SV Tekort stageplaatsen MBO - Hoofdinhoud
Vragen van de leden Rog en Heerma (beiden CDA) aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over schaarse stageplaatsen (ingezonden 28 september 2012)
Vraag 1:
Bent u bekend met het bericht “ Alarm om tekort stageplaatsen”? 1)
Antwoord:
Ja.
Vraag 2:
Zijn er volgens u, naast de economische crisis, nog andere oorzaken aan te wijzen voor het steeds groter wordende tekort aan stageplaatsen voor mbo-ers? Zo ja, welke? Wat vindt u van de suggestie van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) om belastingvoordeel aan te bieden aan bedrijven die stages aanbieden? Zijn er volgens u nog andere stimuleringsmaatregelen in te zetten om het tekort aan stageplaatsen op te heffen?
Antwoord:
De economische crisis is de belangrijkste oorzaak van het tekort aan stages. De teruggang in het aantal stages doet zich vooral voor in de conjunctuurgevoelige sectoren zoals bouw, afbouw, hout en meubel, mobiliteit, transport en daarnaast een aantal overheidsgerelateerde sectoren. Als gevolg van de economische crisis hebben bedrijven in deze sectoren minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel.
Bedrijven die stages aanbieden, kunnen op dit moment gebruik maken van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (Wva). De afdrachtvermindering onderwijs beoogt werkgevers te ondersteunen die kosten maken voor begeleiding van werknemers die een leerwerktraject volgen in het kader van een erkende mbo- of hbo-opleiding. Een recente evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs laat zien dat op verschillende manieren onbedoeld gebruik wordt gemaakt van de regeling. Het kabinet heeft daarom besloten het belastingvoordeel voor bedrijven om te bouwen in een veel beter te richten subsidieregeling op de begroting van OCW.
De SBB zal samen met de kenniscentra een stage- en leerbanenoffensief opstarten. Ik juich dit van harte toe. Onderwijs en bedrijfsleven zullen gezamenlijk in actie komen om de knelpunten op de stage- en leerbanenmarkt op te lossen. Het doel van de SBB is om ook in deze economisch moeilijke tijd de ruim 500.000 mbo-ers voldoende stages en leerbanen te bieden. Onderdelen van het offensief zijn het intensief werven van nieuwe leerbedrijven in sectoren met goede arbeidsmarktkansen en betere voorlichting voor aankomende studenten. Ook werkgeversverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland roepen sinds begin september 2012 werkgevers op om stages en leerbanen te blijven aanbieden.
Vraag 3:
Deelt u de mening dat ook gekeken moet worden naar de aansluiting van het mbo op de arbeidsmarkt, die nog niet altijd optimaal is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan volgens u daaraan nog worden verbeterd? Vindt u het initiatief van het Albeda College in Rotterdam om leerlingen om te praten voor zorg- en techniekopleidingen te kiezen, het navolgen waard? Zijn er volgens u nog andere initiatieven te implementeren om leerlingen te laten kiezen voor arbeidsmarktrelevante studies?
Antwoord:
In de brief “Aanbod van mbo-opleidingen” (Kamerstukken vergaderjaar 2011-2012, 31524, nr. 129) heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven welke acties in gang zijn gezet om tot een doelmatig en arbeidsmarktrelevant opleidingenaanbod te komen. Het kabinet zet deze koers in een verantwoord tijdpad voort en betrekt daarbij de inkorting en intensivering van de opleidingen en een sterk vereenvoudigde kwalificatiestructuur.
Daarnaast hebben instellingen uiteraard zelf ook de taak om doelmatigheid en arbeidsmarktperspectief voldoende mee te wegen in besluiten over het aanbod aan opleidingen. Het initiatief van het Albeda College juich ik dan ook toe. Ook heb ik de SBB de opdracht gegeven om een studiebijsluiter te ontwikkelen met eerlijke en objectieve informatie over arbeidsmarktkansen per opleiding. Met deze informatie kunnen studenten een betere studiekeuze maken en instellingen kunnen deze informatie gebruiken om beroepsoriënterende gesprekken te voeren met aankomende studenten.
Vraag 4:
Deelt u de mening dat zonder goede vakmensen er geen kenniseconomie kan bestaan en het tekort aan stageplaatsen en afnemende aantal vacatures voor mbo-ers zorgelijk zijn? Bent u van mening dat er gezien de oplopende jeugdwerkloosheid opnieuw een Taskforce Jeugdwerkloosheid zou moeten worden opgericht?
Antwoord:
Een goed opgeleide beroepsbevolking is cruciaal voor onze economie. Onze economie heeft immers behoefte aan goed geschoolde vakmensen. Ik deel dan ook uw mening dat zonder goede vakmensen geen kenniseconomie kan bestaan. De stage is een cruciaal element van een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het volgen van een stage kan een mbo-student zijn opleiding niet afronden. De ontwikkeling van het aantal stageplaatsen heeft daarom de volle aandacht van het kabinet. Dit is ook de reden waarom er in het regeerakkoord is afgesproken om met bedrijfsleven en onderwijsinstellingen afspraken te maken over het beschikbaar stellen van voldoende stageplaatsen in het kader van het Techniekpact 2020.
De oplopende werkloosheid onder jongeren onderstreept het belang van verdere versterking van de aansluiting tussen het (beroeps)onderwijs en de arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. Het kabinet houdt de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid nauwgezet in de gaten en treedt in gesprek met sociale partners om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Vraag 5:
Verwacht u dat veel mbo-studenten ervoor zullen kiezen langer te studeren? Bent u bereid met de staatssecretaris van OCW te gaan bezien op welke wijze hbo-instellingen meer aandacht kunnen hebben voor doorstromers vanuit het mbo, aangezien die aansluiting nu vaak niet optimaal is? Deelt u de mening dat een andere manier zou kunnen zijn het invoeren van een meester-gezeltitel die meer status verleent aan het vak?
Antwoord:
In de praktijk zien we dat veel jongeren in het mbo na afronding van een opleiding doorstuderen om een hoger mbo-diploma te behalen of doorgaan naar het hbo. Een aanzienlijk deel van de hbo-studenten is afkomstig uit het mbo en een goede aansluiting tussen beide onderwijssectoren is dan ook erg belangrijk.
Een betere aansluiting tussen het mbo en hbo-instellingen kan worden gerealiseerd door een betere samenwerking in de regio. In de praktijk zien we daarvan reeds goede voorbeelden. Ook is in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs ‘Kwaliteit in verscheidenheid’ (2011) aangekondigd dat het bij wet mogelijk wordt gemaakt dat hogescholen aan studenten met een mbo-achtergrond nadere vooropleidingseisen kunnen stellen. Daarnaast zijn er tweejarige programma’s in het hoger beroepsonderwijs die opleiden tot een nieuwe wettelijke graad: de Associate degree. De verwachting is dat Ad-programma’s aantrekkelijk zijn voor met name mbo-ers die twijfelen over een vervolgstudie en voor werkenden. De huidige arbeidsmarkt heeft behoefte aan afgestudeerden met een opleidingsachtergrond tussen mbo 4- en hbo-niveau.
Ik ben voorstander van een helder onderscheid tussen de verantwoordelijkheid van het onderwijs, i.c. de ontwikkeling tot een beginnend beroepsbeoefenaar, en de verantwoordelijkheid van de branche, te weten de ontwikkeling van de beroepsbeoefenaar in de praktijk. De keuze voor wel of niet invoering van een meester-gezeltitel en de invulling ervan is dus een verantwoordelijkheid van de branche zelf.
-
1)De Telegraaf, 26 september 2012