Voorlopig verslag - Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet financiële markten BES in verband met het invoeren van een aansprakelijkheidsbeperking voor de toezichthouders op de financiële markten en het opnemen van regels met betrekking tot de beloning van dagelijks beleidsbepalers van financiële ondernemingen die staatssteun genieten (Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen) - Hoofdinhoud
Dit voorlopig verslag is onder nr. B toegevoegd aan wetsvoorstel 33058 - Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet financiële markten BES in verband met het invoeren van een aansprakelijkheidsbeperking voor de toezichthouders op de financiële markten en het opnemen van regels met betrekking tot de beloning van dagelijks beleidsbepalers van financiële ondernemingen die staatssteun genieten (Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen); Voorlopig verslag |
---|---|
Documentdatum | 21-03-2012 |
Publicatiedatum | 21-03-2012 |
Nummer | KST33058B |
Kenmerk | 33058, nr. B |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2011–2012
33 058
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet financiële markten BES in verband met het invoeren van een aansprakelijkheidsbeperking voor de toezichthouders op de financiële markten en het opnemen van regels met betrekking tot de beloning van dagelijks beleidsbepalers van financiële ondernemingen die staatssteun genieten (Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen)
B
1 Samenstelling: Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA), voorzitter, Nagel (50PLUS), Elzinga (SP) Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), vice-voorzitter, Van Rey (VVD) en Bröcker (VVD).
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR
FINANCIËN1
Vastgesteld 20 maart 2012
Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Algemeen
De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van het Wetsvoorstel aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen (33 058). Hierover hebben zij enkele vragen.
In algemene zin wordt de voorgenomen aansprakelijkheidsbeperking van DNB en de AFM door de leden van de PvdA-fractie als wenselijk beschouwd. Is de regering met deze leden van oordeel dat, gezien de urgentie om tot aanscherping van de regulering van de financiële sector te komen, het voorstel ook eerder ingediend had mogen worden?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en van de uitgebreide beraadslagingen in de Tweede Kamer. Zij hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen Dit wetsvoorstel is een onderdeel van het zogenaamde tweede pakket wetgeving financiële markten. In tegenstelling tot de Tweede Kamer vindt in de Eerste Kamer de behandeling niet gecombineerd plaats. Daarom stellen de leden van de CDA-fractie graag eerste enkele algemene vragen en maken zij enkele algemene opmerkingen.
Mede door het gedrag van de financiële sector zijn veel landen in de problemen gekomen. Regelgeving om dit risico in de toekomst te beperken kan op de steun van de leden van de CDA-fractie rekenen. Daar de financiële sector onmisbaar is voor een gezonde ontwikkeling van de economie moet ook worden gewaakt voor overregulering. Hoe denkt de regering dit juiste evenwicht te bewaren?
Ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel hebben de leden van de CDA-fractie de volgende algemene vraag. Waarom zijn zowel de beperking van de aansprakelijkheid en het bonusverbod opgenomen in hetzelfde wetsvoorstel? Beide onderwerpen hebben naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie niets met elkaar te maken. Tevens heeft de Eerste Kamer herhaaldelijk uitgesproken dergelijke koppelingen onwenselijk te achten.
De diverse wetsvoorstellen zijn gebaseerd op bestaande of toekomstige Europese Richtlijnen. Zo loopt bijvoorbeeld de Interventiewet vooruit op Europese regelgeving. Gelet op het feit dat het zetten van nationale koppen op EU-regelgeving door de leden van de CDA-fractie in principe als ongewenst wordt beschouwd, zouden deze leden graag willen weten in hoeverre Nederland bij dit pakket voorop loopt en/of afwijkt van de EU-afspraken.
De leden van de CU-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel maar hebben nog wel een aantal vragen.
Advies Raad van State
In de reactie van de regering op het advies van de Raad van State wordt gesteld dat met het voorgenomen verbod op bonussen en/of overmatige salarisstijgingen wordt ingebroken op het (privaatrechtelijke) contract tussen de financiële onderneming en de betreffende functionaris (in casu de bestuurder dan wel de dagelijks beleidsbepaler). Dit geschiedt niet op basis van aansprakelijkheidsstelling, maar op basis van staatssteunverlening. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering van oordeel is dat een dergelijke bepaling juridisch afdoende afdwingbaar is?
Doelgroep
De doelgroep voor de bonusbeperking en/of overmatige salarisstijgingen betreft dagelijks beleidsbepalers. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering heeft overwogen de doelgroep te verbreden tot alle binnen de betreffende onderneming werkzame functionarissen. Wat zouden hier naar het oordeel van de regering de voor- en nadelen van zijn? Alhoewel als doelgroep wordt gesproken over de dagelijks beleidsbepalers, wordt voor wat betreft de uitzonderingsbepalingen voortvloeiend uit de beloningsuitkering in relatie tot de periode van steunverlening (artikel V) onderscheid gemaakt tussen dagelijks beleidsbepalers en bestuurders. Waarom is hiervoor gekozen?
Het bonusverbod gold oorspronkelijk voor bestuurders. Dat is een juridisch bekend begrip.
Dit is naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie niet het geval met het begrip dat nu in het wetsvoorstel staat, namelijk de dagelijks beleidsbepalers. Is dit begrip naar de mening van de regering voor het voeren van het beleid voldoende duidelijk?
De leden van de CU-fractie vragen eveneens of de regering van mening is dat de aanduiding «dagelijkse beleidsbepalers» voldoende duidelijk is. Kan hiervan een meer operationele definitie gegeven worden?
Bonusverbod staatsgesteunde deelnemingen
Het wetsvoorstel richt zich op situaties van financiële steun in de zin van artikel 107 eerste lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie («bepaling staatssteun»). Dit is echter een zeer brede bepaling: van (al dan niet geoorloofde) staatsteun is al snel sprake indien de overheid een (financiële) onderneming op enigerlei wijze steunt. In het wetsvoorstel wordt de betreffende steun weliswaar verbonden aan de stabiliteit van het financiële stelsel, maar het is onduidelijk wanneer dit nu het geval is. Kan de regering dit nader toelichten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Acht de regering het denkbaar dat zich in de praktijk onduidelijkheid voor gaat doen of een situatie van financiële steun conform artikel 107 van het Verdrag impliceert dat de bonus- en salarisbepaling van toepassing is?
Met het amendement Van Vliet/Blanksma-Van den Heuvel/Huizing wordt het bonusverbod uitgebreid naar deelnemingen van de Staat der Nederlanden in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel. De vraag is volgens de leden van de PvdA-fractie echter of dergelijke deelnemingen niet reeds onderdeel vormen van situaties van financiële steun in de zin van de Europese bepaling staatssteun en er aldus sprake is van een overbodige bepaling? Opvallend is voorts dat de gelijkstelling van de steun aan een financiële onderneming met een staatsdeelneming op geleide van het amendement komt te vervallen zodra met de afbouw van de staatsdeelneming een aanvang is gemaakt en de eerste vervreemding van de door de Staat aangehouden aandelen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit zou impliceren dat in geval bijvoorbeeld ABN AMRO fasegewijs wordt verkocht, reeds een eerste verkooptranche van aandelen aanleiding zou kunnen zijn om het bonusverbod (op grond van deelneming) te beëindigen. Acht de regering dit wenselijk?
Toezicht en sanctie
In het wetsvoorstel wordt de raad van commissarissen van de betreffende onderneming belast met de naleving van het bonusverbod. In de toelichting wordt gesteld stelt dat DNB in haar normale toetsing van de betrouwbaarheid van de raad van commissarissen de mogelijkheid heeft om het niet naleven van deze bepalingen in die toetsing mee te nemen. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven welke sancties aan niet-naleving worden verbonden.
De leden van de CU-fractie vragen eveneens wat de sancties zijn die bij overtreding van de nieuwe beloningsregeling gelden, zowel voor de onderneming als de bestuurders. Ook verzoeken deze leden om een evaluatie van het nieuwe beleid, bijvoorbeeld binnen drie jaar na implementatie van de regeling. Kan de regering dit verzoek honoreren?
Overgangsrecht en terugwerkende kracht
Het wetsvoorstel bevat overgangsrecht en een terugwerkende krachtbepaling, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Voor het overgangsrecht wordt de datum van de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer d.d. 6 oktober 2011 aangehouden, met als argument dat vanwege de toen door de minister van Financiën gedane uitspraken de maatregel voorzienbaar is geworden. Acht de regering ministeriële uitspraken leidend voor voorzienbaarheid? Is dit onbegrensd?
In het wetsvoorstel wordt voor wat betreft het overgangsrecht 7 februari 2012 als datum genoemd voor wat betreft beloningen aan dagelijks beleidsbepalers niet zijnde bestuurders. In de toelichting bij het amendement Plasterk/Irrgang wordt deze datum gemotiveerd door er op te wijzen dat dit het moment was waarop, tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer, het voornemen van dit amendement kenbaar werd voor eventuele nieuwe steungevallen. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering (nog niet aangenomen) amendementen leidend acht voor voorzienbaarheid? Is dit onbegrensd?
De leden van de CDA-fractie hebben grote moeite met het invoeren van beleid met terugwerkende kracht. Uit de behandeling in de Tweede Kamer blijkt dat dit ook geldt voor de regering zelf. Immers de mogelijkheid salarissen voor bestaande gevallen te verhogen met maximaal 20 procent wordt met deze ingreep gemotiveerd. Kan de regering nog eens helder uiteenzetten waarom juist in dit wetsvoorstel moet worden gewerkt met terugwerkende kracht? Het vaak gehoorde argument dat het hier gaat om belastinggeld is voor deze leden onvoldoende om de tot nu toe steeds gehanteerde rechtsbeginselen zomaar opzij te zetten.
Consultatie DNB en AFM
Het gaat hier naar het oordeel van de leden van de CU-fractie om een belangwekkende kwestie, zeker in de huidige monetair en economisch zeer ongewisse tijden. De Memorie van Toelichting stelt dat er over deze aansprakelijkheidsbeperking overleg is geweest met DNB en AFM en dat het oordeel van het kabinet afwijkt van de inzet van beide toezichthouders. Dit richt zich met name op het punt van de beperking voor alle regelgeving rond de toezichthoudende functie. De leden van de CU-fractie vernemen graag hoe DNB en AFM de tegenargumenten (het toezichthoudersdilemma en de internationale herkenbaarheid) zelf wegen. Daaraan gekoppeld stellen deze leden de vraag in welke mate de nieuwe aanspra-kelijkheidsbeperkingen gemonitord worden en of evaluatie is voorzien.
Overig
Het is onduidelijk of in het wetsvoorstel voldoende rekening wordt gehouden met allerlei nuances die zich in de praktijk (kunnen) voordoen, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de mogelijkheid dat de Staat garant staat voor een financiële onderneming binnen een groep, maar dat de groepsmaatschappij hier vervolgens weer een garantie op heeft afgegeven. Is de regering van oordeel dat de bepalingen van het wetsvoorstel in een dergelijk geval niet zouden gelden?
In het wetsvoorstel is bepaald dat niet de dagelijks bestuurders van de dochtermaatschappij, maar van de groepsmaatschappij onder de bepalingen vallen. De leden van de PvdA-fractie vragen of dit betekent dat dagelijks bestuurders van dochtermaatschappijen die steun ontvangen wel in aanmerking kunnen komen voor een bonus en/of overmatige salarisstijging?
De leden van de CU-fractie steunen ten volle het idee om bestuurders van ondernemingen die vanuit publieke middelen financiële steun genieten, geen variabele beloningen toe te kennen. Hiermee wordt een helder signaal richting een ontspoorde bonuscultuur gegeven. Heeft de regering overwogen een termijn te stellen (zie art 1: 112) inzake de regeling van de variabele beloning van bestuurders wat betreft de tijd die vooraf gaat aan het aanvragen van steun door de betreffende onderneming bij de overheid? Dit om te voorkomen dat ongewenste effecten alsnog optreden, zoals het naar voren halen van bonussen.
De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren