlandse verrijkingsinstallaties via Nederlandse wet- en regelgeving geen eisen opleggen. Dit is voorbehouden aan de autoriteiten van het land waar de verrijkingsinstallatie zich bevindt. Wanneer er overigens sprake zou zijn van vervoer van splijtstoffen vanuit Nederland wordt er alleen een vervoersvergunning verleend, wanneer de ontvangende installatie in het buitenland gerechtigd is de splijtstoffen te ontvangen.
Zoals ik aangaf in de randvoorwaardenbrief verwacht ik wel van de exploitant van een nieuwe kerncentrale dat hij maatschappelijk verantwoord onderneemt. In dat kader heb ik aangegeven dat ik in overleg zal treden met de initiatiefnemers voor nieuwe kerncentrales.
Vraag
Op pagina 14 geeft het kabinet aan een vergunningaanvraag voor een kerncentrale in een jaar te kunnen beoordelen; tussen eind 2012 en begin 2014. Kan het kabinet een overzicht geven van de duur van de vergunningprocedure in andere westerse landen waar de bouw van nieuwe kerncentrales aan de orde is (Finland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada)? Op welke manier gaat het kabinet garanderen dat kwaliteit van de beoordeling van de vergunningaanvraag niet lijdt onder tijdsdruk indien het kabinet de procedure nog deze kabinetsperiode wil afronden?
Antwoord
Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de duur van de verschillende vergunningverleningsprocedures in de genoemde landen: Frankrijk
Voor wat betreft Frankrijk wordt hiervoor verwezen naar de vergunningstraject voor de nieuw te bouwen kerncentrale in Flamanville. De start van deze procedure was in mei 2006 en de vergunning is verleend in april 2007. Finland
Voor Finland wordt gerefereerd aan de procedure voor de nieuw te bouwen kerncentrale in Olkiluoto. De zogenoemde «Decision-in-Principle» procedure, een parlementaire procedure, die in feite beslist over de doorgang van een nieuw te bouwen kerncentrale, heeft geduurd van november 2000 tot mei 2002. Verenigd Koninkrijk
In het Verenigd Koninkrijk vindt momenteel alleen een voortraject ter beoordeling van het ontwerp van een tweetal type derde-generatiereactoren plaats alvorens een formele vergunningverleningsprocedure wordt gestart. Een indicatieve inschatting van de duur van het moment van afronding van dit proces totdat de constructie start bedraagt ca. 18 maanden. Canada
In Canada kent het proces tot vergunningverlening meerdere stadia. De tijdsduur van het indienen van een aanvraag met een MilieuEffect Rapport (MER) tot aan het verlenen van de bouwvergunning wordt ingeschat op ca. 18 maanden. Verenigde Staten
De laatst geopende kerncentrale in de USA dateert van 1996. Een goede inschatting van de planningsperiode is momenteel dan ook niet te maken omdat sindsdien nog geen enkele procedure is doorlopen. De eindverantwoordelijkheid voor de beoordelingen van de veiligheid van de kerncentrale ligt bij de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Gelet op de gewenste snelheid zal ik waar mogelijk bij de beoordeling van de aanvraag voor de Kernenergiewetvergunning gebruik maken van door mij bruikbaar geachte goedkeuringen van een derde generatie kernreactor door andere landen. Daarbij wordt gedacht aan beoordelingen van een lidstaat van de Europese Unie, van de Verenigde Staten van Amerika of Canada. Dit betekent dat deze goedkeuringen nadrukkelijk op het punt van de veiligheid zullen worden getoetst. Het is op dit moment nog onduidelijk wat de consequenties van de gebeurtenissen in Fukushima zijn voor de planning van het proces. Uiteraard zal in internationaal verband (IAEA en EU) een zorgvuldige evaluatie plaatsvinden van de situatie in Japan. Dit zal gevolgen hebben voor de regels voor en het toezicht op de veiligheid van kerncentrales. Het spreekt voor zich dat al die lessen geïmplementeerd zullen worden in Nederland en betrokken zullen worden in het proces van vergunningverlening. De algemene randvoorwaarden moeten worden uitgewerkt in eisen ten aanzien van onder andere de veiligheid. Daarbij gaat het ook om bijvoorbeeld de mate van aardbevings- en overstromings-bestendigheid en eisen aan de koelvoorziening en noodvoorzieningen. De lessen die we uit Japan trekken worden via deze concrete eisen in Nederland geïmplementeerd.
Ik zeg de Tweede Kamer toe dat dit kabinet de lessen uit Japan meeneemt bij het vaststellen van de eisen die aan een vergunning worden gesteld.
Vraag (vergelijkbare vraag is gesteld door de Christen Unie)
Is het kabinet het met de PvdA-fractie eens dat het een vorm van verantwoord en transparant bestuur is om voorafgaand aan de eventuele afgifte van een vergunning de locatie van de eindberging uit te kiezen zodat duidelijk is waar het afval van de eventuele nieuwe centrale wordt opgeslagen?
Antwoord
Zoals gesteld in mijn brief van 11 februari 2011 (Kamerstuk 32 645, nr. 1) is in 2002 besloten om het radioactief afval minimaal 100 jaar op te slaan bij Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA). Na deze periode is (terugneembare) eindberging van het afval in de diepe ondergrond in een stabiele geologische formatie voorzien. Er wordt hierbij gedacht aan berging in klei- of zoutlagen. Een keuze hiertussen is nog niet aan de orde. Een geologische eindberging is naar de huidige technisch-wetenschap-pelijke inzichten de veiligste en meest geschikte optie voor het lange termijn beheer van het langlevende hoogradioactief afval1, waarbij wordt bereikt dat het afval ook op de lange termijn buiten de levensruimte van mens en milieu blijft. Op dit moment wordt in het nationale onderzoeksprogramma OPERA (Derde Onderzoeksprogramma Eindberging Radioactief Afval) onderzoek gedaan naar de (maatschappelijke) randvoorwaarden voor eindberging. Hierbij ligt de focus op klei om deze kennis te completeren. Dit betekent niet dat eindberging in zout is uitgesloten. Het is nu niet aan de orde om een locatie aan te wijzen of uit te sluiten. Regionale discussies over een locatie voor eindberging zijn hiermee voorbarig.
Vraag (ook antwoord op vraag van de ChristenUnie)
De winning van uranium vindt lang niet altijd op een duurzame manier plaats. Is het kabinet het met de PvdA-fractie eens, dat in navolging van duurzaamheidscriteria voor biomassa en steeds meer transparantie wat betreft de herkomst van kolen, ook duurzaamheidscriteria voor uranium moet worden opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals in de brief is gesteld, het is de vraag of en in hoeverre het mogelijk is via Nederlandse wet- en regelgeving de in de brief genoemde aspecten te eisen en te handhaven. Ik ben van mening dat in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen de exploitant een eigen verantwoordelijkheid heeft, en daarom zal ik in overleg treden met mogelijke initiatiefnemers.
Vraag (zie eerste vraag van de PvdA)
1 OECD-NEA Radioactive Waste Management Committee: «Collective Statement on Moving Forward to Geological Disposal of Radioactive Waste», ISBN 978-92-64-99057–9, 2008.
Het Britse randvoorwaardendocument (Health and Safety Executive, Safety Assessment Principles for Nuclear Facilities, 2006 Edition, Revision 1) bevat een uitgebreide set randvoorwaarden voor «safety cases» (hoofdstuk: The regulatory assessment of safety cases). Kan het kabinet aangeven waarom dergelijk criteria over het beoordelen van de veiligheid niet zijn opgenomen in de Nederlandse randvoorwaarden brief? Is het kabinet voornemens randvoorwaarden voor het beoordelen van de veiligheid van een kerncentrale op te stellen of zijn deze al opgesteld? Zo ja, in welke documenten zijn deze randvoorwaarden terug te vinden en wanneer krijgt de Tweede Kamer de gelegenheid hier goedkeuring aan te verlenen?
Antwoord
De in de brief genoemde randvoorwaarden kunnen gekenschetst worden als randvoorwaarden op hoofdlijnen. Daarop gebaseerd zullen de nucleaire veiligheidseisen nader ingevuld worden. Ik streef ernaar de invulling van nucleaire veiligheidseisen voor nieuwe kerncentrales eind 2011 gereed te hebben. De ervaringen met de Japanse kernreactors zullen bij de uitwerking van de randvoorwaarden worden betrokken. De nucleaire veiligheidseisen zullen worden vastgelegd in regelgeving waaraan een vergunningaanvraag zal worden getoetst. Deze eisen zullen dan worden neergelegd in een ministeriële regeling, die in de Staatscourant zal worden gepubliceerd. Daarnaast zullen sommige nucleaire veiligheidseisen als voorschrift aan de vergunning verbonden worden. Ik zal de Tweede Kamer over de nadere invulling informeren. Wat de consequenties zijn voor de planning van het proces zal afhangen van het verloop van de internationale evaluatie en het moment waarop de vergunningaanvraag door initiatiefnemers wordt ingediend. Ook door Nederland worden vanzelfsprekend de lessen uit Japan meegenomen bij het vaststellen van de nucleaire veiligheidseisen. Daarbij is het van belang dat allereerst een gedegen analyse wordt uitgevoerd op basis van feiten over de gebeurtenissen in Japan alvorens duidelijke conclusies getrokken kunnen worden en lessen geleerd. De nucleaire veiligheidseisen zullen in samenspraak met de Kernfysische Dienst worden opgesteld. Ook zal in internationaal verband gekeken worden welke eisen er aan de nieuwbouw van kerncentrales gesteld gaan worden. Daar waar relevant kunnen deze overgenomen worden.
Vraag (vergelijkbare vraag van de Christen Unie)
Het Britse randvoorwaardendocument bevat een uitgebreide set «Engineering Principles» bestaande uit meer dan 150 technische randvoorwaarden waar een kerncentraleontwerp aan moet voldoen. In het Nederlandse randvoorwaardendocument staan er tot nu toe zeven opgesomd (a-g op pagina 4). Kan het kabinet uitleggen of er nog additionele technische randvoorwaarden voor nieuwe Nederlandse kerncentrales zullen worden opgesteld of al opgesteld zijn? Zo ja, waar zijn deze randvoorwaarden te vinden en wanneer krijgt de Tweede Kamer de gelegenheid hier goedkeuring aan te verlenen?
Antwoord
Ja. Zoals eerder aangegeven vindt de invulling van specifieke nucleaire veiligheidseisen momenteel plaats. In de brief onder a t/m g aangegeven randvoorwaarden zijn uitgangspunten die in ieder geval gehanteerd moeten worden. Daarnaast worden additionele vereisten vastgesteld.Ik zal de Tweede Kamer over de nadere invulling informeren. Verder verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Vragen van de leden van de fractie van het CDA
Vraag
Kan het kabinet bevestigen dat de randvoorwaarden in lijn zijn met Europese afspraken en internationale convenanten/wet- en regelgeving en dat deze de steun van de lokale en regionale omgeving verdienen?
Antwoord
De randvoorwaarden zijn in lijn met alle geldende (inter-)nationale afspraken, convenanten, wet- en regelgeving.
Natuurlijk is lokale steun belangrijk als het gaat om de vestiging van een nieuwe kerncentrale. Op basis van recente onderzoeken, alsmede die uit het verleden, heb ik groot vertrouwen dat de bouw van een nieuwe kerncentrale op steun van een groot deel van de bewoners uit de regio Borssele kan rekenen.
Natuurlijk zullen de randvoorwaarden tegemoet komen aan de wensen van de bevolking dat de nieuwe centrale de meest actuele stand van zaken zal krijgen wat betreft de nucleaire veiligheidseisen. En vanzelfsprekend worden de lessen uit Japan, en de ervaringen uit de Europese stresstest, onverkort in de nucleaire veiligheidseisen verwerkt.
Vraag
Op deze plek wil de CDA-fractie nog wel benadrukken dat zij van dit kabinet verwachten dat ze zich onverminderd inzet – in Nederland maar ook in diverse internationale gremia – om ook voor de ongeveer 5% gebruikte splijtstofelementen die na het opwerken niet opnieuw tot kernbrandstof kunnen worden verwerkt een oplossing – anders dan het opslaan er van – te vinden. De CDA-fractie vraagt om een reactie.
Antwoord
Na het opwerken van gebruikte splijtstoffen blijft inderdaad een fractie van ongeveer 5 % over die niet opnieuw tot kernbrandstof kan worden verwerkt. Dit afval is hoogradioactief en bevat langlevende componenten. Zoals ik heb aangegeven in de Randvoorwaardenbrief komen in de toekomst wellicht technieken beschikbaar, waarmee langlevende componenten kunnen worden afgescheiden («partitioning») en kunnen worden bewerkt («transmutation») zodat de levensduur van dat afval kan worden verkort. Dergelijke technologie komt naar verwachting de komende decennia niet commercieel beschikbaar. Er wordt wereldwijd wel veel onderzoek naar deze technologie gedaan. Nederland draagt aan dit onderzoek haar steentje bij. Met name NRG (Nuclear Research Group) doet in internationaal verband onderzoek naar deze partitioning & transmutation technieken. Het kabinet ondersteunt dit onderzoek via de onderzoeksgelden, die het aan NRG beschikbaar stelt.
Vraag
Voorts verzoekt de CDA-fractie het kabinet om aan te geven – naar aanleiding van vragen van genoemde leden hierover tijdens het algemeen overleg Energie van 1 februari 2011 – wat de stand van zaken is omtrent de PALLAS hoge flux reactor en het OYSTER-project. Welke stappen zijn gezet en wat is de planning de komende tijd?
Antwoord
Vanwege zorgvuldige besluitvorming vindt een evaluatie plaats van de voorstellen voor Pallas en OYSTER (Optimized Yield – for Science, Technology & Education – of Radiation). Als de uitkomsten hiervan bekend zijn, naar verwachting de komende maand mei of juni, dan zal de Kamer nadere informatie ontvangen.
Vragen van de leden van de fractie van de SP
Vraag (Een verwante vraag van de ChristenUnie wordt ook hier direct meegenomen)
Het kabinet stelt dat het kabinet kiest voor het concurrerend maken van duurzame energie en het bieden van ruimte voor kernenergie. Is het kabinet het met de SP-fractie eens, dat de komst van nieuwe kerncentrales juist de ontwikkeling van duurzame energie in de weg zit doordat duurzame energie om een aanvulling van flexibel vermogen vraagt, en kerncentrales juist monotoon op vol vermogen draaien? Zo ja, welke aanvullende randvoorwaarden is het kabinet van plan aan kerncentrales te stellen zodat zij de pieken en dalen in het net als gevolg van een toenemend aandeel duurzame productie opgevangen worden, zodat duurzame energie ook daadwerkelijk concurrerend op grote schaal kan worden geproduceerd?
De ChristenUnie-fractie vraagt daarbij naar de mate van flexibiliteit van kerncentrales. Hoe wil het kabinet de doelstelling van 20% duurzame elektriciteit in 2020 halen in combinatie met de inflexibele kerncentrales? Veel basislastvermogen zoals kolen- en kerncentrales past niet naast flexibele energiebronnen. Volgens de nucleaire industrie zouden nieuwe kerncentrales wel flexibel kunnen opereren. Kan het kabinet aangeven waarom er geen flexibiliteitseisen worden gesteld aan nieuwe kerncentrales?
Antwoord
In de elektriciteitsmarkt concurreren elektriciteitsproducenten met elkaar op basis van marginale productiekosten. Dit zijn de additionele kosten die een producent moet maken voor het produceren van één MWh extra elektriciteit. Het gaat dan om brandstofkosten, beheers- en onderhoudskosten en de kosten voor CO2-emissiecertificaten. De marginale kosten van zowel hernieuwbare als nucleaire opwekkingscapaciteit zijn nihil. Beide hebben immers geen kosten voor CO2-uitstoot en geen (hernieuwbaar) of zeer lage (nucleair) brandstofkosten. Kolen- en vooral gascentrales hebben daarentegen hogere marginale kosten, omdat zij moeten betalen voor hun brandstof en CO2-uitstoot om de centrale te laten draaien.
Niet alle centrales zijn altijd nodig: elk uur is de elektriciteitsvraag anders; ’s nachts laag en overdag hoog. Afhankelijk van de vraag zal opwekkingscapaciteit dus aan- of uitgezet worden. Vanwege de lage marginale kosten zullen hernieuwbare en nucleaire opwekkingscapaciteit altijd draaien (waarbij de weersomstandigheden in het geval van hernieuwbare energie een beperkende factor zijn). Centrales met hogere marginale kosten (zoals kolencentrales en zeker gascentrales) zullen bij een lage vraag uitgezet worden, indien de hernieuwbare en nucleaire capaciteit in de vraag voorzien, te beginnen bij de duurste opties.1 Hernieuwbare en nucleaire energie zullen de concurrentiestrijd dus winnen van kolen- en gascen-trales.
1 Door voor een bepaald uur alle eenheden die elektriciteit kunnen produceren in de volgorde van hun marginale kosten te ordenen, te beginnen met de goedkoopste en eindigend bij de duurste ontstaat een «aanbodcurve», die ook wel merit order wordt genoemd. Die merit order kan voor elk uur anders zijn.
Afhankelijk van de toename en samenstelling van hernieuwbare elektriciteitsopwekking neemt de behoefte aan flexibiliteit vooral na 2020 toe. Met name door windenergie en zonne-energie schommelt de elektriciteitsproductie ten gevolge van de weersomstandigheden. Om deze schommelingen op te vangen is een combinatie nodig van extra reservecapaciteit en voldoende netwerkcapaciteit om tekorten te compenseren met overschotten elders in Europa (en vice versa). Nieuwe kerncentrales zijn technisch in staat om flexibel te opereren. Vanwege de hoge investeringskosten en lage marginale kosten van een kerncentrale is het economisch gezien echter niet aantrekkelijk om een kerncentrale flexibel in te zetten. Gascentrales zijn het beste in staat om kosteneffectief in de behoefte aan flexibiliteit te voorzien. Bij een toenemende vraag naar flexibel inzetbare productiecapaciteit zullen investeringen in gascentrales dus naar verwachting aantrekkelijker worden. Het kabinet ziet dit als logisch gevolg van de veranderende marktomstandigheden, en acht het niet nodig op dit punt additionele eisen te stellen aan kerncentrales, noch aan andere vormen van productiecapaciteit.
Vraag (tevens vraag van GroenLinks)
Welke definitie van «schoon» hanteert het kabinet, als het stelt dat kernenergie schoon is? Heeft het woord «schoon in de opmerking van de minister alleen betrekking op de uiteindelijke energie, of heeft dit ook betrekking op het afval dat bij de productie van kernenergie vrijkomt? Zo ja, is de minister van mening dat materie gelijktijdig zowel schoon als besmet kan zijn?
Antwoord
Onder schoon wordt een energievoorziening met een zo hoog mogelijke milieukwaliteit verstaan. Dit begrip omvat verschillende aspecten. Ten eerste gaat het om een zo laag mogelijke uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in de gehele keten van delfstoffenwinning tot aan energieverbruik. Ten tweede gaat het om een zo beperkt mogelijke uitstoot van andere stoffen zoals NOx, SO2, fijn stof en ander «energie-afval» zoals (hoog) radioactief afval. Ten derde gaat het om het beperken van andere milieuaspecten, zoals verlies aan biodiversiteit, aantasting van het landschap en bodemdaling.
Kernenergie is schoon in de zin dat het zorgt voor reductie van de CO2-uitstoot. Het is daarmee een logische overbrugging op weg naar een duurzame energiehuishouding. Na gebruik als brandstof in een kerncentrale is de gebruikte splijtstof hoogradioactief. Het duurt meer dan 100 000 jaar, voordat de radiotoxiciteit van (niet-opgewerkte) gebruikte splijtstof het niveau bereikt heeft van het natuurlijk uranium waaruit de splijtstof is gemaakt. Met het radioactief afval gaan we zeer zorgvuldig om. Via opwerking van gebruikte splijtstofelementen wordt bruikbaar uranium opnieuw gebruikt. Het afval dat overblijft, wordt veilig opgeslagen. Zowel het laag- en middel- als het hoogactief radioactief afval wordt voor een periode van tenminste 100 jaar opgeslagen in speciaal daartoe ontworpen gebouwen bij de COVRA in Zeeland. Uiterlijk 2014 komen zal ik het nationale programma afronden waarin zo concreet mogelijk wordt ingegaan op hoe Nederland zal komen tot definitieve bergingsfaciliteiten.
Vraag
Is het kabinet het met de SP-fractie eens dat onze nationale voorraden gas, wind en zon onnoemelijk veel groter zijn dan onze ontginbare hoeveelheden uranium? Zo ja, onderschrijft het kabinet daarmee dat energieproductie op basis van gas, wind en zon verreweg meer leveringszekerheid geeft dan nucleair?
Antwoord
De Nederlandse gasproductie kan tot ca. 2030 op het huidige niveau blijven, en zal daarna gaan dalen. Wat betreft duurzame energie worden de betreffende opties niet uit zichzelf rendabel. Daarom bied ik ruimte voor alle energieopties: grijs en groen zullen voorlopig hand in hand gaan. Dat betekent het concurrerend maken van duurzame energie en het bieden van ruimte voor kernenergie, die voldoet aan strenge veiligheidseisen. Alleen zo blijft energie ook op de lange termijn betaalbaar en zorgen we voor diversificatie van brandstoffen om de afhankelijkheid van andere landen en dure brandstoffen te verminderen.
Vraag
Het kabinet stelt dat één of meer nieuwe kerncentrales hoogwaardige banen en kennis opleveren. Doelt het kabinet hiermee op de bouw van de centrale(s), op de periode dat de centrale in bedrijf is, op de ontmanteling of op de komende duizenden jaren waarin het afval nauwlettend in de gaten moet worden gehouden? Klopt het dat bij de bouw van een of meerdere kerncentrales de kennis en de banen juist uit het buitenland zal moeten komen omdat zich daar de ervaring en de kennis bevindt? Hoeveel banen zijn er gemoeid met de bedrijfsvoering van een kerncentrale? Hoe verhoudt deze zich per GWh vergeleken met andere productiemogelijkheden?
Antwoord
Bij een nieuwe kerncentrale is de directe werkgelegenheid gemiddeld 500 arbeiders. Bij het exploiteren van een kerncentrale zijn meer mensen betrokken dan bij gas- en kolencentrales. In de bouwperiode kan de piek bestaan uit 3 500 arbeiders. Hierbij zal het – naast lokaal personeel – ook gaan om kennis en kunde vanuit het buitenland, omdat leveranciers van nieuwe kerncentrales van buiten Nederland komen. Het effect op de werkgelegenheid is breder, omdat het ook gaat om indirecte arbeidsplaatsen, zoals bij het onderzoek bij onderzoeksinstituten en universiteiten en de opslag van radioactief afval.
Vraag
Deelt het kabinet de inschatting van de SP-fractie dat het voor ons land kansrijker is om met kennis over duurzame energie te concurreren met het buitenland dan met kennis over kernenergie, aangezien onze nucleaire productie verwaarloosbaar is ten opzichte van het buitenland?
Antwoord
De kansen op succes en de uitgangsposities voor handel met het buitenland zie ik anders dan de SP fractie. Op nucleair terrein is Nederland op deelterreinen toonaangevend in de wereld. Net als op sommige deelterreinen met duurzame technologie. Bij nucleaire technologie gaat het om de complexe apparaten en kennis in Almelo (o.a. UCN) en Petten (o.a. medische toepassingen, isotopen). Bij duurzame technologie gaat het om nu reeds sterke posities die Nederland heeft met industrie, die complexe apparaten en toepassing realiseert bij offshore wind, zonne-energie en biomassa. Exportcijfers en/of patenten zijn het bewijs voor die topposities op deelmarkten van groene technologie en van grijze! Het zijn dus deelterreinen waar het niet op de eerste plaats gaat om energietoepassingen in Nederland zelf zoals de SP benadrukt in de vergelijking. Mijn stelling is dat we vaak sterk zijn op terreinen waar de energietoepassing – door de kostprijs van die energie – eerder in het buitenland plaatsvindt. Nederland heeft baat bij zo’n op internationale vraag gericht verdienmodel met complexe kennis en machines voor toepassingen in het buitenland. Dat is ook wat werkt bij bijvoorbeeld ASML. Dat is het verdienmodel dat ik blijf voorstaan met genoemde onderdelen van kerntechnologie en nastreef met duurzame energie. In het kader van het topgebied energie zal dat ongetwijfeld nader aan bod komen, met actieve inzet van kennisinstellingen, bedrijven en financiers samen.
Vraag
Is het kabinet bereid om aanvullende voorwaarden te stellen aan het nuttig gebruik van restwarmte, zoals een rendementseis?
Antwoord
Ja. Er zal gekeken worden naar de mogelijkheden van het nuttig gebruik van restwarmte en in hoeverre hieraan een rendementseis gesteld kan worden.
Vraag
Is het kabinet bereid om aanvullende voorwaarden te stellen aan de locatie in relatie met het net, zodat de samenleving niet met onnodig hoge kosten wordt geconfronteerd als gevolg van voor de centrale noodzakelijke investeringen in de infrastructuur? Met welke kosten zullen naar inschatting van het kabinet de netbeheerder(s) worden geconfronteerd wanneer zij een of meerdere centrales moeten aansluiten? Welke gevolgen heeft dit voor het transporttarief van de kleinverbruiker?
Antwoord
1 Zie Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III), planologische kernbeslissing 3, p. 45–46. Kamerstukken 31 410, nr. 2, vergaderjaar 2008–2009.
De locaties waarop een nieuwe kerncentrale gevestigd kan worden, zijn vastgelegd in het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III). Deze locaties zijn Borssele, de Eemshaven en de Maasvlakte I. Deze zgn. waarborgingslocaties zijn vastgesteld op basis criteria in relatie tot een veilige bedrijfsvoering en beïnvloeding van de omgeving.1 Het kabinet acht het – mede gelet op het feit dat zowel bij Borssele als bij de Eemshaven stations van TenneT gelegen zijn – niet nodig om additionele eisen in relatie tot het elektriciteitsnet te stellen.
Voor aansluiting van de initiatieven in het gebied rond Borssele werkt TenneT aan een nieuwe 380 kV hoogspanningsverbinding (project Zuid-West 380 kV). De huidige 380 kV verbinding is vol. Verder is onderhoud zonder terugregelen van productie nu niet mogelijk. Daarnaast is TenneT van plan de bestaande 380 kV verbinding te verzwaren. Na voltooiing van deze projecten kunnen meerdere grootschalige productiecentrales aangesloten worden op het elektriciteitsnet, waaronder in ieder geval één nieuwe kerncentrale van 2 500 MW. Het project Zuid-West 380 is overigens niet afhankelijk van eventuele vestiging van een nieuwe kerncentrale. Ook indien de kerncentrale er niet mocht komen, is de netuitbreiding noodzakelijk. De noodzaak van de netverzwaring is afhankelijk van de hoeveelheid nieuwe initiatieven die daadwerkelijk door zullen gaan. Het tijdstip van realisatie van netverzwaring zal uiteindelijk afhangen van wanneer deze nieuwe productie in bedrijf gaat. De verschillende tracéalternatieven voor de verbinding Zuid-West 380 zijn onderzocht in een (milieu)effectenonderzoek. Dit onderzoek wordt verwerkt in het Milieueffectrapport, dat t.z.t. met het inpassingsplan ter inzage zal worden gelegd. Binnenkort zal ik met de Minister van Infrastructuur & Milieu een besluit nemen over het tracé. Bij het maken van deze keuze spelen naast de kosten diverse andere elementen, waaronder (milieu)effecten, draagvlak en (net)technische aspecten. De gevolgen voor het transporttarief van de kleinverbruikers volgt uit wat de verbinding na aanleg daadwerkelijk gekost heeft.
Vraag
Het kabinet geeft aan dat partitioning en transmutatie (P&T) in de toekomst de levensduur van het kernafval zouden kunnen verkorten. Deelt het kabinet de mening dat indien deze technologie ooit commercieel beschikbaar komt, dit ook op het bestaande kernafval moet worden toegepast? Is het kabinet op de hoogte van het feit dat P&T niet meer toe te passen is op verglaasd afval na opwerking? Concludeert het kabinet daaruit dat door opwerking van kernafval en daarbij komende verglazing van het afval de toepassing van P&T in de toekomst niet meer mogelijk is?
Zo nee, kan het kabinet dan aangeven hoe P&T na opwerking toch mogelijk zou zijn? Zo ja, deelt het kabinet dan de mening van de SP dat het wenselijke is opgebrande brandstof voorlopig niet op te werken? Is het kabinet bereidt een exploitant van een kerncentrale te verplichten tot directe opslag in plaats van opwerking. Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In Nederland is in het verleden gekozen voor een bepaalde wijze van lange termijn opslag van radioactief afval bij COVRA. Voor deze wijze van opslag geldt met het oog op de veiligheid als uitgangspunt dat het afval geconditioneerd moet zijn. Op dit moment is er geen faciliteit in Nederland beschikbaar voor langdurige, bovengrondse, directe opslag van bestraalde splijtstof. In mijn brief van 17 januari (TK 2010–2011, 25 422, nr. 87) heb ik aangegeven dat de oprichting van een dergelijke opslag een langdurig proces zal zijn.
Met het opwerkingsproces kunnen uit de bestraalde splijtstof de bruikbare grondstoffen teruggewonnen. Wat overblijft wordt het restafval genoemd, bestaande uit hoogradioactief, langlevend, materiaal. Omdat verdere verwerking van dit restafval op dit moment niet mogelijk is, en het in Nederland voor een lange termijn wordt opgeslagen bij COVRA, is conditionering (verglazing) een belangrijke processtap. Bij partitioning & transmutation worden langlevende radionucliden uit het radioactief afval afgescheiden, en in een speciale reactor zodanig bewerkt dat de levensduur wordt verkort. Deze reactoren zijn echter nog niet beschikbaar. De verwachting is ook niet dat deze binnen enkele decennia beschikbaar zullen komen.
In mijn brief van 11 februari heb ik aangegeven, dat er vanuit milieuhygiënisch, veiligheidsperspectief en non-proliferatieperspectief geen doorslaggevende voorkeur is voor directe opslag of opwerking van bestraalde splijtstof. Daarom wil ik de vergunninghouder van een nieuwe installatie vrij laten om hiertussen te kiezen. Een zorgvuldige analyse van de gebeurtenissen in Japan kan er toe leiden, dat ik scherpere eisen stel aan de tijdelijke opslag voor een bepaalde afkoelingsperiode en de voorkeur geef aan opwerking. In beide gevallen geldt dat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor het treffen van een voorziening van de opslag van het resulterende radioactief afval. Daarvoor zal de vergunninghouder afspraken moeten maken met de COVRA. Bij opwerking geldt daarbij tevens, dat er een verdrag noodzakelijk is met het land waar de opwerking plaatsvindt. Dit betekent dat het kabinet en het parlement moeten instemmen met een dergelijk verdrag.
Vraag
De vergunninghouder evalueert iedere 10 jaar de zogenaamde back-end strategie, het Rijk doet dat iedere 20 jaar, terwijl opwerkingscontracten voor 30 jaar worden afgesloten. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen de evaluatie van de back-end strategie door de overheid en de opwerkingscontracten iedere 10 jaar te vernieuwen, in plaats van iedere 20 en 30 jaar? Hoe kan het kabinet garanderen dat bij een exploitant binnen afzienbare tijd de overstap van opwerking naar directe opslag kan maken als dat door de politiek gewenst wordt? Acht het kabinet het mogelijk da de exploitant opwerkingscontracten die 30 jaar geldig zijn tussentijds kan verbreken. Zo nee, waarom wordt dan iedere 10 jaar een evaluatie van de back-end strategie vereist?
Antwoord
De vergunninghouder is vrij om te kiezen tussen opwerking of directe opslag van bestraalde splijtstof. Aangezien Nederland geen opwerkingsfa- brieken kent, zal de vergunninghouder, indien deze kiest voor opwerking, bestraalde splijtstof moeten overbrengen naar een land waar deze diensten wel worden aangeboden. Doorgaans is dan op grond van nationale regelgeving van dat land een bilateraal verdrag nodig dat de retourzending regelt van het opwerkingsafval. Zoals aangegeven in mijn brief (Kamerstukken II, 2010/11, 25 422, nr. 87) zal het kabinet zich inspannen om een dergelijk verdrag te sluiten, dat aansluit bij de periode van het contract dat is aangegaan tussen vergunninghouder en opwerkingsfabriek. Ik streef dus naar een verdrag met een maximum van circa dertig jaar. Overigens is inderdaad zo dat het overstappen op een andere back-end strategie de nodige tijd vergt. Juist om die reden is het van belang om aan de hand van tussentijdse evaluaties nieuwe relevante ontwikkelingen tijdig te onderkennen.
Of de vergunninghouder nu kiest voor opwerking of directe opslag, in beide gevallen geldt dat hij verantwoordelijk is voor het treffen van een voorziening van de opslag van het resulterende radioactief afval. Daarvoor zal de vergunninghouder afspraken moeten maken met de COVRA, en tevens financiële middelen beschikbaar moeten stellen. Hierbij zij opgemerkt dat een opwerkingscontract een commerciële overeenkomst is tussen vergunninghouder en opwerkingsfabriek. Het risico dat het kabinet in de toekomst besluit de back-end strategie te wijzigen is volledig voor rekening van de vergunninghouder.
Verder geldt in het algemeen dat technologische en andere ontwikkelingen tot nieuwe inzichten kunnen leiden, die op termijn andere keuzes rechtvaardigen. Om deze reden is de vergunninghouder voor een kerncentrale –ook nu al- verplicht elke tien jaar een evaluatie van de veiligheid uit te voeren. Het ligt voor de hand om een periodieke evaluatie van de back-end strategie door de vergunninghouder hierop aan te laten sluiten. Om deze reden is gekozen voor een periode van tien jaar. Een wijziging van de back-end strategie bij een bestaande installatie vereist over het algemeen zeer grote investeringen door de vergunninghouder. Omdat ik continuïteit in beleid belangrijk vind heb ik er daarom voor gekozen om een evaluatie van de back-end strategie door de overheid elke twintig jaar te laten plaatsvinden. Afhankelijk van de resultaten van deze evaluatie kan dan alsnog een andere back-end strategie aan de vergunninghouders worden voorgeschreven. Daarbij ligt het voor de hand dat de overheid in alle redelijkheid termijnen stelt waarbinnen deze voorschriften geïmplementeerd dienen te zijn.
Vraag
Acht het kabinet het wijs om vergunningen voor de bouw van kerncentrales af te geven alvorens hij een idee heeft wat er uiteindelijk met het afval moet gebeuren? Aangezien het kabinet nog geen programma heeft voor de eindberging van radioactief afval, weet hij dan wel al welke kosten er aan deze eindberging verbonden zijn? Zo nee, geeft dit dan geen onduidelijkheid over de uiteindelijke KWh-prijs van nucleaire stroom?
Antwoord
Zoals ik al eerder heb aangegeven heeft Nederland een degelijk en goed ontwikkeld beleid voor het veilig beheer van radioactief afval. Het wordt tijdelijk opgeslagen bij COVRA waarna eindberging in de diepe ondergrond wordt voorzien. Zoals eerder aan uw Kamer is aangegeven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, aanhangsel, 3122) heeft de CORA (Commissie Opberging Radioactief Afval) een inschatting gemaakt van de kosten voor eindberging. Deze kosten worden gedragen door de producenten van radioactief afval. Het is aan de exploitant van een kerncentrale hoe zij deze kosten doorberekenen.
Vraag
Worden alle kosten van de bouw, productie, ontmanteling, en de berging van het afval uiteindelijk in de KWh-prijs verdisconteerd? Of zijn er ook onzichtbare kosten die op een andere wijze worden betaald?
Antwoord
Alle kosten van het beheer van radioactief afval worden door exploitant van een kerncentrale betaald via de COVRA-tarieven. Deze kosten omvatten 100 jaar opslag bij de COVRA en eindberging in de diepe ondergrond. De overige kosten zijn eveneens voor rekening van de exploitant. Hoe al deze kosten doorberekend worden, is aan de exploitant. Of en in welke mate «onzichtbare kosten» zoals kosten voor beveiliging kunnen worden doorbelast bijvoorbeeld via het Bijdragebesluit is onderwerp van onderzoek.
Vraag
Het kabinet stelt als randvoorwaarde dat direct na het einde van de bedrijfsvoering van de kerncentrale de ontmanteling moet worden aangevangen. Onderschrijft het kabinet dat het nadeel van deze vorm van ontmanteling is dat het om uiterst hoogradioactieve materialen gaat die extreme veiligheidseisen nodig maken? Zo ja, wat is zijn overweging om hier voor te kiezen, in plaats van voor een afkoelingsperiode zodat de straling kan afnemen alvorens er wordt ontmanteld, zoals in de SAFSTOR-methode?
Antwoord
Met de SAFSTOR methode (ook wel «veilige insluiting en uitgestelde ontmanteling») wordt gedoeld op het veilig conserveren van een kerninstallatie gedurende een vooraf bepaalde periode, nadat de reguliere bedrijfsvoering ervan is beëindigd, waarna deze wordt ontmanteld. Een reden hiervoor kan inderdaad zijn dat gedurende deze periode – als gevolg van radioactief verval – de radioactiviteit afneemt, en er minder hoogradioactieve onderdelen zijn om te ontmantelen. Dit kan de ontmanteling van deze onderdelen eenvoudiger maken. Overigens is er inmiddels wereldwijd ruimschoots ervaring opgedaan met de directe ontmanteling van hoogradioactieve onderdelen, en is bewezen dat dit op een veilige manier mogelijk is.
Bij de keuze tussen directe of uitgestelde ontmanteling spelen echter meer overwegingen mee. Zo zullen de kosten voor conservering, onderhoud en bewaking gedurende een veilige insluiting moeten worden betaald. Verder geldt dat – na deze wachttijd – bij de uiteindelijke ontmanteling alsnog alle onderdelen van de reactor zullen moeten worden gecontroleerd op radioactiviteit. Dit houdt in dat eventuele kostenvoordelen ten opzichte van directe ontmanteling zeer beperkt zijn. Voorts zal de aanwezige kennis over de installatie en de daarbij behorende veiligheidsmaatregelen op een of andere manier moeten worden geborgd. Tenslotte kunnen overwegingen meespelen die betrekking hebben op o.a. de lokale publieke opinie, ruimtebeslag en landschapsinrichting. Het kabinet is, alles afwegende, van mening dat een beleid van directe ontmanteling de beste keuze is.
Overigens heeft een vergunninghouder voor buitengebruikstelling en ontmanteling bij dit beleid nog steeds de vrijheid zijn processen zodanig in te richten dat eerst begonnen wordt met de buitengebruikstelling en ontmanteling van de laagradioactieve onderdelen van de installatie, zodat gedurende deze tijd de radioactiviteit in de hoogradioactieve onderdelen nog deels kan vervallen.
Vraag
Het kabinet stelt dat de vergunninghouder met COVRA afspraken moet maken over opslagcapaciteit voor het radioactieve afval. Geldt dit ook voor het ontmantelingsafval? Dit betreft immers grote volumes aan radioactief beton en staal waarvoor een geschikte opslag beschikbaar moet zijn op het moment dat de kerncentrale ontmantelt gaat worden. Sluit het kabinet uit dat de Nederlandse overheid een rol zal spelen in dekken van de kosten voor de bouw en/of ontmanteling van de kerncentrales? Zo nee, kan hierop een toelichting worden geven? Is het in het geval dat het Rijk op geen enkele wijze financieel bijdraagt of op geen enkele manier een garantstelling doet het voor een private onderneming mogelijk om een businesscase voor de bouw van een kerncentrale rond te krijgen?
Antwoord
De COVRA is en blijft de enige plaats in Nederland waar radioactief afval mag worden opgeslagen. Daarvoor is bij COVRA voorlopig voldoende ruimte aanwezig. Als er een nieuwe kerncentrale komt. kan de opslagcapaciteit wanneer nodig, modulair worden uitgebreid. De verplichting voor de vergunninghouder tot het treffen van een voorziening voor de opslag van radioactief afval komt in de praktijk neer op het tijdig maken van afspraken met COVRA over de benodigde opslagcapaciteit, en het beschikbaar stellen van de financiële middelen daarvoor. Deze verplichting omvat ook het radioactief afval afkomstig van buitengebruikstelling en ontmanteling.
Voor alle duidelijkheid, en zoals aangegeven in mijn brief van 11 februari (Kamerstuk 32 645, nr. 1), wil ik nog eens benadrukken dat het kabinet het uitgangspunt «de vervuiler betaalt» hanteert, wat inhoudt dat de vergunninghouder/exploitant van een kerninstallatie alle kosten draagt die gemoeid zijn met het beheer van het door hem gegenereerde radioactief afval. Evenmin draagt het rijk bij om de businesscase voor de bouw van een centrale rond te krijgen.
Vraag
Het kabinet stelt dat de vergunninghouder van een kerncentrale persoonlijk is. Wat heeft dit voor gevolgen voor eventuele overnames van energiebedrijven die een vergunning procedure zijn gestart of een kerncentrale exploiteren? Kan een vergunning worden overgedragen aan een andere partij tijdens exploitatie van de kerncentrale?
Antwoord
De fractie van de SP vraagt naar de gevolgen van de persoongebon-denheid van de Kernenergiewetvergunning. Een vergunning is ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Kernenergiewet persoonlijk. Echter de vergunninghouder kan de vergunning ingevolge het derde lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk aan een ander overdragen, indien daarvoor toestemming is gegeven door de minister. Aan de toestemming kunnen voorschriften worden verbonden. Deze zullen verband kunnen houden met de belangen die centraal staan in de Kernenergiewet zoals de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, de veiligheid van de staat, het belang van de energievoorziening en de nakoming van (financiële) verplichtingen.
Vraag
Het kabinet spreekt over «aanvullende eisen ten aanzien van het type aandeelhoudersschap». Welke aanvullende eisen heeft het kabinet in gedachte? Is het kabinet van plan in de geest van de motie van het lid Gent (28 982, nr. 78) te vereisen dat het juridisch en economisch eigendom van een kerncentrale (deels) in overheidshanden blijft. Zo ja, welk deel? Zo nee, waarom niet? Is het kabinet dan voornemens te vereisen dat het juridisch en economisch eigendom van een kerncentrale in Nederlandse handen blijft? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Wet- en regelgeving en toezicht borgen de veiligheid van kerncentrales. Aanvullende eisen ten aanzien van het type aandeelhouderschap voegen daar strikt genomen niets aan toe. Het kabinet is daarom niet voornemens aanvullende eisen te stellen aan het aandeelhouderschap. Wel is denkbaar dat over specifieke belangen, bijvoorbeeld nationale en regionale werkgelegenheid, nadere afspraken met de initiatiefnemers voor nieuwe kerncentrales worden gemaakt.
Vragen van de leden van de fractie van D66
Vraag (ook vraag van de Christen Unie)
De D66-fractie vraagt zich af wat precies verstaan wordt onder het begrip «onacceptabel» in relatie tot het aquatisch milieu? Kan het kabinet nader definiëren welke invloed op de omgeving van een nieuwe centrale acceptabel is – bijvoorbeeld als het gaat om opwarming in de directe omgeving door het ontrekken van koelwater uit het aquatisch milieu? Wordt er ten aanzien van de drie mogelijke locaties voor nieuwe kerncentrales uit het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV) een onderzoek gedaan naar de gezamenlijke invloed van koelwatergebruik van de verschillende aanwezige installaties?
Antwoord
Onder het begrip «onacceptabele effecten» in relatie tot het aquatisch milieu worden die effecten bedoeld, die gelet op de instandhoudingdoelstelling van dat aquatisch milieu de kwaliteit van dat milieu kunnen verslechteren of daarop een significant verstorend effect kunnen hebben. Bijvoorbeeld indien de inname van koelwater en/of het lozen van de nieuw te bouwen kerncentrale leidt tot het verdwijnen of decimeren van een vissoort of leidt tot dermate hoge sterfte van een (aangewezen) vissoort, dat reproductie van deze soort in het geding komt. Ten behoeve van SEV III is een aantal onderzoeken uitgevoerd, waaronder een planMER waarin voor de 3 locaties ook de beschikbaarheid van koelwater en de effecten op waterorganismen is onderzocht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 410, nr. 1).
Recent is in mijn opdracht de studie « Inpasbaarheid energie-initiatieven Sloegebied» uitgevoerd. Daarbij is ook het koelwatergebruik bezien. Zoals toegezegd zal de studie u binnenkort worden toegezonden. Vanwege een vergunning in het kader van de Kernenergiewet zullen initiatiefnemers met een Milieueffectrapport specifiek inzicht moeten verschaffen in het eigen koelwatergebruik alsmede in de cumulatieve effecten van naburige thermische lozingen. Het onderzoek naar de cumulatieve effecten van warmtelozingen en onttrekkingen is tevens een vereiste voor het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Waterwet.
Vraag
De D66-fractie vraagt zich af aan welke orde van grootte gedacht wordt bij een mogelijk kernsmelt-ongeval? Kan het kabinet bijvoorbeeld aanduiden of de verwachte schade bij zo’n ongeluk in de honderden miljoenen euro’s, miljarden euro’s of tientallen miljarden euro’s loopt? Kan het kabinet aangeven aan welke voorzieningen gedacht wordt «die voorkomen dat bij kernsmelt-ongevallen de kern buiten de omhulling (containment) terechtkomt»? Zijn dergelijke voorzieningen 100% veilig (fail-safe), zo vraagt de D66-fractie.
Antwoord
De gebeurtenissen in Japan hebben nog eens extra de nadruk erop gevestigd dat de kans op een kernsmeltongeval zo klein mogelijk moet worden gemaakt door het treffen van nucleaire veiligheidsvoorzieningen. Aan de nieuwe kerncentrales van de derde generatie zal bovendien de eis worden gesteld dat er voorzieningen aanwezig moeten zijn, die voorkomen dat bij een kernsmeltongeval de kerninventaris (gedeeltelijk) buiten de omhulling komt. Een voorbeeld van een dergelijke voorziening is een zg. «core-catcher». In het geval dat bij een kernsmelt ondanks alle veiligheidsvoorzieningen het materiaal toch door de bodem van het reactorvat smelt, wordt dit zodanig opgevangen dat het binnen de omhulling blijft.
Vraag
De D66-fractie constateert dat de minister als voorwaarde aan een nieuwe kerncentrale stelt dat «het optreden van een ongeval zonder kernsmelt geen radiologische gevolgen heeft voor de omgeving». De D66-fractie vraagt zich af of hierbij impliciet wordt uitgegaan van een kans van 1/1000000 op een ongeluk dat wel dergelijke gevolgen heeft, in lijn met de eerdere benoemde kans op een kernsmeltongeval?
Antwoord
Neen. Met een ongeval zonder kernsmelt wordt een ontwerpongeval bedoeld. Een ontwerpongeval is een veronderstelde gebeurtenis in een kerncentrale waarmee in het ontwerp van de centrale al rekening is gehouden, bijvoorbeeld door het aanbrengen van extra voorzieningen om de gevolgen van die gebeurtenis teniet te doen. Deze gebeurtenissen leiden daarmee niet tot een kernsmelt. Dit kunnen relatief kleine gebeurtenissen zijn die frequent voor kunnen komen, maar ook gebeurtenissen die een zeer kleine kans van optreden hebben. Gebeurtenissen die zeer onwaarschijnlijk zijn, worden niet in een ontwerp meegenomen en kunnen leiden tot zogenoemde buitenontwerpongevallen. Van die buitenontwerpongevallen is bepaald dat deze niet vaker dan eens in de miljoen jaar tot een kernsmelt mogen leiden.
Vraag (vergelijkbare vraag van GroenLinks en Christen Unie)
De D66-fractie leest dat de minister voor 2014 «Uiterlijk in 2014» een programma zal afronden, dat ingaat op de te nemen stappen om te komen tot een eindbestemming voor het radioactief afval. Waarom kiest de minister ervoor om al vergunningen te verlenen voordat dit programma afgerond is, zo vragen deze leden zich af?
Antwoord
Zoals ik al eerder heb aangegeven, heeft Nederland een degelijk en goed ontwikkeld beleid voor het veilig beheer van radioactief afval. In 2002 is besloten om het radioactief afval minimaal 100 jaar op te slaan bij COVRA. Er is, ook zonder het vergunnen van een nieuwe kerncentrale, al radioactief afval aanwezig waarvoor over 100 jaar een eindberging nodig is. Uiterlijk in 2014 zal ik een programma afronden dat ingaat op de te nemen stappen om te komen tot een eindbestemming voor het radioactief afval. De richtlijn radioactief afval, die op dit moment in Brussel vormgegeven wordt, bepaalt voor een belangrijk deel de inhoud van dit programma. Het is daarom nog te vroeg om daar in detail op vooruit te lopen. In elk geval zullen de resultaten van het nationaal onderzoeksprogramma OPERA hierbij betrokken worden, en zullen de te zetten processtappen richting de realisatie van een eindberging voor het afval concreter worden gemaakt. De inhoud van het onderzoeksprogramma dat een looptijd van 2011 tot 2015 heeft wordt op dit moment vormgegeven maar zal in ieder geval een evaluatie van de bestaande veiligheids- en haalbaarheids-studies (de Safety Case) inhouden.
Vraag
Kan de minister aangeven hoe de kosten voor ontmanteling van kerncentrales, de tijdelijke berging en de eindberging van radioactief afval in rekening worden gebracht bij de exploitant van een eventuele nieuwe kerncentrale? Kan de minister expliciet uiteen zetten welke kosten in verband met de vergunningverlening en het programma met betrekking tot eindberging van radioactief afval gemaakt zullen worden tussen nu en 2014 en hoe deze in de begrotingsstukken vermeld zullen worden? Kan het kabinet bevestigen dat het principe dat de vervuiler betaalt ook in de praktijk gebracht wordt met de eindberging en uiteenzetten hoe dit wordt vormgegeven op de lange termijn?
Antwoord
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 februari (Kamerstuk 32 645, nr. 1) hanteert het kabinet het uitgangspunt «de vervuiler betaalt». Dit betekent in de praktijk dat de aanbieder van het afval via de COVRA-tarieven betaalt voor alle kosten voor opslag bij COVRA en uiteindelijke eindberging ervan. Ook heeft u kunnen lezen dat de kosten voor de buitengebruikstelling en ontmanteling voor 100% gedekt moeten zijn vanaf het moment dat de kern van een nieuwe kerncentrale voor het eerst beladen wordt met splijtstof. In deze kosten zijn de kosten voor tijdelijke opslag van het ontmantelingsafval bij COVRA en uiteindelijke eindberging ervan inbegrepen. Dekking van deze kosten kan met behulp van een verzekering, bankgarantie, onderpand of een andere voorziening die evenveel waarborg biedt. Tenslotte zullen vergunninghouders van kerncentrales vanaf het in werking brengen van de centrale bij moeten dragen aan een fonds waaruit onderzoek naar een eindbestemming van radioactief afval wordt gefinancierd. Dit fonds dient kostendekkend te zijn, en wordt beheerd door COVRA. Deze kosten komen dus niet in de begrotingsstukken van de rijksoverheid voor. De financiering vindt plaats uit een verhoging van de tarieven van de COVRA voor opslag van radioactief afval.
Zoals in het buitenland gebruikelijk is ben ik voornemens de kosten, die gemaakt worden in verband met de vergunningverlening, geheel of gedeeltelijk te verhalen op de vergunninghouder door een aanpassing van het Bijdragebesluit op grond van de Kernenergiewet.
Vraag
Hoe worden alle door de staat te dekken risico’s in verband met de aanleg van nieuwe kerncentrales in de financiële verantwoording worden opgenomen? Wordt hier apart bij stilgestaan in de begrotingstukken en de miljoenennota? Worden er bedragen op de rijksbegroting gereserveerd voor het afdekken van eventuele risico’s verbonden met de aanleg van nieuwe kerncentrales?
Antwoord
De Nederlandse Staat heeft uit hoofde van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Wako) de verplichting om een bedrag van ongeveer maximaal € 2 miljard beschikbaar te stellen bij een kernongeval. Dit bedrag vermenigvuldigd met zeven (het aantal kerninstallaties in Nederland) is als garantieverplichting van € 14 miljard opgenomen. Deze (openstaande) garantieverplichting is terug te vinden in het Jaarverslag (in de saldibalans) van begrotingshoofdstuk IXB.
Vraag (ook vraag van GroenLinks)
Betaalt de exploitant van een kerncentrale zelf de beveiligingskosten voor het transporteren van splijtstof of kernafval?
Waarom worden de kosten voor ongevallenbestrijding en beveiligingsmaatregelen niet door de exploitant gedragen conform voetbalwedstrijden?
Antwoord
De exploitant betaalt niet mee aan de beveiligingskosten van de rijksoverheid voor het transporten van splijtstof of radioactief afval. In het kader van een mogelijke herziening van het Bijdragebesluit Kernenergiewet 1981 wordt onderzocht of het mogelijk is, en zo ja in welke mate, beveiligingskosten, die de overheden maken ten behoeve van transport van splijtstof of radioactief afval, te verhalen zijn op de exploitant van de nucleaire inrichting of op de vervoerder.
Vraag
Kan het kabinet toezeggen om alle financiële consequenties voor de rijksbegroting verbonden met de vergunning en eventuele aanleg van nieuwe kerncentrales in de vorm van een specifiek overzicht of verdiepingshoofdstuk weer te geven?
Antwoord
De rijksverheid investeert niet en subsidieert niet wat nieuwe kernenergiecentrales betreft. Zoals bij een vorige vraag aangegeven heeft de Nederlandse Staat heeft uit hoofde van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (Wako) de verplichting om een bedrag van ongeveer maximaal € 2 miljard beschikbaar te stellen bij een kernongeval.
Vraag
De D66-fractie vraagt of de minister de aanleg van kerncentrales rekent tot het nationaal belang? Zo ja, kan hij aangeven waar die nationale belang uit voortvloeit? Hoe gaat het kabinet om met de aanwezigheid of afwezigheid van lokaal draagvlak voor de aanleg van een centrale?
Antwoord
Ik verwijs naar het Regeerakkoord, waarin staat dat er meer kernenergie helpt om de CO2-reductie te realiseren en minder afhankelijk te worden bij de energievoorziening. Beide doelstellingen reken ik tot het nationaal belang, maar ook in Europees en mondiaal belang. Nederland is geen eiland: zowel de bijdragen van kerncentrales aan CO2-reductie als aan energievoorziening moeten ook in een internationale context gezien worden. Uiteraard stel ik hierbij voorop dat veiligheid en zorgvuldigheid bij de aanleg van een nieuwe kerncentrale gewaarborgd moet zijn. De recente gebeurtenissen in Japan onderstrepen de relevantie van deze belangen nog maar eens.
Het kabinet kiest voor een betaalbare, zekere energievoorziening en een optimale balans tussen groen en groei. Hierin past meer ruimte voor kernenergie.
Kernenergie kan een belangrijke rol vervullen om de CO2-uitstoot te reduceren en om de energievoorzieningszekerheid te verbeteren. Uiteraard moeten aanvragen van vergunningen voor de bouw van een nieuwe kerncentrale voldoen aan de vereisten.
Het Kabinet weegt de aanwezigheid of afwezigheid van lokaal draagvlak, samen met het nationaal, Europees en mondiaal belang mee in de verdere plannen rond de aanleg van een nieuwe kerncentrale.
Vragen van de leden van de fractie van GroenLinks
Vraag
Wat betreft de problematiek van het afval is deze brief onvoldoende voor de GroenLinks-fractie. Het kabinet komt niet verder dan de volgende uitermate vage toezegging: «Uiterlijk in 2014 zal ik een programma afronden dat ingaat op de te nemen stappen om te komen tot een eindbestemming voor het radioactief afval». De GroenLinks-fractie wil graag een nadere toelichting van het kabinet over de inhoud en de doelstellingen van het programma dat het kabinet in 2014 wil afronden. De GroenLinks-fractie is van mening dat er voldoende redenen zijn om de het kernafvalbeleid uit 2002 te herzien nu er veel grotere hoeveelheden kernafval geproduceerd gaan worden. Een tweede kerncentrale wordt namelijk vijf keer zo groot als de huidige kerncentrale in Borssele en produceert straks vijf keer zoveel kernafval. Eerder gaf het Kabinet ook aan dat de kernafvalsituatie in Nederland zou veranderen zodra er meer reactoren bij zouden komen (Kamerstuk 22 112, Nr. 1108): «Het enige belang dat daarom voor Nederland op het spel staat is dat het niet gedwongen moet worden om in een eerder stadium een eindberging te realiseren.
Hierbij zij opgemerkt dat deze situatie wel enigszins verandert indien de Nederlandse nucleaire sector wordt uitgebreid (er wordt dan meer afval geproduceerd en het moment dat een eindberging economisch haalbaar is, komt dan dichterbij), maar op dit moment zijn nog geen daadwerkelijke vergunningsaanvragen voor nieuwe reactoren gedaan.» Kan het kabinet aangeven waarom het van mening is veranderd en nu geen reden ziet om het kernafvalbeleid te herzien als er extra kerncentrales in Nederland gebouwd gaan worden?
Antwoord
De uitgangspunten voor het beleid zijn hetzelfde. Het aantal kerncentrales brengt daarin geen verandering. Een nieuwe kerncentrale zal pas aan het eind van dit decennium op zijn vroegst voor afval zorgen. In 2014 zal ik uitwerking geven aan het afvalbeleid, als het gaat om de endbestemming.
Dan komen ook de resultaten van het onderzoekprogramma beschikbaar. In een eerder stadium handen en voeten geven aan het beleid wat betreft de eindberging is niet opportuun.
Vraag
Op pagina 5 stelt de minister van EL&I dat geologische eindberging kan garanderen dat het afval op de lange termijn buiten de levensruimte van mens en milieu blijft en dat het onderzoek van de CORA heeft aangetoond dat terugneembare eindberging van hoogradioactief afval in de diepe ondergrond op een veilige wijze mogelijk is. Dit is onjuist. De CORA heeft slechts aangetoond dat ondergrondse opslag in klei of zout «technisch uitvoerbaar» is. Kan het kabinet aangeven waar in de CORA-studies te vinden is dat «terugneembare eindberging van hoogradioactief afval in de diepe ondergrond op een veilige wijze mogelijk is»?
Ondergrondse eindberging wordt nog nergens ter wereld toegepast en de veiligheid is niet bewezen. Wel worden er talloze wetenschappelijk onderzoeken uitgevoerd naar de mogelijkheid van ondergrondse kernafvalopslag, bijvoorbeeld in het Belgische Mol. Kan het kabinet aangeven wat de stand van zaken van dit onderzoek in België en op welke termijn dit onderzoek afgerond is en het eerste vat met Belgisch kernafval de grond in gaat?
Antwoord
Het uitgangspunt van het CORA rapport is het zoeken naar een oplossing voor radioactief afval die zorgt voor een zo groot mogelijke veiligheid op de zeer lange termijn. Het rapport over het onderzoek van de CORA was daarmee naast technische uitvoerbaarheid gericht op veiligheid. In het rapport wordt bijvoorbeeld in de samenvatting aangegeven dat – zelfs in geval van verwaarlozing van een mijn in zout- of kleilagen waarin kernsplijtingsafval ligt opgeborgen – na ca. 100 000 tot 200 000 jaar de maximale stralingsbelasting daarvan nog steeds maar een fractie bijdraagt aan het gemiddelde natuurlijke stralingsniveau in Nederland. De stralingsbelasting beschouw ik als een maat voor de veiligheid. Dus eindberging van hoog radioactief afval in de diepe ondergrond is in die zin op de lange termijn op een veilige wijze mogelijk. Wat betreft het beleid in België wordt er in België een beslissing voorbereid over hoe om te gaan met het beheer van radioactief afval. Besluitvorming over locatie en wijze waarop e.e.a. gaat plaatsvinden heeft niet plaatsgevonden, en zal – in geval besloten zou worden tot opslag van radioactief afval in de diepe ondergrond – niet eerder aan de orde zijn dan in 2020. De daadwerkelijke berging zou dan enkele decennia later moeten plaatsvinden. België heeft veel onderzoek verricht om een strategische besluitvorming te ondersteunen. Zo heeft België sinds 1974 een onderzoeksprogramma voor hoogradioactief afval en is er in 1980 een ondergronds laboratorium op 200 meter diepte gebouwd. Voor de stand van zaken omtrent het onderzoek verwijs ik u naar de website van het Belgische studiecentrum voor kernenergie http://www.sckcen.be
Vraag
Hoeveel geld gaat er jaarlijks tot 2014 uitgegeven worden aan onderzoek naar eindberging? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot onderzoeksgeld dat in andere landen jaarlijks wordt uitgeven aan onderzoek naar eindberging? Hoeveel geld heeft Finland besteed aan het ontwikkelen van een eindber-gingsontwerp in graniet? Hoeveel geld geeft België jaarlijks uit aan onderzoek naar eindberging in Mol?
Antwoord
Voor het doen van onderzoek naar de veiligheid van een geschikte eindbergingsfaciliteit voor radioactief afval is in 2010 een gezamenlijk onderzoeksprogramma door de overheid en het bedrijfsleven opgestart. Dit onderzoeksprogramma (OPERA) heeft een looptijd van 5 jaar, à 2 miljoen euro per jaar, voor periode van 2011–2015. De overheid betaalt hiervan de helft. Vergunninghouders van nieuwe kerncentrales dragen vanaf het begin bij aan een fonds waaruit onderzoek naar eindbestemming van radioactief afval wordt gefinancierd. Ik ben niet op de hoogte wat België en Finland uitgeven aan de ontwikkeling van en onderzoek naar eindberging.
Vraag
Het kabinet concludeert op pagina 6 dat radioactief afval een maatschappelijk gevoelig onderwerp is. Begin dit jaar werd uit een brief van het Inter Provinciaal Overleg (IPO) duidelijk dat geen enkele Nederlandse provincie kernafval in de bodem wil opslaan. Hoe denkt het kabinet draagvlak in de provincies te gaan creëren? Hoe kan het kabinet garanderen dat over 100 jaar, als een eindberging daadwerkelijk gebouwd moet worden, er dan wel draagvlak is in de provincies? Zou het niet logischer zijn eerst het draagvlak voor kernafvalopslag te creëren en vervolgens pas een beslissing te nemen over het vergunnen van een tweede kerncentrale?
Antwoord
Er is, ook zonder het vergunnen van een nieuwe kerncentrale, al radioactief afval aanwezig waarvoor een eindberging nodig is. Het gaat o.a. om afval afkomstig van de productie van radio-isotopen voor medische toepassingen. Dit afval wordt eerst tijdelijk opgeslagen bij COVRA in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen, voor een periode van tenminste 100 jaar. Na deze periode is (terugneembare) eindberging van het afval in de diepe ondergrond voorzien. Dankzij het huidige beleid zullen daarvoor dan zowel de kennis als de financiële middelen aanwezig zijn. We doen samen met de nucleaire sector onderzoek naar de meest veilige methode en locatie. Ik zal het IPO uitnodigen in (de begeleiding van) het onderzoek te participeren.
Vraag
Onderschrijft het kabinet de conclusie van bodemonderzoekbureau T&A Survey dat in de aangewezen vier regio’s in Nederland de kleilaag voldoet aan de door CORA genoemde criteria voor Boomse klei: 100 meter dikte, 500 meter diepte? Kan het kabinet aangeven welke van deze vier regio’s volgens het kabinet het meest geschikt is voor eindberging van kernafval? Zo nee, kan het kabinet aangeven of bepaalde regio’s al afvallen en zo ja, waarom?
Wordt naast eindberging in Boomse klei ook eindberging in zoutkoepels nog steeds overwogen?
Antwoord
Geologisch onderzoeksbureau T&A Survey heeft in opdracht van Greenpeace mogelijke locaties voor eindberging in zout en klei bestudeerd. De randvoorwaarden die voor dit onderzoek zijn gehanteerd komen uit een onderzoeksrapport van de Commissie CORA uit 2001 en zijn geen beleidsmatige randvoorwaarden.
Op dit moment is in het nationale onderzoeksprogramma OPERA onderzoek gestart naar de (maatschappelijke) randvoorwaarden voor eindberging. Hierbij ligt de focus op klei om deze kennis te completeren. Dit betekent niet dat eindberging in zout is uitgesloten. Het is nu niet aan de orde om een locatie aan te wijzen of uit te sluiten.
Vraag
Waarom wordt het Derde Onderzoeksprogramma Eindberging Radioactief Afval (OPERA) alleen door het bedrijfsleven gesteund «op basis van vrijwilligheid»? Het principe moet zijn: de vervuiler betaalt. Dit zou niet vrijwillig moeten zijn maar een verplichting voor de vervuiler.
Antwoord
Het Nationaal onderzoeksprogramma OPERA wordt ondersteund door het kabinet en het bedrijfsleven op basis van vrijwilligheid. Bij de start van het programma is dat toen afgesproken.
Voor de toekomst geldt verder dat vergunninghouders van kerncentrales vanaf het in werking brengen van de centrale bij moeten dragen aan een fonds, waaruit onderzoek naar een eindbestemming van radioactief afval wordt gefinancierd. Dit fonds dient kostendekkend te zijn, en wordt beheerd door COVRA. De financiering vindt plaats uit een verhoging van de tarieven van de COVRA voor opslag van radioactief afval. Daarmee wordt dus ook het principe van «de vervuiler betaalt» gehanteerd.
Vraag
Op pagina 12 schrijft het kabinet: «De subsidiëring vanuit het ministerie van EL&I van de onderzoeksactiviteiten bij NRG (Nuclear Research and consultancy Group) in Petten worden voortgezet». Hoe hoog is de subsidiëring van NRG? Om welk jaarlijks bedrag gaat dit? Staat dit niet haaks op de opmerking dat NRG zelf een sluitende business-case moet regelen voor Pallas? Hoeveel subsidie wordt jaarlijks uitgetrokken voor onderzoek op het gebied van duurzame energie?
Antwoord
NRG ontvangt voor de uitvoering van onderzoek op het gebied van de kernenergie een bedrag van € 9,1 miljoen voor het jaar 2011. Dat is exclusief de subsidie voor dat jaar voor de bedrijfsvoering van de Hoge Flux Reactor, waarvan het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) de begunstigde is en niet NRG. Over Pallas zal ik de Kamer informeren, zodra de uitkomsten van de beoordeling van de desbetreffende plannen bekend zijn. Het onderzoek op het gebied van de duurzame energie vindt in ons land voor een belangrijk deel bij ECN plaats. In 2011 is aan ECN € 2,4 miljoen vanuit EL&I en € 1,6 miljoen vanuit I&M toegezegd voor de uitvoering van het desbetreffende onderzoekprogramma, incl. de kennisfinanciering.
Vraag
Kan het kabinet aangeven wat de kosten zijn van het uitrusten van de Kernfysische Dienst (KFD) en andere betrokken diensten voor het monitoren en beoordelen van voorgeschreven veiligheidseisen en andere voorschriften gerelateerd aan de bouw en exploitatie van een tweede kerncentrale?
Antwoord
De kosten van het uitrusten van de Kernfysische Dienst (KFD) zijn niet exact bekend en hangen mede af van de wijze waarop en de mate waarin de beoordeling van (onderdelen van) de nieuwe kerncentrale wordt vormgegeven. De kosten variëren bovenden sterk in de tijd met een maximum tijdens de bouwfase. Ik ben voornemens om de kosten van het uitrusten van de KFD en andere betrokken diensten voor het monitoren en beoordelen van voorgeschreven veiligheidseisen en andere voorschriften geheel of gedeeltelijk te verhalen op de vergunninghouder door aanpassing van het Bijdragebesluit. In het buitenland is het verhalen van de kosten al gebruikelijk. De kosten voor de rijksoverheid worden daarmee dus nihil.
Vraag
Het kabinet stelt op pagina 15: «Zoals eerder aangegeven is de elektriciteitsmarkt geliberaliseerd, wat onder andere inhoudt dat de Rijksoverheid niet investeert in elektriciteitsproductie». Geldt dit ook voor lagere overheden zoals de provincies en gemeentes? Vindt het kabinet het een taak van lagere overheden om in een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt te investeren in elektriciteitsproductie?
Antwoord
In een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt investeren marktpartijen in elektriciteitsproductie. De Rijksoverheid stelt de randvoorwaarden waarbinnen investeringen van marktpartijen kunnen plaatsvinden. Het kabinet acht het geen taak van decentrale overheden om te investeren in elektriciteitsproductie. Dat neemt niet weg dat het hen vrijstaat aandelen te bezitten in (energie)bedrijven, die die investeringen wel doen.
Vraag
De vergunninghouder betaalt jaarlijks aan de Staat een vergoeding voor het feit dat de Staat garant staat. De hoogte van de vergoeding moet een adequate weerspiegeling zijn van het risico dat de overheid loopt en deze wordt jaarlijks bezien. Hoe hoog is de vergoeding die de vergunninghouder van kerncentrale Borssele jaarlijks betaalt voor de garantie? Hoe hoog zal die vergoeding zijn voor een tweede kerncentrale? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot een premie die zou moeten worden betaald aan een verzekeringsmaatschappij voor de dekking van een vergelijkbaar schadebedrag? Waarom wordt een vergunninghouder niet gevraagd een verzekering af te sluiten met behulp van een verzekering, bankgarantie, onderpand of andere voorziening die evenveel waarborgen biedt, zoals bij de ontmantelingskosten ook vereist wordt.
Antwoord
De exploitant van de kerncentrale Borssele betaalt de Nederlandse Staat jaarlijks een bedrag van ongeveer € 380 000 als vergoeding voor de garantie tot een bedrag van ongeveer € 2,27 miljard. Thans kan nog niet worden aangegeven welk bedrag voor een tweede kerncentrale zal worden opgelegd. Dit is afhankelijk van diverse factoren, zoals bijvoorbeeld het type kerncentrale en de locatie. De verhouding tot een verzekeringspremie kan hierbij niet worden gegeven, omdat verzekeraars niet in staat zijn om voor een bedrag van € 2,27 miljard dekking te bieden. Thans is € 340 miljoen van de € 2,27 miljard wel particulier verzekerd. Na de inwerkingtreding van het gewijzigde Verdrag van Parijs zal dit € 700 miljoen zijn.
Vragen van de leden van de fractie van de Christen Unie
Vraag (tevens vraag van Groen Links)
In andere landen zijn voorbeelden van vuistdikke documenten met randvoorwaarden, terwijl het Nederlandse document 17 pagina’s telt. Ook deze documenten zijn door nationale parlementen beoordeeld. Kan het kabinet toelichten hoe alle randvoorwaarden voor kernenergie zorgvuldig zijn opgenomen in dit document?
Antwoord
De ChristenUnie-fractie vraagt of de randvoorwaardenbrief niet te gering in omvang is in vergelijking met meer omvangrijke documenten van andere landen. Deze brief betreft de hoofdlijnen van de randvoorwaarden van dit kabinet. Zoals ik ook in de brief heb aangegeven, zullen de nucleaire veiligheidseisen (dus in die zin de ook meer uitgewerkte randvoorwaarden) in de komende tijd nader worden ingevuld. Dit zal ongetwijfeld leiden tot meer omvangrijke documenten.
Vraag
De ChristenUnie-fractie spreekt zijn zorgen uit over de stappen die genomen worden met betrekking tot kernafval. Het kabinet meldt dat uiterlijk in 2014 duidelijk wordt welke stappen worden genomen tot een eindbestemming voor radioactief afval. Kan het kabinet toezeggen dat er pas over een vergunning wordt beslist als duidelijk is hoe het radioactief afval wordt verwerkt?
Antwoord
Zoals ik hierboven aangegeven heeft Nederland een degelijk en goed ontwikkeld beleid voor het veilig beheer van radioactief afval. In 2002 is besloten om het radioactief afval minimaal 100 jaar op te slaan bij COVRA. Er is, ook zonder het vergunnen van een nieuwe kerncentrale, al radioactief afval aanwezig waarvoor een eindberging nodig is.
Vraag
De ChristenUnie-fractie leest op pagina 9 dat de herkomst van uranium traceerbaar moet zijn. Hoe wil het kabinet garanderen dat de exploitant deze informatie ook daadwerkelijk verschaft, ook al betreft het hier bedrijfsgevoelige informatie? Heeft de exploitant van een kerncentrale straks de plicht om deze gegevens openbaar te maken?
Antwoord
Een plicht is moeilijk op te leggen, zeker gelet op de internatonale situatie. Ook een garantie van de kant van het kabinet is moeilijk te geven. Wel kan de informatie op vrijwillige basis openbaar gemaakt worden, net zoals dat nu gebeurt bij de kerncentrale Borssele. Dan is het vervolgens aan de exploitant zelf om bedrijfsgevoelige informatie op een voor het bedrijf acceptabele manier te presenteren.
Vraag
De ChristenUnie-fractie vraagt naar een reactie van het kabinet over regionale discussies over eindbergingslocaties. De ChristenUnie-fractie vraagt bovendien naar een reactie op het onderzoek van T&A Survey naar kernafvalopslag in de Nederlandse bodem.
Antwoord
Zie de antwoorden op verwante vragen bij de PvdA en Groen Links.
GASOPSLAG
Kamerstuk 31 510, nr. 44 Kamerstuk 28 982, nr. 116
Vragen van de leden van de fractie van de PvdA
Vraag
Nu het kabinet zelf heeft besloten om geen CO2-opslag onder land toe te staan wordt het voor kolencentrales veel lastiger zo niet onmogelijk om grootschalig CCS toe te passen. Is het kabinet het met de PvdA-fractie eens, dat dit de facto betekent dat zij om CO2 te reduceren nog maar één optie over hebben, namelijk bij- en mee-stook van biomassa zoals het vorige kabinet ook stelde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat het kabinet hier concreet vorm aangeven?
Antwoord
Nee, voor CO2-reductie is het Europese ETS-systeem bedoeld. Voor de doelstelling duurzame energie is bij- en mee-stook wel van belang. Ik heb u op 6 december beloofd in april van dit jaar een brief te sturen over dit onderwerp.
Vraag (gecombineerd met vragen van PvdA en SGP over een onderzoek naar schaderisico)
Wat betreft het kabinetsstandpunt inzake gasopslag Bergermeer (Kamerstuk 28 982, nr. 116) van 18 februari 2011 heeft de PvdA-fractie de volgende vragen.
Tijdens het rondetafelgesprek Gasopslag Bergermeer dat 9 februari 2011 heeft plaatsgevonden in de Tweede Kamer is de suggestie gedaan om een aanvullend, onafhankelijk schade-risico onderzoek te doen naar de gasopslag in de Bergermeer, om op die manier meer zicht te krijgen op de mogelijke veiligheidsrisico’s op die specifieke plek. Is het kabinet bereid een dergelijk onderzoek zelf of door de initiatiefnemer te laten uitvoeren?
Antwoord
Er is uitvoerig onderzoek gedaan naar het risico van aardbevingen door gaswinning en opslag, zowel naar het risico in Noord-Nederland in het algemeen als specifiek voor het Bergermeerveld.
Op grond van uitgebreid onderzoek door onder andere KNMI en TNO is geconcludeerd dat er theoretisch gezien maximaal een beving van 3,9 op de schaal van Richter kan optreden en dat de gevolgen van een dergelijke bevingen een intensiteit van VI tot VII kunnen bereiken. Dan is er sprake van lichte schade aan gebouwen: scheuren in muren en van matige constructieve schade als de beving een intensiteit aan de onderkant van VII bereikt. De kans dat een beving van 3,9 zich daadwerkelijk voordoet is zeer klein. Deze inschatting geldt voor alle gaswinning en opslag in Noord-Nederland, zoals ook door KNMI bevestigd is tijdens het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 9 februari jl. Het risico van aardbevingen moet in alle winnings- en opslagplannen in Nederland beschreven worden. Deze risico’s worden beoordeeld als onderdeel van de vergun- ningverlening. In alle vergunningen voor gaswinning- en opslag in Noord-Nederland is hiermee ingestemd, ook voor de bestaande gasop-slagen.
Er is uitvoerig onderzoek gedaan naar het risico op aardbevingen in het
Bergermeerveld:
In 2001 is door het KNMI na de bevingen in het Bergermeerveld reeds een analyse gemaakt van de oorzaak en gevolgen van de beving. Als onderdeel van de MER-procedure voor gasopslag Bergermeer heeft TNO
in opdracht van TAQA in 2008 een diepgaande studie uitgevoerd naar het risico op aardbevingen. Deze studie heeft ter inzage gelegen bij de MER.
In 2009 is in reactie op vragen van de Stichting Gasalarm2 en de gemeente Bergen over het risico van aardbevingen en de TNO-studie door mijn voorganger opdracht gegeven aan het Massachussetts Institure of Technology (MIT) om een contra-expertise uit te voeren op het TNO rapport. De Stichting Gasalarm2 heeft destijds de gelegenheid gekregen om vragen aan te leveren voor de contra-expertise. Deze vragen zijn voorgelegd aan het MIT en de vragen en antwoorden van MIT zijn opgenomen in het rapport van MIT. Het rapport van MIT is in oktober 2009 aan uw Kamer aangeboden. Op verzoek van de betrokken gemeenten is op 14 januari 2010 op het ministerie een expert meeting gehouden over de MIT contra-expertise. De professoren Hager en Van der Hilst van MIT hebben voor een vertegenwoordiging uit de regio een toelichting gegeven op de contra-expertise en vragen beantwoord.
De meeste deskundigen zijn het erover eens dat het risico niet groter is dan tijdens de periode waarin het gas gewonnen werd uit het Berger-meerveld. Er is een kans op een lichte beving zowel met als zonder gasopslag. Er zijn deskundigen die denken dat het risico kleiner wordt door het verhogen van de druk in het veld.
De ervaringen met geïnduceerde aardbevingen in Nederland geven geen aanleiding tot nader onderzoek naar de potentiële omvang van schade bij een nieuwe geïnduceerde aardbeving.
De schademeldingen zijn, zoals eerder aangegeven, in beeld gebracht door het KNMI in het rapport: «Seismische analyse van de aardbevingen bij Alkmaar op 9 en 10 september en Bergen aan Zee op 10 oktober 2001».
KNMI technical report; TR-239. H.W. Haak, B. Dost en F.H. Goutenbeek,
november 2001.
Ook MIT heeft aangegeven dat de bevingen in de Bergermeer in het verleden de beste referentie zijn voor de gevolgen van een mogelijke beving in de toekomst.
Uit onderzoek van het KNMI en TNO naar de schade die op kan treden bij een ondiepe geïnduceerde aardbeving, blijkt dat de gebruikte modellen een overschatting van de grote schade voorspellen. Deze modellen zijn getoetst aan de effecten van werkelijk opgetreden aardbevingen. Hoewel er wel voortgang is geboekt met de schatting van de buitengrens van schade, is de verdere ontwikkeling van deze modellen afhankelijk van de beschikbaarheid van data voor schade veroorzakende aardbevingen. Met andere woorden: daarvoor zouden nieuwe aardbevingen, die schade veroorzaken, moeten optreden en die hebben de laatste jaren niet plaatsgevonden. De huidige beschikbare dataset aan metingen is niet groot genoeg om een significante verbetering van de resultaten in bovengenoemde rapporten te bereiken. Ik acht het derhalve niet zinvol om op dit moment een nieuwe studie uit te voeren.
Vraag
Is het kabinet bereid een dergelijk onderzoek in samenspraak met de betrokken bezorgde partijen – in combinatie met de gemeente Bergen en Stichting Gasalarm2 – op te laten stellen en hen te betrekken bij de keuze van het onderzoeksbureau en de vraagstelling?
Antwoord
In aansluiting op mijn vorige antwoord acht ik het op het moment niet zinvol om nogmaals aanvullende onderzoek te doen.
Vraag
Is het kabinet bereid definitieve besluitvorming over de gasopslag in de Bergermeer uit te stellen totdat de uitkomsten van een dergelijk onderzoek bekend zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt het kabinet dat een dergelijk onderzoek gereed kan zijn?
Antwoord
Gezien het feit dat aanvullend onderzoek geen nieuwe feiten oplevert en de gasopslag op verantwoordelijke wijze kan plaatsvinden is er geen reden om de besluitvorming uit te stellen.
Vragen van de leden van de fractie van het CDA
Vraag
De minister van EL&I schrijft dat hij op grond van de Mijnbouwwet verplicht is eventuele vergunningaanvragen voor CO2-opslag op land in behandeling te nemen, maar geen ruimtelijke reservering voor een CCS-demonstratieproject op land zal treffen. De CDA-fractie vraagt wat hiermee precies wordt bedoeld.
Antwoord
De Mijnbouwwet verplicht mij om eventuele vergunningaanvragen voor CO2-opslag in behandeling te nemen. In de Mijnbouwwet zijn de weigeringgronden voor dergelijke vergunningaanvragen vastgelegd. Weigering is onder meer mogelijk in het belang van de veiligheid. Echter, als na toetsing van de aanvraag een opslagvergunning wordt verleend, dan heeft de initiatiefnemer daarmee nog niet het recht verworven om daadwerkelijk CO2 op te slaan, maar beschikt hij slechts over het exclusieve recht om te zijner tijd op grond van een nog door de Minister van EL&I te toetsen opslagplan CO2 op te slaan.
Wezenlijk is dat de omgevingsvergunning die nodig is om de installaties te bouwen die nodig zijn voor de opslag onder andere zal worden getoetst aan de vraag of een rijksinpassingsplan is opgesteld dat voorziet in een ruimtelijke reservering voor deze activiteit. Op grond van de Mijnbouwwet zijn de Ministers van EL&I en I&M het bevoegde gezag voor dit plan. Bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor mijnbouwwerken is de Minister van EL&I. De aanvraag voor de omgevingsvergunning zal stranden op grond dat voor CO2-opslag onder land geen ruimtelijke reservering zal worden getroffen. Een initiatiefnemer zal in de praktijk dus geen mogelijkheid hebben om daadwerkelijk CO2 onder land op te slaan, zelfs niet als een opslagvergunning op grond van de Mijnbouwwet zou zijn verleend.
Vraag (ook vraag van de SGP fractie)
Voorts wordt gesteld dat, als opslagcapaciteit onder zee toch ontreikend blijkt, de mogelijkheid van opslag onder land opnieuw zal worden bezien. De CDA-fractie merkt op dat het kabinet zich baseert op het «Bouwstenen-advies» van Energie Beheer Nederland (EBN) en Gasunie, waarin twee scenario’s worden beschreven. Genoemde leden verzoeken het kabinet nader toe te lichten hoe waarschijnlijk zij beide scenario’s acht. Wanneer worden deze scenario’s herijkt?
De SGP-fractie vraagt de stelling te onderbouwen dat op basis van de huidige inzichten voor de middellange termijn kan worden volstaan met CO2-opslag onder zee.
Antwoord
De scenario’s in het Bouwstenenadvies van EBN en Gasunie zijn gebaseerd op CO2-aanbodscenario’s van McKinsey. In de aannames voor het basisscenario van McKinsey wordt onder andere verondersteld dat in 2050 35% van de elektriciteitsproductie in ons land afkomstig zal zijn van niet-fossiele brandstoffen. In het groene scenario ligt dat percentage in 2050 op 60%.
Om de doelstelling 14% duurzame energie in 2020 te kunnen realiseren, zal in dat jaar al minimaal een aandeel van 30% hernieuwbare elektriciteit afkomstig moeten zijn van niet-fossiele brandstoffen. Het kabinet verwacht dat het productievermogen op basis van niet-fossiele brandstoffen in de periode 2020–2050 sterk zal toenemen. Ook het IEA verwacht in de World Energy Outlook 2010 een forse noodzakelijke toename. Het lijkt dan ook niet erg waarschijnlijk dat in 2050 slechts 35% van de energieproductiecapaciteit niet-fossiel zal zijn. Omdat het Kabinet verwacht dat in 2050 het aandeel niet-fossiele brandstoffen bij de energieproductie hoger dan 35% zal zijn, wordt verwacht dat er minder dan 1300 Mton CO2 (= basisscenario) zal worden afgevangen. Gelet op het feit dat de totale CO2-opslagcapaciteit in lege gasvelden onder zee in het Bouwstenenadvies op ongeveer 1160 Mton wordt geraamd, is de verwachting dat zal kunnen worden volstaan met CO2-opslag onder zee.
De scenario’s in het Bouwstenenadvies zullen niet worden herijkt. De staatssecretaris van I&M zal op korte termijn in een brief aan de Tweede Kamer op grond van een analyse van Planbureau voor de Leefomgeving aangeven of Nederland in 2020 voldoet aan het Europese CO2-reductiedoel (– 20%).
Vraag
De CDA-fractie vraagt vervolgens wanneer het kabinet de dialoog met het noorden over de wijze waarop zou kunnen worden voortgebouwd op het Energieakkoord Noord-Nederland 2007 denkt af te ronden. Het kabinet zegt toe een aantal projectvoorstellen omtrent opslag onder zee nader te bestuderen en te bekijken in hoeverre deze kunnen worden ondersteund. Wat is de stand van zaken in dezen?
Antwoord
Met het noorden wordt thans gesproken over een eventuele voortzetting van het Energieakkoord Noord-Nederland 2007. De gesprekken bevinden zich in een eerste verkennende fase. Daarom kan op dit moment nog niet worden aangegeven wanneer die gesprekken zullen worden afgerond. Bovendien zal moeten worden bezien of de voorstellen passen binnen de Green Deal of de aanpak ten aanzien van het topgebied Energie.
De projectvoorstellen voor CO2-opslag onder zee die bij het Rijk zijn ingediend in het kader van de EU-subsidie voor onder andere grootschalige CCS-demonstratieprojecten (zgn. NER300) worden momenteel bestudeerd. Conform de EU-tenderprocedure zal ik uiterlijk begin mei aanstaande moeten aangeven welke projectvoorstellen het kabinet zal doorgeleiden naar Brussel. Tevens zal het kabinet begin mei moeten aangeven of het in beginsel bereid is en zo ja, hoe hoog de cofinancieringsbijdrage zal zijn die door het rijk zal worden verstrekt als de Europese Commissie zou besluiten een EU-subsidie aan het project toe te kennen.
Vraag (Vragen van het CDA, SP, D66 en PvdD ten aanzien van schade worden hieronder gezamenlijk beantwoord.)
Wat de leden van de CDA-fractie betreft is het een conditio sine qua non dat bij de gasopslag Bergermeer veiligheid is gewaarborgd. Bovendien moet de betrokkenen worden meegenomen in het proces. Een ander belangrijk punt is de vraag wat er gebeurt indien er –onverhoopt – toch schade ontstaat door bevingen. Kan het kabinet de bestaande wettelijke regeling nader toelichten?
Antwoord
Ik ben het eens dat veiligheid een conditio sine quo non is. Ik zie daar in het kader van de vergunningverlening ook nadrukkelijk op toe. Gasopslag vindt al lange tijd plaats in Nederland. Zowel CO2-opslag als gasopslag vinden alleen plaats onder strenge condities en net als bij CO2-opslag wordt ook bij gasopslag gestreefd naar draagvlak. Zo worden voor de gasopslag Bergermeer de voorwaarden van opslag vastgelegd in de (ontwerp)besluiten die onlangs zijn genomen. Over de inhoud van de besluiten heeft, onder meer met het oog op het verkrijgen van zoveel mogelijk draagvlak en zorgvuldige, effectieve besluitvorming, intensief overleg plaatsgevonden met alle betrokken gemeenten (inclusief Bergen) en de Provincie Noord-Holland. Alkmaar, Heiloo, Schermer en de provincie Noord-Holland hebben op basis daarvan de ontwerpbesluiten waarvoor ze primair verantwoordelijk zijn afgegeven. Alleen Bergen heeft een aantal malen expliciet aangegeven niet mee te zullen werken, waarop mijn voorganger samen met de voormalig minister van VROM de ontwerpbesluiten heeft opgesteld en ter inzage heeft gelegd. Dit betreft besluiten die zorgvuldig zullen worden genomen en waarin rekenschap is gegeven van de zorg van de gemeente Bergen. Gasopslag is een project van nationaal belang dat onder de rijkscoördinatieregeling valt. Deze rijkscoördinatieregeling is bedoeld om de realisatie van projecten van nationaal belang mogelijk te maken ook als bepaalde partijen hier geen voorstander van zijn.
In het burgerlijk wetboek (Boek 6, art. 177) staat beschreven dat de onderneming die delfstoffen opslaat, aansprakelijk is voor schade die hierdoor ontstaat. Mocht er schade ontstaan dan zal de mijnonderneming laten onderzoeken of er verband bestaat tussen haar werkzaamheden en de schade. Indien de gedupeerde het niet eens is met de afhandeling van de schadeclaim door de mijnonderneming, dan kan de onafhankelijke Technische commissie bodembeweging (Tcbb, paragraaf 6.2 van de Mbw) ingeschakeld worden. De Tcbb beslist of er opnieuw een technisch onderzoek wordt ingesteld; zij kan hiervoor een onderzoeksbureau inschakelen. Mocht een gedeputeerde het niet eens zijn met het advies van de Tcbb, dan staat de weg naar de rechter nog open. De afgelopen jaren zijn in Nederland schadegevallen in geval van bodembeweging eigenlijk altijd naar tevredenheid opgelost.
De kans op een zeer grootschalige schade als gevolg van een aardbeving in de Bergermeer is zoals gebleken uit onderzoek klein. Daarnaast bieden de regels met betrekking tot de wettelijke aansprakelijkheid afdoende zekerheid dat eventuele schade wordt vergoed. De vergunninghouder draagt een risicoaansprakelijkheid voor eventuele schade. De financiële draagkracht van Taqa is getoetst voorafgaand aan het verlenen van de opslagvergunning en is voldoende bevonden. Daarnaast is Taqa verzekerd voor een bedrag van € 250 miljoen. Daarmee is de kans dat schade veroorzaakt door Bergermeer gasopslag niet vergoed kan worden door of namens de vergunninghouder bijzonder klein.
Indien onverhoopt toch een situatie zou ontstaan waarin Taqa en de verzekeraar niet aan de verplichting tot schadevergoeding kan voldoen is er nog het waarborgfonds op grond van hoofdstuk 9 van de Mijnbouwwet. De huidige omvang van het Waarborgfonds mijnbouw-schade van € 250 000 acht ik, mede gelet op de praktijk van de periode sinds de totstandkoming in 2003, waarin geen beroep op het fonds is gedaan, voldoende. Mochten nieuwe inzichten ontstaan omtrent de vereiste omvang van het fonds dan bestaat de mogelijkheid de grootte van het fonds bij algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Indien nodig zal alle schade worden vergoed door middel van het waarborgfonds. De financiële middelen die daarvoor nodig zijn worden via de systematiek van de mijnbouwregelgeving geheven bij houders van mijnbouwvergunningen.
Taqa heeft bovenop de wettelijke schaderegeling twee convenanten («Overlast en bouwschade» en «Bodembeweging».) met de betrokken gemeenten gesloten waarin aanvullende zaken worden geregeld. Hierin is met name vastgelegd hoe Taqa adequaat en tijdig de schade afhandeling ter hand zal nemen. Ondertekening van deze beide convenanten heeft inmiddels plaatsgevonden met de gemeenten Alkmaar, Heiloo en Schermer. TAQA wil deze afspraken ook graag maken met de gemeente Bergen. Voor de exacte inhoud van de convenanten kunt u uw gemeenten of Taqa raadplegen.
Een scenario waarbij schade niet meer kan worden vergoed doordat èn de vergunninghouder èn de verzekeraar failliet gaan is niet erg realistisch. Te meer daar de onderneming in dit geval een staatsonderneming is en de mede-aandeelhouder (EBN) eveneens. De kans dat er beroep moet worden gedaan op het waarborgfonds (hoofdstuk 9, Mbw) is dan ook nihil. Er is dus geen sprake van rechtsonzekerheid, voor wie dan ook.
Vraag
Voorts schrijft de minister dat Taqa een convenant heeft gesloten met betrokken gemeenten, waarin aanvullende afspraken zijn gemaakt over hoe de schade op een adequate manier kan worden afgehandeld. Maar, zo schrijft de minister, «de onderhandelingen met Bergen zijn nog gaande.» De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet dit nader toe te lichten: welke aanvullende afspraken zijn precies gemaakt en wat is de stand van zaken omtrent de onderhandelingen met Bergen?
Antwoord
Taqa heeft bovenop de wettelijke schaderegeling twee convenanten («Overlast en bouwschade» en «Bodembeweging».) met de betrokken gemeenten gesloten waarin aanvullende zaken worden geregeld. Hierin is met name vastgelegd hoe Taqa adequaat en tijdig de schade afhandeling ter hand zal nemen. Ondertekening van deze beide convenanten heeft inmiddels plaatsgevonden met de gemeenten Alkmaar, Heiloo en Schermer. Voor de exacte inhoud van de convenanten kunt u uw gemeenten of Taqa raadplegen. TAQA wil deze afspraken ook graag maken met de gemeente Bergen.
Richting de gemeente Bergen heb ik mijn uiterste best gedaan om in goed overleg tot besluitvorming te komen. Ik heb echter op basis van de mogelijkheden in de wet in dit geval uiteindelijk in de plaats moeten treden voor het College van Ber gen voor het nemen van een zeven tal besluiten. Voor wat betreft de convenanten heb ik bij TAQA en gemeenten er op aangedrongen dergelijke convenanten af te sluiten. Alleen voor de gemeente Bergen is dat niet gelukt.
Vragen van de leden van de fractie van de SP
Vraag
De minister stelt dat alle alternatieven voor opslag van CO2 ontoereikend zijn om een zodanige besparing te realiseren dat er van opslag kan worden afgezien. Betekent dit dat hij afziet van al deze alternatieven, of zet hij bij voorkeur in op zoveel mogelijk alternatieve reductiemaatregelen om slechts voor het resterende deel van de doelstelling te hoeven zoeken naar andere mogelijkheden zoals (in het uiterste geval) afvang en opslag?
Antwoord
Zoals ik in mijn brief1 aan de Kamer heb gemeld, zet dit Kabinet zich actief in voor meer energiebesparing, meer duurzame energie en internationale afspraken over emissiehandel om aan de emissiedoelstellingen te kunnen voldoen. Echter, ondanks alle inspanningen op het gebied van energiebesparing en duurzame energie, lijkt CO2-opslag onontkoombaar om het resterende deel van de emissiedoelstellingen in de overgangsperiode naar een CO2-neutrale energievoorziening te kunnen realiseren.
Vraag
Tijdens een videoconference tussen leden van de Tweede Kamer en de heer Verhilst van het MIT kwam naar voren dat wanneer er velden zijn waar minder seismologische geschiedenis is dan in het Bergermeerveld, maar waar de andere feiten hetzelfde zijn, beter daarvoor kan worden gekozen. Heeft de minister onderzoek gedaan naar andere velden? In hoeverre is hij van mening dat Bergermeer het meest ideale gebied voor deze activiteiten is?
Antwoord
De locatie voor de gasopslag is afhankelijk van de ondergrondse mogelijkheden. Een landelijk alternatieven onderzoek is reeds uitgevoerd door TNO en maakt onderdeel uit van het inpassingsplan gasopslag Bergermeer. Hierin komt het Bergermeerveld als geschikt naar voren. Het is echter aan marktpartijen om nader veldonderzoek te doen. Vervolgens kunnen marktpartijen zich wenden tot de rijksoverheid en kan ik, samen met mijn collega van I&M bepalen of aan alle voorwaarden wordt voldaan om over te gaan tot besluitvorming. Het veld is geschikt en de initiatiefnemer voldoet aan alle voorwaarden waardoor verdere besluitvorming kan volgen. Overigens zullen naar verwachting de komende jaren meer investeringen in gasopslag volgen.
Vraag
De SP-fractie is een voorstander van een landelijk structuurplan voor alles wat er onder de grond zit, waarin een vergelijkend onderzoek kan worden gedaan naar alle mogelijke locaties voor gasopslag, zodat gasopslag daar kan worden gerealiseerd waar het risico het kleinst is. Hoe denkt de 1 TK 2010–2011, 31 510, nr. 44. minister over een dergelijk structuurplan?
Antwoord
Ik kan mij de wens voor het opstellen van een structuurvisie op nationaal niveau, ook voor opslag, voorstellen. Ik zie dit echter in een breder kader, waarbij ook het gebruik van de diepere ondergrond integraal wordt meegenomen. Het gaat om de activiteiten in de diepe ondergrond waarvoor de coördinatie bij het Rijk ligt zoals geothermie en winning van olie en gas. Op dit moment laat ik door TNO, in samenwerking met de universiteit Groningen een studie uitvoeren, die moet leiden tot een afwegingskader ten behoeve van de ruimtelijke ordening van de ondergrond. Dit kan input vormer voor een nationale structuurvisie voor de diepe ondergrond. De eerste uitkomsten van deze studie worden eind 2011 verwacht.
Vragen van de leden van de fractie van de D66
De antwoorden op de vragen van D66 zijn meegenomen in het antwoord op de vragen van het CDA.
Vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie
Vraag
De ChristenUnie-fractie vraagt naar nadere informatie over mogelijke regulering van gasopslag, zoals het kabinet eerder heeft gemeld aan de Tweede Kamer in de beantwoording van het schriftelijk overleg m.b.t. de gasrotonde (Kamerstuk 29 023, nr. 80).
Antwoord
Dit zal aan de orde komen bij de implementatie van het derde energiepakket en op korte termijn kunt u hierover nadere voorstellen verwachten.
Vraag
De ChristenUnie-fractie vraagt nadere informatie over de meting van laagfrequent geluid bij gasopslag. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft eerder gemeld dat fysieke en mentale klachten kunnen optreden naar aanleiding van laagfrequent geluid. Op welke manier wordt dit gemeten bij de gasopslag Bergermeer? Welke resultaten zijn te melden uit de metingen?
Antwoord
Momenteel bestaan er geen (wettelijke) normen voor laagfrequent geluid. Wel is wettelijk vastgelegd dat personen of installaties geen overlast mogen veroorzaken. Het al of niet veroorzaken van overlast wordt getoetst aan normen voor gewoon geluid.
Dit betekent dat, indien een bron van laagfrequent geluidoverlast wordt opgespoord, er niet altijd wettelijke mogelijkheden zijn om maatregelen af te dwingen. Als de normen voor hoorbaar geluid en/of voor trillingen worden overschreden, kunnen wel aanpassingen opgelegd worden. Mogelijk verlagen deze aanpassingen ook de overlast door laagfrequent geluid. Als er geen normen overschreden worden kan geprobeerd worden om door middel van overleg met de veroorzaker de overlast terug te dringen door het nemen van technische maatregelen. Zelfs als de veroorzaker bereid is maatregelen te nemen, is het niet eenvoudig de overlast helemaal weg te nemen, omdat allerlei bekende isolatiemogelijk-heden ontoereikend zijn voor laagfrequent geluid. Isolatie van de laagfrequent geluidbron is mogelijk, maar vergt veel grotere inspanningen dan isolatie tegen gewoon geluid.»
Op grond van het bovenstaande gaan we ervan uit dat op dit moment voor een vergunning, indien geen sprake is van klachten over laagfre-quent geluid, geen apart regime voor laagfrequent geluid wordt opgelegd. Zoals aangegeven zijn er vele bronnen van laagfrequent geluid, dus om dit zonder meer apart te gaan bemeten lijkt mij niet effectief. Er zijn daarom geen metingen verricht, en er is alleen een algemene geluidsnorm opgelegd, dat ook in het laagfrequent geluid -gebied geldig is.
Er is geen reden om aan te nemen dat hier verdere actie nodig dan wel zinvol is.
Vragen van de leden van de fractie van de PvdD
Vraag
De PvdD-fractie vreest de risico’s van onderzeese opslag van CO2, ondermeer vanwege de verzuringeffecten in geval van lekkages en vragen naar een overzicht van de beschikbare kennis met betrekking tot de risico’s van onderzeese CO2 opslag voor de mariene ecosystemen. Ook wil de PvdD-fractie weten of de Nederlandse regering zelf investeert of anderszins middelen beschikbaar stelt voor dergelijk onderzoek, hoe dit onderzoek wordt uitgevoerd en hoeveel geld ermee gemoeid is.
Antwoord
In algemene zin verschillen de risico’s van ondergrondse CO2-opslag in lege gasvelden onder zee niet van de risico’s van opslag in lege gasvelden onder land. Daarnaast geldt ook voor projecten met opslag onder de zeebodem dat veiligheid een harde, absolute randvoorwaarde vormt en dat ik uitsluitend toestemming zal geven als de veiligheid gewaarborgd is. Evenals bij opslag onder land, zullen de milieueffecten van projecten onder zee specifiek per project in een milieueffect- rapportage in kaart worden gebracht.
Het generieke CCS-onderzoek in Nederland loopt grotendeels via het CATO-programma (CO2 Afvang, Transport en Opslag; 2010 t/m 2014). In dat programma worden de verschillende aspecten van CCS door onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven onderzocht en is in ons land een onderzoeksnetwerk ontstaan dat uniek is in de wereld. Het totale budget voor CATO-2 bedraagt € 60 mln., waarvan 50% door het Rijk en 50% door het bedrijfsleven wordt gefinancierd.
Vraag
Gelet op zowel nationale afspraken (EHS) als internationale verplichtingen die Nederland is aangegaan (we wijzen op het Biodiversiteitsverdrag en de ook door Nederland onderschreven doelstelling om het verlies aan plant- en diersoorten in ieder geval te stoppen) zou het kabinet moeten kunnen aantonen dat de realisatie van gasopslag onder de Bergermeer-polder niet leidt tot een achteruitgang van de betreffende beschermde soorten. Die onderbouwing is er niet. Waarom denkt het kabinet dit plan dan toch te kunnen doorzetten?
Antwoord
In het kader van het gasopslagproject is een groot aantal studies en onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van het voornemen op de natuur, het milieu en de omgeving, waaronder, maar zeker niet beperkt tot, natuur, milieu (lucht, licht, bodem, water, etc.), bewoners, recreatie,
archeologie, landschap. Bij deze studies is eveneens onderzocht of het project op een alternatieve wijze of locatie kon worden gerealiseerd, en zo ja wat daar dan de effecten van zijn. Met de uitgevoerde onderzoeken is een goed beeld verkregen van alle (natuur)gevolgen van het project. In het kader van de onderzoeken is tevens geïnventariseerd welke mitigerende maatregelen mogelijk zijn om de effecten te voorkomen of te beperken en welke compenserende maatregelen nodig zijn voor de resterende effecten. Voor de uiteindelijke keuze van het uitvoeringsalternatief heeft een integrale afweging plaatsgevonden, waarbij naast de effecten op natuur, milieu en omgeving ook economische aspecten en het (inter-)nationale belang van energieleveringszekerheid zijn meegewogen.
Een algemene zorgplicht ten aanzien van planten en dieren volgt uit de Flora en faunawet. De Flora en faunawet regelt de bescherming van soorten. De zorgplicht zoals deze in de Flora en faunawet s geïmplementeerd, is zelfs nog stringenter dan deze in de Europese richtlijnen is opgenomen. Dienaangaande kent de Flora en faunawet onder strenge voorwaarden een ontheffings- en vrijstellingsregime. Uit onafhankelijk onderzoek is gebleken dat een ontheffing in het kader van de Flora en faunawet ten aanzien van de grutto en de scholekster niet nodig is, aangezien de beoogde werkzaamheden voor het broedseizoen zullen starten. Het beleid van de Staatssecretaris is verbijzonderd per vogelsoort, onder meer in de aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep. In dit beleid – dat is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek – zijn scholekster en grutto niet ingedeeld bij de vogelsoorten met een vaste verblijfplaats. Aan de (toenmalige) Minister van LNV is een ontheffing aangevraagd ten behoeve van het mogelijk verstoren van een aantal diersoorten/amfibieën (zoals de rugstreeppad) en een aantal vaatplanten (zoals de rietorchis). Dienaangaande zal de Minister stringente voorwaarden stellen voor de uitvoering van de activiteiten. De beschikking op grond van de Flora en faunawet zal aldus worden afgeven op gemotiveerde gronden.
Vraag
Compensatie geeft geen enkele zekerheid over de duurzame vestiging van de weidevogels. Het op deze wijze willen sturen van vogels is geen beproefd praktijkconcept. Hoe denkt het kabinet dat een duurzame vestiging van de weidevogels wordt gewaarborgd in de huidige plannen? Kan het kabinet inzichtelijk maken op welke wijze Nederland nog aan haar internationale verplichtingen op het gebied van broedvogels en weidevogels kan voldoen als dit soort activiteiten in onze vogelkerngebieden worden toegestaan?
Zo ja, waarom is de aanname dat de vogels een lokale alternatieve broedplek kunnen vinden niet onderbouwd? Zo neen, op welke wijze is dat vastgelegd?
Antwoord
De stelling dat compensatie geen beproefd praktijkconcept geeft is onjuist. De toepassing van het middel van compensatie is een beproefd en bewezen middel om verstoorde soorten en habitats elders te compenseren. Als zodanig is het middel ook in diverse wetten en regelingen opgenomen. Voor de compensatie bij de Gasopslag Bergermeer is de provinciale «Beleidsregel compensatie natuur en recreatie NoordHolland» van toepassing en op basis van het compensatieplan blijkt dat de door TAQA voorgestelde permanente compensatie van 30 ha in combinatie met 18 ha tijdelijke compensatie de verplichtingen uit deze beleidsregel ruimschoots overtreft.
Om de situatie en effectiviteit van de tijdelijke compensatie te monitoren heeft TAQA vanaf 2009 vogeltellingen in de Bergermeer en Egmon-dermeer laten uitvoeren door Ecologisch Adviesbureau Van der Goes & Groot. Als de resultaten van de tellingen voor 2009 en 2010 onderling worden vergeleken, blijkt al dat er in 2010 in het tijdelijk compensatiegebied beduidend meer territoria van broedende weidevogels waren dan in 2009, met name van de typische weidevogels Grutto en Tureluur. Hieruit blijkt dat de weidevogels het gebied steeds beter weten te vinden bij gelijke omstandigheden (nl. boringen nog niet gestart), en het gebied door de getroffen beheersmaatregelen blijkbaar duidelijk aantrekkelijker is geworden en dus kansrijk is om te fungeren als uitwijkgebied voor weidevogels tijdens de boringen. Dit geeft dus dat door de getroffen maatregelen in het tijdelijk compensatiegebied goede condities zijn gecreëerd om te dienen als uitwijkgebied voor weidevogels tijdens periode dat de boringen plaatsvinden.
Overigens is trouwens het door de boringen en overige activiteiten voor de gasopslag Bergermeer aantal verstoorde territoria van broedende (weide)vogels zowel absoluut als relatief beperkt. De reden hiervoor is dat door een groot aantal maatregelen met name op het gebied van geluid het beïnvloede areaal rond de boorlocatie sterk is gereduceerd.
Zoals onderbouwd in het compensatieplan zullen als gevolg van geluid, licht en beweging naar verwachting gedurende 2 jaar 9 territoria van primaire weidevogels (Grutto, Tureluur, Kievit en Scholekster) tijdelijk worden verstoord op een totaal aantal van 235 territoria van primaire weidevogels in de Bergermeer in 2010. Deze aantallen territoria zijn gebaseerd op de door Ecologisch Adviesbureau Van der Goes & Groot in 2010 uitgevoerde vogeltellingen in de Bergermeer.
Vraag
Is het waar dat er in de nu voorliggende plannen ook tijdens het broedseizoen verstorende activiteiten zullen plaatsvinden voor de realisatie van de gasopslag? Zo ja, waarom is de aanname dat de vogels een lokale alternatieve broedplek kunnen vinden niet onderbouwd? Zo neen, op welke wijze is dat vastgelegd?
Antwoord
Nesten, ofwel verblijfplaatsen van weidevogels zijn in het kader van de flora en faunawet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Wanneer er buiten het broedseizoen wordt begonnen en de werkzaamheden continu voortduren worden er geen verbodsbepalingen overtreden. Deze werkwijze zal ook bij het onderhavig plan worden gehanteerd. De nesten van weidevogels, waaronder de grutto, vallen buiten het broedseizoen niet onder de definitie van het begrip nesten in de Flora- en faunawet. Derhalve is ontheffing hiervoor niet aan de orde.
Vraag
Zal de aanwezigheid van broedvogels zowel binnen het gebied als op de alternatieve broedlocatie worden gemonitord en zo ja, door wie?
Antwoord
Om de effecten van de tijdelijke compensatie te kunnen meten wordt, zoals aangegeven, vanaf voorjaar 2009 de actuele weidevogelstand in het gebied gemonitord. Hiertoe voert ecologisch adviesbureau van der Goes & Groot conform de zogenaamde BMP (Broedvogel Monitoring Project) 5 territoriumtelronden per jaar van aanwezige weidevogels uit. Er is in overleg met de Vereniging Natuurmonumenten bewust voor gekozen om geen alarmtellingen uit te voeren waarmee het uiteindelijke broedsucces (vliegvlugge jongen) weliswaar beter mee in kaart zou kunnen worden gebracht, maar daar worden ook weer vogels mee verstoord, wat uiteraard de bedoeling niet is. Deze telronden zijn in 2010 voortgezet, gevolgd door een jaarlijkse rapportage en ook voor 2011 reeds aanbesteed. De initiatiefnemer zal deze monitoring tot 2 jaar na afloop van de boringen te continueren.
Vraag
Er zal worden gewerkt met een hand-aan-kraan principe zodat bijgestuurd kan worden als blijkt dat er negatieve gevolgen optreden en worden in de milieuvergunning voorwaarden gesteld met betrekking tot de verstoring en de effectiviteit van de compensatie in de praktijk? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
De initiatiefnemer heeft de tijdelijke compenserende maatregel, strekkende tot compensatie van de effecten van het (niet jaarrond) boren van nieuwe putten op de Bergermeerlocatie, reeds in 2009 in uitvoering genomen. De maatregel bestaat uit het actief beheer van weideland als broed- en kuikenland ten behoeve van weidevogels in een aantal percelen met een totaal oppervlak van ruim 18 ha direct aangrenzend aan de zuidzijde van de zogeheten Loterijlanden. Om de effecten van deze maatregel te onderzoeken, voert, zoals aangegeven, ecologisch adviesbureau Van der Goes & Groot conform de BMP-methodiek (Broedvogel Monitoring Project) sinds eveneens 2009 tellingen naar aanwezige weidevogels. Tellingen zijn al uitgevoerd en gerapporteerd in 2009 en 2010 en opdracht is gegeven voor tellingen in 2011. Gebleken is dat de grutto’s, na de overwintering in West-Afrika, bij hun terugkeer in Nederland het betreffende gebied goed weten te vinden. Ook overige soorten blijken hun weg naar dit gebied te weten te vinden. Dit is door van der Goes&Groot als zodanig onderzocht en gerapporteerd in hun telrapport van 2010. Indien het TAQA wordt toegestaan om op de Bergermeerlocatie jaarrond de nieuwe putten te boren, realiseert TAQA ter compensatie van de daarmee gemoeide effecten bovendien een permanent natuurcompensatie-gebied met een grootte van circa 27,9 hectare. De totale permanente compensatie omvat 30 ha, waarvan 27.9 ha als directe compensatie voor jaarrond boren en 2.1 ha als compensatie voor overige fysieke ingrepen in EHS gebied. Het permanente compensatiegebied zal eveneens in de onmiddellijke nabijheid van de Loterijlanden worden gerealiseerd en worden beheerd als weidevogelleefgebied. De vogeltellingen door ecologisch adviesbureau Van der Goes & Groot in 2010 in vergelijking met die van 2009 laten zien dat in het tijdelijk compensatiegebied in 2010 ongeveer twee keer zoveel territoria zijn geteld. Hieruit blijkt dat het tijdelijk compensatiegebied door de getroffen maatregelen aantrekkelijk lijkt te zijn geworden voor weidevogels. Als de permanente compensatie wordt gerealiseerd in het gebied van de tijdelijke compensatie en er een vergelijkbaar beheer wordt gevoerd zijn er geen redenen om aan te nemen dat de grutto’s en andere soorten weidevogels hun weg naar het permanente compensatiegebied niet eveneens zouden weten te vinden. Overigens zijn de effecten van de puttenboringen en de overige activiteiten in het kader van de gasopslag, vanwege de mitigerende maatregelen op met name het gebied van geluid, zowel absoluut als relatief beperkt.
Compensatie is niet vastgelegd in de milieuvergunning maar wordt uitgevoerd op basis van de Beleidsregels hierover van de provincie Noord-Holland.
Vraag
Het gebied is niet alleen ecologisch waardevol vanwege de vogels die er voorkomen. Door brak kwelwater komen er ook bijzondere plantensoorten voor. Zo groeien er in de bloemrijke graslanden dotterbloem, echte koekoeksbloem en rietorchis. De aanleg van een boorlocatie in de Loterijlanden zal een grote bedreiging vormen voor de bijzondere dotterbloemvegetaties, zoals ook de Commissie MER in haar advies schrijft. Het rijksinpassingsplan gaat ervan uit dat schade aan de vegetatie hersteld kan worden. Op welke inzichten is dit gebaseerd?
Antwoord
Het gaat in het advies van de Commissie voor de m.e.r. niet zozeer om de aanleg van de boorlocatie (die wordt immers gerealiseerd op een bestaand terrein), maar om de aanleg van de leidingen. Belangrijkste punt is hier dat de effecten van de gekozen methode voor aanleg sterk wordt beperkt doordat diverse mitigerende maatregelen worden voorzien waaronder (genoemd in MER):
-
1)Gelaagd uitgraven van de sleuf en het weer in dezelfde volgorde terugplaatsen van de grond in de oorspronkelijke bodemopbouw;
-
2)Waar mogelijk werken buiten het groeiseizoen en het tijdelijk verplanten van beschermde soorten;
-
3)Herstelmaatregelen waaronder het strooien van maaisel van Dotterbloemhooiland ter herstel van de dottervegetatie en maaibe-heer na afloop;
-
4)Zo snel mogelijk werken, zodat de bemaling zo kort mogelijk duurt en schade aan de Dotterhooilanden door verdroging wordt voorkomen.
-
5)Aanleg van de leidingen zal na het groeiseizoen gebeuren.
Vraag
Worden de effecten van bemaling op de omgeving gemonitord, zodat maatregelen genomen kunnen worden om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, in overeenstemming met advies van de commissie MER? Zo ja, op welke wijze wordt dit vorm gegeven, door wie wordt de monitoring uitgevoerd en wie gaat de kosten hiervan dragen? Zo neen, hoe kan er dan verzekerd worden dat schade hersteld wordt?
Antwoord
Conform de vergunningvoorwaarden wordt de grondwater-onttrekking continue gemonitord.
Hoeveelheden onttrokken grondwater worden met geijkte watermeters gemeten op dagelijkse basis. Grondwaterverlagingslijnen worden met zogenaamde peilbuisraaien dagelijks gemonitord. Indien de verlagings-lijnen afwijken van de berekende verlagingslijnen worden passende maatregelen getroffen in direct overleg met het bevoegd gezag. Dit is in de vergunning vastgelegd. De initiatiefnemer draagt de kosten voor de grondwatermonitoring die zal worden uitgevoerd door de aannemer die de leidingaanleg uitvoert. Aangezien de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor de vergunning en het in haar belang is dat de voorwaarden niet worden overschreden, staat de uitvoering van deze activiteiten onder scherpe controle van de initiatiefnemer, te meer daar over de onttrokken hoeveelheden heffing moet worden afgedragen.
Vraag
In het voorstel staat dat er in het natte seizoen gegraven wordt om effecten te minimaliseren. Maar welke periode wordt er exact bedoeld met de natte periode?
Antwoord
Hiermee wordt bedoeld na het groeiseizoen.
Vraag
Wordt als tijdelijke compensatie voor de onttrekking de peilverlaging in de winter dan achterwege gelaten? Zo neen, op welke wijze wordt de wateronttrekking dat gecompenseerd en wordt dus zekerheid geboden dat er geen blijvende schade optreedt?
Antwoord
De leidingen in de loterijlanden worden aangelegd na het groeiseizoen. Voor de aanleg is gedurende 1 maand een grondwateronttrekking nodig. De peilverlaging in de winterperiode is niet nodig aangezien de aanlegactiviteiten dan al ruimschoots zijn beëindigd. In de winterperiode kan de leiding niet worden aangelegd vanwege de karakteristieken van de gebruikte isolatie van de leidingen.
Vraag
Klopt het dat er ook nog sprake is van aanleg van een tijdelijke rondweg om de verharding van het puttenterrein, het omleggen van de fietspaden aan de Bergerweg en een uitvoegstrook op de Bergerweg? Zo neen, hoe zit het dan? Klopt het dat deze wegen en hun impact op de omliggende graslanden niet zijn meegenomen in de MER procedure? Zo ja, is het kabinet bereid hier alsnog een MER-procedure over te doorlopen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Er is sprake van aanleg van een tijdelijke rondweg om de verharding van het puttenterrein, deze rondweg is voorzien op gronden thans al verhard en deel uitmakend van de huidige gaswinnings- en behandelingsinrichting. Dit betreft dus herinrichting van bestaande infrastructuur. Ter ontsluiting van het pijpleidingtracé is voorzien in een korte tijdelijke bouwweg als aangegeven in het RIP, het aspect van tijdelijke wegen is wel degelijk in het MER benoemd. Het over beperkte lengte tijdelijk verplaatsen van één fietspad en het aanleggen van een tijdelijke uitvoeg-strook op de Bergerweg, zoals aangegeven in de vergunningaanvragen, zijn te beschouwen als ingrepen van beperkte omvang en als zodanig niet expliciet benoemd in het MER. Alle bovengenoemde ingrepen zijn opgenomen in het compensatieplan Natuur en Recreatie ter bepaling van de natuurcompensatie.
De m.e.r. procedure dient in een vroeg stadium van het project te worden doorlopen om de resultaten van het MER (alternatieven, maatregelen en/of aanbevelingen) nog in het project te kunnen adresseren. Inherent hieraan is dat naderhand – bij de nadere uitwerking van het ontwerp – blijkt dat er aanvullende ingrepen vereist zijn. Bij zeer ingrijpende ingrepen die niet onderzocht zijn in het MER dient hiervoor een aanvulling op het MER te worden gemaakt, jurisprudentie toont echter aan dat dit niet nodig is voor beperkte extra ingrepen. Wel kan het soms gewenst zijn apart t.b.v. de vergunningsaanvragen de effecten en eventuele maatre- gelen van de niet onderzochte ingrepen te verantwoorden. In de onthef-fingsaanvraag voor de Flora en faunawet zijn voor de tijdelijke ontsluitingsvoorzieningen de gevolgen onderzocht en maatregelen beschreven om de effecten te minimaliseren en waar nodig te compenseren. Hieruit blijkt dat de resterende effecten van deze ingrepen beperkt zijn en zeker geen aanvulling op het MER vereisen en dat er derhalve geen sprake is van onvolledigheid in het MER proces.
Vraag
Klopt het dat als natuurcompensatie nu wordt voorgesteld om 30 hectare grond buiten de EHS te verwerven? Zo ja, door wie en waar wordt dit gerealiseerd? Zo neen, welke natuurcompensatie zal er dan plaatsvinden? Wat gebeurt er na de inrichting van deze grond en het afkopen van het beheer na de periode van 12 jaar? Wordt de grond dan verkocht? Zo ja, aan wie, onder welke voorwaarden en wie gaat het dan beheren? Deelt de minister de mening dat om te spreken van permanente compensatie duidelijk moet zijn hoe het beheer van natuur op de lange termijn ingevuld wordt? Op basis van welke inzichten is besloten dat 30 hectare voldoende is om de natuurwaarden die verloren gaan door dit project te compenseren?
Antwoord
Op grond van de compensatieovereenkomst tussen TAQA en de provincie Noord-Holland is het TAQA niet toegestaan om ter uitvoering van het compensatieplan gronden aan te wenden die in een geldend streekplan althans provinciale structuurvisie dan wel ter inzage liggend ontwerp daarvoor zijn aangewezen en netto begrensd als EHS. In de «Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland» is bepaald dat de compensatie in de nabijheid van de aantasting dient plaats te vinden, met name in art. 4 lid c: «De compensatie dient bij voorkeur plaats te vinden in de nabijheid van de aantasting, maar kan eventueel ook elders plaatsvinden, indien dit leidt tot robuustere structuren». Met de compensatieovereenkomst en het -plan wordt hieraan voldaan en door het aangaan van de compensatieovereenkomst kan de Provincie Noord-Holland hier ook op toe zien. De initiatiefnemer heeft een plan van aanpak opgesteld om te komen tot de realisatie van de permanente compensatie en voert hierover gesprekken met grondeigenaren en belanghebbenden. Na onherroepelijk worden van de besluiten aangaande het project zullen de gronden definitief worden verworven.
Deze langdurige compensatie van 30 ha wordt gerealiseerd door de investeerder van de gasopslag, te weten Taqa Energy BV. Het gebied ligt tegen de Bergermeer aan. Zoals hierboven geschetst is het aan TAQA op grond van de compensatieovereenkomst niet toegestaan omgronden netto begrens als EHS aan te wenden ter compensatie. Gekeken wordt naar een gebied tussen het voormalig vliegveld Bergen en de Loterij-landen, vallend buiten EHS om hiermee een robuuste duurzame verbindingszone tussen beide gebieden te realiseren.
In de overeenkomst tussen TAQA en de Provincie Noord-Holland is vastgelegd dat de Provincie zorg zal dragen voor een planologische verankering van het gebied. In de overeenkomst is voorts bepaald dat zolang de begrenzing nog niet planologisch is verankerd, TAQA zorg zal dragen voor een beheer van de gronden die passend is voor EHS of weidevogelleefgebied. Dat betekent dat mochten de gronden niet binnen 12 jaar bestemd zijn als natuurbestemming het voortgezet natuurbeheer toch is gewaarborgd waarmee het permanente karakter van het compensatiegebied onbeperkt is vastgelegd.
De initiatiefnemer is op grond van de compensatieovereenkomst vrij om de eigendom en/of het beheer van de betreffende gronden na overleg met de provincie Noord-Holland over te dragen aan een daarvoor in aanmerking komende instantie.
Compensatieopgaven volgen uit de richtlijnen zoals neergelegd in de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie van de provincie NoordHolland. Voor de resterende effecten van jaarrond boren, na een omvangrijk pakket aan mitigerende maatregelen, bestaat een compensa-tieopgave van 9,7 ha nieuw te verwerven EHS areaal en 8,5 ha actief weidevogelgebied. Daarnaast bestaat er een compensatieopgave van 2.1 ha gekoppeld aan de tijdelijke fysieke ingrepen in de Loterijlanden. De initiatiefnemer heeft besloten deze opgave uit te breiden naar een omvang van in totaal 30 ha, op basis van het voorstel daartoe van de verenigde natuurorganisaties in het gebied. Voorwaarde is wel jaarrond boren: indien dit niet wordt toegestaan wordt teruggevallen op de verplichting tot 2.1 ha en vervalt de overige 27,9 hectare.
Vraag
De PvdD-fractie deelt de mening van het kabinet niet dat gasopslagen belangrijk zijn voor de energievoorzieningszekerheid en voor een goede werking van de gasmarkt. Zij merken op dat Nederland in feite kunstmatig afhankelijk wordt gehouden van fossiele energie met een positieve beslissing over gasopslagen. Zij zien dat innovatie en een snelle transitie naar hernieuwbare vormen van energie hiermee op de lange baan geschoven wordt. Investeringen in fossiele energie remmen investeringen in hernieuwbare energie en houden de lock-in van onze economie aan fossiele brandstoffen in stand. Deze gasopslag zit volgens de PvdD-fractie de overgang naar een economie op hernieuwbare energie letterlijk in de weg. Graag een reactie.
Antwoord
Ik deel de opvatting dat het lange termijn doel moet zijn een economie die zoveel mogelijk op duurzame energiebronnen draait. Meer duurzame energie is ook nodig om de klimaatdoelen te halen. Het aandeel van duurzaam moet substantieel stijgen, maar het is niet reëel om te verwachten dat dit binnen enkele jaren kan. Duurzaamheid is geen kwestie van de energiesector alleen, het gaat ook over de vraagzijde: andere manieren van mobiliteit, wonen, werken etc. Dat is een ingrijpend proces en vergt tijd.
Ik werk daaraan en zet mij ervoor in om het aandeel duurzame energie in de energiemix te vergroten. Bijvoorbeeld met de Green Deal en de SDE+. Maar gedurende de «energietransitie» naar een schone energievoorziening blijven fossiele energiebronnen nodig. Met duurzame energie alleen halen we het niet. Rond 2020 zal Nederland uitkomen op een aandeel duurzaam van rond de 20%. Dat betekent dat 80% niet duurzaam zal zijn. Fossiele energie blijft onontbeerlijk voor de energievoorzieningszekerheid.
Van alle fossiele brandstoffen heeft gas mijn voorkeur, omdat het de schoonste fossiele brandstof is. Bovendien is het een betrouwbare brandstof, en is gas van grote betekenis voor onze economie. Het levert economische kansen op.
Gas kan bovendien heel goed worden gecombineerd met duurzame energie: het kan dienen als back-up brandstof voor als er een dag weinig wind is of weinig zon. Gasopslagen zijn een geschikt middel in de overgang naar een duurzame energievoorziening. Door seizoensopslagen te combineren met andere bronnen van flexibiliteit, zoals zoutcavernes waarin gas is opgeslagen, wordt het veel beter mogelijk om niet continu gegenereerde/geproduceerde bronnen zoals zon en wind in te zetten.
Gasopslag speelt bovendien een belangrijke rol voor de energievoorzieningszekerheid en voor de gasrotonde. In de kabinetsbrief van 13 januari 2011 over de gasrotondestrategie heb ik geschetst dat rond 2025 het Groningenveld niet meer flexibel kan produceren. Dat betekent dat er andere bronnen nodig zullen zijn waaruit flexibel gas kan worden geleverd, namelijk gasopslagen. Uit onderzoek van GTS en ECN blijkt dat er behoefte is aan nieuwe gasopslagcapaciteit. Overigens, de Gasopslag Bergermeer wordt al gezien als geplande opslag. Dat betekent dat zelfs met de Bergermeer erbij, er rond 2020 al een tekort ontstaat aan gasopslag. Het gaat dus om geheel nieuwe opslagen.
Gezien het belang van gasopslag voor energievoorzieningszekerheid, nu en in de toekomst, zet ik mij er voor in dat nieuwe gasopslagen gerealiseerd worden. Het is aan het bedrijfsleven om met plannen te komen, het is aan de overheid om te zorgen voor een optimaal investeringsklimaat.
Vraag
Veelvuldig werd gesuggereerd dat er «met de hand op de kraan» zou worden opgeslagen. Hierover heeft de PvdD-fractie een aantal vragen. Kan het kabinet aangeven welke aanvullende voorwaarden er in de door het kabinet afgegeven milieuvergunning zijn opgenomen om de veiligheid van de gasopslag te waarborgen?
Worden er in de milieuvergunning, die is uitgegeven door uw ministerie, aanvullende voorwaarden gesteld ten aanzien van het gebruik van het veld voor gasopslag bij optredende aardbevingen?
Antwoord
De milieuvergunning heeft betrekking op milieuaspecten en externe veiligheid. Deze vergunning is niet het geëigende instrument om voorschriften of beperkingen op te leggen die betrekking hebben op het voorkomen en/of beperken van aardtrillingen. Daarom zijn in de milieuver-gunning(en) geen aanvullende voorwaarden opgenomen over seismische risico’s. Die voorwaarden, zoals seismische monitoring, worden opgenomen in het besluit waarmee wordt ingestemd met het opslagplan Bergermeer.
Vraag
Is het mogelijk om in de definitieve vergunningen een voorwaarde op te nemen om de gasopslag definitief af te blazen als er een aardbeving van 3,5 of meer op de Schaal van Richter optreedt? Indien dat mogelijk is, is het kabinet dan bereid een dergelijke voorwaarde op te nemen in de definitieve vergunningen?
Antwoord
Het is in beginsel mogelijk om aan de instemming met het opslagplan beperkingen te verbinden aan opslagactiviteiten als er zich aardbevingen voordoen met een bepaalde sterkte. Zulke beperkingen moeten echter gerechtvaardigd kunnen worden. In de huidige praktijk van gaswinning en gasopslag in Nederland wordt een uiterst kleine kans op een aardbeving met een magnitude van M=3,9 maatschappelijk aanvaardbaar geacht. Als het onaanvaardbaar was, zou bijvoorbeeld de gaswinning uit het Slochteren gasveld, waar de kans op aardbevingen identiek is als bij de gasopslag Bergermeer en waar van tijd tot tijd bevingen met een sterkte van boven de M=3 worden waargenomen, gestaakt moeten worden. Het behoeft geen betoog, dat dit een onaanvaardbare maatregel zou zijn. Ik zie dan ook geen noodzaak om vooraf te bepalen dat de gasopslag wordt afgeblazen als er een aardbeving van 3,5 of meer optreedt. Dat neemt niet weg dat ik in gevallen waarin ernstige aantasting ontstaat of dreigt te ontstaan als gevolg van aardbevingen, mijn instemming met het opslagplan kan wijzigen of intrekken (Mbw, artikel 36, lid 3 en artikel 39). Ook kunnen er maatregelen worden voorgeschreven door de Inspecteur-generaal der Mijnen op grond van Mbw artikel 50 en 49, lid 2, onder d.
Vraag
In antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3432) stelde toenmalig minister van der Hoeven dat er ongeveer één keer per jaar gas in en uit het veld zal worden gepompt. Inmiddels heeft het kabinet aangeven dat dat gemiddeld 1,7 keer per jaar zal gebeuren. Kan het kabinet uitleggen welke wijzigingen ten opzichte van de situatie in 2009 er zijn opgetreden dat er nu niet ongeveer één keer maar gemiddeld 1,7 keer per jaar gas in- en uit het veld zal worden gepompt? Zijn er nog meer wijzigingen aan te geven ten opzichte van de situatie en de toezeggingen in 2009?
Antwoord
Er hebben zich ten opzichte van de situatie in 2009 geen wijzigingen voorgedaan. Theoretisch zou die cyclus van in- en uitpompen 1,7 keer per jaar kunnen plaatsvinden als er gebruik zou kunnen worden gemaakt van de maximale injectie- en productiecapaciteit van de putten en installaties en er geen tijd wordt gereserveerd voor onderhoud en schakelen. In de praktijk zal dit echter ongeveer een keer per jaar in en uit het veld zijn, te weten in de zomer er in en in de winter er uit. Het proces van in- en uitpompen van werkgas in de Bergermeer gasopslag is beschreven in het opslagplan. Het komt hierop neer, dat er in de zomer een overschot aan gas beschikbaar is. Dat gas wordt in het opslagreservoir geïnjecteerd. In de winter is er veel vraag naar gas en wordt het weer teruggeproduceerd. Daarnaast zal men op uurbasis gas injecteren en produceren al naar gelang de behoefte van de markt. Er is dus een grootschalige cyclus (zomer/winter) waarbinnen kleinschalige cycli plaatsvinden inspelend op vraag en aanbod in de markt (uur/week/ maand – cycli). De grootschalige cyclus vindt in beginsel gemiddeld een keer per jaar plaats.
Vraag
Is er bij de onderzoeken ten aanzien van de bevingen rekening gehouden met verschillende scenario’s ten aanzien van in- en uitpomp frequentie van het aardgas?
Antwoord
Er is in het specifieke geval van Bergermeer geen numeriek onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van de in- en uitpompfrequentie op de kans op aardbevingen. Wel is een vergelijkbare vraag voorgelegd aan het MIT. De onderzoekers van het MIT gaven aan, dat het cyclische injectie/productieproces niet zal leiden tot extra aardbevingsrisico’s, omdat zij geen opeenhoping van spanningen in de breukzones verwachten (zie Aanhangsel Handelingen II, 2009/10, nr. 321).
Vraag
De PvdD-fractie heeft ook enkele concrete vragen over de vergunning. Kan het kabinet aangeven welke voorwaarden er zijn gesteld aan het aantal keren dat er per jaar gas in- en uit het veld gepompt mag worden, zeker gezien de directe relatie die er volgens deskundigen bestaat tussen het risico op aardbevingen en het wijzigen van de druk in het veld? Is er in de vergunning een maximum gesteld aan het aantal keer dat er jaarlijks gas in- en uit het veld mag worden gepompt? Is er in de vergunning een maximum gesteld aan de snelheid waarmee het gas geïnjecteerd mag worden? Is er in de vergunning een maximum gesteld aan de snelheid waarmee het gas onttrokken mag worden aan het veld? En indien de genoemde maxima niet zijn gesteld, waarom is dit het geval? Is het mogelijk om in de definitieve vergunningen een bepaling op te nemen dat er niet meer dan één keer per jaar gas in- en uit het veld mag worden gepompt? Indien dat mogelijk is, is het kabinet dan bereid een dergelijke voorwaarde op te nemen in de definitieve vergunningen?
Antwoord
Er zijn geen voorwaarden gesteld aan het aantal keren dat er gas in en uit het opslagreservoir gepompt mag worden. Deze frequentie is niet relevant en bovendien moeilijk te limiteren, omdat er sprake is van vele kleinschalige cycli (uur/dag/week) en enkele grootschalige (zomer/winter). Wat wel relevant is, is de snelheid waarmee het gas wordt geïnjecteerd en geproduceerd. Daarover zijn wel voorwaarden gesteld, namelijk bij de instemming met het opslagplan. Een belangrijke voorwaarde is het inrichten van een (micro)seismisch monitoringsysteem, waarmee nauwkeurig de respons van het opslagreservoir geobserveerd kan worden. Taqa heeft inmiddels aan deze voorwaarde voldaan. Een andere voorwaarde is, dat Taqa vóór 1 oktober 2011 een studie uitgevoerd moet hebben naar de invloed van de snelheid van spanningsveranderingen op de seismische respons van het reservoir. Tevens moet Taqa een plan hebben om, op basis van de observaties met het (micro)seismische monitoringsysteem en de studie die hiervoor is genoemd, de injectie en productie van gas zodanig in te richten dat aardtrillingen zo veel mogelijk worden voorkomen of beperkt. Dit plan is nagenoeg gereed. Het plan gaat zowel over de snelheid waarmee het gas geïnjecteerd wordt als de snelheid waarmee het gas onttrokken wordt. Er is gekozen voor een planmatige aanpak en niet voor het vooraf vastleggen van een frequentie en een snelheid van injectie en productie, omdat niet precies bekend is wat de seismische respons van het gasre-servoir is op het in- en uitpompen van gas. Het is maatwerk. Het vooraf vastleggen van in- en uitpompfrequenties zou in het ongunstigste geval een averechts effect kunnen hebben (meer trillingen).
Vraag
Zijn er voorwaarden opgenomen ten aanzien van het beëindigen van de activiteiten bij verlopen van de opslagvergunning na 50 jaar? Zo nee, waarom niet, ook gezien het feit dat de aardbevingen in Bergen zijn opgetreden bij leegproduceren van het veld?
Antwoord
Nee. Het is niet opportuun om nu al voorwaarden en beperkingen op te leggen aan een gasopslagproject dat nog vijftig jaar loopt. Gedurende de looptijd van het project zal veel informatie beschikbaar komen over het aardtrillingsgedrag van het gasveld. Op basis van deze informatie zullen te zijner tijd voorwaarden geformuleerd worden voor het leegproduceren van het veld.
Vraag
De PvdD-fractie heeft er kennis van genomen dat in de beslissing op bezwaar van 22 november 2010 het kabinet aan het Besluit van 9 juli 2010 Instemming wijziging opslagplan Bergermeer onder meer de bepaling heeft toegevoegd dat voor de injectie van gas alleen die putten mogen worden gebruikt die op een afstand van tenminste 200 meter liggen van de centrale breukstructuur en de randbreuken van het Bergermeer gasveld. Uit de gegevens die na de publicatie van het MER Gasopslag Bergermeer beschikbaar kwamen, blijkt dat de positie van de centrale breuk tussen 1997 en 2007 ca. 150 meter in westelijke richting is verschoven. Deze verschuiving op papier maakt het mogelijk dat TAQA al sinds zomer 2009 alle bestaande putten kan gebruiken voor de injectie van het kussengas. De minimaal benodigde afstand tussen de putten en de breukstructuren lijkt immers gewaarborgd. Het is de leden ter ore gekomen dat vragen van betrokkenen over deze verschuiving niet beantwoord zijn. Hoe verklaart het kabinet dat?
Kan het kabinet toelichten wat de gang van zaken in deze is geweest en hoe dit destijds onderbouwd is? Waarom worden vragen over dit onderwerp niet beantwoord?
Antwoord
Het is mij niet bekend, dat er aan het kabinet vragen over dit specifieke onderwerp zijn gesteld. Ten aanzien van dit onderwerp het volgende. De kaarten van 1997 en van eerder datum bevatten fouten in de positie van breuken. Dit komt door een onjuistheid in de positionering van de seismische survey. Eind 1997 is deze fout door BP (de voorganger van Taqa) in de kaarten gecorrigeerd. Staatstoezicht op de Mijnen gaat, bij haar toezicht op de positie van de boringen, uit van de gecorrigeerde kaarten.
Vraag
In het ontwerp-Rijksinpassingsplan Gasopslag Bergermeer is een ontwerpbesluit opgenomen «Instemming gewijzigd opslagplan Bergermeer» (nr. 42). Kan het kabinet aangeven waarop in dit geval de wijziging van een bestaande vergunning is gebaseerd? Immers een wijziging impliceert dat kan worden voorbijgegaan aan de eis van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals geldt bij een besluit omtrent instemming met een opslagplan, op grond waarvan zienswijzen door eenieder naar voren kunnen worden gebracht. Is in dit geval sprake van een geringe aanpassing van een bestaande voorziening? Dan zou een wijziging terecht zijn. Maar de PvdD-fractie betwijfelt of daar in dit geval sprake van is. De wijziging betreft de transformatie van een bestaande opslagfaciliteit zonder compressie tot een opslagdruk van maximaal 35 bar in een voorziening inclusief externe compressie en gasbehandeling tot een druk van – in een eerste fase – 160 bar. Dit lijkt toch een essentieel andere voorziening. Dat het gebruik van het woordje «wijziging» belangrijk is, blijkt ook uit de bijlage bij de Termijnbrief die uw ministerie heeft rondgezonden. In die bijlage staan alle vergunningen of ontheffingen vermeld. Bij nr. 42 is anders dan bij de tervisielegging van het ontwerp-Rijksinpassingsplan geen sprake meer van een besluit of vergunning, maar slechts van een «Aanvraag instemming revisie opslagplan». Betekent dit dat de minister overweegt zijn instemming met het opslagplan Bergermeer op een later tijdstip, bijvoorbeeld na gereed- komen van de compressie-installaties en een investering van € 800 miljoen, te geven? Ook bij wijze van wijziging?
Antwoord
Het opslagplan van Taqa van 15 december 2008 is een vervolg op het opslagplan van maart 2006, waarvoor Taqa instemming heeft verkregen bij Besluit van 17 juli 2007, ET/EM/7087235. In artikel 34, lid 4, van de Mijnbouwwet is vastgelegd, dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is als er een besluit wordt genomen over een wijziging van een winningsplan of een opslagplan (artikel 39, Mbw). De mijnbouwwet maakt geen onderscheid tussen een «geringe wijziging» of een «omvangrijke wijziging». Daarnaast merk ik op dat de wijziging van de instemming met het opslagplan één van de zogenoemde uitvoeringsbesluiten is het kader van de rijkscoördinatieregeling. Deze uitvoeringsbesluiten, waaronder dus voornoemde instemming, worden op grond van artikel 3.35, vierde lid, in samenhang met artikel 3.31, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure voorziet in een ontwerpbesluit waarover een ieder gedurende een termijn van zes weken een zienswijze mag indienen. Hiermee wordt dus in dit geval de voorbereidingsprocedure, zij het op een andere grondslag, gevolgd.
Schade en veiligheidsrisico’s
Vraag
In het advies van 3 maart 2010 van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) staat, dat een maximale beving van 3.9 elders in Nederland voor gaswinning als acceptabel wordt beschouwd. Dit advies, dat ten grondslag ligt aan de besluitvorming is echter in het geheel niet gemotiveerd. Op basis waarvan wordt een beving van 3.9 acceptabel beschouwd en naar welke locatie in Nederland («elders») wordt verwezen? Klopt het dat er elders in Nederland geen ondiepe, geïnduceerde bevingen van 3,9 op de Schaal van Richter hebben plaatsgevonden?
Antwoord
In heel Nederland (o.a. Groningen, Drenthe) geldt een maximale sterkte van aardbevingen van M=3,9. Deze waarde is in 2004 vastgesteld en dit wordt als een acceptabel risico gezien.
Het klopt dat er geen ondiepe, geïnduceerde bevingen van 3,9 hebben plaatsgevonden. De maximale sterkte van geregistreerde ondiepe geïnduceerde bevingen in Nederland is 3,5. In totaal zijn sinds 1986 twee aardbevingen van deze sterkte geregistreerd: een bij Alkmaar/Bergen en een in de provincie Groningen.
Vraag
Klopt het dat de deskundigen van het MIT tijdens een bijeenkomst op 14 januari 2010 hebben aangegeven dat de schade die mogelijk wordt veroorzaakt bij een dergelijke beving overeenkomt met EMS VII en niet, zoals zij eerder hebben gesteld in hun second opinion, VI+? Kan het kabinet bevestigen dat volgens de beschrijving van EMS VII de schade als volgt kan worden omschreven: «De meeste mensen worden bang en rennen naar buiten. Meubels worden verschoven en voorwerpen vallen in groten gatel van de planken. Tal van goed geconstrueerde gewone gebouwen lopen gemiddelde schade op: kleine scheuren in de muren, vallend pleister, stukken schoorsteen vallen om. Oudere gebouwen kunnen grote scheuren in de muren krijgen en niet-dragende muren kunnen instorten». » Kan het kabinet op basis van deze beschrijving het voorkomen van persoonlijk letsel bij een eventuele aardbeving van 3,9 op de Schaal van Richter uitsluiten? Hoe verhoudt dit zich tot de veiligheidsnormen die de overheid zelf heeft opgesteld in haar eigen veiligheidsbeleid en dan met name het Beleid externe veiligheid (2004)?
Antwoord
De betreffende deskundigen van MIT hebben tijdens de betreffende bijeenkomst op 14 januari 2010 aangegeven dat in het geval van een aardbeving met een kracht van 3,9 op de Schaal van Richter dit zou resulteren in een intensiteit dicht tegen schaal VII op de EMS Schaal. Dat betekent dat de intensiteit nog steeds in schaal VI is. De kans op een beving van 3,9 wordt overigens ingeschat als heel klein. Het karakter van een ondiepe geïnduceerde aardbeving (korte hevige schok) verschilt van dat van een diepere natuurlijke aardbeving (langdurige beweging). Door dit verschil kan de indruk ontstaan dat de intensiteit van de effecten van een geïnduceerde beving volgens de zogenaamde EMS-schaal ernstiger kunnen zijn dan de gevolgen die in werkelijkheid optreden bij geïnduceerde ondiepe aardbevingen. De EMS-schaal is namelijk ontwikkeld voor natuurlijke aardbevingen op een gemiddelde diepte van 15 km.
Voor een beving op 2 km diepte, zoals opgetreden bij het Bergermeerveld, zal de hoogste intensiteit in een klein gebied rond het epicentrum voorkomen en snel afnemen met de afstand tot dit epicentrum. Het epicentrum van een eventuele toekomstige beving zal in het buitengebied tussen Bergen en Alkmaar liggen, zo heeft ook het MIT bevestigd. De beschrijving van EMS Schaal VI luidt als volgt: «Veel mensen worden bang en rennen naar buiten. Sommige voorwerpen vallen om. Veel huizen raken licht beschadigd: haarscheuren en kleine stukjes pleister die naar beneden vallen.» De beschrijving van EMS Schaal VII die wordt aangehaald is op zichzelf correct weergegeven, maar omdat het niet gaat om een beving in deze schaal kan derhalve niet worden gezegd dat de situatie in schaal VII een correcte beschrijving is van de toestand als gevolg van een eventuele aardbeving zoals die zich zou voor kunnen doen in de Bergermeer.
De te verwachten schade bij de maximale theoretische beving van 3,9 op de schaal van Richter, zal in de intensiteit VI-VII liggen. Intensiteit VII wordt gekarakteriseerd door soortgelijke schade als bij VI, maar dan aan meer gebouwen en daarbij kan tevens matige constructieve schade aan weinig gebouwen optreden.
Het is per definitie onmogelijk om persoonlijk letsel als gevolg van een eventuele aardbeving volledig uit te sluiten. Echter, de kans dat er persoonlijk letsel optreedt als een gevolg van een beschadigd gebouw (bijvoorbeeld door een vallende steen) als gevolg van een aardbeving is uiterst klein.
In het kader van de vergunningverlening dient het project Gasopslag Bergermeer te voldoen aan alle aan de vergunning verbonden eisen. Daarbij is het externe veiligheidsaspect inbegrepen. Dat wil zeggen dat niet tot vergunningverlening zou worden overgegaan indien niet aan de eisen zou worden voldaan. Vooralsnog is er echter geen reden aan te nemen dat dat het geval zal zijn
Vraag
Kan het kabinet bevestigen dat het kabinet de Kamer niet heeft geïnformeerd over deze nieuwe inzichten van het MIT, die afwijken van hetgeen in de second opinion van het MIT is gesteld? Waarom is dit het geval? Deelt het kabinet de mening dat de Kamer te allen tijde volledig geïnformeerd moet zijn? Waarom heeft het kabinet dit achterwege gelaten?
Antwoord
Er waren na de betreffende expertmeeting op 14 januari 2010 geen nieuwe inzichten ten opzichte van de in het rapport beschreven second opinion van MIT.
Op 14 januari 2010 heeft één van de auteurs van het MIT rapport, prof. Hager, de second opinion van MIT toegelicht ten overstaan van alle betrokken stakeholders. Uit het verslag van deze bijeenkomst blijkt, dat MIT meent, dat een aardbeving met een sterkte van ML=3,9 gerelateerd is aan een intensiteit van VI+ op de Modified Mercalli Intensity Scale. Op de European Macroseismic Scale zou de intensiteit echter dichter bij VII dan bij VI liggen, zo verklaarde prof. Hager (zie p.2 van het verslag: http://www.sodm.nl/Publicaties/Nieuwsberichten/2010/ Expertmeeting_gasopslag_Bergermeer/ Minutes_MIT_Expertmeeting_14012010
Tijdens de bijeenkomst werd deze uitspraak door het KNMI gerelativeerd met de opmerking dat de wat vage EMS schaal in de Bergermeer casus niet zo relevant is, omdat de effecten van de opgetreden aardbevingen vrij precies bekend zijn. Mijn ambtsvoorganger zag dan ook geen aanleiding om de Kamer hierover apart te informeren.
Vraag
Kan het kabinet zich voorstellen dat wanneer nieuwe, voor de gasopslag ongunstige, inzichten niet door het kabinet met de Kamer worden gedeeld, de PvdD-fractie zich nauwelijks meer aan de indruk kan onttrekken dat het kabinet dit project zo snel mogelijk vergund wilt hebben, en dat zorgvuldige procedures daar zelfs voor mogen wijken?
Antwoord
Nee, dit kan ik mij niet voorstellen. De afwegingen die de afgelopen jaren in dit dossier zijn gemaakt, voor alle aspecten, wo natuur en milieu en aardbevingen zijn met de grootst mogelijke zorgvuldigheid genomen. Op vele onderwerpen in dit dossier, zoals aardbevingen en externe veiligheid heb ik aanvullend onderzoek laten uitvoeren voordat volgende stappen in besluitvorming volgden. Daarnaast heeft de besluitvorming zich voltrokken met alle betrokken partijen, waarvan de gemeente Bergen als enige niet haar medewerking verleent.
Vraag
Het is de PvdD-fractie bekend dat de gemeente Bergen en haar inwoners grote bezwaren hebben tegen gasopslag in het Bergermeergasveld. De PvdD-fractie kan deze bezwaren heel goed begrijpen. Immers, al het seismische onderzoek tot nu toe was abstract onderzoek, bijna helemaal gebaseerd op algemene ervaringen en gegevens. Moet het Berger-meerveld niet eerst in al z’n hoedanigheden onderzocht worden, beginnende met een analyse van de 4 aardbevingen en de daardoor ontstane schades die hier zijn waargenomen? En zo neen, waarom niet?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de eerste vraag van de PvdA die de zelfde strekking heeft.
Vraag
Het is nog niet bekend wat het effect van een aardbeving op maaiveldniveau zal zijn. Had dat niet in het MER onderzocht moeten worden?
Antwoord
Er heeft reeds seismisch onderzoek plaatsgevonden naar het Bergermeer gasveld door TNO. Door MIT is bovendien in opdracht van mijn voorganger een Second Opinion uitgevoerd. Dit onderzoek heeft een voldoende duidelijk beeld gegeven van de veiligheidsaspecten en risico’s.
Vraag
Door de gemeente Bergen is aangegeven dat bij een eventueel faillissement van TAQA het waarborgfonds van de overheid te weinig garanties biedt voor het uitkeren van eventuele schade. Eerder heeft het kabinet in het ontwerp Rijksinpassingsbesluit aangegeven niet bereid te zijn om een onafhankelijk schadefonds in te richten mocht deze situatie zich onverhoopt voordoen. Kan het kabinet aangeven waarom het kabinet niet bereid is een dergelijk schadefonds in te richten?
Antwoord
Zie hiervoor de eerste vraag bij het CDA over dit onderwerp.
Vraag
En kan het kabinet een reden noemen waarom de leden van de PvdD-fractie niet zouden mogen constateren dat dit richting onbehoorlijk bestuur lijkt te gaan?
Antwoord
Gezien bovenstaand antwoord ben ik van mening dat er voldoende financiële waarborgen zijn mede in het licht van de risico’s en de te verwachten schade.
Vraag
Deelt het kabinet de mening van de PvdD-fractie dat de 250 000 euro die zich in het waarborgfonds bevindt onvoldoende is voor het afwikkelen van schade bij een eventuele aardbeving in de Bergermeer, zeker gezien het feit dat bij een eerdere beving in 2001 het schadebedrag al hoger lag (en dat was een beving van 3,5 op de Schaal van Richter). Zo nee, waarom niet en waar baseert het kabinet dat op?
Antwoord
Nee, die mening deelt het kabinet niet. (zie mede antwoorden hierboven). In het burgerlijk wetboek (Boek 6, art. 177) staat beschreven dat de onderneming die delfstoffen opslaat, aansprakelijk is voor schade die hierdoor ontstaat. Mocht er schade ontstaan dan zal de mijnonderneming laten onderzoeken of er verband bestaat tussen haar werkzaamheden en de schade. Indien de gedupeerde het niet eens is met de afhandeling van de schadeclaim door de mijnonderneming, dan kan de onafhankelijke Technische commissie bodembeweging (Tcbb, paragraaf 6.2 van de Mbw) ingeschakeld worden. De Tcbb beslist of er opnieuw een technisch onderzoek wordt ingesteld; zij kan hiervoor een onderzoeksbureau inschakelen. Mocht een gedeputeerde het niet eens zijn met het advies van de Tcbb, dan staat de weg naar de rechter nog open. De afgelopen jaren zijn in Nederland schadegevallen in geval van bodembeweging eigenlijk altijd naar tevredenheid opgelost.
Vraag
Uit de beantwoording van een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur door de gemeente Bergen van 19 november 2010 blijkt dat al in 2006 een zogenaamd Memorandum of Understanding (MoU) is getekend tussen de Nederlandse en de Russische overheid om te komen tot intensievere samenwerking op het gebied van energie, energie efficiency en duurzame energie (beantwoording verzoek Wob d.d. 28 januari 2011, kenmerk ETM/EM/11011409). Volgens een rapport van Clingendael (Bedrijfsbelangen Gazprom in EU-27 in 2007, april 2008, p. 30) zou in dit MoU in ieder geval opgenomen zijn dat Gazprom de Gasunie (100% staatsbedrijf) faciliteert in het oprichten van een gasrotonde in Noord-Nederland en dat Gazprom toegang krijgt tot de Nederlandse consumentenmarkt. In hoeverre wordt in dit MoU ook gesproken over het project Gasopslag Bergermeer?
De PvdD-fractie wil dat dit Memorandum of Understanding (MoU) naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, samen met de antwoorden op dit overleg. Is het kabinet daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In 2006 is ten tijde van een bezoek van de toenmalig Minister van Economische Zaken aan Rusland een akkoord getekend tussen Gasunie en Gazprom over de Nordstream pijpleiding van Rusland naar NoordDuitsland door de Oostzee. Gasunie neemt hierin deel. De overheid is geen partij bij dit akkoord.
Tevens is in april 2006 een MoU getekend tussen het Ministerie van Economische Zaken (Nederland) en het Ministerie van Industrie en Energie (Rusland) inzake samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie en energiebesparing. Dit document gaat niet in op de gasopslag Bergermeer en staat hier volledig los van.
Zoals hierboven gememoreerd gaat het MoU inzake samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie en energiebesparing niet in op de gasopslag Bergermeer. Indien de Tweede Kamer desondanks behoefte heeft om een afschrift van het MoU te ontvangen dan ben ik daartoe bereid.
Vraag
Tevens heeft PvdD-fractie vernomen dat in eind 2007 toenmalig premier Balkenende in Moskou was voor een ontmoeting met toenmalig president Poetin. Ook toen is kennelijk gesproken over o.a. deelname van Gasunie in de gaspijplijn Nordstream van Rusland naar Duitsland, onderdeel van het MoU uit 2006. Is er tijdens dit werkbezoek gesproken over het MoU en meer specifiek over de Gasopslag Bergermeer? Zo ja, wat is er besproken door onze toenmalige minister-president en/of de deelnemers aan de handelsdelegatie?
Antwoord
Tijdens dit bezoek is niet gesproken over de Gasopslag Bergermeer.
Vraag
In 2008 al berichtte het Financieel Dagblad (bron: FD, 6/12/2008 en 8/12/2008) kritisch over de bilaterale deals die toenmalig minister Van der Hoeven zou hebben gesloten met Rusland, o.a. voor de gasopslag in de Bergermeer. Door het aangaan van dergelijke verplichtingen zou Nederland een effectieve Europese energiepolitiek in de weg staan. Volgens een persbericht van SenterNovem (d.d. 16/12/2008) blikte toenmalig minister Van der Hoeven tevreden terug op een economische missie aan de Russische Federatie op 6 december van dat jaar. De missie vond plaats onder haar leiding en die van vice-premier Zubkov. Ook hier zou zijn gesproken over de gasopslag Bergermeer. Kan het kabinet aangeven of er in of voor december 2008 al afspraken zijn gemaakt met Rusland over de gasopslag in de Bergermeer, door de Nederlandse overheid of door de initiatiefnemers van het project?
Antwoord
Tijdens deze overleggen heeft de Minister geen afspraken gemaakt over Bergermeer. Wel heeft de minister haar politieke steun gegeven voor het project Bergermeer aam haar Russische collega Zubkov. De uiteindelijke afspraken en overeenkomsten zijn gemaakt tussen Taqa en Gazprom en niet tussen overheden.
Vraag
Wat was de inhoud van de gesprekken die toenmalig minister Van der
Hoeven voerde met haar ambtsgenoot Zubkov over de gasopslag
Bergermeer?
Zijn er na die tijd afspraken gemaakt over de gasopslag in de Bergermeer tussen Rusland en Nederland? Zo ja, op welk moment? Graag krijgt de
PvdD-fractie inzicht in de inhoud van deze afspraken, is de minister bereid hier een uitgebreide toelichting op te geven?
Antwoord
Er is niet in detail over de gasopslag Bergermeer. De minister en de heer Zubkov hebben kennisgenomen van de samenwerking tussen Gazprom en TAQA.
Tussen de Russische en de Nederlandse overheid bestaan geen afspraken over de gasopslag Bergermeer. Er bestaan wel afspraken tussen de betrokken bedrijven, maar daarbij is de overheid geen partij.
Vraag
Volgens een uitgelekt ambtsbericht van de Amerikaanse ambassade in Den Haag van 2 oktober 2009 (t.b.v. een bezoek op 7–10 oktober 2009; www.nos.nl) zou Nederland zich verzetten tegen Europese regelgeving die de afzonderlijke lidstaten verplicht zelf voor voldoende gasopslagcapa-citeit zorg te dragen. Een quote uit dit bericht luidt: «The Dutch oppose EU regulations that would require each EU member state to have adequate gas storage capacity of its own. The Dutch want to provide storage service to others in the region – for a price». Kan het kabinet de inhoud van dit bericht bevestigen? Wat is het standpunt van de Nederlandse overheid ten aanzien van dergelijke Europese regelgeving? Op welke manier heeft Nederland dit standpunt al naar voren gebracht?
Antwoord
Het kabinet kan de inhoud van het bericht niet bevestigen en weet ook niet wie of wat de bron van het bericht is. Mogelijk is hier sprake van verwarring met de Nederlandse opvatting t.a.v. de toentertijd op EU-niveau in behandeling zijnde Verordening leveringszekerheid aardgas. In de aanloop daar naar toe was er enige discussie over de vraag of er, in navolging van olie, moest worden gekomen tot strategische opslag van gas waarbij lidstaten zouden worden verplicht om voor een periode van 30 à 60 dagen gasvoorraden aan te houden die alleen en uitsluitend mogen worden ingezet om een grootschalige verstoring in de aanvoer op te vangen.
In deze discussie steunde Nederland de opvatting van de Europese Commissie dat dit, mede gezien de zeer hoge kosten (een veelvoud van die bij olie) geen haalbare en wenselijke maatregel was.
Vraag
Wat zijn de consequenties van de Nederlandse steun aan de gasopslag Bergermeer in het licht van de Europese regelgeving?
Antwoord
Die consequenties zijn er niet, anders dan dat de gasopslag Bergermeer een aanzienlijke bijdrage levert aan de vergroting van de gasleveringsze-kerheid van Europa in het algemeen en Noordwest-Europa in het bijzonder. De gasopslag Bergermeer past dan ook goed binnen de aanbevolen maatregelen uit de Europese Verordening leveringszekerheid aardgas (verordening (EU) nr. 994/2010 i van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van richtlijn 2004/67/EG i van de Raad (PbEU 2010, L 295)).
Vraag
Kan het kabinet aangeven hoe de actieve opstelling van het kabinet ten aanzien van het realiseren van de gasopslag in de Bergermeer zich verhoudt tot de Europese regelgeving over staatssteun, dit gezien in het licht van de rol van de Gasunie en de deelname van EBN aan het project?
Antwoord
Er is bij de gasopslag Bergermeer geen sprake van staatssteun. De handelswijze van het kabinet wordt ingegeven door het reeds meerdere malen en herhaaldelijk benadrukte belang voor de leveringszekerheid en voor de ontwikkeling van de gasrotonde en volgt onder meer uit vigerende wetgeving t.a.v. grootschalige energieprojecten. EBN heeft t.a.v. haar deelname een eigenstandige en commerciële afweging gemaakt.
Vraag
In uw besluit van 9 juli 2010 over het tussentijds verhogen van de gasdruk in het Bergermeerveld heeft het kabinet aangegeven dat de reden voor het tussentijds verhogen naar 80 bar is dat de behandeling van het project ernstige vertraging heeft opgelopen. Hierdoor loopt het project niet meer in de pas met het voorziene tijschema van het gehele project en met de levering van kussengas door Gazprom (bron; begeleidende brief Ministerie EZ bij besluit dd. 12 juli 2010). Hieruit maakt de PvdD-fractie op dat er al bepaalde (economische) verplichtingen zijn aangegaan door de initiatiefnemer van de Gasopslag Bergermeer (TAQA bv) en andere partners in het project, waaronder EBN die voor 40% deelnemer is. De PvdD-fractie acht het mogelijk dat deze afspraken en daaruit voortvloeiende verplichtingen zijn neergelegd in het zogenaamde Gas Storage Agreement waarover wordt gesproken in de beantwoording van het WOB verzoek van de gemeente Bergen. Kan het kabinet duidelijkheid verschaffen over de aard van deze verplichtingen?
Antwoord
EBN heeft mij laten weten dat zij als deelnemer in het project het Agreement en de bijbehorende contracten heeft ondertekend. Zoals aangegeven in antwoord op het door de gemeente Bergen ingediende WOB verzoek zijn deze overeenkomsten bedrijfseconomisch vertrouwelijk en kunnen daar dan ook geen mededelingen over worden gedaan. Dat geldt uiteraard ook voor de verplichtingen die de contractpartners t.o.v. elkaar zijn aangegaan.
Vraag
Wordt in de contracten over de levering van kussengas expliciet melding gemaakt van de bestemming voor dit kussengas, in dit geval het Bergermeerveld?
Antwoord
Over de bestemming van het kussengas wil ik opmerken dat kussengas een hoeveelheid gas is die permanent in de opslag aanwezig moet zijn om een opslag te kunnen laten functioneren. Dus als er in het kader van de gasopslag Bergermeer wordt gesproken over kussengas, dan zal deze hoeveelheid gas gedurende de economische levensduur van de opslag ook permanent in Bergermeer aanwezig zijn.
Vraag
Graag krijgt de PvdD-fractie inzage in de gemaakte contracten en het zogenaamde «Gas Storage Agreement», is het kabinet daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals aangegeven in antwoord op het door de gemeente Bergen ingediende WOB verzoek zijn deze overeenkomsten bedrijfseconomisch vertrouwelijk en kunnen daar dan ook geen mededelingen over worden gedaan. Dat geldt uiteraard ook voor de verplichtingen die de contractpartners t.o.v. elkaar zijn aangegaan.
Vraag
Heeft EBN, als 100% staatsbedrijf, deze contracten ook ondertekend?
Antwoord
EBN heeft mij laten weten dat zij als deelnemer in het project het Agreement en de bijbehorende contracten heeft ondertekend. Zoals aangegeven in antwoord op het door de gemeente Bergen ingediende WOB verzoek zijn deze overeenkomsten bedrijfseconomisch vertrouwelijk en kunnen daar dan ook geen mededelingen over worden gedaan. Dat geldt uiteraard ook voor de verplichtingen die de contractpartners t.o.v. elkaar zijn aangegaan. Wel wil ik in antwoord op een aanverwante vraag van de PvdD-fractie over de bestemming van het kussengas opmerken dat kussengas een hoeveelheid gas is die permanent in de opslag aanwezig moet zijn om een opslag te kunnen laten functioneren, dus als er in het kader van de gasopslag Bergermeer wordt gesproken over kussengas dan zal deze hoeveelheid gas gedurende de economische levensduur van de opslag ook permanent in Bergermeer aanwezig zijn.
Vraag
Hoe verhoudt deelname van EBN aan het project zich tot het antwoord op Kamervragen in 2009, waarin door toenmalig minister van der Hoeven werd gesteld dat investeringen in de gasrotonde geheel door marktpartijen zouden moeten worden bekostigd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3432)?
Antwoord
Bij Bergermeer neemt EBN deel op commerciële voorwaarden en niet vanuit een publieke taak. Taqa heeft het initiatief genomen tot het ontwikkelen van de gasopslag. Op grond van haar publieke taak uit hoofde van het zogenoemde kleine velden beleid, was EBN direct betrokken bij de winning van het gas uit Bergermeer en had daar dus al een belang van 40%. EBN heeft getoetst of de ontwikkeling van het Bergermeerveld tot een opslag commercieel aantrekkelijk was en dit heeft geleid tot de beslissing om deel te nemen in de opslag. Deelname van EBN, indien commercieel aantrekkelijk, past ook in mijn beleid om gasopslag in Nederland te bevorderen.
Vraag
In hoeverre betekent deelname van EBN aan dit project dat de Nederlandse overheid zowel verantwoordelijk is voor de coördinatie van de ruimtelijke procedure als (economisch) belanghebbende in het project?
Antwoord
De Minister gaat vanuit haar wettelijke rol op grond van de rijkscoördina-tieregeling over de ruimtelijke inpassing en de coördinatie van de vergunningverlening van gasopslag Bergermeer.
In haar betrokkenheid bij de gasopslag Bergermeer treedt EBN niet op als uitvoerder van een aan haar opgedragen publieke taak als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Mijnbouwwet, maar is er sprake van een in het derde lid van dat artikel bedoelde «andere» activiteit van EBN. Daaraan heb ik mijn des gevraagde instemming verleend. Ten aanzien van dergelijke nevenactiviteiten geldt dat EBN binnen het wettelijk kader in eerste instantie zelfstandig en onafhankelijk haar eigen bedrijfseconomische en commerciële afweging maakt. Een van de voorwaarden die ingevolge de Mijnbouwwet zijn gesteld aan deelneming van EBN in de gasopslag Bergermeer is dat daarmee mede het algemeen belang van het energiebeleid is gediend. EBN is dus, op gelijke wijze als iedere andere partner in het consortium, bij haar handelen in het normale economische verkeer onderworpen aan de door de staat in het algemeen belang gestelde en gehandhaafde regels.
Vraag
De PvdD-fractie heeft ook een aantal vragen over de ruimtelijke procedure. De ruimtelijke procedure, met daaraan voorafgaand een MER is opgestart in 2008. In december 2008 hebben de betrokken gemeenten het MER ter acceptatie ontvangen. Tegelijkertijd lijkt het erop dat de
Nederlandse overheid vanaf 2006 actief heeft bemiddeld om een gasrotonde in Noord-Nederland te kunnen realiseren. Bij verschillende gelegenheden lijkt het kabinet te hebben bemiddeld voor de initiatiefnemers van het project Gasopslag Bergermeer. Als het waar is, en daar krijgt de PvdD-fractie graag antwoord op, dat de toenmalige minister in de periode tussen 2006 en 2009 actief hebben bemiddeld voor TAQA, terwijl de consequenties van een dergelijk project op veiligheid- en milieugebied nog niet duidelijk waren, neemt de PvdD-fractie dat hoog op. De MER-procedure (begin 2008 startnotitie) en ruimtelijke inpassingsprocedure (eind 2009 Voorontwerp rijksinpassingsplan) moesten immers nog doorlopen worden. Het heeft er ook alle schijn van dat deze bemiddeling er mede voor heeft gezorgd dat TAQA/EBN in 2010 moest beginnen met het afnemen van aardgas van Gazprom en dat hierdoor geen vertraging in het project kon plaats vinden. Graag een heldere reactie.
Antwoord
De overeenkomst inzake kussengas is een private aangelegenheid. Hierin heeft de minister geen rol. Het is wel zo dat mijn voorganger haar politieke steun heeft gegeven aan haar Russische ambtgenoot Zubkov ten behoeve van het project gasopslag Bergermeer. Het project past namelijk goed in het idee van de Nederlandse gasrotonde. Uiteindelijk moet het project aan alle voorwaarden voldoen die ik stel binnen de kaders van de rijkscoordinatieregeling. De rijkscoördinatieregeling is overigens van toepassing sinds 1 maart 2009.
Vraag
Kan het kabinet valide argumenten aanvoeren waarom de PvdD-fractie anders zou moeten concluderen dan dat om bovengenoemde reden het plan exact wordt uitgevoerd conform het voorkeursalternatief van de initiatiefnemer en dat daarom adviezen van de Commissie voor de MER, de provincie, de veiligheidsregio en de gemeenten genegeerd worden?
Antwoord
Nee, dit is niet juist. In de MER zijn verschillende alternatieven onderzocht. In het rijksinpassingsplan daarna wordt echter een integrale afweging gemaakt. Het meest milieu vriendelijke alternatief is echter het uitgangspunt. Voor wat betreft de locatie van de gasbehandelingsinstal-latie wordt juist het Meest Milieu vriendelijke alternatief gevolgd in het rijksinpassingsplan. Voor de puttenlocatie in Bergen wordt het voorkeursalternatief gevolgd dat afwijkt van het Meest Milieu vriendelijke alternatief zo’n 500 m verderop. Dit voorkeursalternatief wordt gevolgd om redenen die zijn beschreven in het rijksinpassingsplan. Adviezen van de cie mer, Provincie NH en de veiligheidsregio zijn allen meegewogen in deze besluitvorming. Voor externe veiligheid is nog aanvullend onderzoek gedaan door RIVM en onafhankelijk deskundige prof. Helsloot.
Vraag
Inmiddels blijken uit het rijksinpassingsplan andere locaties ook geschikt voor gasopslag. Ontwikkeling van andere locaties betekent andere spelers en nieuwe procedures. Spelen op deze locaties dezelfde milieu- en veiligheidsbezwaren als voor de Bergermeer? Kan het kabinet dit toelichten? Waarom worden deze locaties niet nader onderzocht?
Antwoord
De milieu- en veiligheidseisen gelden ook voor andere gasopslagen. Deze gasvelden worden door TNO periodiek bekeken. Het is echter aan marktpartijen om nader onderzoek, zoals naar de locaties te doen. Vervolgens kunnen marktpartijen zich wenden tot de rijksoverheid en kan ik, samen met mijn collega van I&M bepalen of aan alle voorwaarden wordt voldaan om over te gaan tot besluitvorming.
Vraag
De PvdD-fractie heeft de stellige indruk dat er door uw ministerie door bemiddeling voor het kussengas in het Bergermeerveld vergaande verwachtingen en verplichten ontstaan zijn bij de initiatiefnemer, waardoor van afblazen van dit project geen sprake meer kan zijn, kan het kabinet dit bevestigen? Kan het kabinet aangeven wat de eventuele juridische en financiële consequenties zijn als het project Gasopslag Bergermeer geen doorgang zou vinden?
Antwoord
Dit in onjuist. De initiatieven voor een overeenkomst over kussengas komen vanuit marktpartijen, te weten Taqa en Gazprom. Ik heb zoals eerder aangegeven wel mijn politieke steun gegeven, maar besluitvorming over het project vindt pas plaats als aan alle wettelijke voorwaarden wordt voldaan. Wat de juridische en financiële consequenties voor initiatiefnemers zijn is niet aan mij ter beoordeling.
Vraag
Er wordt gesteld dat gasopslag in de Bergermeer nodig zou zijn door de afnemende flexibiliteit van het Groningerveld. Deze gasopslag is echter omstreden doordat het Bergermeerveld een seismisch instabiel veld is. Is het kabinet ermee bekend dat de NAM de komende 10 jaar de opslagen in Grijpskerk en Langelo (Norg) zodanig gaat uitbreiden dat de afnemende flexibiliteit in die periode van het Groningerveld uiteindelijk geheel wordt gecompenseerd (de eerste stap hiervoor heeft de NAM gezet door de vergunningsprocedure te starten voor de aanleg van de NorgroN-leidingen van Langelo naar Sappermeer)? Hoe groot is de beoogde uitbreiding van de opslagen in Grijpskerk en Langelo (Norg)? Welke rol speelt deze uitbreiding in uw plannen om de afnemende flexibiliteit op de Nederlandse gasmarkt in 2020 op te vangen?
Antwoord
Uitbreidingen van Norg en Grijpskerk kunnen een bijdrage leveren om de afnemende flexibiliteit van het Groningenveld op te vangen. Echter het is NAM die het initiatief neemt om Norg en Grijpskerk uit te breiden en NAM zal zich hierbij alleen laten leiden door bedrijfseconomische overwegingen. Zover mij bekend heeft NAM nog geen definitief besluit genomen over uitbreidingen en dus ook niet over de eventuele omvang. Bij een uitbreiding van Norg zal de NorGroN leiding worden aangelegd. Voor deze NorGron leiding is ook de rijkscoordinatieregeling van toepassing.
Vraag
In de hoorzitting over de gasopslag in Bergen 9 februari 2011 die de PvdD-fractie heeft georganiseerd is de suggestie gedaan om een landelijk alternatievenonderzoek uit te voeren. De gemeente Bergen heeft deze suggestie onderschreven, met dien verstande dat er onderzoek zou moeten worden gedaan naar alle mogelijkheden om op termijn voldoende flexibiliteit te realiseren op de Nederlandse gasmarkt (zie ook het rapport van de Brattle Group uit december 2010 en het advies van de Energieraad d.d. 8/2/2011). Is het kabinet bereid een dergelijk onderzoek uit te laten voeren? Zo ja, is het kabinet bereid de uitkomsten van een dergelijk onderzoek af te wachten voordat het kabinet overgaat tot definitieve besluitvorming over de voorgenomen gasopslag in de Bergermeer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zie het antwoord op de vragen van het CDA.
Vraag
In augustus 2010 heeft het kabinet besloten de beslissingsbevoegdheid van de gemeente Bergen over te nemen. Op eerdere vragen van de PvdD-fractie over de gang van zaken rond deze beslissing stelde het kabinet dat in augustus de gemeente is gehoord. Kan het kabinet aangeven op welke manier dat horen heeft plaatsgevonden? Welke vorm en duur heeft dit horen ingehouden? Mogen we uit het eerdere antwoord van het kabinet afleiden dat er geen (voor)overleg heeft plaatsgevonden met de gemeente Bergen direct voorafgaand aan uw besluit om de beslissingsbevoegdheid van de gemeente over te nemen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
Antwoord
Er is vanaf 2009 veelvuldig ambtelijk en bestuurlijk overleg geweest met alle betrokken partijen, waaronder gemeente Bergen. De gemeente Bergen is over het overnemen van de bevoegdheden mondeling gehoord. Mijn standpunt is dat aan alle formaliteiten is voldaan. De gemeente Bergen is een rechterlijke procedure tegen het overnemen van haar bevoegdheid gestart die op korte termijn door de rechter zal worden behandeld. Het gegeven dat «de zaak onder de rechter» is, noopt tot een zekere terughoudendheid. Overigens is het zo dat reeds een lange periode daaraan voorafgaand alle signalen, waaronder ambtelijke overleggen, er op wezen dat de gemeente Bergen als enige gemeente niet bereid was mee te werken. Daarnaast heeft de gemeente Bergen in een eerder stadium niet voldaan aan een in het kader van de rijkscoördinatieregeling tot drie maal toe schriftelijk gestelde termijn om de ontwerpen van de voor het project benodigde besluiten aan te leveren. Deze houding traineerde de voortgang van het project, terwijl de regeling juist is bedoeld om projecten van nationaal belang voortvarend op te kunnen pakken.
Zoals eerder aangegeven hebben er verschillende overleggen plaats gevonden met de gemeente Bergen op verschillende bestuurlijke en ambtelijke niveaus. Reeds in 2009 zijn bestuurders van de gemeente Bergen, waaronder de burgemeester in overleg geweest met de toenmalige Minister van Economische Zaken. Bij het «overnemen» van de betrokken bevoegdheden van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen is dus zeker niet over één nacht ijs gegaan.
Vraag
Na het hierboven genoemde besluit heeft u, zo vernam de PvdD-fractie, nog een aantal malen schriftelijk gecorrespondeerd met de gemeente Bergen over de vergunningverlening. Tot tweemaal toe heeft de gemeente Bergen de minister van EL&I verzocht met hen in overleg te treden. Tot op heden heeft de minister van EL&I op dat verzoek geen antwoord gegeven, zo heeft de PvdD-fractie begrepen. Kan het kabinet uitleggen waarom er geen antwoord is gegeven op de herhaalde verzoeken van de gemeente Bergen om met de minister van EL&I in overleg te treden?
Antwoord
Dit is niet juist. Op het verzoek van de gemeente Bergen om in overleg te treden na het stellen van aanvullende voorwaarden is door mij gereageerd. Het gegeven dat «de zaak onder de rechter» is, noopt tot een zekere terughoudendheid.
Vraag
Kan het kabinet uitleggen hoe uw opstelling zich verhoudt tot het grote belang dat het kabinet zegt te hechten aan lokaal draagvlak? Is het kabinet bereid alsnog met de gemeente Bergen in overleg te treden?
Antwoord
Voor gasopslag Bergermeer geven de bevoegde gezagen van de gemeenten Alkmaar, Heiloo, Schermer, de provincie Noord-Holland, het hoogheemraadschap Noord-Hollands Noorderkwartier, alsmede Prorail en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) hun vergunningen af. De gemeente Bergen is het enige bevoegd gezag dat na herhaaldelijk overleg aangeeft niet mee te werken. Dat er in het geheel geen draagvlak is kan niet staande worden gehouden. Lokaal draagvlak is een element dat binnen de wettelijke kaders meegewogen moet worden in de besluitvorming, maar het is niet het enige en ook niet per definitie het doorslaggevende element. Het zou haaks staan op het doel van de rijkscoordinatieregeling bij dergelijke projecten van nationaal belang de besluitvorming uiteindelijk afhankelijk te maken van één gemeente.
Vraag
TAQA heeft aangegeven dat in het gasveld tot 2010 gas gewonnen kunnen worden. In 2007 is men begonnen met het injecteren van aardgas volgens het opslagplan tot 35 bar. Is er door TAQA afgerekend voor het in het veld achtergebleven gas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel?
Antwoord
Hier is niet over afgerekend omdat pas afgerekend moet worden indien winningsvergunning vervalt en voor het voorkomen Bergermeer is de winningsvergunning nog van kracht.
Vragen van de leden van de fractie van de SGP
Vraag
De SGP-fractie heeft nog enkele vragen over de voorgenomen gasopslag in het Bergermeerveld. Het is voor de SGP-fractie onduidelijk wat het schaderisico is bij een mogelijke beving van maximaal 3,9 op de schaal van Richter. Zij ontvangen hierover verschillende signalen. Het ontwerp-Rijksinpassingsplan en de Milieu Effect Rapportage lijken uit te gaan van een maximale intensiteit van VI op de Europese Macroseismische Schaal. Is deze veronderstelling juist? De heren Van der Hilst en Hager van het MIT hebben in een gesprek met de Tweede Kamer echter aangegeven dat eerder een intensiteit van VII verwacht mag worden. Dat is een belangrijk verschil in inschatting van het mogelijke schaderisico. De leden ontvangen graag een reactie van het kabinet op de inschatting van het MIT.
Het MIT heeft aangegeven dat de intensiteit en schade als gevolg van de beving in het Bergermeergebied in 2001 als ijkpunt kan worden gebruikt voor een inschatting van het schaderisico bij mogelijke nieuwe bevingen als gevolg van eventuele gasopslag. Is het kabinet bereid op korte termijn een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar het schaderisico van mogelijk nieuwe bevingen in het Bergermeergebied?
Antwoord
De huidige beschikbare dataset aan metingen is nog steeds beperkt en niet groot genoeg om een significante verbetering van de resultaten in bovengenoemde rapporten te bereiken. Vandaar dat het niet zinvol geacht wordt om op dit moment een nieuwe studie uit te voeren. Zie verder antwoord op eerste vraag PvdA.
Vraag
Monitoring van druk en temperatuur in het veld, seismische activiteit, injectie- en productiesnelheden per put en bodembewegingen aan het aardoppervlak is nodig om inzicht te krijgen in de seismische respons van het gasreservoir op de injectie en productie van gas. SodM gaf in een schriftelijke notitie in voorbereiding op het rondetafelgesprek Bergermeer in de Tweede Kamer (op 9 februari 2011) aan dat op basis van dit inzicht het injectietempo kan worden bijgesteld of desnoods worden stopgezet. Ook kan de verdeling van de injectievolumes over de verschillende putten worden aangepast. Welke doorzettingsmacht heeft de verantwoordelijke minister om er voor te zorgen dat het injectiebeleid van TAQA Energy BV in de gewenste richting wordt aangepast?
Antwoord
Ik ga er vanuit, dat Taqa zich houdt aan de vergunningen met de bijbehorende voorwaarden, waarin uitgangspunten voor het injectiebeleid zijn vastgelegd. Staatstoezicht op de Mijnen houdt daar toezicht op. Mocht er echter onduidelijk ontstaan over de precieze uitvoering van het injectie-beleid, dan kunnen er tenminste twee wegen bewandeld worden om Taqa de gewenste richting uit te sturen: – De minister van EL&I kan zijn instemming met het opslagplan wijzigen of intrekken (artikel 36, lid 3, en artikel 39 Mbw) – In gevallen waarin ernstige aantasting ontstaat of dreigt te ontstaan «van het belang van beperken van schade ten gevolge van bodembeweging» kunnen maatregelen worden voorgeschreven (artikel 50 en 49, lid 2, onder d, Mbw). De bevoegdheid om maatregelen voor te schrijven wordt in mandaat uitgeoefend door de Inspecteur-generaal der Mijnen.
Vraag
Professor Van der Hilst van het MIT heeft geadviseerd om een protocol op te stellen bij het monitoren van de seismische activiteit. In dit protocol zou vastgelegd moeten worden wat er gedaan moet worden bij het optreden van bepaalde trillingen. Wordt gewerkt aan een dergelijk protocol? Zo nee, is het kabinet bereid TAQA Energy BV te verplichten een dergelijk protocol op te stellen?
Antwoord
Ja, er wordt door Taqa aan zo’n protocol gewerkt. Het protocol moet vóór 1 april 2011 door Taqa aan mij worden voorgelegd. Dit is vastgelegd in de voorwaarden, die ik verbonden heb aan mijn besluit over het opslagplan Bergermeer (zie het besluit tot verhoging van de reservoirdruk van 35 bar tot maximaal 80 bar, van 9 juli 2010, ETM/EM/10081529; en de beslissing op bezwaar van 22 november 2010, WJZ/10169427, artikel 8).
1 Samenstelling:
Leden: Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Verburg, G. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), Voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD) en Verhoeven, K. (D66). Plv. leden: Elias, T.M.Ch. (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Vacature, (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD) en Veldhoven, S. van (D66).
2 – Conclusie van de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie over richtlijn 2001/81/EG i in relatie tot milieuvergunningen voor drie nieuwe kolencentrales (Kamerstuk 28 240, nr. 111) van 3 februari 2011. – Randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales (Kamerstuk 32 645, nr. 1) van 11 februari 2011.
– Mogelijkheden voor hergebruik en opslag van CO2 in Noord-Nederland (Kamerstuk 31 510, nr. 44) van 15 februari 2011.
– Reactie op de brief van AnMar Research Laboratories over de eindrapportage van het door NMa/KIWAGastec verrichte onderzoek (Kamerstuk 31 374, nr. 38) van 17 februari 2011.
– Kabinetsstandpunt inzake gasopslag Bergermeer (Kamerstuk 28 982, nr. 116) van 18 februari 2011.
– Reactie op het verzoek van de commissie over de uitkomsten van het gesprek met partijen die betrokken zijn bij het windpark Noordoostpolder (Kamerstuk 31 239, nr. 104) van 21 februari 2011.
– Stand van zaken over de studie naar gaskwaliteit (Kamerstuk 29 023, nr. 83) van 23 februari 2011.