Help me, ik ben vrij! - Hoofdinhoud
Politici die de bemoeienis van de overheid met de samenleving willen beperken miskennen dat vrije landen meestal ook de meest georganiseerde landen zijn.
Ideologie is een manier van kijken. Een SP’er ziet de wereld anders dan een VVD’er. Dat merkte ik op een symposium over de toekomst van het liberalisme. Daar toonde een spreekster ons twee afbeeldingen. De eerste liet de verdeling zien van de vrijheid in de wereld, met landen die ‘vrij’ zijn, ‘minder vrij’ en ‘helemaal niet vrij’. Daarna toonde zij ons de verdeling van de rijkdom, met landen die ‘rijk’ zijn, ‘minder rijk’ en ‘helemaal niet ‘rijk’. En wat bleek, landen met veel vrijheid zijn ook rijk. De conclusie leek gerechtvaardigd dat vrijheid een voorwaarde is voor rijkdom. Hoe logisch dit ook klonk, toch voelde ik mij wat ongemakkelijk. Waarom koos deze liberale geleerde juist deze volgorde? Waarom niet andersom: eerst de afbeelding tonen met de verdeling van de rijkdom in de wereld en daarna die van de verdeling van de vrijheid? Dan zou de conclusie juist omgekeerd zijn, namelijk dat rijkdom een voorwaarde is voor vrijheid!
Het lijkt me een aardige test: leg mensen deze twee afbeeldingen voor, van de verdeling van de ‘vrijheid’ en van de ‘rijkdom’ in de wereld. Welke afbeelding kiezen ze als eerste? Dat laat zien of vrijheid voor hen een voorwaarde is voor rijkdom, of rijkdom juist een voorwaarde voor vrijheid. Volgens mij legt deze keuze iets bloot van de ideologie van mensen. De spreekster op het symposium was een VVD’er, voor haar is vrijheid het beginpunt van de politiek. Volgens neoliberale denkers moeten overheden mensen zo weinig mogelijk beperkingen opleggen. Dat leidt volgens hen tot de sterkste economische groei, de grootste morele kracht en de beste maatschappelijke orde. Voor mij is vrijheid juist het eindpunt van de politiek. Politici moeten volgens mij veel organiseren en investeren, om mensen de mogelijkheid te bieden hun eigen toekomst vorm te geven. Een goede opvoeding, maatschappelijke mobiliteit en fatsoenlijk werk zijn voorwaarden om in vrijheid te kunnen leven.
Maar wat bedoelde de spreekster precies met ‘vrijheid’? Was dat ‘vrij zijn van’, van regels die jou als individu beperken? Of ‘vrij zijn in’, in een geregelde samenleving waar jouw individuele rechten worden beschermd? De spreekster had het in de eerste plaats over economische vrijheid, op een markt waar de waarde van mensen, goederen en diensten wordt bepaald door vraag en aanbod. Hoe die markt precies werkt weet niemand. Liberalen gebruiken graag het beeld van een ‘onzichtbare hand’, die vraag en aanbod op elkaar afstemt. Maar de spreekster op het symposium bedoelde ook politieke vrijheid, de mogelijkheid om mee te beslissen. Dit gebeurt niet onzichtbaar, maar in alle openheid, door besluitvorming in het parlement. Liberalen zijn pleitbezorgers van de vrije markt, maar ook grondleggers van de parlementaire politiek. Dit zijn twee manieren om in vrijheid de samenleving te organiseren, via de overheid of via de markt. Het zijn ook twee manieren om je invloed te laten gelden, als burger of als consument.
Welke vrijheid kiezen we?
De liberale voorman Thorbecke was in 1848 de grondlegger van een nieuwe grondwet, die de basis vormde voor ons huidige politieke systeem. De meeste bekendheid kreeg deze grondwet omdat daarin het rechtstreeks kiesrecht werd vastgelegd. Sinds 1848 wordt de Tweede Kamer direct door de bevolking gekozen, maar dat betekende niet dat vanaf toen iedereen mocht stemmen. Volgens Thorbecke mochten slechts mannen stemmen die een bepaalde hoeveelheid persoonlijke belasting betaalden (een ‘census’) - iets meer dan tien procent van de bevolking. Het is vooral te danken aan de inzet van socialisten, zoals Domela Nieuwenhuis, dat het kiesrecht geleidelijk werd uitgebreid, tot in 1918 het algemeen kiesrecht tot stand kwam. Behalve het rechtstreeks kiesrecht werd in 1848 nog een ander recht grondwettelijk vastgelegd, namelijk het recht van vereniging. Burgers konden vanaf toen politieke partijen, vakbonden en verenigingen oprichten. Domela Nieuwenhuis was nauw betrokken bij de oprichting van de Sociaal-Democratische Bond (1882), het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond (1871) en de Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht (1882).
Het censuskiesrecht gaf slechts een beperkte groep burgers de mogelijkheid om hun bestuurders te kiezen. Alleen wie genoeg belasting betaalde, mocht meebeslissen. Die beperking, zo dacht men, moest verzekeren dat stemmen niet werden gekocht en de verkiezingen ‘vrij’ zouden verlopen. Het kiesrecht van Thorbecke was een klassenkiesrecht, op basis van het inkomen. Na de invoering van het algemeen kiesrecht verschoof de politieke zeggenschap van een economische elite naar de gehele bevolking. Vrijheid werd niet meer verbonden met het persoonlijke bezit, maar met het staatsburgerschap. Sommige socialisten rekenden zich rijk: zij behartigden immers de belangen van gewone mensen en vertrouwden dan ook op hun stem. Maar arbeiders stemden lang niet allemaal op socialistische partijen en werden ook niet altijd lid van een socialistische vakbond of vereniging. Katholieke en protestantse arbeiders kregen hun eigen partijen, vakbonden en verenigingen. Het verzuilde stelsel van de eerste helft van de twintigste eeuw was in veel opzichten een corporatistisch systeem, op basis van de levensbeschouwelijke groep waartoe mensen behoorden.
Vijand van de vrijheid?
Mensen die klagen over het gebrek aan honkvastheid van de huidige kiezers, hebben weinig begrepen van de ontwikkeling van onze parlementaire democratie. De ontzuiling in de jaren zeventig was voor veel kiezers een bevrijding. De levensbeschouwing werden steeds minder bepalend voor de politieke keuze, mensen lieten zich bij verkiezingen steeds meer leiden door hun eigen idealen - en hun eigen belangen. Een lange strijd van democratisering, van rechtstreekse verkiezing en vrijheid van vereniging, tot invoering van algemeen kiesrecht en uiteenvallen van maatschappelijke zuilen, leek ten einde. Mensen kregen steeds meer vrijheid om hun bestuurders te kiezen. Maar naarmate mensen meer zeggenschap kregen over het bestuur, kregen die bestuurders minder te zeggen over de samenleving. In de verzuilde politiek waren overheid en maatschappij nauw met elkaar verbonden, vanaf de jaren tachtig heeft de overheid steeds meer afstand genomen van de samenleving. De opvatting ging domineren dat de markt publieke diensten beter kon organiseren, door aanbesteding, verzelfstandiging en privatisering. Dit beleid verraadde ook een andere opvatting van vrijheid: zeggenschap via de politiek werd ingeruild voor keuzevrijheid op de markt.
De spreekster op het symposium stelde dat vrijheid de basis is voor rijkdom. Dat wil ik graag geloven, maar hoe lang zou die dame het uithouden? Alleen, op een onbewoond eiland? Nog geen week, vermoed ik. Dit voorbeeld is minder flauw dan het lijkt. De ‘vrije’ westerse landen zijn tegelijkertijd de meest georganiseerde samenlevingen in de wereld. Nergens anders zijn we zo afhankelijk van andere mensen, die onze huizen bouwen en ons eten verbouwen. Van leraren die ons onderwijzen en media die ons opvoeden. Onze kleding, voor veel mensen de aller-individueelste expressie van hun diepste individualiteit, is onderhevig aan strenge modes, waarbij we mogen kiezen uit een aantal snel wisselende, voorgeschreven stijlen. Niets is echter zo modegevoelig als de taal, zeker als het gaat om begrippen als ‘vrijheid’ en ‘solidariteit’. In de jaren zeventig werd het woord ‘solidariteit’ in linkse kringen met trots uitgesproken en de verzorgingsstaat gezien als een verworvenheid van onze vrije samenleving. Nu zien veel linkse politici deze sociale verworvenheden als een vijand van de vrijheid.
Rechts als standaard
In de Tweede Kamer zijn de politieke partijen verdeeld van links naar rechts. Na de verkiezingen wilde het ‘vrijzinnige’ GroenLinks echter niet meer tussen de SP en de PvdA in zitten. De partij koos samen met D66 positie in het midden van het parlement. Dat vond ik aanvankelijk een opmerkelijke opstelling, maar tijdens stemmingen werd mij snel duidelijk waarom de partij deze keuze had gemaakt. Vooral als het gaat om sociale zekerheid, bij ziekte of werkloosheid, en de bescherming van werknemers, zoals pensioenen en ontslagbescherming, neemt GroenLinks andere standpunten in. De verzorgingsstaat wordt door deze partij niet meer gezien als een oplossing van sociale problemen, maar als een probleem op zichzelf. De partij waarschuwt voor ‘toenemende staatspaternalisme’ en ‘bevoogdende staatsarrangementen’. Gemeenschappelijke voorzieningen zijn in de ogen van GroenLinks niet een voorwaarde, maar een beperking van de vrijheid van mensen. In onze ideologietest zouden de huidige Kamerleden van GroenLinks waarschijnlijk eerst het kaartje ‘vrijheid’ kiezen en concluderen dat vrijheid de basis is voor rijkom.
‘Flexibilisering’ van de arbeid en een ‘participerende’ sociale zekerheid, deze woorden worden in de Tweede Kamer gebruikt door politici van VVD tot GroenLinks. Als de politiek zich minder met de burgers bemoeit, zouden die zichzelf beter kunnen ontwikkelen. De meeste mensen hebben sociale bescherming echter hard nodig. Zoals postbodes en schoonmakers, werkers in de beveiliging of in de thuiszorg, die wel werk hebben, maar desondanks niet kunnen rondkomen. Of ouderen die nergens meer aan de slag kunnen. Of mensen die werken op de sociale werkplaatsen, maar nu ontslagen worden. Ook mondige burgers redden het niet zonder steun. Hoogopgeleide zzp’ers komen in de problemen als ze ouder worden, ziek worden of de opdrachten even opdrogen. Slechts de allerrijksten redden het zonder sociale zekerheid. Dezelfde groep die niet afhankelijk is van de reguliere zorg, de sociale woningbouw of het openbaar vervoer. Het is opmerkelijk hoe de belangen van deze individuen de standaard zijn geworden in het politieke debat, dat wordt gedicteerd door een rechtse kijk op de wereld.
Een linkse politiek
SP, PvdA en GroenLinks horen een linkse kijk in de politiek te vertegenwoordigen. Hoe groot de verschillen in programma, personen en presentatie ook zijn, wat ons zou moeten binden is een links perspectief op vrijheid. Drie beginselen zouden hierbij denk ik richtinggevend moeten zijn:
1 Vrijheid is niet het begin, maar het eindpunt van de politiek
Politici die de bemoeienis van de overheid met de samenleving willen beperken miskennen dat vrije landen meestal ook de meest georganiseerde landen zijn. Vrijheid moet je organiseren, door de voorwaarden te scheppen waaronder mensen hun leven zo veel mogelijk in eigen hand kunnen nemen. Dat vraagt goede publieke voorzieningen en goede sociale zekerheid.
2 Samenleven gaat niet via de markt, maar door de politiek
Politici die de organisatie van publieke voorzieningen en sociale zekerheid willen overlaten aan de markt, miskennen hun eigen verantwoordelijkheid. Ook solidariteit moet je organiseren, gemeenschappelijke regelingen zijn een voorwaarde voor het ontstaan van een gezonde samenleving. Dat vraagt bestuurders die verantwoordelijkheid nemen.
3 Mensen willen geen keuzevrijheid, maar zeggenschap
In een democratie volstaat het niet dat mensen kunnen kiezen uit verschillende publieke diensten, zij moeten zeggenschap hebben over de organisatie van deze diensten. Dat vraagt politici die mensen niet aanspreken als consument, die kan kiezen met de portemonnee, maar als burger, die verantwoordelijkheid neemt voor de samenleving.
Gaan we nog meer marktvrijheid introduceren, waardoor steeds meer mensen buiten de boot vallen? Of gaan we maatschappelijke solidariteit organiseren, om iedereen te laten deelnemen aan de samenleving? Dit is een ideologische keuze: is vrijheid de basis voor rijkdom, of rijkdom een voorwaarde voor vrijheid? Ik weet in ieder geval dat vrijheid en armoede niet samengaan. Dat mensen die ziek zijn, werkloos raken of ouder worden vrezen voor hun vrijheid, als de voorzieningen waarvan zij afhankelijk zijn verdwijnen. De verzorgingsstaat is geen overbodige luxe, zoals liberalen ons willen doen geloven. Als linkse politici die kijk op de politiek overnemen, zullen steeds meer mensen roepen: ‘Help me, ik ben vrij!’
Voorpublicatie uit Vrijheid. Voor wie? Over de toekomst van de liberale illusie, Tiers Bakker/Robin Brouwer (red.). Deze bundel verschijnt deze maand bij Uitgeverij IJzer.