Tweede Kamer debatteert over eindrapport Parlementaire enquêtecommissie Financieel Stelsel - Hoofdinhoud
in VVD, Mark Harbers, Financiën
Op 26 en 28 juni debatteerde de Tweede Kamer met de Parlementaire enquêtecommissie Financieel Stelsel over haar eindrapport. Hieronder vindt u de inbreng van de VVD-fractie.
Mevrouw de voorzitter,
Op vrijdag 3 oktober 2008 was ik nog geen lid van deze Kamer. Als Rotterdams wethouder was ik met een delegatie op handelsmissie in de Verenigde Staten en tijdens het wachten op een vlucht in Bismarck, North Dakota, vingen we het nieuws op dat de Nederlandse staat het gehele Nederlandse deel van Fortis en ABN AMRO had overgenomen. Vijf dagen eerder was de missie begonnen in New York. Het failliete kantoor van Lehman, in de buurt van ons hotel, zal voor velen in de groep de eerste keer zijn geweest dat we überhaupt een Lehman Bank zagen. Ik vergeet niet snel hoe verbijsterd we naar elkaar keken dat wat bij het faillissement van die bank op gang kwam, in enkele dagen de omvang had bereikt dat de Staat der Nederlanden één van onze grootste banken, waar bankenconcerns een jaar daarvoor om hadden gevochten, moest overnemen. En niet alleen hier, overal schudde de financiële sector op zijn grondvesten.
Voorzitter, hoe het allemaal zo ver is gekomen met de financiële sector is uitvoerig onderzocht door de eerste commissie-De Wit. Het rapport mondde uit in 27 aanbevelingen, die sindsdien de basis vormen voor debat met de regering, en belangrijker, aanpassing van wet- en regelgeving om te voorkomen dat de financiële sector in de toekomst de samenleving nog een keer op zijn grondvesten kan laten trillen.
Op 14 september 2010 debatteerde de Kamer over het rapport van die commissie. In dat debat werd besloten tot instelling van deze parlementaire enquêtecommissie. Mijn fractiegenoot Anne Mulder zei bij die gelegenheid, en ik citeer: “Wat ons betreft komt bij die parlementaire enquête aan de orde dat nadrukkelijk wordt nagegaan wat nu de scenario’s en noodplannen waren die klaarlagen bij de Nederlandse Bank en bij het Ministerie van Financiën in geval van een acute crisis. Was men misschien - ik hoop van niet - aan het improviseren?”
Op de vraag die hij toen direct stelde is het antwoord niet echt rooskleurig. Het antwoord staat namelijk op in het rapport en luidt dat er eigenlijk wel geïmproviseerd moest worden. Immers, er was een Handboek Solvabiliteitssteun, er was ook wel eens geoefend in Europees verband op een middelgrote bank die in de problemen komt. Maar er was niet geoefend op kabinetsniveau, het Handboek is niet gebruikt, er was op het Ministerie weinig besef van mogelijke beleidskeuzes. Nu moest het instrumentarium tijdens de crisis worden ontwikkeld.
Werkwijze en dankzegging commissie
Voorzitter, dat we dat nu weten en daar lering uit kunnen trekken, kan ik alleen zeggen omdat de Parlementaire Enquêtecommissie met grote vasthoudendheid, inzet en tijd dit grondige onderzoek heeft gedaan. Voor het werk in de afgelopen anderhalf past grote waardering.
Namens de VVD-fractie wil ik hier aan het begin van dit debat die waardering uitspreken. Deze week debatteren wij met de commissie over haar conclusies en aanbevelingen. Natuurlijk zal daarbij ook wel eens wat discussie ontstaan over de weging van het één of ander, maar dat doet aan de waardering en dank niets af.
Temeer daar de commissie het ook niet altijd makkelijk heeft gehad bij het werken. Nog afgelopen week bleek via de media dat het opvragen van beschikbare informatie niet altijd even soepel is gegaan. Ik ben blij met de brief die de minister ons vanochtend daarover stuurde en hoop dat het volgende commissies makkelijker afgaat om alles boven water te krijgen. Bij het onderwerp financiële sector is het haast inherent dat er vraagstukken op het pad komen die te maken hebben met toezichtvertrouwelijke informatie. De commissie doet een aantal aanbevelingen hoe hiermee om te gaan en belooft een notitie aan het presidium met mogelijkheden voor verbetering van de werkwijze. Als Kamer zullen we naar mijn mening van de ervaring van deze commissie gebruik moeten maken om de werkwijze aan te scherpen.
Voorzitter, over zo’n uitgebreid rapport kun je dagen volpraten, maar uiteindelijk gaat het om wat we als Kamer gaan doen. Over een aantal onderwerpen is het ook meer opportuun om te zijner tijd in debat te gaan met de regering. Ik beperk me vandaag dan ook tot de conclusies en aanbevelingen.
Ik noemde in dat verband zojuist al de voorbereiding op de crisis. Het spitwerk van de commissie heeft ook aan het licht gebracht, dat er tussen 2 juli, wanneer de minister en DNB constateren dat er grote zorgen zijn rond Fortis, en 15 september, geen voorbereidingen zijn op een crisis van grote omvang. De les is dus, dat er enerzijds wettelijk instrumentarium moet zijn om te kunnen ingrijpen (daarvoor is de afgelopen jaren wel veel in gang gezet, bijvoorbeeld met de interventiewet), maar een belangrijk leerpunt is dat draaiboeken en protocollen ook geoefend moeten worden en zorgelijke situaties onderkend moeten worden. We hebben een lange traditie van rampenoefeningen met “9/11”-achtige situaties, het wordt tijd dat ook financiële crises onderdeel zijn van rampenoefeningen. Te zijner tijd is dit voor mij een belangrijk discussiepunt met de regering, dat de kabinetsbrede voorbereiding op een financiële crisis snel op een hoger peil komt.
Want besluiten met een omvang waar we toen nog van schrokken zijn sindsdien vaker voorgekomen. Uit de bankencrisis volgde een economische crisis met een dubbele dip en een Europese schuldencrisis. De financiële dreigingen zijn nog altijd niet verdwenen, en de financiële sector staat nog altijd onder druk, nu in de eurocrisis.
En ook nu geldt nog steeds wat de commissie ook al constateert: zij erkent het grote belang van financiële stabiliteit. Dat mag echter geen vrijbrief zijn voor ongelimiteerde uitgaven van belastinggeld. Dat is een les die we ook bij de huidige crisis in het achterhoofd houden.
Voordat ik op de conclusies en aanbevelingen kom, wil ik in dat verband in het bijzonder stilstaan bij de rol van onszelf, als Tweede Kamer, en het verkeer tussen regering en Tweede Kamer.
Op dit onderwerp liggen er goede aanbevelingen, zoals het werken met een informatieprotocol en verantwoordingsmemorandum in tijden van crisis. Wel zou ik de commissie willen vragen hoe zij het werken met een verantwoordingsmemorandum taxeert. Wat mij betreft moeten situaties dat het budgetrecht van de Kamer noodgedwongen wordt geschonden tot uiterste nood beperkt blijven. Het creëren van de mogelijkheid van een verantwoordingsmemorandum mag er niet toe leiden dat te lichtvaardig naar dit instrument zal worden gegrepen - gewoon omdat het dan bestaat - als alternatief voor het vooraf informeren van de Kamer.
En waar het het informatieprotocol betreft, gemodelleerd à la artikel 100 van de Grondwet: kan de commissie zich voorstellen dat er ook situaties zijn waarin zo’n protocol geheel vertrouwelijk zal moeten worden behandeld?
Maar naast de concrete aanbevelingen ligt er ook een taak voor de Kamer zelf. Zoals de commissie concludeert: op een aantal momenten had ook de Kamer zelf meer kunnen doorvragen of beter gebruik kunnen maken van de eigen parlementaire procedures.
Ik stel daarbij vast, dat ten aanzien van de rol van de Tweede Kamer de tijd ook niet heeft stilgestaan. Door het aantreden van een minderheidskabinet - waardoor de minister niet op voorhand verzekerd is van een Kamermeerderheid - en in de voortwoekerende eurocrisis, is de betrokkenheid van de Kamer al verbeterd ten opzichte van 2008. We zijn in ieder geval veel vaker gebrieft dan in het najaar 2008 het geval was.
Maar ook op het gebied van procedures kunnen we nog stappen zetten. Dat had de Kamer ook in 2008 kunnen doen, stelt de commissie, al denk ik dat het past om ook hier op te merken dat voor de Kamer mogelijk hetzelfde heeft gegolden als voor de regering: in de acute crisisfase gebeurde er zoveel tegelijk dat het maar de vraag was of de Kamer bij alle onderwerpen wist waar ze naar had moeten doorvragen….
De commissie constateert echter wel, dat de Tweede Kamer eind 2008 niet tot consensus kwam over de vraag wat vertrouwelijk met de Kamer gedeeld kan worden. Voordat we donderdag de eerste termijn van de commissie horen, hebben we een soortgelijk AO in deze Kamer, dit keer over de besluitvormingsprocedures ten aanzien van het EFSF/ESM. Ik zou de commissie kunnen vragen wat ze de Kamer op dit punt aanbeveelt, maar ik denk dat het nuttiger is dat wij als Kamer in dit AO morgen een goede werkwijze afspreken met de minister. Daarbij past het besef dat het soms noodzakelijk zal zijn om informatie vertrouwelijk te delen, mits er dan wel een openbare verantwoording achteraf komt.
Conclusies
Conclusies op hoofdlijnen, oordeel VVD
Voorzitter, ten aanzien van de conclusies wil ik een aantal opmerkingen maken. In de eerste plaats de constatering dat er in 2008 veel dingen gebeurden die bestuurders en politici zich waarschijnlijk in geen decennia hadden kunnen voorstellen. Er zitten in het rapport van 709 pagina’s van de Parlementaire enquêtecommissie zes chronologische overzichten voor de afzonderlijke onderwerpen. Maar ze pieken allemaal in enkele weken in oktober 2008 met een ongelooflijke hoeveelheid besluiten van enorme omvang. Bij de beoordeling van wat er in die weken gebeurde, kunnen we dat niet buiten beschouwing laten. De stabiliteit van de financiële sector stond fors onder druk. Het behoud ervan heeft veel geld gekost, maar we hebben gelukkig niet proefondervindelijk vastgesteld wat de kosten waren geweest als het misgelopen was.
De VVD ondersteunt de conclusies van de commissie dat er enerzijds daadkrachtig is opgetreden, maar dat er ook fouten zijn gemaakt, met name in de aanloop naar de interventies en de fase van uitwerking daarvan. De Kamer is veelal laat en onvolledig geïnformeerd. De beschikbare informatie had bijna in alle gevallen eerder met de Kamer gedeeld moeten worden. Kamer en regering moeten daar lering uit trekken, en de VVD zal de huidige hoofdrolspelers (bewindslieden, toezichthouders) beoordelen op de vraag of dat ook gebeurt. Vanzelfsprekend geldt ook voor de Tweede Kamer zelf dat de beschikbare parlementaire instrumenten goed moeten worden benut.
Tegelijkertijd, zeg ik erbij, wil ik er wel voor waken dat we met dit rapport precies dat doen wat we ermee moeten doen: leren. Onderzoek en conclusies waar de commissie meer dan anderhalf jaar aan heeft kunnen werken, kunnen nooit beslissingen overdoen die in die weken in oktober 2008 in luttele uren of dagen moesten worden genomen. Dagen waarin ook volgens de commissie daadkrachtig is opgetreden.
Ik wil daar ook de commissie nog naar vragen. Het gevaar ligt bij een onderzoeksopdracht als deze namelijk altijd op de loer, dat met de kennis van nu, de kennis van hoe het afloopt een oordeel kan worden gevormd. In hoeverre is de commissie zich hiervan bewust geweest en is dit meegewogen in de conclusies? Vanzelfsprekend ben ik mij er daarbij van bewust dat de commissie zelf al aangeeft dat in de acute crisisfase daadkrachtig is opgetreden.
Een voorbeeld om het concreet te maken. De commissie constateert dat de minister voor de uitwerking van de garantieregeling meer tijd had kunnen en moeten nemen. Is dat niet erg terug geredeneerd? Achteraf is gebleken dat er meer tijd was, maar er is wel iets te zeggen voor de opstelling van de minister dat hij zo snel mogelijk de markt wilde overtuigen.
Conclusies cases
Voorzitter, in het onderzoek van de commissie zijn 6 onderwerpen nader onderzocht: ABN AMRO, ING, Icesave, de kapitaalverstrekkingsfaciliteit, de garantieregeling en het Depositogarantiestelsel.
Op enkele daarvan wil ik nog verder ingaan, mede omdat ze tot de dag van vandaag zo’n grote impact hebben op de samenleving en het financiële stelsel.
Ik stel vast, dat de commissie een evenwichtig oordeel geeft over de meeste van deze interventies en instrumenten. Tegelijkertijd zijn er indringende oordelen over met name de cases ABN AMRO en ING. Eén conclusie staat daarbij wel wat mij betreft wel als een paal boven water en dat is die van de commissie zelf: beide concerns zijn door eigen toedoen in de problemen gekomen. Daar begint het verhaal.
ABN AMRO
Ten aanzien van ABN AMRO concludeert de commissie dat er veel betaald is voor ABN AMRO. De vraag wat veel of te veel is, is moeilijker te beantwoorden. Immers, de regering kocht een product wat we niet eerder hoefden te kopen: financiële stabiliteit. De prijs daarvan is nog steeds moeilijk te bepalen.
Ten aanzien van ABN AMRO valt mij wel op, dat er een verschil zit in het oordeel van de commissies De Wit over de verkoop van ABN AMRO aan de combinatie van drie banken in 2007. De commissie stelt vast dat een ander besluit had kunnen en moeten worden genomen. In De Wit I was het nog: had anders gekund. Hoe is de commissie tot dit veranderde oordeel gekomen?
ING
De commissie stelt vast dat ING uiteindelijk in de problemen kwam door het opbouwen van een grote portefeuille gebundelde woninghypotheken, de zogenaamde Alt-A-hypotheekobligaties van ING Direct USA. In de raad van commissarissen zou begin 2006 kritische vragen zijn gesteld over de groei van deze portefeuille, maar toch koos ING ervoor de portefeuille verder uit te breiden. De aankoop van Alt-A-obligaties ging door totdat de Amerikaanse toezichthouder in 2008 de aanbeveling deed om daarmee te stoppen. De Commissie concludeert dat DNB zelf maar in beperkte mate inhoudelijk naar de Alt-A-portefeuille heeft gekeken en zich vooral baseerde op ratingbureaus en de Amerikaanse toezichthouder. De commissie concludeert daarbij dat DNB, gegeven de marktsignalen en de beschikbare instrumenten, in het voortraject steviger had moeten optreden.
De Commissie is ook van mening dat vanuit het ministerie van Financien onvoldoende aandacht is geweest voor de kwetsbare positie van ING. Vind de Commissie dat die aandacht, gegeven de informatie waarover het ministerie kon beschikken, er wel had kunnen zijn? Of ontbrak het aan de juiste informatie of instrumenten om deze informatie boven water te krijgen?
Ten aanzien van de kapitaalverstrekking constateert de commissie, dat het instrument niet is benut om ‘schoon schip’ te maken. Heeft de commissie ook in beeld gekregen waarom dat niet is gebeurd?
Aanbevelingen
Voorzitter, uit de conclusies volgen 20 aanbevelingen.
De VVD onderschrijft de meeste aanbevelingen, maar over sommige heb ik nog wat vragen en discussiepunten voor de commissie, en ik loop ze even langs, in chronologische volgorde.
Aanbeveling 1: De commissie beveelt aan om het huidige garantiebedrag van het Nederlandse depositogarantiestelsel in Europees verband omlaag te brengen naar circa 50.000 euro.
De Richtlijn Depositogarantiestelsels staat op dit moment niet toe dat een lidstaat een lagere maximale dekking van € 100.000 voorschrijft. Binnen het Europese speelveld bestaat grote weerstand bij andere lidstaten om de garantie te verlagen. In dat licht ben ik van mening dat een geharmoniseerde dekking met het op oog op een gelijk speelveld voor banken in Europa belangrijker is dan een lagere dekking die mogelijk bij de consument de prikkel iets versterkt om kritischer te kijken naar de soliditeit van een bank. Ook heeft een verlaging van de maximale dekking naar € 50.000 slechts een geringe invloed op de omvang van de dekking van deposito’s en de fondsomvang. Discussie over een lagere dekking kan heel zinnig zijn, maar nu we nog midden in een crisis zitten lijkt mij niet het juiste moment. Bovendien hebben we gezien dat mensen als de grens in zicht is, gaan spreiden en de grens dus materieel weinig invloed heeft. Hoe kijkt de commissie hier tegenaan? Heeft zij ook een beeld wanneer deze aanbeveling zou moeten zijn geëffectueerd?
Aanbeveling 2: het meer inzichtelijk maken van de kwaliteit van banken. In de antwoorden op de vragen geeft de commissie aan dat er geen sprake hoeft te zijn van een verband tussen de publicatie van solvabiliteitsinformatie en de deconfiture van een financiële onderneming. Niettemin hoor ik dan wel graag van de commissie welke waarborgen moeten worden ingebouwd, want het lijkt me geen automatisch gegeven. Ook hiervoor geldt: moet Nederland dat op eigen houtje doen, of moet het pan-Europees om in ieder geval een level playing field te garanderen. Bovendien, kan de commissie mij aangeven wat de meerwaarde is ten opzichte van bijvoorbeeld ratings en stresstest uitkomsten die we nu al kennen.
Nu ik Europa noem, kom ik vanzelf op aanbeveling 6, het opzetten van grensoverschrijdend toezicht met een mechanisme voor burden sharing. De commissie constateert dat toezicht op internationaal opererende financiële instellingen problemen oplevert vanwege de vertakkingen over nationale grenzen heen. Daarvoor helpt verbeterd Europees bankentoezicht, dat ben ik met de commissie eens.
Maar de commissie noemt in één adem de gezamenlijke burden sharing. Het levensgrote risico daarbij is, dat zo’n instrument als eerste wordt gebruikt door (banken in) landen die de afgelopen jaren onvoldoende hebben gedaan om hun banken te herkapitaliseren. Kortom, transfers via de achterdeur van een bankenunie. Daar zijn we als VVD niet voor. Ik ben benieuwd hoe de commissie dit risico weegt. Moeten we maar niet eerst werken aan dat toezicht voordat we ons in de gemeenschappelijke burden sharing storten?!
De commissie beveelt in aanbeveling 15 aan om nuts- en zakenbankactiviteit strikt te scheiden. Minister De Jager heeft vorig jaar een actieplan gepresenteerd dat banken scheidbaar moeten zijn in perioden van crisis. De VVD ondersteunt de lijn van de minister. Een te strikte opsplitsing zal leiden tot hoge maatschappelijke kosten. Hoe beoordeelt de commissie het plan wat er nu ligt? Het lijkt mij dat deze aanbeveling al wordt gerealiseerd.
Voorzitter, naast deze aanbevelingen waar ik toch kritisch op ben, zijn er andere die een logisch gevolg zijn van het rapport, al zal de realisatie niet altijd even makkelijk omdat nogal eens het level playing field en/of de positie van de EU aan de orde is.
Functioneren financiële sector: aanbeveling 19
Voorzitter, een bijzondere aanbeveling is 19: niet gericht aan regering en/of Kamer, maar aan de financiële sector zelf. Om zich aantoonbaar te gaan inspannen om - in mijn eigen woorden - weer in contact te komen met de politiek en de samenleving. Ik denk dat dat enorm nodig is. Over de hoofden van ons heen herhaal ik die oproep aan de sector. Tegelijkertijd vraag ik de commissie of zij een beeld heeft wat de sector dan precies zou moeten doen, want u doet de aanbeveling niet voor niets.
Tot slot
Voorzitter, ik rond af. Deze week hebben we het debat met de commissie, maar voor de toekomst en het lering trekken uit dit rapport, is het minstens zo belangrijk om het debat met de regering aan te gaan. Dat in de wetenschap dat de financiële wereld sinds 2008 fundamenteel veranderd is, en ook de regering zich inmiddels van acuut ingrijpen in 2008 heeft ingesteld op een langdurige aanpak van de eurocrisis en bijbehorende financiële problemen. In dat opzicht is het lering trekken uit het gebeurde al lang begonnen, maar de aanbevelingen en conclusies helpen erbij om daar ook in de komende periode alert op te blijven. Dat noodzakelijke debat heeft de commissie met dít indringende onderzoekwerk in belangrijke mate gefaciliteerd.