Memorie van toelichting - Voorstel van wet van de leden Sterk en Ortega-Martijn ter bevordering van het sparen door jongeren (Jongerenspaarwet) - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 33313 - Initiatiefvoorstel voor een jongerenspaarwet i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorstel van wet van de leden Sterk en Ortega-Martijn ter bevordering van het sparen door jongeren (Jongerenspaarwet); Memorie van toelichting (initiatiefvoorstel); Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 21-06-2012 |
Publicatiedatum | 21-06-2012 |
Nummer | KST333133 |
Kenmerk | 33313, nr. 3 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
33 313 Voorstel van wet van de leden Sterk en Ortega-Martijn ter bevordering van het sparen door jongeren (Jongerenspaarwet)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
-
1.Introductie
Tussen 1958 en 1992 was de zogenaamde Jeugdspaarwet van kracht. Deze wet kende van af de inwerkingtreding twee duidelijke motieven. Ten eerste wilde men bezitsvorming onder jongeren in de leeftijdscategorie 15 tot en met 25 jaar stimuleren. Hierbij werd vooral gedacht aan bezitsvorming ten behoeve van een gezin. Op macro-economisch niveau stimuleerde de overheid op deze wijze ook bezitsvorming, namelijk door bij te dragen aan het particuliere sparen. Een tweede doel betrof het educatieve oogmerk om jeugdigen tot sparen of tot intensiever sparen te brengen.
In 1992 heeft het parlement ingestemd met het voorstel van het toenmalige Kabinet om deze wet in te trekken. Volgens het Kabinet waren de hierboven genoemde twee doelen niet langer van kracht. In de memorie van toelichting opgesteld bij de intrekking van de Jeugdspaar wet in 1992 staat dat bezitsvorming geen object van specifiek overheidsbeleid meer kan zijn. Ook zouden de educatieve oogmerken inmiddels zijn vervallen. De moderne jeugd is mondig en kan zeer wel zijn eigen keuze bepalen, zo staat te lezen in de memorie van toelichting opgesteld bij de intrekking van de wet. De indieners zijn echter juist van mening dat deze doelen nog steeds onverminderd relevant zijn. Ook in de 21ste eeuw. Zij dienen daarom een wetsvoorstel in om het sparen door jongeren verder te bevorderen. Zij willen hiermee de herintroductie van het Zilvervlootsparen mogelijk maken. Zilvervlootsparen kan volgens de indieners namelijk een hele nuttige rol vervullen bij het opwekken van de spaarzin bij jongeren. Dit is hard nodig, zo blijkt uit de trend dat jongeren zich op steeds jongere leeftijd al fors in de schulden steken.
Dit wetsvoorstel beoogt deel uit te maken van een breed programma van financiële educatie voor jongeren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan bestaande initiatieven van de bancaire sector zelf, maar ook aan organisaties als Wijzer in Geldzaken en het NIBUD. De indieners zijn van mening dat spaarzin al op jonge leeftijd dient te worden gestimuleerd. Jongeren zijn immers tegenwoordig al op vroege leeftijd volwassen en ze komen ook al als jonge tiener in aanraking met geldzaken. Met andere woorden het spreekwoord «jong geleerd, oud gedaan» is hierbij van toepassing.
-
2.Achtergrond van het wetsvoorstel
Er is een aantal belangrijke redenen om de spaarzin onder jongeren te bevorderen. Zo hebben jongeren onder de 25 steeds meer schulden. In 2007 was zeven procent van het aantal jongeren schuldenaar, in 2011 was dit al opgelopen naar twaalf procent1. Deze toename onder jongeren vindt al een aantal jaren plaats. Er is hierbij dus sprake van een trend. De NVVK (Nederlandse vereniging voor schuldhulpverlening) geeft als belangrijke verklaringen de invloed van reclame, meedoen met rages, mogelijkheden om schulden te maken en nauwelijks financiële vaardigheden bij een deel van de jongeren.
Ook op macroniveau is in Nederland sprake van de ongewenste ontwikkeling van een schuldcultuur. Zo bedroeg de totale schuld van Nederland als percentage van het BBP in 2008 al 350 procent van het BBP2. Dit betreft de optelsom van de schuld van gezinnen (104 procent van het BBP), bedrijven (89 procent van het BBP), financiële ondernemingen (99 procent van het BBP) en van de overheid (58 procent van het BBP). Na het Verenigd Koninkrijk (469 procent van het BBP) en Japan (459 procent van het BBP) had Nederland in 2008 de meest omvangrijke schuldpositie ter wereld.
Ook uit een analyse van de situatie op microniveau blijkt duidelijk sprake van de ontwikkeling van een schuldcultuur. Dit wordt bevestigd in een rapport van het Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting (NIBUD)3. Hierin wordt aangegeven dat 37 procent van de huishoudens in 2009 moeilijk kon rondkomen. In 2012 was dit al opgelopen naar 45 procent. Voor 24 procent van de huishoudens geldt dat zij geldzaken lastig vinden. Bij de jongeren is dat zelf iets meer dan de helft. Zij hebben vaak slecht zicht op de hoogte van hun vaste lasten. In de leeftijdscategorie van 18 tot en met 35 werkt twaalf procent van de huishoudens hun administratie nooit bij. Ook stond 50% van de huishoudens het afgelopen jaar rood. Voor twintig procent van de huishoudens geldt zelfs dat ze elke maand rood staan. Nederlanders tussen de 25 en 45 zijn oververtegenwoordigd in deze groep.
Nederland telt zo’n 80 duizend risicojongeren in de jeugdschuldhulpverlening van 15 tot 26 jaar. Ze hebben doorgaans een lage opleiding en moeten al vroeg op eigen benen staan. Ook tegen deze achtergrond blijkt het dus gewenst dat er een spaarcultuur wordt gecreëerd. Dit maakt onderdeel uit van een breder gevoelde behoefte aan financiële educatie.
Het valt dan ook goed te begrijpen dat er een behoefte is aan spaarproducten bij jongeren. Uit onderzoek blijkt dat (groot) ouders graag geld voor hun (klein) kinderen sparen4. Bovendien blijkt uit dit onderzoek dat een jongerenspaarrekening nog een grote naamsbekendheid geniet vanuit het verleden. Dit betekent dat het zeer aannemelijk is dat een jongerenspaarrekening in trek zal zijn. Daarmee is ook de kans bijzonder groot dat het op succesvolle wijze kan bijdragen aan het bevorderen van de spaarzin bij jongeren.
-
3.Voorstel
De indieners willen zoveel mogelijk aansluiten bij de regeling van het Zilvervlootsparen die in de periode 1958 tot en met 1992 uitstekend heeft gefunctioneerd. Dit leidt tot de volgende uitgangspunten:
-
-
-
1)Een van de uitgangspunten van dit wetsvoorstel is het creëren en stimuleren van een spaarcultuur onder jongeren. Het is van belang dat hiermee al relatief vroeg wordt begonnen. Jongeren komen tegenwoordig al op jonge leeftijd met geldzaken in aanraking. De periode waarin iemand kan beginnen wordt daarom bepaald op de leeftijd van 10 tot en met 18 jaar. Deze vroege aanvangsfase maakt het mogelijk dat de gewoonte die op school is aangeleerd ook in de jaren daarna nog kan worden voortgezet.
-
-
-
-
2)Er wordt een minimumperiode ingesteld alvorens in aanmerking te komen voor de premie. Deze periode wordt op zes jaar gezet. Deze termijn maakt het mogelijk om een spaarbedrag bijeen te brengen dat reële betekenis heeft. Bovendien biedt het de banken de gelegenheid om de kosten die zij maken beter te dekken. De maximale termijn zal op negen jaar worden gesteld. Het is niet mogelijk om tussentijdse opnames te doen tijdens de eerste zes jaar. Dit zorgt er ook voor dat de administratieve lasten beperkt kunnen blijven.
-
-
-
-
3)De inleg bedraagt maximaal EUR 300 per jaar, dit bedrag zal bij AMvB worden vastgesteld. Indien het tegoed maandelijks wordt gestort betekent dat een bedrag van EUR 25 per maand. Na een periode van zes jaar is er dan EUR 1 800 opgebouwd. Dit bedrag wordt vermeerderd met een premie van 10 procent of te wel EUR 180. In totaal EUR 1980.
Er zal een minimumbedrag moeten worden ingelegd van EUR 100 per jaar. Er dient namelijk wel sprake te zijn van een echte spaaractiviteit. Dit betekent dat er na een periode van zes jaar minimaal EUR 600 op de rekening dient te staan alvorens in aanmerking te komen voor de premie van tien procent.
-
-
-
-
4)Het is de bedoeling dat de jongerenspaarrekening door alle banken kan worden uitgevoerd. Onder een bank wordt verstaan een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). De jongerenspaarrekening zal zoveel mogelijk worden samengevoegd in bestaande jongerenspaarrekeningen bij de banken.
-
-
-
-
5)Er zal voorlichting worden gegeven voor de regeling door de banken. Hierbij wordt gedacht aan een coördinerende rol voor de NVB. Het is de bedoeling dat dit programma valt onder het brede programma van educatieve activiteiten van de banken om de spaarzin te bevorderen.
-
-
-
-
6)Het is de bedoeling dat dubbele of veelvoudige inschrijvingen worden voorkomen. Hiertoe zal een centraal register moeten worden bijgehouden. De precieze uitvoering van dit register zal geregeld worden via een algemene maatregel van bestuur.
-
-
-
-
7)Er zal een premie worden gegeven door de overheid van tien procent over de inleg. Hiernaast ontvangt de spaarder rente-inkomsten. Over dit deel zal geen premie worden uitgekeerd. De rente-inkomsten zullen worden vergoed en vastgesteld door de spaarinstelling. De hoogte van de premie zal door de minister worden vastgelegd. Eventuele aanpassing kan geschieden middels een algemene maatregel van bestuur met een lichte voorhangprocedure.
-
-
4.Budgettaire aspecten
Zoals hierboven uiteengezet kan een jongerenspaarder worden gecontracteerd vanaf zijn 10e tot en met zijn 18e verjaardag. Na beëindiging van het spaarcontract verwerft de spaarder recht op een Rijkspremie van 10 procent over de inleg. De inleg is maximaal EUR 300 per jaar. De minimale contractduur om recht op premie te verkrijgen bedraagt zes voltooide spaarjaren. Het contract eindigt van rechtswege na een periode van negen spaarjaren.
De doelgroep bestaat uit alle personen in de leeftijd van 10 tot en met 18 jaar. Dit zijn volgens de cijfers van het CBS 1,8 miljoen personen. In het verleden was de jaarlijkse instroom zo’n 10 procent. Op basis hiervan zouden er dus per jaar 180 duizend nieuwe spaarders bij komen. Dit betekent een jaarlijkse inleg aan spaargeld van ongeveer EUR 43 mln. Na een periode van negen jaar staat er, zonder onttrekkingen, maximaal EUR 485 mln aan tegoeden. Het valt te verwachten dat niet iedereen het maximale bedrag opneemt. Uitgaande van een gemiddelde inleg van EUR 250 wordt er na negen jaar maximaal EUR 400 mln opgebouwd. Vervolgens wordt uitgegaan van de volgende opnameverdeling (gebaseerd op de vorige jongerenspaarwet). Veertig procent van de contracten wordt na zes spaarjaren beëindigd en zestig procent wordt na negen spaarjaren afgerond. Uitgaande van deze veronderstellingen bedragen de structurele kosten van de herinvoering van de jongerenspaarwet zo’n EUR 35 mln. Hierbij zij opgemerkt dat dit het bedrag is dat structureel (na een negental jaren) zal moeten worden verwacht aan premie-uitgaven. Na zes jaar zal een eerste beslag van EUR 26 mln worden gelegd.
Het wetsvoorstel maakt onderdeel uit van een breder programma van financiële educatie. Het is daarom de bedoeling dat de dekking van dit wetsvoorstel zal worden gevonden bij de begroting van het Ministerie van SZW.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1
Artikel 1 bevat een aantal definities. Onder Onze Minister wordt de minister van Financiën verstaan. Hij is belast met de uitvoering van de wet. Nu hij ingevolge de Wet op het financieel toezicht (verder: Wft) ook verantwoordelijk is voor het (gedrags)toezicht op banken is hij de meest aangewezen instantie om ook toezicht te houden op deze wet. Onder bank wordt dan ook een bank in de zin van de Wft verstaan - het betreft dus een bank die een bankvergunning heeft om in Nederland bancaire activiteiten te verrichten.
De jongeren-spaarovereenkomst is de overeenkomst die wordt gesloten tussen de jongere enerzijds en de bank anderzijds. De jongere, in de wet deelnemer genoemd, kan de overeenkomst afsluiten vanaf zijn tiende levensjaar tot en met zijn achttiende levensjaar. Een jongerenspaarovereenkomst loopt - behoudens het bepaalde in artikel 5 - ten minste zes en ten hoogste negen jaren. Een jongeren-spaarovereenkomst die is afgesloten in het jaar dat de jongere achttien is geworden loopt dus door tot in elk geval zijn vierentwintigste en uiterlijk zijn zevenentwintigste levensjaar. De jongeren-spaarovereenkomst - en de daaraan gekoppelde jongeren-spaarrekening - mag geen bepalingen bevatten die strijdig zijn met dit wetsvoorstel. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het aanbieden van betaaldiensten via de jongeren-spaarrekening. De looptijd van een jongeren-spaarovereenkomst wordt berekend in spaarjaren die gelijklopen aan kalenderjaren. Het eerste spaarjaar vangt derhalve aan in het jaar dat de rekening wordt geopend.
Artikel 2
In artikel 2 is geregeld dat een jongeren-spaarovereenkomst wordt gesloten door ondertekening door beide partijen, de bank en de deelnemer, van een door de minister van Financiën op te stellen formulier. Bij de opstelling van het formulier kan de minister rekening houden met de toegankelijkheid ervan voor de jongere. Het formulier blijft berusten bij de bank. Voor sluiting gelden drie belangrijke voorwaarden: de jongere moet tot de juiste leeftijdscategorie behoren, op zijn naam mag niet al een jongeren-spaarovereenkomst zijn afgesloten en na afsluiting moet direct een storting door de jongere volgen. Deze storting is niet aan een minimum gebonden, mits in het eerste spaarjaar (en vervolgens elk spaarjaar) - zo volgt uit artikel 5 - in elk geval een bedrag van € 100 wordt gestort.
Het is de taak van de bank om in een bij de minister van Financiën berustend register na te gaan of ten aanzien van de jongere met wie een overeenkomst wordt afgesloten al een overeenkomst is afgesloten. In het register worden alleen lopende overeenkomsten opgenomen. Een jongere die op zijn tiende een rekening opent en deze op zijn zestiende sluit kan zodoende op zijn zeventiende een nieuwe rekening openen. Uitbetaling van die rekening kan, net als bij de eerste rekening, pas geschieden met ingang van het zevende spaarjaar. Het is banken niet toegestaan om een jongeren-spaarovereenkomst te sluiten met een deelnemer voor wie reeds een jongeren-spaarovereenkomst «loopt».
Artikel 3
Een jongeren-spaarovereenkomst kan ingevolge artikel 3 worden gesloten tussen de deelnemer en de instelling, zonder tussenkomst van de wettelijk vertegenwoordiger van de deelnemer. Dit heeft als gevolg dat tienjarigen zelfstandig een rekening kunnen openen. Tussenkomst van de ouders is toegestaan, zij kunnen het sluiten van de overeenkomst echter niet tegenhouden.
Ingevolge het tweede lid kan een minderjarige deelnemer zonder tussenkomst van zijn wettelijk vertegenwoordiger inleggen op de spaarrekening. Hij is hierbij - net als de meerderjarige - wel gebonden aan de bijzondere bepalingen die gelden ten aanzien van de minimum en maximum inleg. Het derde lid zorgt ervoor dat vóór opname, mits ten minste zes spaarjaren zijn verstreken, het tegoed op de jongeren-spaarrekening kan worden opgenomen - al dan niet mét de spaarpremie die daarop staat. Tegen een dergelijke opname kan door de ouder of wettelijk vertegenwoordiger, mits hij kennis heeft van het bestaan van de jongeren-spaarrekening, bij de bank bezwaar worden gemaakt. Een gemaakt bezwaar heeft geen effect meer als de deelnemer de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt; de deelnemer is dan immers volwassen.
Het vierde lid regelt dat het ten name van de minderjarige deelnemer staande tegoed op een jongeren-spaarrekening niet valt onder het vruchtgenot dat ouders ingevolge Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben van het vermogen van hun kinderen.
Artikel 4
Deelnemers kunnen het tegoed van hun jongeren-spaarrekening over laten schrijven naar een andere bank, bijvoorbeeld omdat deze een hogere rente op de rekening biedt. De jongeren-spaarovereenkomst verhuist mee met de jongeren-spaarrekening. Banken zijn onderling verantwoordelijk voor de overdracht van deze overeenkomsten.
Artikel 5
Het vijfde artikel regelt wanneer een jongeren-spaarovereenkomst eindigt. Dit is het geval bij het overlijden van de deelnemer; het tegoed komt dan toe dan aan zijn erfgenamen. Indien een deelnemer het hele tegoed van de rekening opneemt, vervalt de overeenkomst ook. Opnemen van de rekening kan pas na zes spaarjaren, daarna kan - afhankelijk van hetgeen de bank in zijn overeenkomst heeft geregeld - de deelnemer gedurende drie jaren (de maximale looptijd is immers negen jaren) van de rekening opnemen, mits hij de minimale inleg (vermenigvuldigd met het aantal spaarjaren, zie daarvoor hieronder) maar op zijn rekening laat staan. De jongeren-spaarovereenkomst vervalt in elk geval na het voltooien van negen spaarjaren. Indien na het voltooien van enig spaarjaar het tegoed op de jongerenspaarrekening minder bedraagt dan € 100 vervalt de jongeren-spaarovereenkomst ook. Dit betekent dat gedurende de looptijd van de overeenkomst elk jaar het minimumbedrag moet worden gestort,.Voorts kan ook mogelijke fraude een reden zijn voor de bank om de overeenkomst op te zeggen.
Indien de overeenkomst wordt opgezegd kan de betrokken bank het op de rekening aanwezige tegoed overboeken op een andere rekening van de bank. Ook staat het de bank vrij, na overleg met de deelnemer, om de jongerenspaarrekening om te zetten in een reguliere rekening. Hiervan dient de betrokken ex-deelnemer op de hoogte te worden gesteld. Een deelnemer kan, na het voltooien van zes of meer spaarjaren, het tegoed zelf overschrijven naar een andere door hem gewenste rekening. Hij geeft daarmee toepassing aan artikel 5, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 6
Het zesde artikel regelt wanneer recht op een spaarpremie ontstaat. Dit is als ten minste zes spaarjaren zijn voltooid. Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder c, bestaat dat recht totdat het negende spaarjaar is voltooid. Na dat moment houdt de rekening op te bestaan en wordt de opgebouwde spaarpremie ingevolge artikel 8 uitgekeerd door de bank. Indien de deelnemer is overleden, bestaat het recht op uitkering van de spaarpremie slechts voor de nabestaanden van de deelnemer als ten minste zes spaarjaren zijn voltooid.
Ingevolge het derde lid kan geen spaarpremie worden uitgekeerd die hoger is dan de maximale spaarpremie bij het voltooien van één jongeren-spaarovereenkomst. Dit wil zeggen dat de maximale spaarpremie het bedrag is, dat over de maximale inleg gedurende negen jaren wordt berekend. Het tweemaal afsluiten; eenmaal op tienjarige en de tweede maal op zeventienjarige leeftijd wordt daarmee voorkomen.
Bij opzegging van de jongeren-spaarovereenkomst door de bank op grond van fraude, bestaat geen recht op uitkering van de spaarpremie.
Artikel 7
Dit artikel regelt dat de hoogte van de spaarpremie bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) wordt vastgesteld. Hiermee kan, gelet op de economische situatie, maatwerk worden geboden met betrekking tot de hoogte van de spaarpremie. In beginsel wordt de spaarpremie in de AMvB op 10% gezet. Deze AMvB wordt bij de Staten-Generaal voorgehangen.
Artikel 8
De spaarpremie wordt uitbetaald op schriftelijk verzoek van een deelnemer of na het verstrijken van negen spaarjaren. De bank maakt de spaarpremie over op de jongeren-spaarrekening of de rekening waar de bank het tegoed op de jongeren-spaarrekening ingevolge artikel 5, tweede lid, naar toe overmaakt.
Artikel 9
Ingevolge artikel 9 kan de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige deelnemer geen uitbetaling van het tegoed van de deelnemer of de spaarpremie vorderen dan met machtiging van de kantonrechter.
Artikel 10
Voor uitbetaling van het tegoed op de jongeren-spaarrekening of het spaartegoed na het overlijden van de deelnemer is een verklaring van erfrecht nodig. Artikel 10 regelt voorts aan wie de uitbetaling plaats kan vinden.
Artikel 11
De spaarpremie wordt uit ’s Rijks kas terugbetaald aan de bank die deze aan een deelnemer heeft uitbetaald. De spaarpremie wordt alleen uitbetaald als is voldaan aan de bepalingen bij of krachtens deze wet.
Artikelen 12, 13 en 14
Toezicht wordt gehouden door of namens de minister van Financiën, die daartoe ambtenaren aanwijst. Deze toezichthouders hebben de bevoegdheden uit titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht - behalve artikel 5:18 en 5:19 Awb.
Ingevolge artikel 13 kan een minister besluiten om aan een bank, indien deze het bepaalde bij of krachtens deze wet niet naleeft, de bevoegdheid om jongeren-spaarovereenkomsten aan te bieden te ontnemen. Dit laat onverlet dat een bank nog spaarrekeningen aanbiedt die overeenkomen met het bepaalde in deze wet; de spaarpremie zal de bank hiervoor niet ontvangen.
Indien de bevoegdheid jongeren-spaarovereenkomsten aan te bieden of de hoedanigheid van bank in de zin van de Wft teniet gaat, dient de bank de reeds lopende jongeren-spaarovereenkomsten en dito spaarrekeningen over te schrijven naar een bank die al jongeren-spaarovereen komsten aanbiedt. De overeenkomst gaat zonder wijziging over naar de «nieuwe» aanbieder.
Artikel 15
Ingevolge artikel 15 woren bij AMvB nadere regels gesteld over een aantal met de wet samenhangende zaken. Zo wordt geregeld welke bescheiden bij het sluiten van een jongeren-spaarovereenkomst door de deelnemer dienen te worden overgelegd. Ook wordt de maximum inleg (in beginsel € 300,-) en de wijze van uitbetaling van de spaarpremie vastgesteld. Ook kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van vergoeding door de overheid van een uitbetaalde spaarpremie en het overschrijven van een tegoed op een jongeren-spaarrekening bij een andere bank.
Artikel 16
Artikel 16 regelt het door de minister van Financiën instellen van een jongeren-spaarovereenkomstregister. Daarin zijn, conform het bepaalde in de Wet bescherming persoonsgegevens, gegevens van de deelnemers in een jongeren-spaarovereenkomst opgenomen. Op grond van het register kunnen banken zien of zij een jongeren-spaarovereenkomst mogen afsluiten met een deelnemer.
Artikel 17
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een artikel ingevoegd ten gevolge waarvan het tegoed op een jongeren-spaarrekening niet wordt gerekend tot het ingevolge die wet belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
Artikelen 18 en 19
De citeertitel van deze regeling is: Jongerenspaarwet. De wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat zo nodig gelijk kan worden getrokken met de invoering van fiscale maatregelen.
Sterk Ortega-Martijn
Noot 1
Zie jaarverslagen NVVK 2010 en 2011.
Noot 2
Zie McKinsey Global Institute, Debt and deleveraging: the global credit bubble and its.
Noot 3
NIBUD, «geldzaken in de praktijk», juni 2012.
Noot 4
Zie onderzoek bankwezen.